DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
'JsSJ
ml
OUDE FLUIT EN DE BOOM-NIMF.
V
DE RECHERCHEUR.
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
Overraroe at doze rubriek zonder scbrilteüike toestemming verboden.
Naar FRANK R. STOCKTON.
(Vervolg)
Toen de goede man op zijn geliefkoosd
instrument begon te spelen, was hij .ver
wonderd over het geluid, dat er uit
kwam. De mooie tonen van de fluit
klonken helder en sterk tot in het dal
en langs de heuvels en de berghellingen,
terwijl, na een korte tusschenpoos, een
echo werd teruggekaatst van de rotsen
van de andere zijde van het dal.
„Ha, ha!" riep hij uit „Wat is er met
mijn fluit gebeurd? Ze moet onlangs
verstopt geweest zijn, maar nu is ze zoo
schoon en helder als ooit."
Weer klonken de blijde klanken ver
en luid De kudden op de hellingen hoor
den ze en de dieren, die oud genoeg
waren, herinnerden zich, hoe deze tonen
hen iederen avond van hun weiden naar
huis hadden geroepen, en ze begonnen
den berg af te dalen en de anderen
volgden hen
De vroolijke wijsjes werden beneden
in het dorp gehoord en de menschen
waren er erg door verwonderd. „Wie
mag wel op het instrument van Oude
Fluit blazen?' zeiden ze. Maar daar ze
het allemaal erg druk hadden, klom er
niemand naar boven om te kijken. Eén
ding was echter duidelijk genoeg: het
vee kwam omlaag van de bergen. Dus
hoefden de twee jongens en het meisje
het niet na te klimmen en hadden een
heel uur vrij om te spelen, iets, waar
ze erg blij mee waren.
Den volgenden morgen toog Oude
Fluit op weg naar het dorp met zijn
geld en onderweg ontmoette hij de
boomnimf. „O ho!" riep hij. „Ben jij het?
Wel, ik dacht, dat 't maar een droom
werken, als Oude Fluit speelde. En
Echo-dwerg was ernstig boos. Hij had
natuurlijk gemeend, dat het fluits'-r'ei
voor altijd afgeloopen was, en hij !-
de, dat bij 't récht had, verontwaar igd
te zijn, omdat hij zoo voor den mal ge
houden werd. Hij was zoo opgewonden,
dat hij besloot op weg te gaan, om te
onderzoeken of dit een ramp van tijde-
liiken aard was of niet. Hij had vrijen
tijd genoeg, daar de fluit maar ééns per
dgg bespeeld werd, en hij vertrok vroeg
in den morgen naar den heuvel, waar
Oude Fluit woonde, 't Was zwaar werk
voor 't dikke, kleine kereltje, en toen
hij het dal was overgestoken en een
eind weegs d'oor 't bosch had afgelegd,
hield hij stil om te rusten en al gauw
kwam de boomnimf nieuwsgierig op hem
toegetrippeld.
„Ho. ho!" riep de dwerg uit. „Wat
doe jij hier? En hoe ben je uit je boom
gekomen?"
„Wat ik doe?" riep de boomnimf. „Ge
lukkig zijn, dat doe ik! Ik werd uit mijn
boom verlost door den goeden, ouden
man, die de fluit bespeelt om het vee
van den berg omlaag te lokken, en dte
gedachte, dat ik hem op mijn beurt van
dienst beb kunnen zijn, maakt me nog
gelukkiger dan ik al ben. Ik gaf hem
twee kussen uit dankbaarheid, en nu
is hij jong genoeg om zijn fluit even goed
te bespelen als vroeger."
De Echo-dwerg deed een stap naar
voren; zijn gezicht was bleek van woede.
,Moet ik dus gelooven," riep hij, „dat
jij de oorzaak bent van deze ramp, die
over me gekomen is? Dat jij dat ellen
dige schepsel bent, dat dien ouden man
opnieuw aan 't fluitspelen heeft gezet?
Wat heb ik je ooit gedaan, dat je me
was, dat ik je uit den boom gelaten
had.'
„Een droom!" riep de nimf. „Als je
half wist, hoe gelukkig je me gemaakt
hebt, zou je niet denken, dat het alleen
maar een droom was! En heeft 't je zelf
geen goed gedaan? Voel je je niet beter?
Gisteren hoorde ik je heel mooi op je
fluit spelen."
„Ja. ja!" riep hij. „Ik begreep 't eerst
niet, maar nu zie ik 't allemaal in! Ik
ben werkelijk jonger geworden. Ik dank
je. ik dank ie, goede boomnimf, uit den
grond van mijn hart! Het kwam, doordat
ik het geld in mijn zak vond, dat ik
dacht, dat het maar een droom was ge
weest."
„O. ik stopte het er in, terwijl je
diep," zei ze lachend, „omdat ik vond,
dat je 't nu we! kon houden! Goeden
dag, beste, eerlijke man! Ik hoop, dat je
lang moogt leven, en even gelukkig zijn
als ik nu ben."
Oude Fluit was geweldig in zijn schik,
toen hij merkte, dat hij werkelijk een
jongere man was geworden! Maar dat
maakte geen verschil met het geld vond
hij en hij vervclgde zijn weg naar het
dorp Zoodra hij het bereikt had, werd
hij van alle kanten ondervraagd, wie den
vorigen avond zijn fluit bespeeld had, en
toen de menschen hoorden, dat hij het
zelf geweest was, waren ze erg ver
rast. Daarop vertelde Oude Fluit, wat
hem overkomen was, en toen was er nog
grootere verbazing en gelukwenschen op
den koop toe, want Oude Fluit werd
door iedereen geacht en bemind. De
burgemeester weigerde het geld terug te
nemen, en hoewel Oude Fluit zei, dat
hij het niet verdiend had. hielden alle
omstanders vol, dat, daar hij nu weer op
zijn fluit kon spelen als vroeger, hij
niets hoefde te verliezen, omdat hij een
poosje lang niet bij machte was geweest,
zijn betrekking te vervullen.
Zoo was Oude Fluit genoodzaakt, hef
geld te houden, en na een paar uur met
zijn vrienden gekeuveld te hebben,
keerde hij naar huis terug.
Daar was echter één wezen, dat heele-
maal niet blij was met wat den ouden man
was overkomen. Dat was de Echo-dwerg,
di" huisde op de bergen aan de andere
zijde van het dal, en wiens plicht het
was de tonen van de fluit terug te
kaatsen, wanneer ze daar gehoord kon
den worden. Er woonden nog heel wat
andere Echo-dwergen op die bergen en
heuvels: sommigen daarvan moesten
't gezang van de dorpsmeisjes weer
kaatsen, anderen de kreten der kin
deren, en weer andere de muziek die
nu en dan in het dorp gemaakt werd.
Maar er was er maar één, die de
sterke tonen van de fluit van Oude Fluit
kon terugkaatsen, en dit was jarenlang
zijn eenige taak geweest. Toen de oude
man echter zwak begon te worden, en
de klanken van zijn fluit niet meer op
a!e bergen aan de overzijde gehoord
konden worden, had deze Echo-dwerg
niets meer te doen, en hij bracht zijn
ti?d in behaaglijk luieren door; en hij
slieo zóó veel en werd zóó dik, dat zijn
makkers in den lach schoten, als ze hem
zagen loopen.
Op dien middag waarop, na zoo'n lan
ge tusschenpoos, het geluid van de fluit
weer gehoord was op de echo-bergen,
was deze dwerg vast in slaap achter een
rotsblok Zoodra de eerste tonen er ver
nomen werden, gingen een paar van zen
kameraden hem op 'n draf wekken. Hij
tuimelde overeind en kaatste het vroo
lijke wijsje van Oude Fluit terug. Natuur
lijk was hij erg verontwaardigd, dat ntj
op die manier gedwongen werd, zi;n
luie leventje er aan te geven, en hij
hoopte maar, dat dit fluiten geen twee
de maal zou voorkomen
Maar dezen middag was hij wakker en
zat te luisteren, en jawel hoor, op het
gewone uur kwamen de tonen van het
fluitwijsje, zoo helder en sterk als ooit,
en hij was genoodzaakt, net zoo lang te
moest veroordeelen om weer jaren en
jaren lang de tonen van die verwenschte
fluit terug te kaatsen?"
Hier begon de nimf hardop te lachen.
„Wat een komiek kereltje ben jij!" zei
ze. „Iedereen zou denken, dat je gedoemd
was om van den morgen tot den avond
te zwoegen en te sloven, terwijl je in
werkelijkheid niets anders te doen hebt,
dan eiken dag 'n half uur lang de vroo
lijke tonen van Oude Fluit's deuntjes
na te bootsen! Je moest je schamen,
Echo-dwerg! Je bent lui en zelfzuchtig;
dat is alles wat je scheelt! In plaats van
te mopperen over het kleine beetje nut
tig werk, dat je te doen hebt, en dat
gemakkelijker is dan dat van alle Echo-
dwergen in het gebergte, moest je je
liever verheugen over 't geluk van den
ouden man, die zooveel van zijn kracht
en gezondheid teruggewonnen heeft. Ga
naar huis, en leer rechtvaardig en edel
moedig te zijn, en dan zul je misschien
gelukkig wordenl Vaarwel!"
„Onbeschaamd schepsel!" sch'-eeuwdé
de dwerg, terwijl hii zijn dik vuistje tegen
haar schudde. „Dat zal ik je betaald
zetten! Je zult ondervinden wat het zeg
gen wil, mij uit te schelden en te be-
preeken, en me de rust te ontrooven,
die ik veroverd had na lange jaren
zwoegen!" En terwijl hij woedend zijn
hoofd schudde, haastte hij zich terug
naar zijn eig> n rotsen.
Iederen middag klonken voortaan weer
de blijde fluittonen van Oude Fluit
over het dal en de heuvels en tegen de
berghelling op, en iederen mjdd'ag, wan
neer hij ze teruggekaatst had, maakte
de kleine dwerg zich boozer en boozer
op de boomnimf Iederen dag, van den
vroegen morgen tot het tijd was voor
ziin dagtaak op de rotsen, ging hij in 't
bosch op zoek naar haar. Hij was van
plan, wanneer hij haar ontmoette, net te
doen, of hij erge spijt had van wat hij
gezegd had, en hij dacht, dat hij haar
op die manier wel een poets zou kun
nen bakken, waarmee hij ineens gewro
ken was. Op een dag, toen hij zoo door
't bosch zwierf, ontmoette hij Oude
Fluit. De Echo-dwerg hield er anders
niet van, gewone menschen te zien en
te spreken, maar nu was hij zoo ver
langend om t voorwerp vm zijn haat
te vinden, dat hij bleef staan en aan
Oude Fluit vroeg, of hij de boomnimf ge
zien had. De oude man had het kleine
kereltje niet opgemerkt, en hij zag met
eenige verbazing op hem neer.
„Nee," zei hij, „Ik heb haar niet ge
zien en ik heb overal naar haar uitge
keken."
„Jij!" riep de dwerg. „Wat heb jij met
haar uit te staan?"
Oude Fluit ging op een steen zitten,
om dichter bij 't oor van zijn kleinen
ondervrager te zijn, en vertelde wat de
boomnimf voor hem had gedaan.
Toen de Echo-dwerg ontdekte, f'Jat
dit de man was, wiens gefluit hij eiken
dag moest weerkaatsen, zou hij hem
graag op de plek zelf hebben doodge
slagen, als hij er kans toe had gezien.
Maar daar hij er geen kans toe zag, klem
de hij alleen maar zijn tanden opeen
en luisterde verder.
„Ik zoek nu naar de boomnimf," ver
volgde Oude Fluit, „terwille van mijn
oude moeder. Toen ik zelf oud was,
merkte ik niet op, hoe erg oud mijn moe
der was, maar nu doet 't me leed, te
zien, boe zwak en machteloos de jaren
haar hebben gemaakt, en ik zoek nu
naar de boomnimf om haar te vragen,
mijn moeder jonger te make-n, zooals ze
't mij heeft gedlaan."
De oogen van den Echo-dwerg glins
terden. Hier was iemand, die hem mis
schien bij zijne plannen zou kunnen
heioen.
„Dat is een goed ide," zei hij tegen
Oude Fluit, „en het strekt je tot eer.
Maar je moet weten, dat een boomnimf
niemand jonger kan maken, dan dengene
die haar uit haar boom bevrijdt. Toch
kun je je plan gemakkelijk uitvoeren.
Al wat je hoeft te d'oen, is d.e nimf op
te zoeken en haar over te halen weer in
haar boom te kruipen en zich voor een
kort poosje te laten opsluiten. Dan ga
ie je moeder halen en brengt haar bij
den boom om dien open te maken, en
alles zal naar je wensch gaan. Is dat geen
goed plan?"
„Prachtig!" riep Oude Fluit. „Ik zal
dadeliik verder gaan en nog ijveriger
naar de boomnimf zoeken."
„Neem me mee," zei de Echo-dwerg.
„Je kunt me gemakkelijk op je sterke
schouders dragen, en ik zou je graag hel
pen zooveel ik kan."
..Welnu," zei het kereltje bij zich
zelf, toen Oude Fluit hem vlug voort-
droeg, „als hij de boomnimf overhaalt
om weer in haar boom te gaan en
ze is er dom genoeg voor en dan
weggaat om zijn moeder te halen, zal ik
een steen of een knuppel nemen en den
sleutel, die uit de schors steekt, af
breken, zoodat niemand hem ooit meer
kan omdraaien. Dan zal Juffrouw Boom
nimf eens zien wat ze zich zelf op den
hals heeft gehaald door baar gedrag je
gens mij!"
Het duurde niet lang, of zij kwamen
aan den ouden wilg waarin de boom
nimf gewoond had, en op eenigen af
stand zagen ze haar zelf op hen toeko
men.
„Wat gaat alles prachtig!" zei de
Echo-dwerg. „Zet me nu maar neer, dan
ga ik heen. Jouw onderhoud met dte
boomnimf is van meer belang dan 't
mijne, en je hoeft er niets van te zeg
gen. dat ik je het idee aan dte hand heb
gedaan. Ik vind 't prettiger, als jij er alle
eer van hebt."
Oude Fluit zette den Echo-dwerg op
den grond, maar dte kleine schavuit ging
niet weg. Hij verstopte zich tusschen 'n
paar lage, bemoste rotsblokken, die in
kleur zóó goed met hem ovoreen kwam.
dat je hem niet zoudt gezien hebben,
al keek je strak naar hem.
Toen de nimf bij hem was, verloor
Oude Fluit geen tijd, maar vertelde
haar dadelijk van zijn moeder, en wat
hij graag zou willen, dat zij voor haar
d'eed. Eerst antwoordde de nimf heele-
maal niet, maar stond Oude Fluit heel
treurig aan te kijken.
„Wil je werkelijk, dat ik weer in
mijn boom terug ga?" vroeg ze. „Ik zou
dat allerakeligst vinden, want je weet
nooit wat er dan zou kunnen gebeuren.
En 't is heelemaal niet noodig, want ik
kan je moeder ten allen tijde jonger
maken, als ze mij de gelegenheid wil
geven. Ik had er al aan gedacht om je
op die manier nog gelukkiger te ma
ken, en d'ikwijls heb ik in de buurt van
je woning staan wachten, in de hoop je
oude moeder te treffen, maar ze komt
nooit buiten en je weet dat een nimf geen
huis mag binnengaan. Ik kan me niet
voorstellen .hoe je op dat idee bent ge
komen! Heb je 't zelf bedacht?"
„Nee, dat kan ik niet zeggen," ver
klaarde Oude Fluit. „Een dwergje, dat
ik in 't bosch ontmoette, deed 't me
aan dte hand."
„Oh!" riep de boomnimf „nu begrijo ik
alles, 't Is een uitvinding van dien lee-
lijken Echo-dwerg, jouw vijand en den
mijnen. Waar is hij? Ik zou wel eens
een woordje roet hem willen spreken."
„Ik denk, dat hij weggeloopen is," zei
Oude Fluit.
„Nee, dat is hij niet!" zei de nimf,
wier vlugge blik den Echo-dwerg tus
schen dte rotsen bemerkt had. „Daar
zit hii. Pak hem en trek hem er uit, als
je wilt."
Oude Fluit bemerkte den dwerg zoo
gauw hij hem aangewezen werd, en naar
de rotsen rennend, greep hij het ke
reltje bij een been en trok het te voor
schijn.
„Nu," riep de boomnimf, die de deur
van den ouden wilg had opengedaan,
„stop hem hier maar in, d'an sluiten we
hem op. Dan ben ik veilig voor zijne
streken, dten tijd, dat ik nog vrij ben."
Oude Fluit duwde den dwerg in den
boom en de boomnimf sloeg de deur
achter hem dicht. Je hoorde een knar
send! geluid van hout en schors,- en nie
mand zou hebben kunnen zien, dat de
dikke stam ooit open was geweest.
„Daar," zei de nimf, „nu hoeven we
niet bang van hem te zijn. En ik verze
ker je, mijn goede man, dat ik met alle
pleizier je moeder jonger zal maken
zoodra ik kan. Wil je baar niet vragen,
buiten bij me te komen?"
„Natuurliik wil ik dat," riep Oude
Fluit „en ik zal 't zonder uitstel doen."
Daarna haastte hij zich, vergezeld
door de boomnimf, naar zijn hut terug.
Maar toen hij tegen zijn moeder van de
zaak repte, werd de oude vrouw heel
boos en wilde er niets van hooren. Ze
geloofde niet aan boomnimfen, en als ze
al bestonden, moesten 't heksen en too-
verkollen zijn, en ze wilde daar niets
mee te maken hebben. Als haar zoon
zich door zoo'n nimf had laten kussen,
moest hij zich schamen over zich zelf.
Bovendien geloofde ze er geen woord'
van, dat dat hem eenig goed had ge
daan, Hij voelde zich de laatste dagen
beter dan vroeger, maar dat was heel
gewoon. Dat had ze zelf ook wel eens
en ze verbood hem, ooit nog met haar
over dte nimf te spreken.
Dien middag zat Oude Fluit, heel be
droefd, dat zijn plan voor zijn moeder
mislukt was, op de rots en speelde op
zijn fluit. De blijde klanken dreven over
het dal, de heuvels en de bergan, maar
tot groote verbazing van sommige dor
pelingen, die het hoorden, werden de
tonen niet teruggekaatst van de rotsige
berghelling, maar uit de bosschen aan
den kant van hat dal waar Oude Fluit
woonde.
Den volgenden dag onderbraken vele
dorpelingen hun werk om te luisteren
naar de echo van de fluit, die uit het
bosch kwam. De weerklank was niet
zoo sterk en helde: als gewoonlijk, wan
neer hij van de rotsen werd terugge
kaatst, maar hacl zeker kwam hij vei
tusschen de boomen. Een echo, die op die
manier van plaats veranderde, was iets,
dat niemand nog ooit beleefd bad, en
geen mensch kon uitleggen hoe het ge
beurd was. Oude Fluit echter wist heel
geen' dat het geluid van den Echo
dwerg kwam, die in den grooten wilg
zat opgesloten De wanden van den
stam waren dun, het geluid van de fluit
kon er doordringen, en de dwerg was
door dte wetten van zijn bestaan ver
plicht, deze tonen terug te kaatsen,
waar ze hem ook bereikten. Maar Oude
Fluit was bang, dat hij de nimf in on
gelegenheid zou brengen, als hij aan
iemand vertelde, dat de Echo-dwerg zat
opgesloten in haar boom, en daarom
sprak hij er wijselijk met geen levende
ziel over.
Op een dag waren dte twee jongens
en het meisje, die Oude Fluit den heu
vel hadden opgeholpen, in 't bosch aan
't spelen. Toen ze in de buurt van den
ouden wilg waren, hoorden ze van
binnen een geklop en een duidelijke stem
riep:
„Laat me er uit! Laat me er uit!"
Een oogenblik stonden de kindteren
doodstil van verbazing; toen riep een
van de jongens uit:
„O, 't is een boomnimf, zooals Oude
Fluit'er een vond! Laten we haar er uit
laten."
„Wat verzin je!" riep het meisje. „Ik
hen de oudste van ons drieën, en ik ben
pas dertien. Heb jullie zoo'n zin om in
schreeuwende babies veranderd te
word'en? Loop wat je loopen kunt."
En de twee jongens en het meisje
stormden terug naar het dal, zoo vlug
hun beenen hun dragen wilden. Er was
in hun jonge harten geen verlangen, om
jonger gemaakt te worden dan ze waren.
Uit vrees, dat hun ouders 't soms heel
geschikt konden vinden, dat ze hun levens
loop opnieuw begonnen, zeiden ze er
nooit een woord van dat ze een nimfen
boom gevondten hadden.
Toen de zomer voorbij ging, werd de
moeder van Oude Fluit al zwakker en
zwakker. Op een dag, toen haar zoon uit
was want hij ging nu dikwijls naar
de bosschen om te jagen en te visschen,
of beneden naar het dal om te werken,
stond ze op van haar breiwerk om het
eenvoudig maal te bereiden. Maar ze
voelde zich zoo zwrk en moe, d'at ze
niet in staat was het werk te doen, dat
ze zoolang gewend was geweest. „Ach,
ach," zuchtte ze, „de tijd is gekomen dat
ik te oud ben om te werken. Mijn zoon
zal iemand moeten huren om hier te ko
men en zijn eten te koken, zijn bed op
te maken en zijn kleeren te verstellen.
Ach, ach, ik had gehoopt dat ik, zoo
lang ik leefde, in staat zou zijn, dat al
les zelt te d'oen. Maar dat mag niet zoo
zijn. Ik ben heelemaal nutteloos gewor
den, en iemand anders moet 't avond-
m k"°0r m''n zoon klaar maken. Waar
zou hij blijven?" En ze wankelde naar
de deur en gjng naar buiten om naar
hem uit te kijken. Ze voelde zich niet
<n staat, te blijven staan, hield zich aan
de bank vast, zonk er uitgeput op neer
enviel a] gauw rustig in slaap.
De boomnimf, die dikwijls om de hul
rondsloop om te zien of ze gelegenheid
kon vinden Oude Fluit's hartewensch te
vervullen, was ook nu juist in de na
bijheid, en ziende, dat het goede oogen
blik gekomen was, sloop zij stilletjes
achter de oude vrouw, kuste haar zach
tjes op elke wang en verdween toen
even zachtjes als ze gekomen was.
Een paar minuten later werd de moe
der van Oude Fluit wakker, en terwijl ze
naar de zon keek, riep ze: „Wat, 't is
al bijna etenstijd. Mijn zoon kan dadelijk
thuis zijn, en ik heb nog niets klaar.
Ze sprong overeind, spoedde zich naar
binnen, maakte vuur aan, zette vleesch
en groenten te koken, legde het tafel
laken over de tafel, en toen haar zoon
thuiskwam, was alles in orde.
„Wat een dutje iemand toch kan op
knappen!" zei ze bij zichzelf, terwijl ze
druk in de weer was. Ze was een vrouw
van bijzonder sterk gestel, en op haar
zventigste jaar was ze heel wat flinker
en krachtiger geweest dan haar zoon op
dien leeftijd was. Op hetzelfde oogen
blik, dat Oude Fluit zijn moeder zag,
wist hij, dat de boomnimf haar plan
had uitgevoerd. Maar hoewel hij
zoo blij was als een kind, paste hij
wel op, er iets van tegen haar te zeggen.
,'t Is merkwaardig, zoo goed als ik
me vandaag voel! "zei zijn moeder, „en
of mijn gehoor is beter geworden, óf jij
spreekt veel duidelijker d'an anders.
De zomer ging voorbij, de blaren be
gonnen van de boomen te vallen en de
lucht werd kil.
„Het is niet mooi meer in de natuur,"
zei de boomnimf, „en de avondwind doet
me huiveren, 't Is tijd' voor me om terug
te gaan naar mijn warm winterverblijf in
den ouden wilg. Maar eerst moet ik nog
een bezoek brengen aan de hut van
Oude Fluit."
Ze vond den fluitspeler en zijn moe
der naast elkaar zitten op de rots voor
het huis. Het vee zou voortaan niet meer
naar boven gaan, en hij floot ze voor
den laatsten keer dat jaar naar beneden.
Luid en vroolijk klonk het wijsje van
Oude Fluit en langs d'e berghelling kwa
men de kudden omlaag, de koeien,' de
schapen en die geiten, terwijl uit den
wilg de echo's van de vroolijke muziek
werden gehoord.
„Wat zitten ze daar gelukkig en te
vreden bij elkaar!" zei de nimf. „En ik
geloof niet, dat ze er op tegen zouden
hebben, nog wat jonger te zijn!" En
zachtjes achter hen sluipend, kuste zij
eerst Oude Fluit op zijn wang, en daarna
zijn moeder.
Oude Fluit, die had opgehouden met
spelen, wist wel wat 't was, maar hij be
woog zich niet, en zei niets. Zijn moeder,
in den waan, dat haar zoon haar gekust
had, keerde zich met een glimlach tot
hem, en gaf hem een kus terug. Toen
stond zij op en ging de hut binnen, als
een krachtige vrouw van zestig, gevolgd
door haar zoon, rechtop en gelukkig, en
twintig jaar jonger dan zij.
De boomnimf spoedde zich weg in
hrt bosch, huiverend toen zij den killen
avondwind! langs haar schouders voelde
strbken.
Toen zij den grooten wilg bereikte,
draaide zij den sleutel om en deed de
deur open. „Kom eruit," zei ze tegen
den Echo-dwerg, die daar zat te koeke
loeren. „Het word't winter, en ik heb
mijn boomverblijf nu zelf noodig. Het
vee is voor den laatsten keer in dit jaar
van de bergen gekomen, de fluittonen
zullen niet langer klinken en je kunt
naar je rotsen teruggaan en vacantie
nemen tot 't volgend voorjaar."
Toen hij deze woorden hoorde, sprong
de dwerg er vlug uit, en de nimf stapte
naar binnen en trok de d'eur achter zich
dicht. „Nu kan hij voor mijn part den
sleutel afbreken als hij er lust in heeft,"
zei ze bij zichzelf, ,,'t Kan me niet
schelen. In 't voorjaar groeit er een
andere uit den stam. En hoewel de goe
de fluitspeler me niets beloofd heeft,
weet ik zeker, dat, zoodra 't weer
zachter weer wordt, hij terug zal komen
en me er weer uit laten."
De Echo-dwerg bleef niet stilstaan om
d'en sleutel van den boom te breken. Hij
was veel te blij, dat hij verlost was, om
nog aan iets anders te denken, en haastte
zich zoo vlug hij kon naar huis, naar de
rotsige hellingen.
De boomnimf had zich niet bedrogen,
toen zij op den fluitspeler vertrouwde.
Toen de warme dagen weer kwamen,
ging hij dadelijk weer naar den wilge
boom om haar eruit te laten. Maar tot
zijn verwondering en verdriet vond hij
den grooten boom op den grond liggen.
Een winterstorm had hem geveld', en de
stam lag daar gespleten en versplinterd.
En wat er van de boomnimf was gewor
den, kwam niemand ooit te weten.
MACHTELD.
't Volgende kunststukje is heel inte
ressant. Luister maar eens.
We verklaren ons aan de omstanders
bereid, drie voorwerpen, bijvoorbeeld 'n
horloge, een ring en een boek of iets
dergelijks, op de tafel te leggen en
dan den persoon aan te zullen wijzen, die
in onze afwezigheid het horloge, dengene
die den ring, en hem of haar, die het
boek weggenomen heeft.
Om te beginnen, nemen we drie wil
lekeurige aanwezigen, die we A. B. en
C. zullen noemen.
De volgorde dezer drie personen moet
je goed onthouden. Aan A. geven we,
vóór we d'e deur uitgaan, één knoop, aan
B. twee en aan C. drie knoopen. Ver
der liggen we achttien knoopen naast
de drie genoemde voorwerpen.
Voordat we de deur uitgaan, vragen
we aan de drie deelnemers, in onze af
wezigheid nog eenige knoopen er bij te
nemen en wel de „dief" van het hor
loge evenveel als ie er al heeft; die
van den ring dubbel zooveel als ie er
heeft en de „dievegge" of „dief" van
het boek vier keer zooveel als hij er al
bezit.
Dan de deur uit en na vijf minuten er
weer in. De drie voorwerpen zijn ver
dwenen, maar ook zijn 'n stuk of wat
knoopen, zooals we gevraagd hadden.
Met 'n half oog hebben we al gezien
zonder dit natuurlijk te laten mer
ken, hoeveel knoopen er nog op de
taiel liggen en nu berekenen we vlug,
wie van de drie personen een of ander
voorwerp weggenomen heeft.
Daartoe moeten we de volgende ze
ven voornamen uit het hoofd geleerd
hebben, n.l,
1. Albert.
Bernard.
Marie.
Rudolf.
EmiL
Ida.
Willem.
Ieder van deze namen telt 2 letter
grepen en de eerste lettergreep heeft
steeds betrekking op meneer of juf
frouw A, de tweede lettergreep op den
tweeden persoon B.
Bovendien beduiden de klinkers a, e
en i in deze volgorde het eerste, tweede
en derde voorwerp en ten slotte komt
de volgorde der namen overeen met
het aantal knoopen, dat is blijven lig
gen.
Vinden we bij onzen terugkeer in de
kamer bijv. nog drie knoopen, dan we
ten we direct: in dit geval komt de
derde naam, dus Marie, te pas.
De eerste lettergreep is Ma: overeen
komende met fzooals we weten) per
soon A en omdat deze lettergreep den
klinker a bevat (a is het eerste voor
werp in ons geval, dus het horloge), zoo
heeft dus deze meneer A het horloge
van de tafel weggenomen.
Wie heeft echter den ring?
Dat vertelt ons de tweede letter
greep van Marie, n.l. rie.
Met dezen klinker ie wordt aange
wezen het derde voorwerp (het boek).
De tweede lettergreep, alias meneer B,
2.
3.
4.
5.
6.
7.
*Wvy\/\/Vf
76. Een diender werd nu heengestuurd
Naar tante Jol haar huis,
En zie, gelukkig voor oom Job
Was tante Jollie thuis,
„O!" gilde zij, geheel onthutst,
„Politie in mijn huis!
01 O! Wat is die Job voor mij,
Een eeuwigdurend kruis!"
had dus den ring weggenomen, terwijl
meneer of juffrouw C. het boek „ach
terovergetrokken" had.
Bleven er bijv. nog 7 knoopen liggen
(het hoogste aantal, dat mogelijk is)
dan roepen we naam no. 7 d.i. Willem
te hulp.
Ie lettergreep (al is Wil met i is boek.
2e lettergreep (b) is lem met e is
ring.
C nam dus dezen keer het horloge.
Ik vertel jullie nog even, dat er nooit
4 knoopen kunnen blijven liggen. Van
daar dat de naam Rudolf dan ook nooit
gebruikt behoeft te worden. Zooals ik
je bovendien reeds vertelde, kunnen er
ook nooit meer dan 7 knoopen blijven
liggen, anders hebben de deelnemers
niet precies gedaan, wat je gezegd
hebt.
Grootvader, die me indertijd dit ge
heimzinnige kunststukje leerde, deed me
meteen 'n middeltje aan de hand om
de 7 voornamen en hun volgorde goed
te kunnen onthouden, n.l. in afkortin
gen: Albemari, Rudolfini, Idawi.
't Is onmogelijk, dat iemand dit kunst
stuk op kan lossen. Vandaar 't buiten
gewoon aardige er van.
RAADSELS NO-'S 66—75.
66: Van welken regen houden vele
meisjes?
67. Leest ge mij goed, dan ben ik 'n
godennaam; maar hebt ge me omge
keerd, ik breng twee zeeën saam.
68. Waarom staan de meisjes graag?
69. Met één rijdt hij, die weinig wil
spendeeren.
Met twee rijdt, wie 't betalen kan.
Met vier rijdt nooit 'n burgerman;
Dat doen alleen de groote heeren.
De koning rijdt met zes maar 'k
wil te raden geven
Wie draaft door stad en land, dag in
dag uit, met zeven?
70. Waarom is bij het trouwen altijd
'n klein meisje boven 'n groot te ver
kiezen?
71. Die 't eerste heeft, kan rustig le
ven.
Naar 't tweede moet men eerlijk
streven.
't Geheel wenscht hij zich op den duur,
Die niet tevreên is van natuur.
72. Ik ben een verfrisschende, zure
bron.
Gevat in een kleine, goudgele ton.
En word in het Zuiden gevonden.
En naar alle oorden der wereld ge
zonden.
73. Hoe heette Jan van der Plas,
Toen hij een kleine jongen was?
74. Waarom gaat een haas boven op
een dijk zitten om de zee te zien?
75. Wat zijn er meer, levenden of
dooden?
KNIPPEN EN PLAKKEN,
„Ja!" raasde Jollie °P t bureau,
„Ja, laat mijn broer maar vrij,
Want rie, dat geld dat is van hem,
En daarom ook van m'l-
Toen mochten beiden met den pot
In vreê weer huis-toe
Doch met de macht van Gome Job
Was het voorgoed gedaan.
78. Ail Droevig was dat huis-toe gaan,
Voor onzen Oome Job,
Want als een ratel rammelde
Jol's kijven om zijn kop,
,Ik draag het geld! Ik hou het geld,
'k Bewaar het in mijn
kast
En af en toe krijg jij een „duit;
Dan hebben wij geen last!
(Wordt vervolgd.)
Wie knipt bovenstaand vierkant eens
netjes in de acht aangegeven driehoeken
en plakt deze zóó op, dat er een leuk
schilderijtje ontstaat?
OPLOSSINGEN RAADSELS NO,'S
66—75.
66. Van den gouden regen.
67. Zeus (kanaal van) Suez.
68. Omdat ze niet graag willen blij
ven zitten.
69. De koopman in zeven.
70. Omdat men van de twee kwaden
het kleinste moet kiezen.
71. Veelmeer.
72. De citroen, 1
73. Jan van der Plas.
74. Omdat hij niet door een dijk heen
kan zien.
75. Levenden. De dooden zijn er niet
meer.