De Misdaad v&nDokterMairignan
NUMMER ar
HEELMEESTERS.
Voor de
Ofschoon Mathis tamelijk lang van ge
stalte was, won Hubert het van hem. Te
vens was de laatste ook nog breedgeschou
derd en had hij sterk gespierde armen.
Toen hij dan ook bemerkte, dat Mathis
hem te lijf wilde, wist hij hem met een
hand op een afstand te houden.
Mathis was buiten zichzelven van
woede.
Zijn oogen schoten vlammen en het
schuim stond hem op den mond.
„Moor
Verder kwam hij niet. Clotilde was op
hem toegesneld en bedekte zijn mond met
haar beide handen.
Terstond ""keerde Mathis tot de werkelijk
heid en zag hij in dat hij bijna een groote
domheid had begaan
Hubert had de opvliegendheid van Ma
this reeds begrepen. Hij liet de jaspanden
van zijn tegenstander los, wendde zich vol
minachting om en ging kalm weer terug
in de richting van het kasteel. Telkens
meest hij denken aan de eigenaardige hou
ding van zijn zuster, die Mathis weerhouden
had een woord te spreken, hetwelk reeds
op zim lippen lag.
Mathis en Clotilde bleven onbeweeglijk
staan, totdat hij uit het gezicht verdwenen
was.
Verwijtend zag Cotilde den jongen man
aan. Ze vroeg hem niets meer, maar reikte
hem de hand ten afscheid en verdween
tusschen het jonge groen.
Mathis was zoodanig uit het veld gesla
gen. Als aan den grond vastgenageld bleef
hij haar nastaren, totdat hij haar slanke ge
stalte niet meer kon onderscheiden.
Als vernietigd zonk hij op de bank neer,
verborg zijn gelaat in de handen en ween
deZijn droefheid gold echter niet zoo
zeer zijn verloren liefde, als wel de toe
komst, welke hem reeds langen tijd zulk
een zorg baarde. Zijn schulden waren den
laatsten tijd schrikbarend toegenomen.
Vroeger had hij een vrij groot vermogen
gehad, hetwelk hij geruimen tijd goed be
heerd had, totdat hij op zekeren dag bij
de paardenrennen een weddenschap aan
ging, die hij verloor. Hoewel het verloren
bedrag van niet veel beteekenis was, wilde
hij het toch terugwinnen, zoodat hij weer
een nieuwe weddenschap aanging, waar
mede hij een groote som in de waagschaal
stelde. Deze weddenschap won hij, zoodat
bij in één slag een flink bedrag verdiend
had. Als hij het hierbij nu maar gela.
had,, dan zou er nog niets gebeurd zijn.
Maar hij kon de verleiding van den speel-
duivel niet weerstaan. Het wedden is zeer
nauw verwant aan het spelen, zoodat het
voor Mathis van het een in het andere
niet meer dan een stap beteekende. Toen
hij dus op zekeren dag besloot om eenige
maanden te Monte-Carlo door te brengen,
vermoedde hij niet, in welk een toestand
hij die plaats verlaten zou. Rijk en gevierd
ging hij er heen, arm en veracht keerde
hij terug. Al zijn geld had hij daar ver
speeld; het eenigste, dat hij nog het zijne
mocht noemen, waren twee groote land
huizen in het Zuiden van Frankrijk. Met
behulp van geldend geld kon hij naar zijn
woning terugkeeren. Zijn eerste zorg was
nu om de landhuizen te gelde te maken,
en daar hij zeer groote haast had om aan
geld te komen, moest hij ze vèr beneden
de waarde verkoopen.
Nu had hij wel een tamelijk flink bedrag
om er zich een bestaan mede te scheppen,
maar Mathis wist zijn weelderige levens
wijze van vroeger niet te beperken. Daar
tegenover stond nog dat zijn handen voor
alles verkeerd stonden, zoodat hij de be
trekkingen, welke hem aanstonden, niet
kon krijgen, en zijn hoogmoed verzette
zich tegen een ondergeschikte positie.
Het geld was er spoedig doorgebracht.
Geruimen lijd wist hij nog aan middelen
te komen door bij al zijn vrienden te lee-
nen, totdat men was gaan inzien, dat men
het geleende geld nooit terug ontving.
Hij zat tot over zijn ooren in de schuld
en met den dag zonk bij dieper weg. Al
leen op het huwelijk met Clotilde had hij
al zijn vertrouwen gesteld. Hij had zoo
vast op haar gerekend, dat hij zelfs reeds
geld had opgenomen op zijn aanstaand hu
welijk.
Matnia bleef over dit alles geruimen tijd
nadenken. Als hij niet met Clotilde huwde,
dan zou hij bepaald verloren zijn. Maar als
zij, zooals zij zeide, spoedig moest sterven,
wat moest hij dan beginnen.
Misschien was er nog beterschap moge
lijk.... in ieder geval moest hij liefde blij
ven veinzen. Langzaam stend hij op en
verliet schoorvoetend den tuin met het
vaste besluiten later terug te keeren en te
trachten Clotilde voor zich terug te win-
De jonge vrouw dwaalde langen tijd door
den grooten tuin. Het was of de lentezon
en het jonge groen baar nieuwe krachten
schonken. Ze kon hier diep ademhalen en
ze voelde dat het haar goed deed.
Zoo bereikte ze de oevers van de Indre
en langzaam schreed ze verder langs het
krabbelende water.... Haar opwinding be
daarde, er ging een huivering door haar
lichaam. Hare zenuwen ontspanden zich.
Het was baar of de moord bij de abdij,
haar liefde tot Mathis en haar bezoek bij
den dokter of alles geen werkelijkheid
was, doch dat het maar een benauwende
droom was geweest, waaruit ze eerst nu
ontwaakt was.
In haar oppervlakkige ziel ontwaakte een
jong leven en het kwam haar voor of alles
om haar heen nieuw was. Zelfs de blanke
wolken welke langzaam langs den bauwen
hemel zeilden trokken haar belangstelling.
In den namiddag maakte ze dezelfde
wandeling en toen ze eindelijk aan de
oevers van de rivier vermoeid in het lange
gras ging liggen, was de zon reeds aan hei
dalen....
Maar het was of de blijde zon alle
vreugde medenaro, want naarmate de sche
mering intrad voelde Clotilde dat weder
nieuwe angsten haar ziel kwamen over
meesteren.
Nauweliiks kwam de zon nog over de
heuvels kijken en lange donker© schadu
wen vielen over het water, waar een en
kele lichtschittering aanduidde dat de dag
vorstin nog niet geheel verdwenen was.
Maar het was Clotilde of er'in die donkere
schaduwen een ander leven ontwaakte,
een leven vol verschrikkingen. Het werd
kil en Clotilde huiverde. Het kwam haar
voor of de kilheid des doods langs haar
henen gleed....
De lichte kleuren van de natuur ver
dwenen in de grauwe schemering en al
leen een fel-roode streep duidde de plaats
aan waar de zon verdwenen was.
Ontzet kwam Clotilde tot de ontdek
king dat het reeds bijna donker was, en
ze had nog een heele wandeling te ma
ken.... Ze hulde zich dieper in haar
mantel en aanvaardde den weg naar huis
Het kostte haar moeite den weg te
vinden.
Vooral tusschen de boomen heerschte
reeds een vrij dichte duisternis.... Alle
vreugden welke Clotilde op den dag ge
voeld had, waren verdwenen en maakten
plaats voor een angstige beklemming
Haar treurig lot verscheen in al zijn ont
zetting voor haar geest.... Ze voelde al
de verschrikking van zoo jong te moeten
sterven.
De duisternis welke haar omringde ver
vulde haar met angst, het was of ze tus
schen de donkere stemmen allerlei onbe
stemde gedaanten zag. Telkens died he*
klapwieken van een vogel haar zoodanig
schrikken dat het hart haar in de keel
bonsde.
Clotilde wist dat ze onvoorzichtig was
geweest. De kille avond zou haar meer
kwaad dan goed doen en de dokter had
haar dringend aangeraden, dat zij zich
vooral in acht moest nemen en zich
's avonds niet buiten mocVt wagen.
Eindelijk zag zij het donkere kasteel op
doemen. De kanteelen staken scherp af
tegen de avondlucht.
Het kasteel des doods, dacht Clotil
de, nu is die naam gerechtvaardigd, want
de dood waart than9 door de booge za-
Ze snelde de trappen op tiaar haar ka
mer en snakte naar adem toen ze zich op
een rus'bed Het neervallen.
Het duurde langen tijd voor ze in zoo
verre was uitgerust dat Ze de kracht had
zich uit te kleeden en zich te bed te be
geven.
Ze liet het licht branden, want de duis
ternis maakte haar bang.
En ook toen ze insluimerde vond haar
onrustige ziel geen vrede, want benauwen
de droomen kwamen haar kwellen. Af
schuwelijke spookgedaanten schenen haar
te omringen en haar met hunne groen
gele oogen aan te staren.
Onrustig lag ze te woelen en toen ze in
het midden van den nacht ontwaakte, pa
relde het angstzweet op haar voorhoofd.
HOE HIJ HET WIST.
Joop: „Annic verwacht u vanavond, me
neer Sauimans."
De sul: „Heusch Joop? Hier heb je n
kwartje van me. Maar hoe weet je dat
eigenlijk?"
Joop (terwijl hij in huis terugloopt):
„Omdat ze is uitgegaan."
Een oogenblik dacht Ze eraan om het
bed te verlaten, maar de waarschuwing van
den dokter weerhield haar. De minste
koude welke zij zou vatten zou haar nood-
lottig worden
En zoo ging het iederen nacht.
Als de zon onderging en de duisternis
viel, als de nacht kwam, die aan ieder
vergetelheid en rust bracht,keerden hare
angsten terug.
Wakend droomde zij van den dood en
verschrikkingen, totdat zij uitgeput van ver
moeienis eindelijk in slaap viel.
Maar in haar slaap werd zij steeds op
nieuw omringd door die afschuwelijke ge
daanten. we'ke haar somtijds met zulk een
angst vervulden dat zij in allerijl een och
tendkleed aantrok en haar kamer ont
vluchtte
Het kwam haar voor dat haar kamer
vervloekt was, omdat ze bewoond was door
booze geesten, die op haar afgezonden wa
ren om haar te kwellen.
Maar te midden van al haar vreeselijke
droomen keerde één visioen telkens weer
terug.
Dat was het bloedige visioen dat zij reeds
gezien had al dien tijd dat zij zich getuige
wist van dien afschuwelijken moord.
Te'kens en telkens zag ze weer datzelfde
vreeselijke gebeuren in dien ontzettenden
nacht, toen ze zich met Mathis bi, de abdij
van Relay bevond, en ze zag het zóo duide
lijk, elke bijzonderheid keerde zoo naul£
keurig terug, dat dit visioen iederen nacht
voor haar een nieuwe marteling was en een
nieuw verwijt beteekende over haar laf
hartig zwijgen.
Ze zag te'kens weer in de donkere bouw
vallen van de abdij, welke zich donker af-
teekenden legen het heldere maanlicht.
Ze zag dan weer die donkere rotsen met
de struiken en de heesters, waar tusschen
een man vocrtsloop, een man dien zij her
kende aan zijn forsche gestalte. Het was
haar broer, graaf Hubert du Thiellay.
Dan naderde er een grijsaard, de oude
beminde dokter...
Als een woedend dier wierp haar broer
zich op den weerloozen ouden man, en
als ze wederom het doodsgereutel en de be
dreiging vernam welke de dokter naar het
hoofd van zijn belager geslingerd had, dan
ontwaakte zij met een vreeselijken kreet,
welke alle bewoners van het kasteel deed
ontwaken
Op zekeren dag toen Clotilde na het mid
dagmaal i" haar kamer op een rustbed lag
trad haar broer, graaf Hubert du Thiellay.
binnen.
Verschrikt rees zij overeind toen ze hem
zag komen. Juist zag het jonge meisje ei
zoo slecht uit, dat Hubert vermoedde dat
er een ongeluk gebeurd was. z
Wat scheelt er aan, riep hij uit. - Is
er iets gebeurd? Ben je ziek.
Nu haar slanke gestalte zich scherp af-
teekende tegen het hooge venster achter
haar, bemerkte hij eerst hoe mager zij in
de laatste dagen geworden was.
Hoe verschrikt Clotilde het eerste oogen
blik ook war, de angst om zich te verraden
schonk haar eerst haar gewone tegenwoor
digheid van geest.
Ze was opgestaan en naderde het ven
ster. Haai gang was onzeker. Zij stiet aan
alle meubelen, welke zich intusschen haar en
het wijd geopende raam bevonden. De graal
volgde haar met de ooren. Hij deed echter
geen enke'.e poging om haar te helpen, zeker
als hij ervan was dat zij zijn hulp toch zou
weigeren.
Hij nam plaats in een fauteuil en legde
het boek, hetwelk hij bij zich had, op een
tafeltje
Langen tijd bleef hij droomerig voor zich
uit zitten staren.
Langzaam verliet Clotilde het vertrek,
hetgeen hem aanleiding gaf zich eveneens
te verwijderen. Terwijl hij haar naar zijn
eigen kamer terugkeerde vroeg hij zich
zeiven af waarom zijn zuster toch zoo
vreem deed
Wat zot. er in haar hoofd toch omgaan?
Ik begrijp niets van die vreemde angsten,
die haar ziel verontrusten en haar lichaam
doen wegkwijnen... Het lijkt wel of ver
wijten haar kwellen... Zoolang wij hier
reeds wonen is ze niet gelukkig geweest,
maar toch waren er nog wel eens oogen-
blikken dat ze hartelijk kon lachen. Den
laatsten tijd echter verschijnt er nooit meer
een g'.imlach op haar gelaat en met den
dag neemt ze af.Maar waardoor zou ze
gekweld worden?.. Wat heeft ze dan ge
daan?
Iederen nacht schenen de angsten die haar
pijnigden talrijker en heviger te worden en
op zekeren keer vond men haar tegen zons
opgang slapende in den tuin. In haar slaap
was ze naar buiten gesneld en de kille
nachtlucht had haar niet doen ontwaken.
Geen wonder dat zij dien dag voelde dat
haar ziekte schrikbare vorderingen had ge
maakt. Deze nacht besliste over haar leven
of dood.
De graaf, die zeer vroeg op was, vond
haar op een bank. Haar voeten waren nat
van den dauw.
Hij naderde haar en zag dat zij sliep.
Zij fluisterde eenige woorden, die hij dui
delijk kon verstaan: Hij zal mij dooden!
Hij zal mij dooden!... Ik voel dat hij zijn
vingers om mijn hals klemt.Hij zal mij
wurgen!"
Hubert maakt haar wakker, maar hij zeide
niets van hetgeen hij gehoord had, hij ver
moedde niet dat hare woorden een buiten
gewone beteekenis hadden.
Den volgenden dag drong hij er sterk op
aan, dat zij naar den dokter zou gaan, maar
ze bood herdnekkig weerstand, omdat ze
hem niet wilde zeggen dat ze reeds bij een
geneesheer geweest was. Zij was reeds zoo
danig verzwakt, dat de minste inspanning
haar vermoeide, maar de verschrikkingen
die haar iederen dag kwamen kwellen
maakten dat zij den dood niet alleen zonder
vrees in de oogen zag, ja, hij kwam haar
zelfs als een verlossing voor.
Ik zal mij niet aan je weigering storen
en dokter Marignan laten komen.
Ik weiger hem te ontvangen.
Waarom? Als hij je onsympathiek is,
zal ik mij tot een anderen geneesheer wem
den.
Ik ben niet ziek. Je behoeft je over
mijn gezondheidstoestand heusch niet on<
gerust te maken.
Jé bent den laatsten tijd erg veran
derd, Clotilde.. en ik moet je eerlijk be
kennen dat ik ongerust begin te worden.
Dat is te veel goedheid, antwoordde
het meisje op spottenden toon.
In de volgende dagen hield de graaf Clo
tilde voortdurend in het oog.
Op zekeren avond vroeg hij haar of ze
zich misschien verveelde.
Dikwijls wel, had ze geantwoord.
Wilde je misschien eenige alleiding
hebben?
Doe wat je het beste dunkt.
De graaf herinnerde zich dat ze eenigen
tijd geleden het verlangen te kennen had
gegeven om in het weelderige Parijs te gaan
wonen en dat hij haar toen gezegd had, dat
hij er nooit toe zou kunnen komen zijn lan
delijk leven vaarwel te zeggen.
Na dien tijd had ze er niet langer op aan
gedrongen
Toen hij echter de gezondheid van het
meisje met den dag achteruit zag gaan,
meende hij dat zijn stijfhoofdigheid daar de
oorzaak van was.
De verveling immers 19 een zware en el
lendige ziekte, die haar slachtoffer lang
zaam maar zeker ten grave sleept.
Zou zij misschien nog te redden zijn als
hij te Parijs ging wonen?
Hij aarzelde langen tijd, want het was
voor den graaf een groote opoffering om
zijn geliefd kasteel te verlaten en het land
vaarwel te zeggen.
Maar hij kon het ook moeilijk aanzien
dat zijn zuster zoozeer moest lijden en hij
besloot dus eindelijk maar om haar, haar
zin te geven.
Twee dagen achtereen was Clotilde op
haar kamer gebleven en in al dien tijd was
haar broer niet bij haar geweest.
Toen ze eindelijk weer te voorschijn
kwam zag zij er slechter uit dan ooit; zelfs
de koortsachtige blos. die haar nog eenigen
tijd een jeugdig aanzien had verleend, was
verdwenen en de naderende dood lag reeds
duidelijk op haar vermager gelaat te lezen.
Ze zat in den tuin toen ze eensklaps haar
broer naderbij zag komen.
Clotilde, zeide hij je weet hoe hard
het mij valt om Fenestrel te verlaten..-
ie weet dat het voor mij een offer betee
kende dat boven mijn krachten ging.. Wel
nu Clotilde, ik wil je weer gelukkig zien, ik
wil weer dat de glimlach in je oogen terug
keert; daarom zullen we Fenestrel verlaten
en als je zulks verlangt, hier nooit meer
terugkeeren.
Maar ik smeek je, Clotilde, lach weer en
wees gelukkig.
Gaan we dan nanr Parijs, zeide ze
plotseling met een kreet waarin ze al haar
droomen en verlangens verried, welke zij
den laatsten tijd gekoesterd had.
Ja!
Terstond?
Neen.. Ik veronderstel, dat je er niet
naar verlangt om Fenestrel midden in den
zomer te verlaten cn te Parijs te gaan
wonen, waar je in dit seizoen in het geheel
geen vrienden of kennissen zult ontmoeten.
Een groote neerslachtigheid maakte zich
plotseling van Clotilde meester.... Ze had
gehoopt te Parijs in vergetelheid genezing
te vinden. Daar zon Ze geen tijd hebben
om ziek te zijn en misschien zou de aflei
ding haar ginds kunnen genezen
Maar als ze hier meest blijven totdat de
winter naderde dar vreesde ze vóór dien
tijd reeds lang gestoiven te zijn.
„Je begint dus reeds je belofte in te
trekken," stamelde zij.
„Neen, ik beloof het je, reeds in Octo
ber zullen wij Fenestrel verlaten.... In
middels zullen we zooals alle jaren een
groote reis gaau traken.
Is er een land op de wereld, waaraan je
de voorkeur zou geven om er heen te
gaan?
Clotilde huiverde.
Als zij met hem ging reizen, beteekende
dat voor haar, dat zij voortdurend met
haar broeder alleen zou zijn.met hem,
wien ze niets anders meer dan een
moordenaar kon zien. Voortdurend zou ze
hem naast zich zien. ir, den auto. in de
treinen, op hare wandelingen, overal zou
hij haar vergezellen.
Te Fénestrel zag ze steeds kans hem te
ontwijken en te Parijs zou ze hem zeker
kunnen ontvluchten. Haar leven zou daar
zoo bezet zijn, dat hij als het ware niet
meer voor haar zou bestaan.
Ongetwijfeld zouden de slapelooze nach
ten met hunne spookvisioenen haar ook
daar achtervolgen, maar ze zou zich zelf
trachten te vergeten in de tallooze fees
ten.
Zonder er verder over te spreken werd
er silzwijgend besloten, dat ze in de maand
October naar Parijs zouden vertrekken.
Den volgenden dag zat Clotilde weer op
de bank, vanwaar zij uitzicht had op den
openbaren weg, toen ze eensklaps aan het
kraken van het kiezel hoorde, dat iemand
haar naderde.
Hét was Mathis, die zich iederen dag in
de nabijheid had schuil gehouden, totdat
zij weer voorbij zou komen.
Langzaam trad hij naderbij en strekte
zijn hand naar haar uit.
„Clotilde," zeide hij, „heb je mij niet
meer lief?
Het meisje barstte uit in een luiden scha
terlach.
„Liefhebhen? Jou?" En plotseling zeide
ze hem alles, wat haar ziel in den laatsten
had bezig gehouden „Dacht ie, dat ik je
nog steeds lief had? Misschien heeft er
wel nooit werkelijke liefde tusschen ons
bestaan. Ook in jouw hart heeft nooit 'n
waarachtige liefde voor mij bestaan. Ik heb
bij jou nooit iets anders dan zelfzucht
kunnen ontdekken."
In haar waanzinnige woede beet ze in
haar zakdoek en scheurde deze aan flar-
en.
En wat ze daar zeide was de volle
waarheid, ze had hem npoit werkelijk be
mind.
Waaromi had ze dan wel gedacht dat
ze Mathis liefhad?
Ze dacht door de liefde aan de verve
ling, welke zoo zwaar 00 haar drukte, te
kunnen ontsnappen.... Maar het was nooit
waarachtige liefde geweest.... Ze had
nog nooit liefde gekend.
De eigenschappen van Mathis ot het
geen ze als zijn eigenschaooen beschouwd
had, waren zeer oppervlakkig.... Ze had
ze spoedig doorzien en was tot de er
varing gekomen, dat deze weinig betee-
kenden.
Zonder te bedenken, dat ze onredelijk
begon te worden, stelde ze hem aansprake
lijk voor al hetgeen zij in den laatsten tijd
geleden had, want als ze hem nooit gekend
had, zou ze ook geen getuige geweest zijn
van den moord bij de abdij, en ze zou ge
lukkig geleefd hebben, onbewust van het
geen er voorgevallen was.
„Clotilde," stamelde Mathis, „blijf kalm,
ik smeek je, kom tot je zelve!"
Maar het arme meisje was zoo over
weldigd door het ontzettende leed dat
haar ziel vervulde, dat ze thanj van geen
bedaren meer weten wilde.
„Waarom dacht ik eens dat ik je lief
had? Waarom?.... Ik weet het niet
Je bent niets waard, je hebt niets waarop
je ie zoudt kunnen verheffen, want je
heele bestaan wordt in beslag genomen
door_ je_ paarden en je honden. Nog nooit
heb je iets nuttigs verricht.
Je bent de gast van alle kasteelen in
den omtrek, maar je schijnt niet te be-
grijoen, dat men je onbescheidenheid slechts
duldt, omdat je de gasten weet bezig te
houden. Je bent daar een soort humorist
en ie wordt betaald met een vriendelijk
gezicht.
Wat zou men je g. vierd hebben, als je
verloving met gravin du Thiellay overal
bekend was geworden!"
Mathis was bleek als een doode.
„Vaarwel," zeide hij. Ik wil je op je be-
leedigingen geen antwoord geven,"
„Vaarwel.... en ga nu heenIk
wil je hier niet meer zien." Ze drukte
haar handen tegen haar borst en zeide:
„Hier, in mijn hart is iets gebroken.... Ik
zal spoedig sterven en daarom wil ik alles
wat in het verleden gebeurd is, vergeten en
ik wij niet, dat je hier komt en mij aan
dat alles herinnert.... Ga heen!...."
„Clotilde!"
„Ga heen.... Ik veracht je!.... Maar
ga dan toch!"
„Denk er om.... ik zal nooit terugkee
ren!"
ïi?-eS*'verlang ik juist!"
Hi; ging heen en ze zag zelfs niet meer
naar haar om.
Ze keerde naar huis terug. Nauwelijks
was ze,.!?ckter binnen, of ze voelde dat een
vreeselijke koorts haar binnenste ver
teerde.
£>i ke{,on zelfs te ijlen
Gelukkig foad ze nog juist voldoende
geestkracht om naar haar kamer te gaan
Hubert, die zich zeer ongerust over
haar maakte, snelde naar haar kamer en
klopte aan de deur, maar er kwam geen
antwoord.
Tjjgen den avond, toen het duister
werd, begon ze, in tegenstelling met an
dere avonden, kalm te worden.
Ze had zelfs den moed om nog naar be-
neaen te gaan voor het middagmaal.
Nadat zij zich volkomen uitgesproken had
tegen Mathis en zij er zeker van was, dat
hij niet meer zou terugkeeren. da-ht
ze er niet aan. om naar bed te gaan. Ze
stak geen licht aan, maar'wierp het ven-
S 1 open en staarde naar de heu
vels langs de oevers van de Indre. De vre
dige, nachtelijke stilte schonk haar kalmte
en rust.
^ran snelden voorhij en telkens hoorde ze
'n de verte de slagen dreunen van den
kerktoren van Pont de Rouan.
Telen middernacht begon zij slaperig te
worden.
Ik ga aanstonds slapen! Misschien zul
len geen angstige dr.iomen mijn rust komen
verstoren
Het was de eerste keer, dat zij weer rus
tig kon <'aan slapen voor het eerst sinds
landen tijd.
Maar op het oogenblik, dat zij het ven
ster sluit, bemerkt zii een donkere scha
duw, die tussrhen de heesters verdwijnt en
zich in de richfinrf van de Indre begeeft.
Het is een helder" avond
De volle maan straalt aan den hemel.
Clotilde heeft nog iuist den tijd gehad
om V-aar broer te herkennen.
-Waar zou bii heengaan op dit uur?"
Een eigenaardige gedachte kwam in haar
geest op
Zou ze hem volger.?.Misschien komt
ze i-ts biDouders te weten.
Tijdens het midrUmaal was het haar reeds
opgevallen, ^a* Hubert zeer stil was ge
weest.
Hij
was somberder en meer teruggetrok
ken dan ooit.
In den loop van den dag_ had men op
het kasteel eenige nadere
vernomen betreffende het voortgezette
onderzoek tegen Charlotte van der Mark.
Hubert had er met Clotilde nog over ge
sproken. De geneesheer had zijn rapport
weliswaar nog niet ingediend, maar alle dag
bladen van het land hielden zich met de
ongelukkige Charlotte bezig. Overal sprak
Niê, niê, besliste Turlut, me hoale *t
er uit.
Oes da? vroeg Pit met groote oogen.
Wel snijen, opereeren!
Dat was 'tl Pit zijn knieën knikten bij
't hooren van dien inval en zijn buis ging
zenuwachtig van de eene hand in de an-
men met afkeer over deze ontaarde moeder. I dere. Turlut beschouwde in gedachten ver-
li - nticonul rl to Iziinn/in <fo. TJJ j* 1 1 1 t- J L.
Om aan haar onschuld te kunnen ge
looven, verlangde men bewijzen en deze
waren er helaas niet.
Charlotte scheen reeds gpheel verloren.
Met enkele woorden had Hubert Clotilde
op de hoogte gesteld van het laatste nieuws
betreffende Charlotte van der Mark.
De gravin had slechts geantwoord:
„Ik kan mij niet voorstellen, dat die on
gelukkige haar eigen kind vergiftigd heeft.
Een moeder kan zooiets niet doen.
Maar waarom moet men haar ook nog be
schuldigen van dien moord op dokter
Renneville?"
Terwijl ze sprak zag ze haar broeder
doordringend aan.
Hii scheen door haar blik in verwarring te
géraken.
„Ik geioof, evenals jij, dat zij die mis
daad niet bedreven heeft, ofwel...."
„Ofwel?...."
..Ofwel ze moet een medeplichtige ge
had hebbenEr zijn verschillende om
standigheden, die het mij onmogelijk ma
ken, om aan de schuld van mevrouw van
der Mark te gelooven.
„Zou je de justitie misschien niet eenige
belangrijke aanwijzingen kunnen geven?"
„Ik kan geen enkel gegrond feit aanvoe
ren, Mijn gevoel zegt mij, dat die teedere,
gevoelige vrouw, onmogelijk zoo laag ge-
allen kan zijn."
Na een korte stilte stamelde zij: Je zult
waarschijnlijk de eenige zijn, die zoo over
haar denkt."
„Misschien wel," zeide hij verstrooid.
Gedurende den maaltiid werd er verder
geen woord meer gesproken. Het was van
af dit oogenblik, dat het Clotilde zoo ip-
gevallen was, dat de graaf somberder was
geworden.
Hij durfde zelfs zijn oogen niet meer tot
haar opheffenZijn afwezigheid van
geest was zeer opvallend.
Voordat zij nog gereed waren, was hij
olotseling opgestaan en had het huis ver
laten.
Toen Clotilde hem dus tegen midder
nacht tusschen de boomen zag dwalen, her
innerde zij zich zijn eigenaardige handel-
wijze.
W,aar gaat hij heen?Waar denkt hij
over?"
Zonder verder na te denken, hulde zij
zich in een wijden mantelToevallig was
het dezelfde mantel, dien zij in den be-
wusten nacht gedragen had bij de abdij
van Relay.
(Wordt vervolgd.)
't Regende zooveel de hemel geven kon!
Geen dolle onweersbui die op enkele minu
ten stralen water neerkletst; maar een re
gen geboren bij nacht, die t er scheen op
aan te leggen, bezadigd maar vastbesloten
de aarde te verdrinken.
De pasgeschuurde oogst had de velden
kaal gelaten en nu, met al die nattigheid,
hing er een droeve gelatenheid over de
wereld. Gedwee en roerloos lieten de boo
men het water langs tak en blad naar
beneden tikken. Soms voer een verloren
windje als een kille rilling door hun kruin
en dretste een geut dikke matte druppels
tegen den grond. Dan bleef alles weer stil.
Het eenige wat leven verraadde, was de
doffe slag van verre dorsvlegels en een
schaarsche mensch, die onkenbaar onder
mantel of regenscherm met haastigen stap
langs den weg liep.
Onder het karhuis van een hoeveken la
gen twee. bengels, Turlut en Pit, hoog en
droog in de rechtstaande stortkar.
Weer of wind kon hun niet schelen, ze
maakten klakkebuizen en wat daar geen
betrek op had was voor het oogenblik niet
van deze wereld. Pit had zijn mes opzijde
gelegd en paste een stemper in een stuk
vlieren buis.
z'Es gemakt, juichte hij, goa na oe
hondsbezen ens hoale?
Turlut legde zijn tuig neer, sloeg de snip
pers van zijn broek en spoedde zich met
ingetrokken kop door de regen.
Een weinig nadien kwam hij terug met
een beurzeken bessen. Pit kreeg er een
handsvol, en plaatste zich boven op een
hoop hout om 't offensief te beginnen.
De eerste projectiel kwam terecht op
Turlut zijn oor.
Judas! kreet deze getergd.
Pit lachte scherp en zocht een ander doel.
De glazen pan schuin boven hem, weer
stond dapper aan zijn balletjes en de haag
van den hof bereikte hij na 't derde schot.
Ei, daar in de biehal stond een hen,
bijna onzichtbaar achter hoogopgeschoten
kalfsblaren. Die moest er achter uit. Hij
vestigde er de aandacht 00 van zijn maat en
met een fijn vinnig trekje om den mond
en een duw met beide armen stuurde zij de
kogels naar hun doel.
Drie, viermaal had hij ze reeds op
haar pluimen geschoten en nog roerde ze
geen vin.
z'Es zoe tam as en koei, vond Turlut.
'k Za es wile zien, opperde Pit, en
schoot ze juist in hare nek; maar ze ver
trok geen lid.
Kust na mijn tesch! spotte hij mismoe-
digd.
Turlut ging naderbij zien wat er feite
lijk van de kwestie was, de hen bleef als
versteend. Eerst toen hij ze opnam, kakelde
ze licht en opende even heur kleine
vermoeide oogjes
Die hin goakapot, bepaalde de guit.
Et snot zeker? vroeg Pit,
Niê, niê, ze hei ne krop, zjust ofda
z'en hil pataat ingesloekken hei.
Pit kwam van zijn hoogte, om ook eens
nader te onderzoeken. Hun vuile vingeren
wrochten vlug door de pluimen van 't arme
dier, dat zich eens verweerde,
Noa mijn gedacht bei z'en scherp in,
vond Turlut.
Werkelijk toonde hij aan Pit de met een
scherp bochtje vooruitstekende krop, waar
iets hard scheen onder te zitten. De andere
was van 't zelfde gedacht en voegde eraan
toe dat ze den avond niet zou halen. Een
wijl stonden ze sorakeloos; Turlut streelde
de hen, die gewillig in zijn arm lag. Ineeens
flikkerde Pit zijn oogwimpers, zij'n mond
bewoog en 't kwam er hakkelend uit; een
sublieiren vondst hij moeilijk kon onder
woorden brengen.
As...- as me ze es iet geve ve.
veur deur te zette?
Watte?Engelsch zaat?.... zeulde
gij 't oepgeve?.... kreeg hij achtereen
volgens naar zijn hoofd.
De zenuwen rond zijn neus trokken raar
bijzonderheden bijeen en gekrenkt keek hij op zijde.
slonden den armen vogel, wiens lot hij be
sliste.
Na een wijl gaf hij hem aan zijn maat en
verdween. Moeder was juist doende in den
stal en hiermee was het niet lastig zijn
gerief te vinden. Naald, draad en een kom-
meke water was al wat hij noodig had.
Pit zat reeds met de hen in de etortkar,
en ïloordat zijn kleeren nu nat waren van
in den regen te staan, bleven al de snip
pers op zijn broek hangen. Doch dat merkte
niet een van beiden. De wereld mocht tien
meter rommedom hen vergaan, ze zouden
't niet eens zien, zoo was hun aandacht in
beslag genomen door dit gewichtig werk.
Moar ge het ne zwette droad in oe
naail, bemerkte Pit.
Awel?
Stop elle moeder zwette kase mee ne
witte droad?
En hin es oemes gen kaas?
Niè moar toch zeker duzeld kière-
mièr.
Turlut moest toegeven en ginë een witten
draad halen. Nu was alles gereed en hij
zette zich zoo goed mogelijk in den bak. De
hen plaatste hij op zijn knieën, met de
staart tegen zijn buik en de pooten omhoog.
Pit, bindt oeve tesseneusdoek rond
heur poote, beval Turlut.
In het begin verweerde het beest zich
een weinig, maar met den zakdoek, lag het
al gauw stil. Onze heelmeester voelde eens
met zijn duim over 't scherp van den liere
naar en diep-zuchtend overschouwde hij
zijn werk. Pit keek bewonderend naar hem
op. om te zien of het toch wel ernst was.
't Oogenblik was plechtig. Ze zaten beiden
met den mond half open en hun boezems
gingen moeilijk op en neer. Boven tikte de
regen nog immer eentonig op de pannen en
buiten hoorde men het water langs de dak
goot naar beneden klotsen.
Pas oep! verwittigde Turlut ernstig.
Pit klemde in iedere hand een poot, zijn
makker zocht met duim en wijsvinger een
bloot plekje tusschen de teerwitte pluim-
vak, zetae hij 't mes tegen 't vel en trok *1
lemmet achteruit De hen deed 'n wanhopige
poging om los te komen, maar Pit hield
wat hij had. Eenige druppeltjes bloed bor
relden omhoog en vloeiden uiteen in het
sneeuwitte dons. De punt van 't mes kretste
nauw hoorbaar op iets hards.
Dat bracht de spanning op zijn hoogste.
Turlut lag met zijn neus bijna tegen de
wond, terwijl Pit kop en bovenlijf naar
onder wrong om toch maar niets te laten
ontsnaopen.
Nijper, fezelde hij Turlut in 't oor.
Deze zette de wond tusschen zijn twee
duimnagels en duwde... een zwart stokje
kwam eventjes omhoog. Hij trok 't er uit
en in koor mompelden ze verbaasd:
Nen uoagel.
Van "t verschot lieten ze de hen op de
knieën zakken. Dra echter kwam hun aan
dacht terug op 't arme dier. Pit goot eenige
lekjes water over de wond en reikte naald
en draad over.
Ne kneep in den droad, kieke! «ak
kerde Turlut.
Da was werk, verontschuldigde de
engel, die zenuwachtig een kneep stropte.
Met drie steken was 't gaatje dicht; de
draadeindies sneden zij met zorg af.
Nu wilde Turlut de hen op haar pooten
zetten, maar ze zakte als een vod ineen-
Voorwaar, bittere ontgoocheling voor
twee arme rakkers.
Ze bezagen beurtelings e'kander en de
hen. maar losten geen woord. Pit sprong ein
delijk van de kar en verdween zonder iets
te zéggen. En nu kwam hij Turlut het volle
bewustzijn van der moord voor oogen.
Moest moeder hem hier eens vinden bij
dat lijk?
Moeder moest hem hier eens vinden bij
dat lijk?
Alle zelfbeheersching verdween als bij
tooverslag.
Hij pakte de hen bij de pooten, borg ze
zoo goed het ging onder rijn frak en
vluchtte door den regen weg. Heel achter
in den hof stopte hij ze in de haag en wierp
er wat gras over.
Niemand had iets gezien en toch wist hij
met zichzelf geen blijf. Klakkebuizen en
hondsbessen hadden alle aantrekkelijkheid
verloren. De buiten kon hij niet in want het
regende immerdoor. En Pit, die laffelijk ge
vlucht was, wilde hij ook niet meer opzoe
ken.
Toen is Turlut het huis in gedrenteld
en met den kop in de handen op tafel lig
gend, vroeg hij voor den eersten keer van
zijn leven of moeder voor hem geen werks-
ke had.
's Anderdaags regende 't niet meer. Tur
lut was 't voarval van gisteren bijna ver
geten en meende welgezind naar school te
stappen. Pas over den dorpel kreeg hij een
schok door zijn li t en bleef stom staan.
Daar, voor hem, stond in levenden lijve, de
vermoorde hen van gisteren. Hij naderde
om beter te zien, maar schrok door vaders
?tem die zegde van die hen gerust te laten
dat ze door iets gebeten was. Hierover kon
hij allen uitleg missen en spoedde zich uit
de gaten
Verder dan zijn proefstuk heeft onze jon
gen het in de heelkunde niet gebracht.
Deels omdat zijn talent onbekend bleef,
deels omdat de middelen ontbraken hem
naar de hoogeschool te zenden; maar nog
:mmer draagt hij als aandenken van zijn
kunde, den nagel uit den hennenkrop in 't
diepste van zijn broekzak.
Averbode's Weekbl,
A. Janssens.
NAASTENLIEFDE EN PAPILLOTJES.
Als je hem weigert, zorg dan, dat je et,
zoo bekoorlijk mogelijk uitziet