DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL 'JsSJ ml OUDE FLUIT EN DE BOOM-NIMF. V DE RECHERCHEUR. DOOR G. D. HOOGENDOORN. Overraroe at doze rubriek zonder scbrilteüike toestemming verboden. Naar FRANK R. STOCKTON. (Vervolg) Toen de goede man op zijn geliefkoosd instrument begon te spelen, was hij .ver wonderd over het geluid, dat er uit kwam. De mooie tonen van de fluit klonken helder en sterk tot in het dal en langs de heuvels en de berghellingen, terwijl, na een korte tusschenpoos, een echo werd teruggekaatst van de rotsen van de andere zijde van het dal. „Ha, ha!" riep hij uit „Wat is er met mijn fluit gebeurd? Ze moet onlangs verstopt geweest zijn, maar nu is ze zoo schoon en helder als ooit." Weer klonken de blijde klanken ver en luid De kudden op de hellingen hoor den ze en de dieren, die oud genoeg waren, herinnerden zich, hoe deze tonen hen iederen avond van hun weiden naar huis hadden geroepen, en ze begonnen den berg af te dalen en de anderen volgden hen De vroolijke wijsjes werden beneden in het dorp gehoord en de menschen waren er erg door verwonderd. „Wie mag wel op het instrument van Oude Fluit blazen?' zeiden ze. Maar daar ze het allemaal erg druk hadden, klom er niemand naar boven om te kijken. Eén ding was echter duidelijk genoeg: het vee kwam omlaag van de bergen. Dus hoefden de twee jongens en het meisje het niet na te klimmen en hadden een heel uur vrij om te spelen, iets, waar ze erg blij mee waren. Den volgenden morgen toog Oude Fluit op weg naar het dorp met zijn geld en onderweg ontmoette hij de boomnimf. „O ho!" riep hij. „Ben jij het? Wel, ik dacht, dat 't maar een droom werken, als Oude Fluit speelde. En Echo-dwerg was ernstig boos. Hij had natuurlijk gemeend, dat het fluits'-r'ei voor altijd afgeloopen was, en hij !- de, dat bij 't récht had, verontwaar igd te zijn, omdat hij zoo voor den mal ge houden werd. Hij was zoo opgewonden, dat hij besloot op weg te gaan, om te onderzoeken of dit een ramp van tijde- liiken aard was of niet. Hij had vrijen tijd genoeg, daar de fluit maar ééns per dgg bespeeld werd, en hij vertrok vroeg in den morgen naar den heuvel, waar Oude Fluit woonde, 't Was zwaar werk voor 't dikke, kleine kereltje, en toen hij het dal was overgestoken en een eind weegs d'oor 't bosch had afgelegd, hield hij stil om te rusten en al gauw kwam de boomnimf nieuwsgierig op hem toegetrippeld. „Ho. ho!" riep de dwerg uit. „Wat doe jij hier? En hoe ben je uit je boom gekomen?" „Wat ik doe?" riep de boomnimf. „Ge lukkig zijn, dat doe ik! Ik werd uit mijn boom verlost door den goeden, ouden man, die de fluit bespeelt om het vee van den berg omlaag te lokken, en dte gedachte, dat ik hem op mijn beurt van dienst beb kunnen zijn, maakt me nog gelukkiger dan ik al ben. Ik gaf hem twee kussen uit dankbaarheid, en nu is hij jong genoeg om zijn fluit even goed te bespelen als vroeger." De Echo-dwerg deed een stap naar voren; zijn gezicht was bleek van woede. ,Moet ik dus gelooven," riep hij, „dat jij de oorzaak bent van deze ramp, die over me gekomen is? Dat jij dat ellen dige schepsel bent, dat dien ouden man opnieuw aan 't fluitspelen heeft gezet? Wat heb ik je ooit gedaan, dat je me was, dat ik je uit den boom gelaten had.' „Een droom!" riep de nimf. „Als je half wist, hoe gelukkig je me gemaakt hebt, zou je niet denken, dat het alleen maar een droom was! En heeft 't je zelf geen goed gedaan? Voel je je niet beter? Gisteren hoorde ik je heel mooi op je fluit spelen." „Ja. ja!" riep hij. „Ik begreep 't eerst niet, maar nu zie ik 't allemaal in! Ik ben werkelijk jonger geworden. Ik dank je. ik dank ie, goede boomnimf, uit den grond van mijn hart! Het kwam, doordat ik het geld in mijn zak vond, dat ik dacht, dat het maar een droom was ge weest." „O. ik stopte het er in, terwijl je diep," zei ze lachend, „omdat ik vond, dat je 't nu we! kon houden! Goeden dag, beste, eerlijke man! Ik hoop, dat je lang moogt leven, en even gelukkig zijn als ik nu ben." Oude Fluit was geweldig in zijn schik, toen hij merkte, dat hij werkelijk een jongere man was geworden! Maar dat maakte geen verschil met het geld vond hij en hij vervclgde zijn weg naar het dorp Zoodra hij het bereikt had, werd hij van alle kanten ondervraagd, wie den vorigen avond zijn fluit bespeeld had, en toen de menschen hoorden, dat hij het zelf geweest was, waren ze erg ver rast. Daarop vertelde Oude Fluit, wat hem overkomen was, en toen was er nog grootere verbazing en gelukwenschen op den koop toe, want Oude Fluit werd door iedereen geacht en bemind. De burgemeester weigerde het geld terug te nemen, en hoewel Oude Fluit zei, dat hij het niet verdiend had. hielden alle omstanders vol, dat, daar hij nu weer op zijn fluit kon spelen als vroeger, hij niets hoefde te verliezen, omdat hij een poosje lang niet bij machte was geweest, zijn betrekking te vervullen. Zoo was Oude Fluit genoodzaakt, hef geld te houden, en na een paar uur met zijn vrienden gekeuveld te hebben, keerde hij naar huis terug. Daar was echter één wezen, dat heele- maal niet blij was met wat den ouden man was overkomen. Dat was de Echo-dwerg, di" huisde op de bergen aan de andere zijde van het dal, en wiens plicht het was de tonen van de fluit terug te kaatsen, wanneer ze daar gehoord kon den worden. Er woonden nog heel wat andere Echo-dwergen op die bergen en heuvels: sommigen daarvan moesten 't gezang van de dorpsmeisjes weer kaatsen, anderen de kreten der kin deren, en weer andere de muziek die nu en dan in het dorp gemaakt werd. Maar er was er maar één, die de sterke tonen van de fluit van Oude Fluit kon terugkaatsen, en dit was jarenlang zijn eenige taak geweest. Toen de oude man echter zwak begon te worden, en de klanken van zijn fluit niet meer op a!e bergen aan de overzijde gehoord konden worden, had deze Echo-dwerg niets meer te doen, en hij bracht zijn ti?d in behaaglijk luieren door; en hij slieo zóó veel en werd zóó dik, dat zijn makkers in den lach schoten, als ze hem zagen loopen. Op dien middag waarop, na zoo'n lan ge tusschenpoos, het geluid van de fluit weer gehoord was op de echo-bergen, was deze dwerg vast in slaap achter een rotsblok Zoodra de eerste tonen er ver nomen werden, gingen een paar van zen kameraden hem op 'n draf wekken. Hij tuimelde overeind en kaatste het vroo lijke wijsje van Oude Fluit terug. Natuur lijk was hij erg verontwaardigd, dat ntj op die manier gedwongen werd, zi;n luie leventje er aan te geven, en hij hoopte maar, dat dit fluiten geen twee de maal zou voorkomen Maar dezen middag was hij wakker en zat te luisteren, en jawel hoor, op het gewone uur kwamen de tonen van het fluitwijsje, zoo helder en sterk als ooit, en hij was genoodzaakt, net zoo lang te moest veroordeelen om weer jaren en jaren lang de tonen van die verwenschte fluit terug te kaatsen?" Hier begon de nimf hardop te lachen. „Wat een komiek kereltje ben jij!" zei ze. „Iedereen zou denken, dat je gedoemd was om van den morgen tot den avond te zwoegen en te sloven, terwijl je in werkelijkheid niets anders te doen hebt, dan eiken dag 'n half uur lang de vroo lijke tonen van Oude Fluit's deuntjes na te bootsen! Je moest je schamen, Echo-dwerg! Je bent lui en zelfzuchtig; dat is alles wat je scheelt! In plaats van te mopperen over het kleine beetje nut tig werk, dat je te doen hebt, en dat gemakkelijker is dan dat van alle Echo- dwergen in het gebergte, moest je je liever verheugen over 't geluk van den ouden man, die zooveel van zijn kracht en gezondheid teruggewonnen heeft. Ga naar huis, en leer rechtvaardig en edel moedig te zijn, en dan zul je misschien gelukkig wordenl Vaarwel!" „Onbeschaamd schepsel!" sch'-eeuwdé de dwerg, terwijl hii zijn dik vuistje tegen haar schudde. „Dat zal ik je betaald zetten! Je zult ondervinden wat het zeg gen wil, mij uit te schelden en te be- preeken, en me de rust te ontrooven, die ik veroverd had na lange jaren zwoegen!" En terwijl hij woedend zijn hoofd schudde, haastte hij zich terug naar zijn eig> n rotsen. Iederen middag klonken voortaan weer de blijde fluittonen van Oude Fluit over het dal en de heuvels en tegen de berghelling op, en iederen mjdd'ag, wan neer hij ze teruggekaatst had, maakte de kleine dwerg zich boozer en boozer op de boomnimf Iederen dag, van den vroegen morgen tot het tijd was voor ziin dagtaak op de rotsen, ging hij in 't bosch op zoek naar haar. Hij was van plan, wanneer hij haar ontmoette, net te doen, of hij erge spijt had van wat hij gezegd had, en hij dacht, dat hij haar op die manier wel een poets zou kun nen bakken, waarmee hij ineens gewro ken was. Op een dag, toen hij zoo door 't bosch zwierf, ontmoette hij Oude Fluit. De Echo-dwerg hield er anders niet van, gewone menschen te zien en te spreken, maar nu was hij zoo ver langend om t voorwerp vm zijn haat te vinden, dat hij bleef staan en aan Oude Fluit vroeg, of hij de boomnimf ge zien had. De oude man had het kleine kereltje niet opgemerkt, en hij zag met eenige verbazing op hem neer. „Nee," zei hij, „Ik heb haar niet ge zien en ik heb overal naar haar uitge keken." „Jij!" riep de dwerg. „Wat heb jij met haar uit te staan?" Oude Fluit ging op een steen zitten, om dichter bij 't oor van zijn kleinen ondervrager te zijn, en vertelde wat de boomnimf voor hem had gedaan. Toen de Echo-dwerg ontdekte, f'Jat dit de man was, wiens gefluit hij eiken dag moest weerkaatsen, zou hij hem graag op de plek zelf hebben doodge slagen, als hij er kans toe had gezien. Maar daar hij er geen kans toe zag, klem de hij alleen maar zijn tanden opeen en luisterde verder. „Ik zoek nu naar de boomnimf," ver volgde Oude Fluit, „terwille van mijn oude moeder. Toen ik zelf oud was, merkte ik niet op, hoe erg oud mijn moe der was, maar nu doet 't me leed, te zien, boe zwak en machteloos de jaren haar hebben gemaakt, en ik zoek nu naar de boomnimf om haar te vragen, mijn moeder jonger te make-n, zooals ze 't mij heeft gedlaan." De oogen van den Echo-dwerg glins terden. Hier was iemand, die hem mis schien bij zijne plannen zou kunnen heioen. „Dat is een goed ide," zei hij tegen Oude Fluit, „en het strekt je tot eer. Maar je moet weten, dat een boomnimf niemand jonger kan maken, dan dengene die haar uit haar boom bevrijdt. Toch kun je je plan gemakkelijk uitvoeren. Al wat je hoeft te d'oen, is d.e nimf op te zoeken en haar over te halen weer in haar boom te kruipen en zich voor een kort poosje te laten opsluiten. Dan ga ie je moeder halen en brengt haar bij den boom om dien open te maken, en alles zal naar je wensch gaan. Is dat geen goed plan?" „Prachtig!" riep Oude Fluit. „Ik zal dadeliik verder gaan en nog ijveriger naar de boomnimf zoeken." „Neem me mee," zei de Echo-dwerg. „Je kunt me gemakkelijk op je sterke schouders dragen, en ik zou je graag hel pen zooveel ik kan." ..Welnu," zei het kereltje bij zich zelf, toen Oude Fluit hem vlug voort- droeg, „als hij de boomnimf overhaalt om weer in haar boom te gaan en ze is er dom genoeg voor en dan weggaat om zijn moeder te halen, zal ik een steen of een knuppel nemen en den sleutel, die uit de schors steekt, af breken, zoodat niemand hem ooit meer kan omdraaien. Dan zal Juffrouw Boom nimf eens zien wat ze zich zelf op den hals heeft gehaald door baar gedrag je gens mij!" Het duurde niet lang, of zij kwamen aan den ouden wilg waarin de boom nimf gewoond had, en op eenigen af stand zagen ze haar zelf op hen toeko men. „Wat gaat alles prachtig!" zei de Echo-dwerg. „Zet me nu maar neer, dan ga ik heen. Jouw onderhoud met dte boomnimf is van meer belang dan 't mijne, en je hoeft er niets van te zeg gen. dat ik je het idee aan dte hand heb gedaan. Ik vind 't prettiger, als jij er alle eer van hebt." Oude Fluit zette den Echo-dwerg op den grond, maar dte kleine schavuit ging niet weg. Hij verstopte zich tusschen 'n paar lage, bemoste rotsblokken, die in kleur zóó goed met hem ovoreen kwam. dat je hem niet zoudt gezien hebben, al keek je strak naar hem. Toen de nimf bij hem was, verloor Oude Fluit geen tijd, maar vertelde haar dadelijk van zijn moeder, en wat hij graag zou willen, dat zij voor haar d'eed. Eerst antwoordde de nimf heele- maal niet, maar stond Oude Fluit heel treurig aan te kijken. „Wil je werkelijk, dat ik weer in mijn boom terug ga?" vroeg ze. „Ik zou dat allerakeligst vinden, want je weet nooit wat er dan zou kunnen gebeuren. En 't is heelemaal niet noodig, want ik kan je moeder ten allen tijde jonger maken, als ze mij de gelegenheid wil geven. Ik had er al aan gedacht om je op die manier nog gelukkiger te ma ken, en d'ikwijls heb ik in de buurt van je woning staan wachten, in de hoop je oude moeder te treffen, maar ze komt nooit buiten en je weet dat een nimf geen huis mag binnengaan. Ik kan me niet voorstellen .hoe je op dat idee bent ge komen! Heb je 't zelf bedacht?" „Nee, dat kan ik niet zeggen," ver klaarde Oude Fluit. „Een dwergje, dat ik in 't bosch ontmoette, deed 't me aan dte hand." „Oh!" riep de boomnimf „nu begrijo ik alles, 't Is een uitvinding van dien lee- lijken Echo-dwerg, jouw vijand en den mijnen. Waar is hij? Ik zou wel eens een woordje roet hem willen spreken." „Ik denk, dat hij weggeloopen is," zei Oude Fluit. „Nee, dat is hij niet!" zei de nimf, wier vlugge blik den Echo-dwerg tus schen dte rotsen bemerkt had. „Daar zit hii. Pak hem en trek hem er uit, als je wilt." Oude Fluit bemerkte den dwerg zoo gauw hij hem aangewezen werd, en naar de rotsen rennend, greep hij het ke reltje bij een been en trok het te voor schijn. „Nu," riep de boomnimf, die de deur van den ouden wilg had opengedaan, „stop hem hier maar in, d'an sluiten we hem op. Dan ben ik veilig voor zijne streken, dten tijd, dat ik nog vrij ben." Oude Fluit duwde den dwerg in den boom en de boomnimf sloeg de deur achter hem dicht. Je hoorde een knar send! geluid van hout en schors,- en nie mand zou hebben kunnen zien, dat de dikke stam ooit open was geweest. „Daar," zei de nimf, „nu hoeven we niet bang van hem te zijn. En ik verze ker je, mijn goede man, dat ik met alle pleizier je moeder jonger zal maken zoodra ik kan. Wil je baar niet vragen, buiten bij me te komen?" „Natuurliik wil ik dat," riep Oude Fluit „en ik zal 't zonder uitstel doen." Daarna haastte hij zich, vergezeld door de boomnimf, naar zijn hut terug. Maar toen hij tegen zijn moeder van de zaak repte, werd de oude vrouw heel boos en wilde er niets van hooren. Ze geloofde niet aan boomnimfen, en als ze al bestonden, moesten 't heksen en too- verkollen zijn, en ze wilde daar niets mee te maken hebben. Als haar zoon zich door zoo'n nimf had laten kussen, moest hij zich schamen over zich zelf. Bovendien geloofde ze er geen woord' van, dat dat hem eenig goed had ge daan, Hij voelde zich de laatste dagen beter dan vroeger, maar dat was heel gewoon. Dat had ze zelf ook wel eens en ze verbood hem, ooit nog met haar over dte nimf te spreken. Dien middag zat Oude Fluit, heel be droefd, dat zijn plan voor zijn moeder mislukt was, op de rots en speelde op zijn fluit. De blijde klanken dreven over het dal, de heuvels en de bergan, maar tot groote verbazing van sommige dor pelingen, die het hoorden, werden de tonen niet teruggekaatst van de rotsige berghelling, maar uit de bosschen aan den kant van hat dal waar Oude Fluit woonde. Den volgenden dag onderbraken vele dorpelingen hun werk om te luisteren naar de echo van de fluit, die uit het bosch kwam. De weerklank was niet zoo sterk en helde: als gewoonlijk, wan neer hij van de rotsen werd terugge kaatst, maar hacl zeker kwam hij vei tusschen de boomen. Een echo, die op die manier van plaats veranderde, was iets, dat niemand nog ooit beleefd bad, en geen mensch kon uitleggen hoe het ge beurd was. Oude Fluit echter wist heel geen' dat het geluid van den Echo dwerg kwam, die in den grooten wilg zat opgesloten De wanden van den stam waren dun, het geluid van de fluit kon er doordringen, en de dwerg was door dte wetten van zijn bestaan ver plicht, deze tonen terug te kaatsen, waar ze hem ook bereikten. Maar Oude Fluit was bang, dat hij de nimf in on gelegenheid zou brengen, als hij aan iemand vertelde, dat de Echo-dwerg zat opgesloten in haar boom, en daarom sprak hij er wijselijk met geen levende ziel over. Op een dag waren dte twee jongens en het meisje, die Oude Fluit den heu vel hadden opgeholpen, in 't bosch aan 't spelen. Toen ze in de buurt van den ouden wilg waren, hoorden ze van binnen een geklop en een duidelijke stem riep: „Laat me er uit! Laat me er uit!" Een oogenblik stonden de kindteren doodstil van verbazing; toen riep een van de jongens uit: „O, 't is een boomnimf, zooals Oude Fluit'er een vond! Laten we haar er uit laten." „Wat verzin je!" riep het meisje. „Ik hen de oudste van ons drieën, en ik ben pas dertien. Heb jullie zoo'n zin om in schreeuwende babies veranderd te word'en? Loop wat je loopen kunt." En de twee jongens en het meisje stormden terug naar het dal, zoo vlug hun beenen hun dragen wilden. Er was in hun jonge harten geen verlangen, om jonger gemaakt te worden dan ze waren. Uit vrees, dat hun ouders 't soms heel geschikt konden vinden, dat ze hun levens loop opnieuw begonnen, zeiden ze er nooit een woord van dat ze een nimfen boom gevondten hadden. Toen de zomer voorbij ging, werd de moeder van Oude Fluit al zwakker en zwakker. Op een dag, toen haar zoon uit was want hij ging nu dikwijls naar de bosschen om te jagen en te visschen, of beneden naar het dal om te werken, stond ze op van haar breiwerk om het eenvoudig maal te bereiden. Maar ze voelde zich zoo zwrk en moe, d'at ze niet in staat was het werk te doen, dat ze zoolang gewend was geweest. „Ach, ach," zuchtte ze, „de tijd is gekomen dat ik te oud ben om te werken. Mijn zoon zal iemand moeten huren om hier te ko men en zijn eten te koken, zijn bed op te maken en zijn kleeren te verstellen. Ach, ach, ik had gehoopt dat ik, zoo lang ik leefde, in staat zou zijn, dat al les zelt te d'oen. Maar dat mag niet zoo zijn. Ik ben heelemaal nutteloos gewor den, en iemand anders moet 't avond- m k"°0r m''n zoon klaar maken. Waar zou hij blijven?" En ze wankelde naar de deur en gjng naar buiten om naar hem uit te kijken. Ze voelde zich niet <n staat, te blijven staan, hield zich aan de bank vast, zonk er uitgeput op neer enviel a] gauw rustig in slaap. De boomnimf, die dikwijls om de hul rondsloop om te zien of ze gelegenheid kon vinden Oude Fluit's hartewensch te vervullen, was ook nu juist in de na bijheid, en ziende, dat het goede oogen blik gekomen was, sloop zij stilletjes achter de oude vrouw, kuste haar zach tjes op elke wang en verdween toen even zachtjes als ze gekomen was. Een paar minuten later werd de moe der van Oude Fluit wakker, en terwijl ze naar de zon keek, riep ze: „Wat, 't is al bijna etenstijd. Mijn zoon kan dadelijk thuis zijn, en ik heb nog niets klaar. Ze sprong overeind, spoedde zich naar binnen, maakte vuur aan, zette vleesch en groenten te koken, legde het tafel laken over de tafel, en toen haar zoon thuiskwam, was alles in orde. „Wat een dutje iemand toch kan op knappen!" zei ze bij zichzelf, terwijl ze druk in de weer was. Ze was een vrouw van bijzonder sterk gestel, en op haar zventigste jaar was ze heel wat flinker en krachtiger geweest dan haar zoon op dien leeftijd was. Op hetzelfde oogen blik, dat Oude Fluit zijn moeder zag, wist hij, dat de boomnimf haar plan had uitgevoerd. Maar hoewel hij zoo blij was als een kind, paste hij wel op, er iets van tegen haar te zeggen. ,'t Is merkwaardig, zoo goed als ik me vandaag voel! "zei zijn moeder, „en of mijn gehoor is beter geworden, óf jij spreekt veel duidelijker d'an anders. De zomer ging voorbij, de blaren be gonnen van de boomen te vallen en de lucht werd kil. „Het is niet mooi meer in de natuur," zei de boomnimf, „en de avondwind doet me huiveren, 't Is tijd' voor me om terug te gaan naar mijn warm winterverblijf in den ouden wilg. Maar eerst moet ik nog een bezoek brengen aan de hut van Oude Fluit." Ze vond den fluitspeler en zijn moe der naast elkaar zitten op de rots voor het huis. Het vee zou voortaan niet meer naar boven gaan, en hij floot ze voor den laatsten keer dat jaar naar beneden. Luid en vroolijk klonk het wijsje van Oude Fluit en langs d'e berghelling kwa men de kudden omlaag, de koeien,' de schapen en die geiten, terwijl uit den wilg de echo's van de vroolijke muziek werden gehoord. „Wat zitten ze daar gelukkig en te vreden bij elkaar!" zei de nimf. „En ik geloof niet, dat ze er op tegen zouden hebben, nog wat jonger te zijn!" En zachtjes achter hen sluipend, kuste zij eerst Oude Fluit op zijn wang, en daarna zijn moeder. Oude Fluit, die had opgehouden met spelen, wist wel wat 't was, maar hij be woog zich niet, en zei niets. Zijn moeder, in den waan, dat haar zoon haar gekust had, keerde zich met een glimlach tot hem, en gaf hem een kus terug. Toen stond zij op en ging de hut binnen, als een krachtige vrouw van zestig, gevolgd door haar zoon, rechtop en gelukkig, en twintig jaar jonger dan zij. De boomnimf spoedde zich weg in hrt bosch, huiverend toen zij den killen avondwind! langs haar schouders voelde strbken. Toen zij den grooten wilg bereikte, draaide zij den sleutel om en deed de deur open. „Kom eruit," zei ze tegen den Echo-dwerg, die daar zat te koeke loeren. „Het word't winter, en ik heb mijn boomverblijf nu zelf noodig. Het vee is voor den laatsten keer in dit jaar van de bergen gekomen, de fluittonen zullen niet langer klinken en je kunt naar je rotsen teruggaan en vacantie nemen tot 't volgend voorjaar." Toen hij deze woorden hoorde, sprong de dwerg er vlug uit, en de nimf stapte naar binnen en trok de d'eur achter zich dicht. „Nu kan hij voor mijn part den sleutel afbreken als hij er lust in heeft," zei ze bij zichzelf, ,,'t Kan me niet schelen. In 't voorjaar groeit er een andere uit den stam. En hoewel de goe de fluitspeler me niets beloofd heeft, weet ik zeker, dat, zoodra 't weer zachter weer wordt, hij terug zal komen en me er weer uit laten." De Echo-dwerg bleef niet stilstaan om d'en sleutel van den boom te breken. Hij was veel te blij, dat hij verlost was, om nog aan iets anders te denken, en haastte zich zoo vlug hij kon naar huis, naar de rotsige hellingen. De boomnimf had zich niet bedrogen, toen zij op den fluitspeler vertrouwde. Toen de warme dagen weer kwamen, ging hij dadelijk weer naar den wilge boom om haar eruit te laten. Maar tot zijn verwondering en verdriet vond hij den grooten boom op den grond liggen. Een winterstorm had hem geveld', en de stam lag daar gespleten en versplinterd. En wat er van de boomnimf was gewor den, kwam niemand ooit te weten. MACHTELD. 't Volgende kunststukje is heel inte ressant. Luister maar eens. We verklaren ons aan de omstanders bereid, drie voorwerpen, bijvoorbeeld 'n horloge, een ring en een boek of iets dergelijks, op de tafel te leggen en dan den persoon aan te zullen wijzen, die in onze afwezigheid het horloge, dengene die den ring, en hem of haar, die het boek weggenomen heeft. Om te beginnen, nemen we drie wil lekeurige aanwezigen, die we A. B. en C. zullen noemen. De volgorde dezer drie personen moet je goed onthouden. Aan A. geven we, vóór we d'e deur uitgaan, één knoop, aan B. twee en aan C. drie knoopen. Ver der liggen we achttien knoopen naast de drie genoemde voorwerpen. Voordat we de deur uitgaan, vragen we aan de drie deelnemers, in onze af wezigheid nog eenige knoopen er bij te nemen en wel de „dief" van het hor loge evenveel als ie er al heeft; die van den ring dubbel zooveel als ie er heeft en de „dievegge" of „dief" van het boek vier keer zooveel als hij er al bezit. Dan de deur uit en na vijf minuten er weer in. De drie voorwerpen zijn ver dwenen, maar ook zijn 'n stuk of wat knoopen, zooals we gevraagd hadden. Met 'n half oog hebben we al gezien zonder dit natuurlijk te laten mer ken, hoeveel knoopen er nog op de taiel liggen en nu berekenen we vlug, wie van de drie personen een of ander voorwerp weggenomen heeft. Daartoe moeten we de volgende ze ven voornamen uit het hoofd geleerd hebben, n.l, 1. Albert. Bernard. Marie. Rudolf. EmiL Ida. Willem. Ieder van deze namen telt 2 letter grepen en de eerste lettergreep heeft steeds betrekking op meneer of juf frouw A, de tweede lettergreep op den tweeden persoon B. Bovendien beduiden de klinkers a, e en i in deze volgorde het eerste, tweede en derde voorwerp en ten slotte komt de volgorde der namen overeen met het aantal knoopen, dat is blijven lig gen. Vinden we bij onzen terugkeer in de kamer bijv. nog drie knoopen, dan we ten we direct: in dit geval komt de derde naam, dus Marie, te pas. De eerste lettergreep is Ma: overeen komende met fzooals we weten) per soon A en omdat deze lettergreep den klinker a bevat (a is het eerste voor werp in ons geval, dus het horloge), zoo heeft dus deze meneer A het horloge van de tafel weggenomen. Wie heeft echter den ring? Dat vertelt ons de tweede letter greep van Marie, n.l. rie. Met dezen klinker ie wordt aange wezen het derde voorwerp (het boek). De tweede lettergreep, alias meneer B, 2. 3. 4. 5. 6. 7. *Wvy\/\/Vf 76. Een diender werd nu heengestuurd Naar tante Jol haar huis, En zie, gelukkig voor oom Job Was tante Jollie thuis, „O!" gilde zij, geheel onthutst, „Politie in mijn huis! 01 O! Wat is die Job voor mij, Een eeuwigdurend kruis!" had dus den ring weggenomen, terwijl meneer of juffrouw C. het boek „ach terovergetrokken" had. Bleven er bijv. nog 7 knoopen liggen (het hoogste aantal, dat mogelijk is) dan roepen we naam no. 7 d.i. Willem te hulp. Ie lettergreep (al is Wil met i is boek. 2e lettergreep (b) is lem met e is ring. C nam dus dezen keer het horloge. Ik vertel jullie nog even, dat er nooit 4 knoopen kunnen blijven liggen. Van daar dat de naam Rudolf dan ook nooit gebruikt behoeft te worden. Zooals ik je bovendien reeds vertelde, kunnen er ook nooit meer dan 7 knoopen blijven liggen, anders hebben de deelnemers niet precies gedaan, wat je gezegd hebt. Grootvader, die me indertijd dit ge heimzinnige kunststukje leerde, deed me meteen 'n middeltje aan de hand om de 7 voornamen en hun volgorde goed te kunnen onthouden, n.l. in afkortin gen: Albemari, Rudolfini, Idawi. 't Is onmogelijk, dat iemand dit kunst stuk op kan lossen. Vandaar 't buiten gewoon aardige er van. RAADSELS NO-'S 66—75. 66: Van welken regen houden vele meisjes? 67. Leest ge mij goed, dan ben ik 'n godennaam; maar hebt ge me omge keerd, ik breng twee zeeën saam. 68. Waarom staan de meisjes graag? 69. Met één rijdt hij, die weinig wil spendeeren. Met twee rijdt, wie 't betalen kan. Met vier rijdt nooit 'n burgerman; Dat doen alleen de groote heeren. De koning rijdt met zes maar 'k wil te raden geven Wie draaft door stad en land, dag in dag uit, met zeven? 70. Waarom is bij het trouwen altijd 'n klein meisje boven 'n groot te ver kiezen? 71. Die 't eerste heeft, kan rustig le ven. Naar 't tweede moet men eerlijk streven. 't Geheel wenscht hij zich op den duur, Die niet tevreên is van natuur. 72. Ik ben een verfrisschende, zure bron. Gevat in een kleine, goudgele ton. En word in het Zuiden gevonden. En naar alle oorden der wereld ge zonden. 73. Hoe heette Jan van der Plas, Toen hij een kleine jongen was? 74. Waarom gaat een haas boven op een dijk zitten om de zee te zien? 75. Wat zijn er meer, levenden of dooden? KNIPPEN EN PLAKKEN, „Ja!" raasde Jollie °P t bureau, „Ja, laat mijn broer maar vrij, Want rie, dat geld dat is van hem, En daarom ook van m'l- Toen mochten beiden met den pot In vreê weer huis-toe Doch met de macht van Gome Job Was het voorgoed gedaan. 78. Ail Droevig was dat huis-toe gaan, Voor onzen Oome Job, Want als een ratel rammelde Jol's kijven om zijn kop, ,Ik draag het geld! Ik hou het geld, 'k Bewaar het in mijn kast En af en toe krijg jij een „duit; Dan hebben wij geen last! (Wordt vervolgd.) Wie knipt bovenstaand vierkant eens netjes in de acht aangegeven driehoeken en plakt deze zóó op, dat er een leuk schilderijtje ontstaat? OPLOSSINGEN RAADSELS NO,'S 66—75. 66. Van den gouden regen. 67. Zeus (kanaal van) Suez. 68. Omdat ze niet graag willen blij ven zitten. 69. De koopman in zeven. 70. Omdat men van de twee kwaden het kleinste moet kiezen. 71. Veelmeer. 72. De citroen, 1 73. Jan van der Plas. 74. Omdat hij niet door een dijk heen kan zien. 75. Levenden. De dooden zijn er niet meer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8