o/ooi\Omzl
EÜQD
if
IC
i
10000
Op SCIICPL BIJMEESTER LEEUW
fl
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
DE KIKKERPRINSES.
ttl
I
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
"Vername uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden.
Een oud Russisch sprookje.
Eeuwen en eeuwen geleden leefde er
achter de blauwe zee, over de hooge
bergen, een tsaar in zijn tsarenrijk.
Hij had daar al lang geregeerd en
was al oud en grijs geworden. Maar
hij had drie flinke, frissche zoons, die
de vreugde van zijn ouden dag waren,
't Waren alle drie knappe jongens,
maar de mooiste van allemaal was de
jongste.
Op een dag riep de tsaar zijn drie
zoons bij zich en sprak: „Mijn lieve jon
gens, het is nu langzamerhand tijd voor
jelui om aan trouwen te denken, zoodat
jelui goede vrouwen krijgt en ik schoon
dochters, Neemt dus ieder een stalen pijl,
gaat ngar buiten in het park, spant den
boog, en schiet den pijl zoo ver mogelijk
weg. Waar de pijl neervalt, daar zal
ieder zijn vrouw vinden.
De oudste zoon schoot zijn pijl af. Die
vloog ver weg en viel neer op de binnen
plaats van een adellijk kasteel, juist voor
het vrouwen /ertrek.
De tweede schoot en de pijl vloog
naar het huis van een rijken koopman en
bleef liggen voor de prachtige marmeren
stoep; op de stoep stond juist een
meisje, de dochter van den koopman en
keek naar het weer.
En nu schoot de jongste tsarenzoon zijn
boog af. De stalen penl snorde, steeg
schuin omhoog en was in een oogenblik
uit het gezicht verdwenen!
Nergens en nergens kon de jongen hem
terugvinden. Dat kon hij niet uitstaan; hij
ging onmiddellijk op zoek en zwierf drie
dagen door velden en bosschen rond:
en den derden dag verdwaalde hij in een
uitgestrekt moeras.
Op een boschje gras zat een groote,
groene kikvorsch, die zijn pijl in den bek
hield. De tsarenzoon wilde niets van zijn
vondst weten en hard wegloopen, maar
de kikker kwaakte: „Kwak, kwak, tsa
renzoon! Kom bier en neem je pijl, an
ders" vind je je leven lang geen uitweg
meer uit het moeras!"
De prins raapte dus den kikvorsch op
en zette hem in zijn lederen gordeltasch
en bedrukt aanvaardde hij den terugweg.
Hij kwam bij zijn vader en zei: „Hoe kan
ik met een kikvorsch trouwen? Die
deugt toch niet voor prinselijke gemalin!"
„Neem ze toch maar, het schijnt nu een
maal je lot te zijn!" zei de oude tsaar.
De jongste zoon klaagde en treurde,
maar tegen zijn lot kan niemand zich ver
zetten! En alle drie de broers vierden
op denzelfden dag hun bruiloft: de oud
ste trouwde de adellijke jonkvrouw, de
tweede nam de dochter van den rijken
koopman en de jongste werd met de
kikvorsch in het huwelijk verbonden; bij
de plechtigheid in de groote troonzaal
hield men deze op een zilveren schotel.
En zoo leefden ze voort, ieder met zijn
vrouw, En na een paar weken liet de
tsaar zijn drie zoons bij zich roepen en
zei hun: „Jelui vrouwen moeten ieder
eigenhandig een mooi hemd voor me
naaien. Ik wil wel eens zien, wat ze als
huisvrouwen waard zijn! Morgen vroeg
moeten ze de drie hemden klaar hebben.
De jongste kwam bedroefd in zijn pa
leis terug en liet zijn hoofd hangen,
zoodat de kikvorsch tegen hem zei:
„Kwak, kwak, tsarenzoon, waarom ben
je nu zoo treurig? Heeft je vader je iets
onaangenaams gezegd? Vertel 't me maar;
misschien kan ik je wel helpen."
„Waarom zou ik niet treurig zijn?"
mokte haar man. „Mijn vader de tsaar,
laat je opdragen, een mooi hemd voor
hem te naaien, dat morgen vroeg klaar
moet zijn! Ik weet immers, dat je daar
niets van terecht zoudt kunnen brengen
en ik zal me voor hem en mijn broers
moeten schamen!"
„Treur maar niet, tsarenzoon, en laat je
hoofd niet hangen.De morgen weet
méér dan de avond!
En de tsarenzoon legde zich ter ruste.
Maar de kikvorsch legde de groene,
gladde huid af en veranderde zich in een
mooi meisje, zóó mooi, dat 't niet uit
te denken en te raden en niet in 'n
sprookje te vertellen is. Ze ging buiten
op de marmeren trappen van het slot
staan en riep: „Mijn kamermaagden en
eerejonkvrouwen, spoedt u hierheen en
naait een hemd voor me, zooals mijn va
der altijd gewoon was te dragen!"
Heel in de vroegte werd de tsaren
zoon wakker. Naast hem lag een hemd
uitgespreid, zóó prachtig als hij ni t had
kunnen droomen, dat er ooit één gemaakt
kon worden. Het was met goud en zil
ver in wonderlijke patronen geborduurd.
De tsarenzoon nam het voorzichtig op,
pakte het vlug in en haastie er zich
mee naar zijn vader. „Och, wat een
kostelijk stuk!" zei de tsaar bewonderend.
„Dat is voor de allerhoogste feestda
gen!"
Daarna kwam de tweede zoori met het
hemd, dat zijn vrouw dien nacht ge-
«naakt had.
„Daarmee kan ik alleen maar in t bad
gaan!" meende de tsaar en legde het
knorrig op zij.
En tenslotte bracht ook de oudste zijn
hemd. „In den vuilnisbak daarmee! riep
de tsaar en smeet het meteen weg.
De drie zoons gingen naar huis, en de
oudste twee liepen samen op en bespra
ken onderweg het gebeurde: „Wij heb
ben toch ten onrechte met de vrouw van
onzen jongsten broer gespot," zeiden ze.
„Ze is heelemaal geen domme kikvorsch,
zooals we hebben hooren vertellen, maar
wis en zeker een kranige huisvrouw!"
Na een poosje droeg de tsaar zijn
zoons op, door hun vrouwen een mooi
zacht, wit btood voor hem te laten bak
ken.
Weer kwam de jongste bedrukt naar
huis en liet zijn donkeren krullebol han
gen.
„Waarom zoo bedroefd, tsarenzoon?"
kwaakte de kikvorsch. „Heb je een
standje van je vader gekregen?"
„Och, waarom zou ik niet bedroefd
zijn? Mijn vader de tsaar, laat je ver
zoeken, vóór morgen een zacht wit brood
voor hem te bakken! Dadr heb je nu toch
wis en zeker heelemaal geen verstand
van!"
„Tob er niet over tsarenzoon en laat
je hoofd niet hangen: Ga maar slapen
en rust goed uit; de morgen schaft beter
raad dan de avond!"
En de tsarenzoon ging ter ruste.
Maar de twee schoonzusters, die zich
eerst over de kikvorsch vroolijk hadden
gemaakt, zonden nu hun kamervrouwen
tiit, opdat die stilletjes zouden af
kijken, hoe deze het brood bakte. Maar
de kikkerprinses merkte het, daarom
mengde ze het deeg, roerde het aan en
kneedde 't, en toen kroop ze op het for
nuis en gooide het deeg boven in de
kachelpijp. De kamervrouwen zagen dat,
liepen op een draf naar hun meesteressen
en vertelden het nauwkeurig. En de twee
prinsessen deden toen alles precies na.
Maar nauwelijks waren de kamer
vrouwen weg, of de kikvorsch wierp zijn
gladde, groene huid af en veranderde
weer in de liefelijke prinses. Ze ging naar
de paleispoort en riep met heldere stem:
„Mijn kamermaagden en eere-jonkvrou-
wen, spoedt u hierheen en bakt een zacht
wit brood voor me, zooals ik het altijd
bij mijn vader gegeten heb!"
In de vroegte, toen de tsarenzoon
wakker werd. was het brood al kant en
klaar. Het zag er zóó heerliik uit, dat hij
zich verwonderd afvroeg, hoe hij ooit in
z'n leven met zijn ontbijt tevreden had
kunnen zijn! Het was rondom op allerlei
manieren versierd en de naam van den
tsaar stond er in sierlijke letters van goud
gele suiker middenop.
De tsarenzoon wikkelde het vlug in een
zijden doek en droeg het naar zijn vader.
De tsaar nam het zachte, witte brood
aan, bedanktl zijn zoon hartelijk en be
keek het van alle kanten: „Dat is een
waar meesterstuk, een prachtig brood,
zooals we hier alleen maar op de hoogste
feestdagen eten!" zei hij. „Je hebt het
werkelijk getroffen met je vrouw!"
Maar de brooden van zijn oudere
schoondochters liet hij aan de jachthon
den voorwerpen, en die bedankten er
feestelijk voor!
Weer verliepen een paar weken; toen
noodigde de tsaar alle drie zijn zoons
met hun vrouwen op een groot feest.
De jongste ging neerslachtig naar huis
en Het zijn hoofd hangen.
„Kwak, kwak, tsarenzoon, wat scheelt
er nu weer aan? Is je vader boos op je
geweest? Waarom kijk je zoo triest?"
,,Hoe kan ik anders dan triest zijn!" ant
woordde de tsarenzoon. „Mijn vader, de
tsaar, heeft bevolen, dat ik met jou op
zijn groot feest moet komen! Hoe kan ik
me met jou in het openbaar laten zien.."
En hij was nog veel bedroefder dan de
twee vorige malen.
„Treur daar niet om, tsarenzoon! Ga
jij maar vooruit naar het feest van den
tsaar, ik kom je wel na. Als je den don
der hoort rommelen, zeg dan: „Daar komt
lijn kikvorsch aangereden, op haar groene
waterslede.
De twee oudere broers kwamen ook
naar het feest, met hun opgesmukte en
keurig uitgedoste vrouwen. En toen ze
zagen, dat de jongste alleen was, begon
nen ze hem te bespotten: „Wat, broeder,
kom jij zonder je vrouw? Je had ze
bepaald op een schoteltje mee moeten
brengen! Zeg, waar heb ie ze indertijd
toch vandaan gehaald? Je hebt zeker
alle slooten en poelen naar haar afge
zocht?"
Opeens begon het te bliksemen en te
donderen, het paleis dreunde en trilde,
en de gasten sprongen verschrikt op, en
wisten niet waarheen.
Maar de jongste tsarenzoon zei:
„Weest niet bang, mijn vrienden! 't Is
mijn kikvorsch maar, die komt aange
reden op haar groene watersledel"
Daar reed een gouden koets met ven
sters van groen kristal voor de poort,
getrokken door zes paarden, en daaruit
stapte de kikkerprinses, de vrouw van
den jongsten tsarenzoon. Ze was van
zóó 'n schoonheid, dat 't niet uit te den
ken of te raden is, niet met de pen te
beschrijven, of in 'n sprookje te vertellen.
Ze aten en dronken en vierden vroo
lijk feest. De kikkerprinses dronk telkens
maar een klein slokje wijn, en goot de
rest in de wijde linkermouw van haar
feestkleed; ze at telkens maar een klein
stukje wildbraad, en borg de beentjes in
de linkermouw. De twee schoonzusters
zagen dat en deden alles precies na.
i
naar den donkeren wand gekeerd. Weer
riep Jiij: „Hutje, hutje, draai om, zwaai om,
met je rug naar de boomenrij, met je
deur naar mij!" En het hutje draaide zich
gehoorzaam om.
Hij ging naar binnen en vond ook hier
een oude vrouw, die hem vroeg: „Waar
heen is je weg, tsarenzoon?"
„Och grootmoedertje, ik zoek mijn
vrouw, de kikkerprinses!"
„O wee, jongen, je komt te laat! Ze
heeft je allang vergeten en zal iemand
anders tot man nemen; de bruiloft zal al
spoedig plaats hebben. Ze woont tegen
woordig bij mijn oudste zuster. Ga daar
heen, maar wees voorzichtig: als je daar
aankomt, zal ze dadelijk weten, wat je
plan is, en de kikkerprinses in een spil
van het spinnewiel en haar kleed in
goud veranderen. Mijn zuster zal het
goud gaan spinnen; als ze de spil vol-
gesponnen heeft, zal ze die in een kist
leggen en de kist afsluiten. Zoek dan den
sleutel en open die kist, neem de spil en
breek ze stuk, gooi het ééne einde voor
je uit, het andere achter ie. Dan zal de
kikkerprinses voor je staan!"
En de tsarenzoon ging weer op weg, en
vond ook werkelijk het derde hutje, dat
hij eveneens wist te bewegen, zich met
de deur naar hem toe te draaien, zoodat
hij er kon binnenstappen. In het hutje zat
de derde oude vrouw en spon goud.
Ze spon de spil vol, legde die in een
kist, sloot de kist af, en verstopte den
Na het feestmaal werd er gedanst.
Daar zwaaide de kikkerprinses haar
linkermouw, en er ontstond een blauw
meer; ze zwaaide de rechter en over het
heldere water kwamen witte zwanen
gezwommen. De tsaar en ziin gasten
stonden verstomd.
De vrouwen der twee andere broers
wilden nu ook hun kunsten eens ver-
toonen. Ze zwaaiden hun linkermouw en
besproeiden de gasten, daarna zwaaiden
ze de rechter en de kluifjes vlogen den
tsaar in het gezicht. Die werd natuurlijk
woedend en joeg ze de deur uit.
Het feest was afgeloopen, en de tsaren
zoon reed vooruit naar zijn huis. Daar
vond bij in een hoekje de kikvorschenhuid
liggen; hij beurde ze voorzichtig met twee
vingers op, en gooide ze in den haard.
Nu zou zijn vrouw wel altijd de mooie
prinses blijven, die ze dezen avond ge
weest was, dacht hij voldaan, en meende
heel slim te zijn geweest.
Toen dan de kikkerprinses met haar
koets thuis kwam, zocht ze alle vertrek
ken af naar haar kikvorschenhuid, maar
kon ze nergens vinden, en werd heel
bedroefd, zoodat de tsarenzoon haar
vroeg, wat er aan scheelde.
„Ach, ik kan mijn oud kleed niet
vinden, de kikvorschenhuid!"
„De kikvorschenhuid? Die heb ik Jn
den haard geworpen!"
„Och, tsarenzoon, wat heb je me nu
aangedaan! Had je nog een klein poosje
geduld gehad, dan zou ik voor altijd bij
je gebleven zijn! Maar hu mag de hemel
weten hoe 't verder gaan moetl Vaan-
wel, zoek mij in het driemaal zevende
land!" sprak de prinses, veranderde zich
in een zwaan en vloog het venster
uit.
Er ging een jaar voorbij en nog altijd
treurde de tsarenzoon troosteloos om het
verlies van zijn vrouw. Toen het jaar om
was, vroeg hij den zegen van zijn vader,
en begaf zich op weg, om haar te gaan
zoelcen.
Langen tijd had hij al rondgezworven,
zonder eenig spoor van haar te kunnen
ontdekken, toen hij aan den zoom van
een groot bosch bij 'n hutje kwam. Het
was heelemaal rond en stond met den
rug naar hem toe en met dc deur tegen
het donkere woud, dat wel een hooge,
zwarte muur leek. Toen zei hij: „Hutje,
hutje, draai om, zwaai om, met je rug
naar de boomenrij met je deur naar mijl"
En werkelijk het ronde hutje draaide,
en de drempel kwam iuist voor zijn voe
ten te liggen. Hij stapte binnen en zag
een oude vrouw zitten, die hem hoofd
schuddend aanzag, en zei: „Lang, lang
heb ik op je gewacht! Waar wil je heen,
tsarenzoon?"
„Oudje, geef me eerst wat te eten e0
te drinken, en vraag me dan naar nieu
wigheden!"
De oud,e vrouw gaf hem een avond
maal en wees hem in een hoek een mos
bed aan, waarop hij dien nacht zou kun
nen rusten. Toen zei de tsarenzoon tegen
haar: „Grootmoedertje, ik ben gekomen
om mijn vrouw, de kikkerprinses, te
zoeken."
„O wee, jongen, je komt laat! De eerste
jaren heeft ze nog dikwijls aan je ge
dacht, maar nu heeft ze je al vergeten;
ze is ook in lang niet meer bij me ge
weest. Reis verder naar mijn oudere
zuster, die weet er meer van."
Den volgenden morgen vroeg brak de
tsarenzoon op en trok verder in de
richting, die de oude vrouw hem wees.
Het duurde weer een heele poos, eer hij
voor de tweede maal bij precies zoo'n
donker bosch kwam, waar juist zoo'n
zelfde hutje stond, alweer met de deur
sleutel. Daarna ging ze naar buiten, om
water te putten.
De tsarenzoon zocht en vond den
sleutel, hij opende de zware kist, en nam
de spil vol goud er uit. Moedig brak hij
ze middendoor, zooals de tweede oude
vrouw hem had aangeraden en wierp het
eene eind voor zich uit en het andere
achter zich.
Opeens stond zijn vrouw voor hem,
even lief en mooi als hij haar dien eenen
avond gekend had, en ze viel hem om
den hals, kuste hem en zei: „O wee, je
komt laat, tsarenzoon! Bijna was ik de
vrouw van een ander geworden!"
Want de vreemde bruidegom zou al
gauw komen: hij was de toovenaar, die
de prinses eerst in een kikvorsch had
veranderd en later door zijn tooverkun-
sten had gemaakt, dat zij haar man, den
tsarenzoon, heelemaal vergat.
Maar de prinses nam een toovertapijt,
dat in de hut van de derde vrouw op
den grond lag, ging daar met den tsaren
zoon op zitten, en zoo vlug als de vogels
vlogen ze door de lucht.
De toovenaar kwam om zijn bruid af te
halen en zag, dat ze hem ontvlucht was;
dadelijk ging hij schrijlings op zijn staf
zitten en zette haar en den tsarenzoon
na door de lucht. En het leek wel of
hij hen in zou halen, maar vlug ver
anderden ze van riching en vlogen op
hun toovertapijt naar Rusland. De toove-
ttaar mocht echter, de hemel mag weten,
Waarom, Rusland niet in, en moest on-
verric-.terzake omkeeren.
Maar de tsarenzoon en de prinses vlo
gen naar huis en iedereen was dolblij,
dat ze er weer waren. En ze leefden
buitengewoon lang en buitengewoon ge
lukkig, zooals dat alleen in de aller
mooiste sprookjes kan gebeuren.
DE SLAG OP HET LUCIFERSDOOSJE.
Men plaatst het doosje zooals onze
illustratie toont op het omhulsel en geel
hierop met de vuist een harden slag.
zult verbaasd zijn, wat er gaat ge
beuren.
a nr
Hij maft, jongens!
Wacht even, nou 'n lolletje met dien
leegen koffiezak!
Pas op, daar gaat ie, hoorl
Eén, twee
Potz..., tausend!!!
„Kunnen op het dek van het stoomschip meerdere personen staan, dan op het
dek van de zeilboot."
„Natuurlijk! Het stoomschip is veel langer dan de zeilboot!"
„Ge vergist u. Op het zeilschip is meer ruimte. Eerstens is het dek van
beide schepen even groot, vervclgens nemen de masten en schoorsteenen van
de stoomboot veel ruimte in beslag, terwijl het dek van het zeilschip volkomen
vrij blijft! Men moet het dek nameten en bemerkt dan, dat men het slachtoiier
van een gezichtsbedrog geworden is!"
GEZICHTSBEDROG.
Sluit het linkeroog en kijk sirali naar het witte kruisje in den rechterbeneden
hoek. De groote witte cirkel zal dan langzaam vervagen en tenslotte geheel
verdwijnen!
LEGKUNSTJE.
en de w
Wie van jullie knipt onderstaande zwarte stukies eens fijn uit en legt dan
daar 'n fijne Roodkapje met den wolf van?
„Zie zoo! Die staat! Én nu 't pistool
Snel uit mijn zak gehaald.
En nu met daden, Oome Job,
Niet al te lang gedraald."
Op 't laddertje klom hij omhoog,
Bevelend: „Handen op!
Want man, als jij je iets beweegt,
Schiet ik je voor je kop!"
„Mijn hemel!" riep d® bedelaar,
„Wie had dat nu gedacht,
En van zoo'n klein dik mannetje
Dien moed en lef verwacht,"
En Job die brulde: „Handen opl
Geef gauw mijn geld af, man,
Zoo jij mijn geld niet overgeeft,
Schiet ik je in de pan!
Aboel Aboel De bedelaar
Wordt bleek en wit van angst,
En voor Oome Job zn paf-pistool
Was hij het allerbangst.
„Zie," weende hij, „mijn Eed'le Heer,
Hier hebt ge uw geld weerom,
Dat ik het stal, ja, 't was van mij
Wel bijster slecht en dom."
fWrirdt veryolijd.l
100000 IN EEN LIJN1
Men moet onderstaand cijfer opschrijven
zonder het potlood van het papier te
nemen.
Opl. We vouwen het blad papier en
schrijven:
De haal van de pen komt op het
omgevouwde blad. Neemt men dit weer
terug dan blijft het cijier 10000 over!