De Misdaad v&nDokterMairignan NUMMER ar HEELMEESTERS. Voor de Ofschoon Mathis tamelijk lang van ge stalte was, won Hubert het van hem. Te vens was de laatste ook nog breedgeschou derd en had hij sterk gespierde armen. Toen hij dan ook bemerkte, dat Mathis hem te lijf wilde, wist hij hem met een hand op een afstand te houden. Mathis was buiten zichzelven van woede. Zijn oogen schoten vlammen en het schuim stond hem op den mond. „Moor Verder kwam hij niet. Clotilde was op hem toegesneld en bedekte zijn mond met haar beide handen. Terstond ""keerde Mathis tot de werkelijk heid en zag hij in dat hij bijna een groote domheid had begaan Hubert had de opvliegendheid van Ma this reeds begrepen. Hij liet de jaspanden van zijn tegenstander los, wendde zich vol minachting om en ging kalm weer terug in de richting van het kasteel. Telkens meest hij denken aan de eigenaardige hou ding van zijn zuster, die Mathis weerhouden had een woord te spreken, hetwelk reeds op zim lippen lag. Mathis en Clotilde bleven onbeweeglijk staan, totdat hij uit het gezicht verdwenen was. Verwijtend zag Cotilde den jongen man aan. Ze vroeg hem niets meer, maar reikte hem de hand ten afscheid en verdween tusschen het jonge groen. Mathis was zoodanig uit het veld gesla gen. Als aan den grond vastgenageld bleef hij haar nastaren, totdat hij haar slanke ge stalte niet meer kon onderscheiden. Als vernietigd zonk hij op de bank neer, verborg zijn gelaat in de handen en ween deZijn droefheid gold echter niet zoo zeer zijn verloren liefde, als wel de toe komst, welke hem reeds langen tijd zulk een zorg baarde. Zijn schulden waren den laatsten tijd schrikbarend toegenomen. Vroeger had hij een vrij groot vermogen gehad, hetwelk hij geruimen tijd goed be heerd had, totdat hij op zekeren dag bij de paardenrennen een weddenschap aan ging, die hij verloor. Hoewel het verloren bedrag van niet veel beteekenis was, wilde hij het toch terugwinnen, zoodat hij weer een nieuwe weddenschap aanging, waar mede hij een groote som in de waagschaal stelde. Deze weddenschap won hij, zoodat bij in één slag een flink bedrag verdiend had. Als hij het hierbij nu maar gela. had,, dan zou er nog niets gebeurd zijn. Maar hij kon de verleiding van den speel- duivel niet weerstaan. Het wedden is zeer nauw verwant aan het spelen, zoodat het voor Mathis van het een in het andere niet meer dan een stap beteekende. Toen hij dus op zekeren dag besloot om eenige maanden te Monte-Carlo door te brengen, vermoedde hij niet, in welk een toestand hij die plaats verlaten zou. Rijk en gevierd ging hij er heen, arm en veracht keerde hij terug. Al zijn geld had hij daar ver speeld; het eenigste, dat hij nog het zijne mocht noemen, waren twee groote land huizen in het Zuiden van Frankrijk. Met behulp van geldend geld kon hij naar zijn woning terugkeeren. Zijn eerste zorg was nu om de landhuizen te gelde te maken, en daar hij zeer groote haast had om aan geld te komen, moest hij ze vèr beneden de waarde verkoopen. Nu had hij wel een tamelijk flink bedrag om er zich een bestaan mede te scheppen, maar Mathis wist zijn weelderige levens wijze van vroeger niet te beperken. Daar tegenover stond nog dat zijn handen voor alles verkeerd stonden, zoodat hij de be trekkingen, welke hem aanstonden, niet kon krijgen, en zijn hoogmoed verzette zich tegen een ondergeschikte positie. Het geld was er spoedig doorgebracht. Geruimen lijd wist hij nog aan middelen te komen door bij al zijn vrienden te lee- nen, totdat men was gaan inzien, dat men het geleende geld nooit terug ontving. Hij zat tot over zijn ooren in de schuld en met den dag zonk bij dieper weg. Al leen op het huwelijk met Clotilde had hij al zijn vertrouwen gesteld. Hij had zoo vast op haar gerekend, dat hij zelfs reeds geld had opgenomen op zijn aanstaand hu welijk. Matnia bleef over dit alles geruimen tijd nadenken. Als hij niet met Clotilde huwde, dan zou hij bepaald verloren zijn. Maar als zij, zooals zij zeide, spoedig moest sterven, wat moest hij dan beginnen. Misschien was er nog beterschap moge lijk.... in ieder geval moest hij liefde blij ven veinzen. Langzaam stend hij op en verliet schoorvoetend den tuin met het vaste besluiten later terug te keeren en te trachten Clotilde voor zich terug te win- De jonge vrouw dwaalde langen tijd door den grooten tuin. Het was of de lentezon en het jonge groen baar nieuwe krachten schonken. Ze kon hier diep ademhalen en ze voelde dat het haar goed deed. Zoo bereikte ze de oevers van de Indre en langzaam schreed ze verder langs het krabbelende water.... Haar opwinding be daarde, er ging een huivering door haar lichaam. Hare zenuwen ontspanden zich. Het was baar of de moord bij de abdij, haar liefde tot Mathis en haar bezoek bij den dokter of alles geen werkelijkheid was, doch dat het maar een benauwende droom was geweest, waaruit ze eerst nu ontwaakt was. In haar oppervlakkige ziel ontwaakte een jong leven en het kwam haar voor of alles om haar heen nieuw was. Zelfs de blanke wolken welke langzaam langs den bauwen hemel zeilden trokken haar belangstelling. In den namiddag maakte ze dezelfde wandeling en toen ze eindelijk aan de oevers van de rivier vermoeid in het lange gras ging liggen, was de zon reeds aan hei dalen.... Maar het was of de blijde zon alle vreugde medenaro, want naarmate de sche mering intrad voelde Clotilde dat weder nieuwe angsten haar ziel kwamen over meesteren. Nauweliiks kwam de zon nog over de heuvels kijken en lange donker© schadu wen vielen over het water, waar een en kele lichtschittering aanduidde dat de dag vorstin nog niet geheel verdwenen was. Maar het was Clotilde of er'in die donkere schaduwen een ander leven ontwaakte, een leven vol verschrikkingen. Het werd kil en Clotilde huiverde. Het kwam haar voor of de kilheid des doods langs haar henen gleed.... De lichte kleuren van de natuur ver dwenen in de grauwe schemering en al leen een fel-roode streep duidde de plaats aan waar de zon verdwenen was. Ontzet kwam Clotilde tot de ontdek king dat het reeds bijna donker was, en ze had nog een heele wandeling te ma ken.... Ze hulde zich dieper in haar mantel en aanvaardde den weg naar huis Het kostte haar moeite den weg te vinden. Vooral tusschen de boomen heerschte reeds een vrij dichte duisternis.... Alle vreugden welke Clotilde op den dag ge voeld had, waren verdwenen en maakten plaats voor een angstige beklemming Haar treurig lot verscheen in al zijn ont zetting voor haar geest.... Ze voelde al de verschrikking van zoo jong te moeten sterven. De duisternis welke haar omringde ver vulde haar met angst, het was of ze tus schen de donkere stemmen allerlei onbe stemde gedaanten zag. Telkens died he* klapwieken van een vogel haar zoodanig schrikken dat het hart haar in de keel bonsde. Clotilde wist dat ze onvoorzichtig was geweest. De kille avond zou haar meer kwaad dan goed doen en de dokter had haar dringend aangeraden, dat zij zich vooral in acht moest nemen en zich 's avonds niet buiten mocVt wagen. Eindelijk zag zij het donkere kasteel op doemen. De kanteelen staken scherp af tegen de avondlucht. Het kasteel des doods, dacht Clotil de, nu is die naam gerechtvaardigd, want de dood waart than9 door de booge za- Ze snelde de trappen op tiaar haar ka mer en snakte naar adem toen ze zich op een rus'bed Het neervallen. Het duurde langen tijd voor ze in zoo verre was uitgerust dat Ze de kracht had zich uit te kleeden en zich te bed te be geven. Ze liet het licht branden, want de duis ternis maakte haar bang. En ook toen ze insluimerde vond haar onrustige ziel geen vrede, want benauwen de droomen kwamen haar kwellen. Af schuwelijke spookgedaanten schenen haar te omringen en haar met hunne groen gele oogen aan te staren. Onrustig lag ze te woelen en toen ze in het midden van den nacht ontwaakte, pa relde het angstzweet op haar voorhoofd. HOE HIJ HET WIST. Joop: „Annic verwacht u vanavond, me neer Sauimans." De sul: „Heusch Joop? Hier heb je n kwartje van me. Maar hoe weet je dat eigenlijk?" Joop (terwijl hij in huis terugloopt): „Omdat ze is uitgegaan." Een oogenblik dacht Ze eraan om het bed te verlaten, maar de waarschuwing van den dokter weerhield haar. De minste koude welke zij zou vatten zou haar nood- lottig worden En zoo ging het iederen nacht. Als de zon onderging en de duisternis viel, als de nacht kwam, die aan ieder vergetelheid en rust bracht,keerden hare angsten terug. Wakend droomde zij van den dood en verschrikkingen, totdat zij uitgeput van ver moeienis eindelijk in slaap viel. Maar in haar slaap werd zij steeds op nieuw omringd door die afschuwelijke ge daanten. we'ke haar somtijds met zulk een angst vervulden dat zij in allerijl een och tendkleed aantrok en haar kamer ont vluchtte Het kwam haar voor dat haar kamer vervloekt was, omdat ze bewoond was door booze geesten, die op haar afgezonden wa ren om haar te kwellen. Maar te midden van al haar vreeselijke droomen keerde één visioen telkens weer terug. Dat was het bloedige visioen dat zij reeds gezien had al dien tijd dat zij zich getuige wist van dien afschuwelijken moord. Te'kens en telkens zag ze weer datzelfde vreeselijke gebeuren in dien ontzettenden nacht, toen ze zich met Mathis bi, de abdij van Relay bevond, en ze zag het zóo duide lijk, elke bijzonderheid keerde zoo naul£ keurig terug, dat dit visioen iederen nacht voor haar een nieuwe marteling was en een nieuw verwijt beteekende over haar laf hartig zwijgen. Ze zag te'kens weer in de donkere bouw vallen van de abdij, welke zich donker af- teekenden legen het heldere maanlicht. Ze zag dan weer die donkere rotsen met de struiken en de heesters, waar tusschen een man vocrtsloop, een man dien zij her kende aan zijn forsche gestalte. Het was haar broer, graaf Hubert du Thiellay. Dan naderde er een grijsaard, de oude beminde dokter... Als een woedend dier wierp haar broer zich op den weerloozen ouden man, en als ze wederom het doodsgereutel en de be dreiging vernam welke de dokter naar het hoofd van zijn belager geslingerd had, dan ontwaakte zij met een vreeselijken kreet, welke alle bewoners van het kasteel deed ontwaken Op zekeren dag toen Clotilde na het mid dagmaal i" haar kamer op een rustbed lag trad haar broer, graaf Hubert du Thiellay. binnen. Verschrikt rees zij overeind toen ze hem zag komen. Juist zag het jonge meisje ei zoo slecht uit, dat Hubert vermoedde dat er een ongeluk gebeurd was. z Wat scheelt er aan, riep hij uit. - Is er iets gebeurd? Ben je ziek. Nu haar slanke gestalte zich scherp af- teekende tegen het hooge venster achter haar, bemerkte hij eerst hoe mager zij in de laatste dagen geworden was. Hoe verschrikt Clotilde het eerste oogen blik ook war, de angst om zich te verraden schonk haar eerst haar gewone tegenwoor digheid van geest. Ze was opgestaan en naderde het ven ster. Haai gang was onzeker. Zij stiet aan alle meubelen, welke zich intusschen haar en het wijd geopende raam bevonden. De graal volgde haar met de ooren. Hij deed echter geen enke'.e poging om haar te helpen, zeker als hij ervan was dat zij zijn hulp toch zou weigeren. Hij nam plaats in een fauteuil en legde het boek, hetwelk hij bij zich had, op een tafeltje Langen tijd bleef hij droomerig voor zich uit zitten staren. Langzaam verliet Clotilde het vertrek, hetgeen hem aanleiding gaf zich eveneens te verwijderen. Terwijl hij haar naar zijn eigen kamer terugkeerde vroeg hij zich zeiven af waarom zijn zuster toch zoo vreem deed Wat zot. er in haar hoofd toch omgaan? Ik begrijp niets van die vreemde angsten, die haar ziel verontrusten en haar lichaam doen wegkwijnen... Het lijkt wel of ver wijten haar kwellen... Zoolang wij hier reeds wonen is ze niet gelukkig geweest, maar toch waren er nog wel eens oogen- blikken dat ze hartelijk kon lachen. Den laatsten tijd echter verschijnt er nooit meer een g'.imlach op haar gelaat en met den dag neemt ze af.Maar waardoor zou ze gekweld worden?.. Wat heeft ze dan ge daan? Iederen nacht schenen de angsten die haar pijnigden talrijker en heviger te worden en op zekeren keer vond men haar tegen zons opgang slapende in den tuin. In haar slaap was ze naar buiten gesneld en de kille nachtlucht had haar niet doen ontwaken. Geen wonder dat zij dien dag voelde dat haar ziekte schrikbare vorderingen had ge maakt. Deze nacht besliste over haar leven of dood. De graaf, die zeer vroeg op was, vond haar op een bank. Haar voeten waren nat van den dauw. Hij naderde haar en zag dat zij sliep. Zij fluisterde eenige woorden, die hij dui delijk kon verstaan: Hij zal mij dooden! Hij zal mij dooden!... Ik voel dat hij zijn vingers om mijn hals klemt.Hij zal mij wurgen!" Hubert maakt haar wakker, maar hij zeide niets van hetgeen hij gehoord had, hij ver moedde niet dat hare woorden een buiten gewone beteekenis hadden. Den volgenden dag drong hij er sterk op aan, dat zij naar den dokter zou gaan, maar ze bood herdnekkig weerstand, omdat ze hem niet wilde zeggen dat ze reeds bij een geneesheer geweest was. Zij was reeds zoo danig verzwakt, dat de minste inspanning haar vermoeide, maar de verschrikkingen die haar iederen dag kwamen kwellen maakten dat zij den dood niet alleen zonder vrees in de oogen zag, ja, hij kwam haar zelfs als een verlossing voor. Ik zal mij niet aan je weigering storen en dokter Marignan laten komen. Ik weiger hem te ontvangen. Waarom? Als hij je onsympathiek is, zal ik mij tot een anderen geneesheer wem den. Ik ben niet ziek. Je behoeft je over mijn gezondheidstoestand heusch niet on< gerust te maken. Jé bent den laatsten tijd erg veran derd, Clotilde.. en ik moet je eerlijk be kennen dat ik ongerust begin te worden. Dat is te veel goedheid, antwoordde het meisje op spottenden toon. In de volgende dagen hield de graaf Clo tilde voortdurend in het oog. Op zekeren avond vroeg hij haar of ze zich misschien verveelde. Dikwijls wel, had ze geantwoord. Wilde je misschien eenige alleiding hebben? Doe wat je het beste dunkt. De graaf herinnerde zich dat ze eenigen tijd geleden het verlangen te kennen had gegeven om in het weelderige Parijs te gaan wonen en dat hij haar toen gezegd had, dat hij er nooit toe zou kunnen komen zijn lan delijk leven vaarwel te zeggen. Na dien tijd had ze er niet langer op aan gedrongen Toen hij echter de gezondheid van het meisje met den dag achteruit zag gaan, meende hij dat zijn stijfhoofdigheid daar de oorzaak van was. De verveling immers 19 een zware en el lendige ziekte, die haar slachtoffer lang zaam maar zeker ten grave sleept. Zou zij misschien nog te redden zijn als hij te Parijs ging wonen? Hij aarzelde langen tijd, want het was voor den graaf een groote opoffering om zijn geliefd kasteel te verlaten en het land vaarwel te zeggen. Maar hij kon het ook moeilijk aanzien dat zijn zuster zoozeer moest lijden en hij besloot dus eindelijk maar om haar, haar zin te geven. Twee dagen achtereen was Clotilde op haar kamer gebleven en in al dien tijd was haar broer niet bij haar geweest. Toen ze eindelijk weer te voorschijn kwam zag zij er slechter uit dan ooit; zelfs de koortsachtige blos. die haar nog eenigen tijd een jeugdig aanzien had verleend, was verdwenen en de naderende dood lag reeds duidelijk op haar vermager gelaat te lezen. Ze zat in den tuin toen ze eensklaps haar broer naderbij zag komen. Clotilde, zeide hij je weet hoe hard het mij valt om Fenestrel te verlaten..- ie weet dat het voor mij een offer betee kende dat boven mijn krachten ging.. Wel nu Clotilde, ik wil je weer gelukkig zien, ik wil weer dat de glimlach in je oogen terug keert; daarom zullen we Fenestrel verlaten en als je zulks verlangt, hier nooit meer terugkeeren. Maar ik smeek je, Clotilde, lach weer en wees gelukkig. Gaan we dan nanr Parijs, zeide ze plotseling met een kreet waarin ze al haar droomen en verlangens verried, welke zij den laatsten tijd gekoesterd had. Ja! Terstond? Neen.. Ik veronderstel, dat je er niet naar verlangt om Fenestrel midden in den zomer te verlaten cn te Parijs te gaan wonen, waar je in dit seizoen in het geheel geen vrienden of kennissen zult ontmoeten. Een groote neerslachtigheid maakte zich plotseling van Clotilde meester.... Ze had gehoopt te Parijs in vergetelheid genezing te vinden. Daar zon Ze geen tijd hebben om ziek te zijn en misschien zou de aflei ding haar ginds kunnen genezen Maar als ze hier meest blijven totdat de winter naderde dar vreesde ze vóór dien tijd reeds lang gestoiven te zijn. „Je begint dus reeds je belofte in te trekken," stamelde zij. „Neen, ik beloof het je, reeds in Octo ber zullen wij Fenestrel verlaten.... In middels zullen we zooals alle jaren een groote reis gaau traken. Is er een land op de wereld, waaraan je de voorkeur zou geven om er heen te gaan? Clotilde huiverde. Als zij met hem ging reizen, beteekende dat voor haar, dat zij voortdurend met haar broeder alleen zou zijn.met hem, wien ze niets anders meer dan een moordenaar kon zien. Voortdurend zou ze hem naast zich zien. ir, den auto. in de treinen, op hare wandelingen, overal zou hij haar vergezellen. Te Fénestrel zag ze steeds kans hem te ontwijken en te Parijs zou ze hem zeker kunnen ontvluchten. Haar leven zou daar zoo bezet zijn, dat hij als het ware niet meer voor haar zou bestaan. Ongetwijfeld zouden de slapelooze nach ten met hunne spookvisioenen haar ook daar achtervolgen, maar ze zou zich zelf trachten te vergeten in de tallooze fees ten. Zonder er verder over te spreken werd er silzwijgend besloten, dat ze in de maand October naar Parijs zouden vertrekken. Den volgenden dag zat Clotilde weer op de bank, vanwaar zij uitzicht had op den openbaren weg, toen ze eensklaps aan het kraken van het kiezel hoorde, dat iemand haar naderde. Hét was Mathis, die zich iederen dag in de nabijheid had schuil gehouden, totdat zij weer voorbij zou komen. Langzaam trad hij naderbij en strekte zijn hand naar haar uit. „Clotilde," zeide hij, „heb je mij niet meer lief? Het meisje barstte uit in een luiden scha terlach. „Liefhebhen? Jou?" En plotseling zeide ze hem alles, wat haar ziel in den laatsten had bezig gehouden „Dacht ie, dat ik je nog steeds lief had? Misschien heeft er wel nooit werkelijke liefde tusschen ons bestaan. Ook in jouw hart heeft nooit 'n waarachtige liefde voor mij bestaan. Ik heb bij jou nooit iets anders dan zelfzucht kunnen ontdekken." In haar waanzinnige woede beet ze in haar zakdoek en scheurde deze aan flar- en. En wat ze daar zeide was de volle waarheid, ze had hem npoit werkelijk be mind. Waaromi had ze dan wel gedacht dat ze Mathis liefhad? Ze dacht door de liefde aan de verve ling, welke zoo zwaar 00 haar drukte, te kunnen ontsnappen.... Maar het was nooit waarachtige liefde geweest.... Ze had nog nooit liefde gekend. De eigenschappen van Mathis ot het geen ze als zijn eigenschaooen beschouwd had, waren zeer oppervlakkig.... Ze had ze spoedig doorzien en was tot de er varing gekomen, dat deze weinig betee- kenden. Zonder te bedenken, dat ze onredelijk begon te worden, stelde ze hem aansprake lijk voor al hetgeen zij in den laatsten tijd geleden had, want als ze hem nooit gekend had, zou ze ook geen getuige geweest zijn van den moord bij de abdij, en ze zou ge lukkig geleefd hebben, onbewust van het geen er voorgevallen was. „Clotilde," stamelde Mathis, „blijf kalm, ik smeek je, kom tot je zelve!" Maar het arme meisje was zoo over weldigd door het ontzettende leed dat haar ziel vervulde, dat ze thanj van geen bedaren meer weten wilde. „Waarom dacht ik eens dat ik je lief had? Waarom?.... Ik weet het niet Je bent niets waard, je hebt niets waarop je ie zoudt kunnen verheffen, want je heele bestaan wordt in beslag genomen door_ je_ paarden en je honden. Nog nooit heb je iets nuttigs verricht. Je bent de gast van alle kasteelen in den omtrek, maar je schijnt niet te be- grijoen, dat men je onbescheidenheid slechts duldt, omdat je de gasten weet bezig te houden. Je bent daar een soort humorist en ie wordt betaald met een vriendelijk gezicht. Wat zou men je g. vierd hebben, als je verloving met gravin du Thiellay overal bekend was geworden!" Mathis was bleek als een doode. „Vaarwel," zeide hij. Ik wil je op je be- leedigingen geen antwoord geven," „Vaarwel.... en ga nu heenIk wil je hier niet meer zien." Ze drukte haar handen tegen haar borst en zeide: „Hier, in mijn hart is iets gebroken.... Ik zal spoedig sterven en daarom wil ik alles wat in het verleden gebeurd is, vergeten en ik wij niet, dat je hier komt en mij aan dat alles herinnert.... Ga heen!...." „Clotilde!" „Ga heen.... Ik veracht je!.... Maar ga dan toch!" „Denk er om.... ik zal nooit terugkee ren!" ïi?-eS*'verlang ik juist!" Hi; ging heen en ze zag zelfs niet meer naar haar om. Ze keerde naar huis terug. Nauwelijks was ze,.!?ckter binnen, of ze voelde dat een vreeselijke koorts haar binnenste ver teerde. £>i ke{,on zelfs te ijlen Gelukkig foad ze nog juist voldoende geestkracht om naar haar kamer te gaan Hubert, die zich zeer ongerust over haar maakte, snelde naar haar kamer en klopte aan de deur, maar er kwam geen antwoord. Tjjgen den avond, toen het duister werd, begon ze, in tegenstelling met an dere avonden, kalm te worden. Ze had zelfs den moed om nog naar be- neaen te gaan voor het middagmaal. Nadat zij zich volkomen uitgesproken had tegen Mathis en zij er zeker van was, dat hij niet meer zou terugkeeren. da-ht ze er niet aan. om naar bed te gaan. Ze stak geen licht aan, maar'wierp het ven- S 1 open en staarde naar de heu vels langs de oevers van de Indre. De vre dige, nachtelijke stilte schonk haar kalmte en rust. ^ran snelden voorhij en telkens hoorde ze 'n de verte de slagen dreunen van den kerktoren van Pont de Rouan. Telen middernacht begon zij slaperig te worden. Ik ga aanstonds slapen! Misschien zul len geen angstige dr.iomen mijn rust komen verstoren Het was de eerste keer, dat zij weer rus tig kon <'aan slapen voor het eerst sinds landen tijd. Maar op het oogenblik, dat zij het ven ster sluit, bemerkt zii een donkere scha duw, die tussrhen de heesters verdwijnt en zich in de richfinrf van de Indre begeeft. Het is een helder" avond De volle maan straalt aan den hemel. Clotilde heeft nog iuist den tijd gehad om V-aar broer te herkennen. -Waar zou bii heengaan op dit uur?" Een eigenaardige gedachte kwam in haar geest op Zou ze hem volger.?.Misschien komt ze i-ts biDouders te weten. Tijdens het midrUmaal was het haar reeds opgevallen, ^a* Hubert zeer stil was ge weest. Hij was somberder en meer teruggetrok ken dan ooit. In den loop van den dag_ had men op het kasteel eenige nadere vernomen betreffende het voortgezette onderzoek tegen Charlotte van der Mark. Hubert had er met Clotilde nog over ge sproken. De geneesheer had zijn rapport weliswaar nog niet ingediend, maar alle dag bladen van het land hielden zich met de ongelukkige Charlotte bezig. Overal sprak Niê, niê, besliste Turlut, me hoale *t er uit. Oes da? vroeg Pit met groote oogen. Wel snijen, opereeren! Dat was 'tl Pit zijn knieën knikten bij 't hooren van dien inval en zijn buis ging zenuwachtig van de eene hand in de an- men met afkeer over deze ontaarde moeder. I dere. Turlut beschouwde in gedachten ver- li - nticonul rl to Iziinn/in <fo. TJJ j* 1 1 1 t- J L. Om aan haar onschuld te kunnen ge looven, verlangde men bewijzen en deze waren er helaas niet. Charlotte scheen reeds gpheel verloren. Met enkele woorden had Hubert Clotilde op de hoogte gesteld van het laatste nieuws betreffende Charlotte van der Mark. De gravin had slechts geantwoord: „Ik kan mij niet voorstellen, dat die on gelukkige haar eigen kind vergiftigd heeft. Een moeder kan zooiets niet doen. Maar waarom moet men haar ook nog be schuldigen van dien moord op dokter Renneville?" Terwijl ze sprak zag ze haar broeder doordringend aan. Hii scheen door haar blik in verwarring te géraken. „Ik geioof, evenals jij, dat zij die mis daad niet bedreven heeft, ofwel...." „Ofwel?...." ..Ofwel ze moet een medeplichtige ge had hebbenEr zijn verschillende om standigheden, die het mij onmogelijk ma ken, om aan de schuld van mevrouw van der Mark te gelooven. „Zou je de justitie misschien niet eenige belangrijke aanwijzingen kunnen geven?" „Ik kan geen enkel gegrond feit aanvoe ren, Mijn gevoel zegt mij, dat die teedere, gevoelige vrouw, onmogelijk zoo laag ge- allen kan zijn." Na een korte stilte stamelde zij: Je zult waarschijnlijk de eenige zijn, die zoo over haar denkt." „Misschien wel," zeide hij verstrooid. Gedurende den maaltiid werd er verder geen woord meer gesproken. Het was van af dit oogenblik, dat het Clotilde zoo ip- gevallen was, dat de graaf somberder was geworden. Hij durfde zelfs zijn oogen niet meer tot haar opheffenZijn afwezigheid van geest was zeer opvallend. Voordat zij nog gereed waren, was hij olotseling opgestaan en had het huis ver laten. Toen Clotilde hem dus tegen midder nacht tusschen de boomen zag dwalen, her innerde zij zich zijn eigenaardige handel- wijze. W,aar gaat hij heen?Waar denkt hij over?" Zonder verder na te denken, hulde zij zich in een wijden mantelToevallig was het dezelfde mantel, dien zij in den be- wusten nacht gedragen had bij de abdij van Relay. (Wordt vervolgd.) 't Regende zooveel de hemel geven kon! Geen dolle onweersbui die op enkele minu ten stralen water neerkletst; maar een re gen geboren bij nacht, die t er scheen op aan te leggen, bezadigd maar vastbesloten de aarde te verdrinken. De pasgeschuurde oogst had de velden kaal gelaten en nu, met al die nattigheid, hing er een droeve gelatenheid over de wereld. Gedwee en roerloos lieten de boo men het water langs tak en blad naar beneden tikken. Soms voer een verloren windje als een kille rilling door hun kruin en dretste een geut dikke matte druppels tegen den grond. Dan bleef alles weer stil. Het eenige wat leven verraadde, was de doffe slag van verre dorsvlegels en een schaarsche mensch, die onkenbaar onder mantel of regenscherm met haastigen stap langs den weg liep. Onder het karhuis van een hoeveken la gen twee. bengels, Turlut en Pit, hoog en droog in de rechtstaande stortkar. Weer of wind kon hun niet schelen, ze maakten klakkebuizen en wat daar geen betrek op had was voor het oogenblik niet van deze wereld. Pit had zijn mes opzijde gelegd en paste een stemper in een stuk vlieren buis. z'Es gemakt, juichte hij, goa na oe hondsbezen ens hoale? Turlut legde zijn tuig neer, sloeg de snip pers van zijn broek en spoedde zich met ingetrokken kop door de regen. Een weinig nadien kwam hij terug met een beurzeken bessen. Pit kreeg er een handsvol, en plaatste zich boven op een hoop hout om 't offensief te beginnen. De eerste projectiel kwam terecht op Turlut zijn oor. Judas! kreet deze getergd. Pit lachte scherp en zocht een ander doel. De glazen pan schuin boven hem, weer stond dapper aan zijn balletjes en de haag van den hof bereikte hij na 't derde schot. Ei, daar in de biehal stond een hen, bijna onzichtbaar achter hoogopgeschoten kalfsblaren. Die moest er achter uit. Hij vestigde er de aandacht 00 van zijn maat en met een fijn vinnig trekje om den mond en een duw met beide armen stuurde zij de kogels naar hun doel. Drie, viermaal had hij ze reeds op haar pluimen geschoten en nog roerde ze geen vin. z'Es zoe tam as en koei, vond Turlut. 'k Za es wile zien, opperde Pit, en schoot ze juist in hare nek; maar ze ver trok geen lid. Kust na mijn tesch! spotte hij mismoe- digd. Turlut ging naderbij zien wat er feite lijk van de kwestie was, de hen bleef als versteend. Eerst toen hij ze opnam, kakelde ze licht en opende even heur kleine vermoeide oogjes Die hin goakapot, bepaalde de guit. Et snot zeker? vroeg Pit, Niê, niê, ze hei ne krop, zjust ofda z'en hil pataat ingesloekken hei. Pit kwam van zijn hoogte, om ook eens nader te onderzoeken. Hun vuile vingeren wrochten vlug door de pluimen van 't arme dier, dat zich eens verweerde, Noa mijn gedacht bei z'en scherp in, vond Turlut. Werkelijk toonde hij aan Pit de met een scherp bochtje vooruitstekende krop, waar iets hard scheen onder te zitten. De andere was van 't zelfde gedacht en voegde eraan toe dat ze den avond niet zou halen. Een wijl stonden ze sorakeloos; Turlut streelde de hen, die gewillig in zijn arm lag. Ineeens flikkerde Pit zijn oogwimpers, zij'n mond bewoog en 't kwam er hakkelend uit; een sublieiren vondst hij moeilijk kon onder woorden brengen. As...- as me ze es iet geve ve. veur deur te zette? Watte?Engelsch zaat?.... zeulde gij 't oepgeve?.... kreeg hij achtereen volgens naar zijn hoofd. De zenuwen rond zijn neus trokken raar bijzonderheden bijeen en gekrenkt keek hij op zijde. slonden den armen vogel, wiens lot hij be sliste. Na een wijl gaf hij hem aan zijn maat en verdween. Moeder was juist doende in den stal en hiermee was het niet lastig zijn gerief te vinden. Naald, draad en een kom- meke water was al wat hij noodig had. Pit zat reeds met de hen in de etortkar, en ïloordat zijn kleeren nu nat waren van in den regen te staan, bleven al de snip pers op zijn broek hangen. Doch dat merkte niet een van beiden. De wereld mocht tien meter rommedom hen vergaan, ze zouden 't niet eens zien, zoo was hun aandacht in beslag genomen door dit gewichtig werk. Moar ge het ne zwette droad in oe naail, bemerkte Pit. Awel? Stop elle moeder zwette kase mee ne witte droad? En hin es oemes gen kaas? Niè moar toch zeker duzeld kière- mièr. Turlut moest toegeven en ginë een witten draad halen. Nu was alles gereed en hij zette zich zoo goed mogelijk in den bak. De hen plaatste hij op zijn knieën, met de staart tegen zijn buik en de pooten omhoog. Pit, bindt oeve tesseneusdoek rond heur poote, beval Turlut. In het begin verweerde het beest zich een weinig, maar met den zakdoek, lag het al gauw stil. Onze heelmeester voelde eens met zijn duim over 't scherp van den liere naar en diep-zuchtend overschouwde hij zijn werk. Pit keek bewonderend naar hem op. om te zien of het toch wel ernst was. 't Oogenblik was plechtig. Ze zaten beiden met den mond half open en hun boezems gingen moeilijk op en neer. Boven tikte de regen nog immer eentonig op de pannen en buiten hoorde men het water langs de dak goot naar beneden klotsen. Pas oep! verwittigde Turlut ernstig. Pit klemde in iedere hand een poot, zijn makker zocht met duim en wijsvinger een bloot plekje tusschen de teerwitte pluim- vak, zetae hij 't mes tegen 't vel en trok *1 lemmet achteruit De hen deed 'n wanhopige poging om los te komen, maar Pit hield wat hij had. Eenige druppeltjes bloed bor relden omhoog en vloeiden uiteen in het sneeuwitte dons. De punt van 't mes kretste nauw hoorbaar op iets hards. Dat bracht de spanning op zijn hoogste. Turlut lag met zijn neus bijna tegen de wond, terwijl Pit kop en bovenlijf naar onder wrong om toch maar niets te laten ontsnaopen. Nijper, fezelde hij Turlut in 't oor. Deze zette de wond tusschen zijn twee duimnagels en duwde... een zwart stokje kwam eventjes omhoog. Hij trok 't er uit en in koor mompelden ze verbaasd: Nen uoagel. Van "t verschot lieten ze de hen op de knieën zakken. Dra echter kwam hun aan dacht terug op 't arme dier. Pit goot eenige lekjes water over de wond en reikte naald en draad over. Ne kneep in den droad, kieke! «ak kerde Turlut. Da was werk, verontschuldigde de engel, die zenuwachtig een kneep stropte. Met drie steken was 't gaatje dicht; de draadeindies sneden zij met zorg af. Nu wilde Turlut de hen op haar pooten zetten, maar ze zakte als een vod ineen- Voorwaar, bittere ontgoocheling voor twee arme rakkers. Ze bezagen beurtelings e'kander en de hen. maar losten geen woord. Pit sprong ein delijk van de kar en verdween zonder iets te zéggen. En nu kwam hij Turlut het volle bewustzijn van der moord voor oogen. Moest moeder hem hier eens vinden bij dat lijk? Moeder moest hem hier eens vinden bij dat lijk? Alle zelfbeheersching verdween als bij tooverslag. Hij pakte de hen bij de pooten, borg ze zoo goed het ging onder rijn frak en vluchtte door den regen weg. Heel achter in den hof stopte hij ze in de haag en wierp er wat gras over. Niemand had iets gezien en toch wist hij met zichzelf geen blijf. Klakkebuizen en hondsbessen hadden alle aantrekkelijkheid verloren. De buiten kon hij niet in want het regende immerdoor. En Pit, die laffelijk ge vlucht was, wilde hij ook niet meer opzoe ken. Toen is Turlut het huis in gedrenteld en met den kop in de handen op tafel lig gend, vroeg hij voor den eersten keer van zijn leven of moeder voor hem geen werks- ke had. 's Anderdaags regende 't niet meer. Tur lut was 't voarval van gisteren bijna ver geten en meende welgezind naar school te stappen. Pas over den dorpel kreeg hij een schok door zijn li t en bleef stom staan. Daar, voor hem, stond in levenden lijve, de vermoorde hen van gisteren. Hij naderde om beter te zien, maar schrok door vaders ?tem die zegde van die hen gerust te laten dat ze door iets gebeten was. Hierover kon hij allen uitleg missen en spoedde zich uit de gaten Verder dan zijn proefstuk heeft onze jon gen het in de heelkunde niet gebracht. Deels omdat zijn talent onbekend bleef, deels omdat de middelen ontbraken hem naar de hoogeschool te zenden; maar nog :mmer draagt hij als aandenken van zijn kunde, den nagel uit den hennenkrop in 't diepste van zijn broekzak. Averbode's Weekbl, A. Janssens. NAASTENLIEFDE EN PAPILLOTJES. Als je hem weigert, zorg dan, dat je et, zoo bekoorlijk mogelijk uitziet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8