De Misdaad vanDokterMarrignan
R
Bij den watermolen.
I' 'ffffftm;}}!y}:-
NUMMER 31
ZEVENDE JAARGANG 192S
Huil
Voor die
Kort na een dergelijk cnderhoud was het
dat Clotilde een schrijven van Mathis ont
ving, terstond nadat deze een bezoek van
Jean Berthelin had gehad.
Het scheen dat de enkele woorden, welkt
deze brief bevatte, van zeer ernstlgen aard
waxen, want toen de gravin hem gelezen had
zonk haar hoofd langzaam in de kussens
achterover en ze bleef zoo langen tijd onbe
weeglijk, als bewusteloos liggen.
Gelukkig kwam er niemand binnen, anders
zou men het verfrommelde papier in hart
handen gevonden hebben.
Ze wilde opstaan en liet een boodschap aan
haar broeder brengen, dat ze zich eensklaps
heel veel beter voelde.
Den volgenden morgen, het was Zaterdag
stond ze wederom op.
Een nieuwe angst, de dreiging van eer.
nieuw gevaar was in haar leven gekomen er
het scheen, dat ze uit deze vrees nieuwe
krachten putte.
Den geheelen dag was ze tamelijk opge
wekt, ja, bijna vroolijk, doch 't was slechts
opdat haar broeder geen argwaan zou koe
steren.
Ook den daarop volgenden Zondag was ze
nog steeds dezelfde.
In hare oogen, welke zü dikwijls hemel
waarts richtte, lag een onbeschrijfelijke
dankbaarheid te lezen.
's Morgens wilde ze een wandeling in den
tuin maken, steunende op den arm van haar
broeder. Omstreeks tien uren in den morgen
moest de graaf noodzakelijk een bezoek af
leggen, maar hij aarzelde.
„Je kunt zonder vrees heengaan. Bekom
mer je niet om mijik voel me werkelijk
veel beterIn het salon zal ik je wel
terugzien, daar zullen we dan tezamen ont
bijten, want gedurende het overige gedeelte
van den dag wilde ik je gezelschap houden.
De tranen stonden den goedhartigen man
in de oogen. Zou er dan werkelijk beterschap
zijn ingetreden? Zou het vreeselijk spook
beeld, dat hij reeds zoolang getracht had op
een afstand te houden, nu eindelijk voor goed
verdwijnen?
Gerustgesteld ging hij heen.
In den ochtend van denzelfden dag had
Berthelin een brief van Clotilde ontvangen-
„Ut zal trachten u aanstaanden Zondag
morgen na tien uren te ontvangenVraag
eerst of mij broeder zich nog op het kasteel
bevind. Indien hij er niet is, moet ge mij te
spreken vragen. Als hij echter thuis is zal ik
u schrijven wanneer ik u dan kan ontvan
gen."
Berthelin volgde nauwkeurig de aanwijzin
gen welke zij in dezen brief gegeven had. De
Graaf had juist Fénestrel verlaten, toen de
jonge man zich liet aandienen.
„Mijnheer de graaf is afwezig," zeide de
oude man, „en de gravin is ernstig ziek.
Reeds langen tijd ontvangt ze niemand."
„Ik wil haar sprekenNoem haar mijn
naam."
De portier gehoorzaamde en gaf het
kaartje van Jean Berthelin aan een be
diende. Deze scheen gewaarschuwd te zijn.
want terstond begaf hij zich naar den tuin
en weldra keerde hij terug om den jongen
man naar de gravin te geleiden.
Ze had het gevaar recht in de oogen wil
len zien, maar nu het groote oogenblik geko
men was, gevoelde ze zich zoo zwak, dat ze
nauwelijks den moed had om den jongen
man te begroeten.
Toen Berthelin de jonge vrouw zag, kon hij
niet verhinderen, dat zijn gelaat plotseling
een uitdrukking van diep medelijden ver
toonde.
Zoo had hij niet verwacht haar aan te tref
fen! De dood had zijn stempel reeds op dat
gelaat gedrukt.
Hij had haar zoo dikwijls gezien als ze be
vallig en trotsch langs hem schreed en zóó
vond hij haar dezen morgen.
„Mijnheer," zeide ze met zulk een zwakke
stem, dat Berthelin een weinig naderbij
moest komen om haar te verstaan, „u wilde
mij spreken."
„Ja juffrouw, en ik ben blij u alleen aan
te treffen."
Clotilde kon nauwelijks adem halen.
„Waaraan heb ik uw bezoek te danken?
Welke beweegreden voert u hierheen?"
„Heeft mijnheer Mathis u dat niet ge
schreven?"
„Hij heeft mij wel geschreven, maar zijn
brief was zeer beknopt."
„Zou ik misschien mogen weten, wat hij u
geschreven heeft?"
Clotilde haalde den brief uit haar blouse
en reikte hem aan den jongen man over, ter
wijl zij hare oogen sloot, alsof ze op het punt
stond flauw te vallen.
„Lees
De enkele woorden, welke Mathis had
neergekrabbeld, verrieden zijn koortsigen
haast en grooten angst.
„De uw best Zondagmorgen alleen thuis
te zijn om mijnheer Berthelin te ontvan
genHet moet tot eiken prijsHet
gaat hier om ons leven."
Jean gaf het papier aan Clotilde terug en
bewaarde het stilzwijgen. Haar angst was zoo
ontzettend, dat hij zelf bijna ontwapend was
OP HET TELEGRAAFKANTOOR.
Telegrafiste (die vergeefs probeert 't tele
gram te ontcijferen): ,,'t Spijt me, mijnheer,
maar ik kan uw schrift niet lezen."
Afzender: „Komp 'r niks op an, juf. Stuur
*t zoo maar weg. Me vrouw kent mijn hand
wel!"
Maar de gedachte aan Charlotte, die on
schuldig leed, deed hem alle medelijden, alle
zwakheid ter zijde stellen.
„Juffrouw," zeide hij, „hoe kort deze briel
ook is, hij •duidelijk genoegGe hebt er
toch waarschijnlijk wel uit begrepen, dat gij
en mijnheer Mathis getuigen zijt geweest van
den moord op dokter Renneville."
„Waart gij dan ook daar?"
„Dat doet er niet toeIk weet waar gij
en Mathis waart
„Ik ken u, ik weet dat ge een man van eer
zijt en mU dus niet in het ongeluk zult stoe
ten
Ik stel al mijn vertrouwen op u
„Gjj stelt al uw vertruowen op mij?
Welnu, in uw plaats zou ik eerder bang
zijn
„Welk belang zult ge er bij hebben mij in
het ongeluk te storten?"
„Ik wil Charlotte van der Mark redden."
„Stelt u dan zooveel belang in haar?"
„Ik ben vroeger haar trouwe kameraad
geweest, en nu wil ik niet dat zij onschuldig
lijdt."
„Wilt u haar redden, ondanks alles wat ze
gedaan heeft?"
„Ik weet, dat ze niet schuldig is."
„En die andere misdaad danMen is
er toch vrij stellig van overtuigd, dat zij
haar kind vergiftigd heeft."
„Toch is zij onschuldigook daaraan.
Eens komt de dag, dat haar onschuld dui
delijk zal blijken, daar ben ik zeker van."
„Uw vertrouwen is zeer groot!"
„Ja", antwoordde hij eenvoudig.
Clotilde zag hem eenige oogenblikken op
lettend aan en ze voelde, dat deze man te
goed was om haar leed te doen.
„Mijnheer," zeide ze, „met welke bedoe
lingen gij ook hier gekomen zijt, zeg mij, dat
ik van u niets te vreezen heb. Want als ge
mij verlaat, zult gij mij beklagen en mis
schien zijt ge me dan wel goedgunstig ge
zind. Zeg mij dus het doel van uw komst en
ik zal u met dezelfde openhartigheid ant
woord geven."
Ze boog het hoofd en wachtte op hetgeen
hij haar te zeggen zou hebben.
„Gij waart", zoo begon Jean Berthelin,
met mijnheer Mathis bij de abdij van Relay,
toen in de onmiddellijke nabijheid dokter
Renneville door een of ander onverlaat ge
wurgd werd."
„Jadat Is zoo", zeide ze en haar stem
klonk plotseling zeer opgewonden.
Nu zijn er twee mogelijkheden: of Mathis
heeft den dokter gedood of
Ondanks hare groote lichaamszwakte rees
gravin du Thiellay plotseling overeind en
perste hare handen tegen heur hart.
„Zwijg", riep ze uit, „het is ontzettend."
„Ofwel", vervolgde Berthelin onverstoor
baar, „een ellendeling, die nog steeds onbe
kend is gebleven, heeft den dokter van het
leven beroofd. Alleen gij kent dien man
Gij beiden zijt getuigen geweest van het
nachtelijk drama zonder het slachtoffer te
hulp te snellen en ge hebt gezwegen, omdat
ge bang waart, dat men u uwe lafheid zou
verwijten!"
Clotilde zonk krachteloos in haar stoel
achterover en fluisterde nauwelijks waar
neembaar; „Jadat is de waarheid
Het is de oorzaak van mijn dood geworden!"
Ze was zoo bleek, dat hij meende, dat het
meisje reeds nu ging sterven.
„Welnu, ik ben hierheen gekomen om een
beroep te doen op uw medelijdend hart,
want het gaat hier om een onschuldige
vrouw te bevrijden, die door een toevalligen
samenloop van omstandigheden van vreese-
lijke misdaden verdacht wordtIk ben
reeds bij mijnheer Mathis geweest en neb
hem dezelfde zaak onder de oogen gebracht."
„En wat heeft hij u geantwoord?"
„Ik zal u zoo nauwkeurig mogelijk her
halen, wat hij gezegd heeft. Zijn antwoord
is de reden, dat ik mij, ondanks uw zorgge-
lijken toestand, tot u wend
„Het antwoord, mijnheerZeg mij
toch, wat hij u geantwoord heeft" riep ze uit
op een toon, welke haar vreeselijken angst
verried.
„Als Clotilde du Thiellay haar toestem
ming geeft, dan zal ik alles zeggenmaar
als zij weigert, dan
„Als ik weigerde, wat dan?"
„Dan zou hij niets uitlaten. Nooit."
Het was of er een ontzettende last van
haar werd afgewenteld
Ze bedekte haar gelaat met de magere,
bijna doorzichtige handen. Vervolgens boog
ze het hoofd en bleef zoo geruimeri tijd on
beweeglijk zitten. Jean Berthelin wachtte
geduldig tot zij het eerst het woord zou ne
men. Het was haar duidelijk aar te zien,
dat ze geen weerstand me-:r zou bieden.
„Ja'„ stamelde zij, „het is waar, ik ken
den moordenaar van dokter Renneville."
Hij kon niet beletten dat een gebaar zijn
groote vreugde verried. Van de twee mis
daden, waarvan menVjharlotte beschuldigd
had, zou tenminste ééne beschuldiging on
gegrond blijken. Weldra zou er niets meer
van al haar ellende overblijven dan de her
innering aan een vreeselijke nachtmerrie.
„Ik ken hem", hervatte Clotilde, „en ik
ben bereid u zijn naam te zeggen."
„Ja, ja, zijn naamZijn naam!"
„Laat mij tenminste het oogenblik kiezen,
waarop ik het mijn plicht acht te spreker,."
„Ge begint dus uw woorden nu reeds
terug te trekken?"
„Neen Luister, daarna moogt ge oordee-
len. Het onderzoek betreffende de misda
den van Charlotte van der Mark is nog niet
geëindigdNiemand kan nog voorzien,
welk een verloop dit onderzoek zal nemen...
Als het mocht blijken, dat zij haar kindje
niet vergiftigd heeft, zal men haar ook niet
langer beschuldigen van den moord op dok
ter RennevilleMocht het tegendeel waar
zijnwelnu, dan is het nog tijd genoeg
om te spreken! Nietwaar?"
„Ja, dat is waar, maar de openbare mee
ning welke hier een groote rol speelt is te
gen haar gericht en de justitie laat zien
ditmaal klaarblijkelijk door die meening
beinvloedenCharlotte verkeert in groot
gevaar!"
„Daar geef ik u volkomen gelijk in, maar
aangezien het in mijn macht ligt dat gevaar
met één enkel woord te doen verdwijnen,
smeek ik u mij de keuze te laten van het
juiste oogenblik om te spreken.
Veronderstel, dat de justitie inziet, dat zij
op een dwaalspoor is, hetgeen toch heel goeu
mogelijk is, waar dient het dan voor om
dengene, wiens naam ge mij vraagt, aan de
schande over te leveren en hem misschien
zelfs op het schavot te brengen?"
„Wat dat voor dient?Die ellendeling
moet gestraft worden!"
„Ja, maar dat is het werk van de justitie
en niet van uGij komt op voor de be
langen van mevrouw van der MarkAls
zij gered is, dan is uw taak volbracht."
„Dat stem ik volgaarne toeMaar ter
zake: wat is uw laatste besluit?"
„Mijn laatste besluit", zeide ze met een
bitteren glimlach, „ja, ge gebruikt dat woord
hier zeer juist, want als ik zal spreken dan
zal de dood voor mijn legerstede staan
Ik ben zeer zwak en de moeite welke ik doe
om u antwoord te geven, sloopt mijn laatste
krachten."
Clotilde sprak de waarheid, ze was gelijk
aan een stervende.
„Ik voel, dat ik weldra sterven zal
binnen eenige dagen is alles afgeloopen
Maar ik zal mijn geheim niet in mijn graf
medenemen. Voordat ik sterf zal ik spre
kenDan heb ik niets meer te vreezen.'
„Juffrouw, aan welke ziekte ge ook lijdr.
hoe zwaar uw kwaal ook mag zijn, uw jeugd
zal zegevierenen de overtuiging dat ge
uw plicht hebt gedaan zal u redden, omdat
uw angst en gewetenswroeging zullen ver
minderen."
Ze boog het hoofd.
„Neen, neen, ik zal stervenik weet het
zeker, ik voel het."
Jean Berthelin sidderdeWelke tra
gische geheimen knaagden aan het leven
van dit meisje, dat ze met zulk een kalmte
den dood in het gelaat kon zien?
„Zijt gij nu overtuigd, mijnheer, en kunt
ge mij vertrouwen?"
„Ik vertrouw u ten volle."
„Goed! Ik ben blij, dat u mijn geen an
dere waarborgen vraagt, dat ik mijn belofte
zal houdenToch ben ik bereid u die ze
kerheid te geven."
„Juffrouw," zeide hij om tegen haar laat
ste opmerking te protesteeren.
„Ja, ik wil hetStel u voor, dat ik eens
plotseling zou sterven, zonder dat ik mijn
belofte had kunen houden
„Misschien zou mijnheer Mathis spre
ken."
„Als ik dood ben, zal hij hardnekkig blij
ven zwijgenEn dat wil ik niet.... Wacht
Wacht nog even
Ze stond op, en begaf zich wankelend
naar binnen, gevolgd door Berthelin. Het
meisje ging naar een aangrenzend vertrek,
terwijl Berthelin in de deuropening bleef
staan.
Toen hij een kwartier gewacht had keerde
zij terugEen roode gloed lag over haar
gelaat en koortsachtig gloeiden hare oogen.
Ze nam plaats in een fauteuil, maar het
was haar duidelijk aan te zien, dat de
krachtsinspanning van de laatste oogenblik
ken haar gebroken had. Het duurde langen
tijd, eer ze zich in zooverre hersteld had,
dat ze weer geregeld kon ademhalen.
Ze gaf Jean Berthelin een brief, waarvan
zü de enveloppe zorgvuldig verzegeld had.
„Neem dezen brief medeHij bevat
mijn volledige bekentenis, alles wat ik zeg
gen kanAls ik soms eens plotseling zal
sterven zonder gesproken te hebben, dan
moogt ge dezen brief openen, maar gij moet
mij uw woord geven, dat ge hem niet eerder
in zult zien."
„Ik bezweer het u," zeide hij, ten prooi
aan de hevigste ontroering.
„Goed, nu kan ik gerust zijn."
Clotilde snakte naar adem.
„Hebt gij mij nog iets anders te vragen,"
fluisterde zij.
„Ja."
„Vlug danspreek spoedig, want de
tijd snelt voort en elk oogenblik kan mijn
broer thuiskomen."
„Ik wil, dat ge mij vergiffenis schenkt,
als ik u soms leed heb berokkend."
Zij reikte hem de hand toe, welke hij in de
zijne nam en eerbiedig kuste.
„Ik zeide u reeds," merkte de jonge
vrouw glimlachend op, „dat u heen zoudt
gaan als mijn vriend."
„Ja zeker, als een getrouw vriend, op wien
u altijd kunt rekenen."
Ze sloot de oogen, en terwijl tranen langs
haar bleeke wangen stroomden, snikte zij:
„Het is te laat!te laatik heb
geen vrienden meer noodig
Daarna volgde ze Jean Berthelin om
hem uit te laten.
Toen Jean Berthelin thuis kwam, nog on
der den indruk van hetgeen hij eenige
oogenblikken geleden had meegemaakt,
maakte hij in zich zeiven de opmerking, dat
deze dag voor hen niet verloren was.
Hij had reden om te hopen, dat hij een
der beschuldigingen van Charlotte zou kun
nen afwentelen.
Nu moest de andere misdaad nog opge
helderd worden, want dat ook deze beschul
diging onrechtvaardig was, daarvan was
Berthelin zeker.
Maar hierbij had hij de medewerking noo
dig van den geneesheer, die het lijkje van
het kind onderzocht, want van hem hing
het af, of men Charlotte schuldig zou be
vinden of niet
Toen Jean den volgenden morgen een
korte ochtendwandeling ging maken op zijn
uitgestrekt landgoed, voelde hij zich niet
wel.
Reeds den heelen nacht hadden vreeselijke
hoofdpijnen hem gekweldAls hij dan
overeind was gaan zitten werd hij telkens
door een duizeling bevangen, zoodat hij
eindelijk maar onbeweeglijk achterover was
gaan liggen in de hoop dat zijn ongesteld
heid spoedig zou overgan.
Waarschijnlijk had de inspanning der
laatste dagen zijn gestel ondermijnd. Al
dien tijd had hij haast niets gegeten en op
zijn hoogst een uurtje geslapen.
Hij had het niet over zich kunnen ver
krijgen om zich ter ruste te leggen, terwijl
hij wist. dat op eenige mijlen afstands een
ongelukkige vrouw zoogroote smarten leed.
Als hij de oogen sloot, was het of hij
haar voor zich zag achter de zware, zwarte
traliën. Dan zag hij haar bleek gelaat zich
afteekenen tegen de sombere, grijze muren
der gevangenis, waar nauwelijks een licht
straal naar binnen viel door het venster
tje, dat zoo hoog was aangebracht, dat
geen enkele troost van de buitenwereld tot
haar kon dringen
Ze hield zooveel van bloemen, maar ze
zag er hier geen enkele; ze hield zooveel
van vogels, maar geen gekweel drong tot
haar doorZe zag zoo gaarne de blau
we lucht, maar het raampje was zoo inge
richt dat er wel versche lucht naar binnen
drong, maar dat het onmogelijk was om
naar den hemel te zien.
Jean Berthelin wist dit alleA en hij
zag het duidelük voor oogen.
Hoe moest die ongelukkige moeder daar
lijden in die koude, sombere cel, beroofd
van alles wat haar dierbaar was
Soms zat zie heele uren droevig voor
zich uit te staren en het scheen dan alsof
de waanzin zijn klauwen naar haar uit
strekte. Het was alleen de overtuiging van
haar onschuld, welke haar de noodige
krachten schonk om het hoofd te bieden
aan den waanzin en de wanhoop, welke
haar van alle kanten bedreigden.
Vreeselijke uren waren het voor de ar
me vrouw, als de schemering daalde, als
het laatste licht begon te kwijnen en zij de
hoeken van haar cel zelfs niet meer kon
onderscheiden.
Dan was het haar of de akelige grauwe
ruimte, waar een vreeselijke eenzaamheid
haar des daags omringde, bevolkt werd
maar dan met afschuwelijke monsters en
gedrochten.
Dan scheen het haar toe of al haar ang
sten, alle smartru vasten vorm hadden
aangenomen en haar van uit de hoeken
aanstaarden met hun loerende, gloeiende
oogen.
Ze wist dat dit een spel van haar opge
wonden verbeelding was, en toch waren
hare angsten zóó groot, dat ze meerdere
malen dacht er aan te zullen sterven.
lederen avond keerde die ontzettende
kwelling opnieuw terug en iederen avond
opnieuw maakte ze het voornemen er weerj
stand aan te bieden en de verschrikkingen
recht in het gelaat te zien, omdat ze er
van overtuigd was dat alleen haar toestand
haar die verschrikkelijke spookbeelden voor
oogen tooverde.
Maar elke avond was gelijk aar. den
voorgaanden. Al sloot ze hare oogen, al be
dekte ze haar gelaat met de vermagerde
handen, het hielp alles nietsde gloei
ende blikken vervolgden haar overal.
Een enkele maal voerde haar fantasie
haar andere beelden voor oogen, maar de
ze vervulden haar met een diepe smart.
Ze zag dan het blanke wiegje opdoemen
in de duisternis en ze hoorde weer het
schreien van haar stervenden lieveling Dan
was het, of haar verstand haar voor eeni
ge oogenblikken verliet en viel ze met hare
knieën op het harde plaveisel van haar cel,
om te bidden voor het behoud van haar
kindje.
In die oogenblikken van verstandsverbijs
tering zag ze alles weer zoo duidelijk voor
zich, dat ze vergat, waar ze zich bevond.
Hulpeloos staarde ze dan in hare ver
beelding naar 't schreiende wicht, radeloos
vroeg ze zich zelve af, of ze dan niets kon
doen voor het behoud van den kleine
Maar neen, de ziekte werd steeds erger
en weldra lag het verstijfde lichaampje on
beweeglijk in de wieg
Ontzet sloeg ze hare handen voor het
gelaat en langzaam, heel langzaam ver
dween het pijnigende beeld uit haar geest...
Maar de zielskwellingen lieten haar geen
oogenblik met rust. want het witte wieg
je met haar gestorven kind verdween
slechts voor haar oogen om plaats te ma
ken voor een ander beeld
Dan doorleefde ze weer het vreeselijke
oogenblik dat haar man haar verliet en
de beide meisjes medevoerde.
Hoe ontzettend de smart was welke zij
gevoelde, toen ze zich den kleinen Anton
door den dood ontnomen zag, nog vreese-
lijker was het oogenblik geweest, toen haar
eigen man haar van haar beide andere kin
deren beroofde, omdat hij haar in staat
had geacht, de vreeselijke misdaad te be
drijven, waarvan men haar beschuldigde...
Dat men haar later ook nog den moord
op dokter Renneville verweet, dat vond ze
niet erg meer. Daardoor immers werd haar
moederlijke liefde niet gekwetst
Zoo gingen de avonden voorbij, welke
Charlotte in de gevangenis doorbracht, In
afwachting van hetgeen de geneesheer zou
besluiten: of ze het kind vergiftigd had of
niet.
Van den geneesheer hing alles af, hij be
schikte over haar leven en dood.
Van hem hing het af of ze de vreeselijk-
ste straffen zou ondergaan of stralend van
geluk temidden van de wereld zou terugkee-
ren, waar haar man en haar beide kinderen
gereed zouden staan om haar te omhelzen.
Wat zou er gebeuren
Zou de dokter bij zijn onderzoek dingen
opmerken, die de verdenkingen, welke men
tegen haar koesterde, zouden bevestigen?
Zou Jean Berthelin zooveel invoed heb
ben, dat hij den geneesheer van de on
schuld van Charlotte zou kunnen overtui
gen?
De toekomst zou het leeren...
DERDE HOOFDSTUK
Dokter Marignan bevond zich in zijn stu
deerkamer en was bezig het rapport op te
stellen betreffende zijn onderzoekingen naar
de doodsoorzaak van den kleinen Anton van
der Mark.
Van tijd tot tijd liet hij zijn arbeid rusten
en stak een sigaret op. Behaaglijk liet hij
zich dan in zijn gemakkelijken zetel achter
over zinken en staarde met zichtbaar wel
behagen naar de kringelende rookwolkjes
die in de duistere hoeken van het vertrek
vervaagden...
Het was hem duidelijk aan te zien, dat hij
in een zeer genoeglijke stemming was.
Met zichtbaar welbehagen keek hij om
zich heen, naar de groote boekenkasten,
waar de bruine ruggen van de medische
werken de kamer een gezellig aanzien ver
leenden.
Op zijn schrijftafel stond behalve het ge
bruikelijke schrijfgereedschap een groote
vaas met heerlijke geurende bloemen.
In deze omgeving, in deze stemming was
het, dat deze man zijn rapport opstelde, dat
over leven of dood van Charlotte zou be
slissen.
In deze. omgeving was het de geweten-
looze man zijn plannen en kansen berekend
had, wat hem meer succes zou brengen: óf
de schuldigverklaring van de arme Char
lotte óf haar bevrijding.
Hoewel zijn onderzoekingen weinig resul
taat hadden opgeleverd, had hij toch kans
gezien, aan de hand van eenige weinig be
duidende verschijnselen het „schuldig" over
Charlotte uit te spreken.
Dokter Marignan was iemand, die veel
van zijn gemak hield, liefst zijn dagen sleet
in zijn gemakkelijk zittend huisjasje en zijn
pantoffels, en een boek las onder het genot
van een prikkelende sigaar of een geurige
sigaret. Daarbij had hij weinig geld en hield
veel van uitgaan. Om dit laatste te kunnen
doen had hij het eerste, namelijk geld, hard
noodig en om daar ruimschoots aan te
komen was het slechts voldoende zijn naam
beroemd te maken. Zijn kennis was zeer
middelmatig zijn ijver was beneden peil,
zoodat de eenige kans tot roem voor hem
bestond in 'n opvallende rechtszaak, die de
aandacht van de geheele omgeving op hem
vestigde.
Steeds hield hij dit eene levensdoel voor
oogen: vermaardheid krijgen. Dag en nacht
beraamde hij plannen, welke echter tot nog
toe nimmer geslaagd waren, maar die vol
doende bewezen, dat hij niet buitengewoon
kieskeurig was in de keuze van de midde
len.
Wel was hij er in geslaagd het vertrou
wen van het gerechtshof te winnen door "n
schijnbaar zeer regelmatig leven en een
geveinsde ernst, die indruk maakte.
Daarbij kwam dat de heer Barillier, de
rechter van instr., met Marignan bevriend
was. De laatste had geen enkel bezwaar
er in gezien om hem 't rapport over den
dood van dokter Renneville op te laten
stellen, omdat het hier een zeer eenvoudige
misdaad gold, waarvan de verschijnselen
voor iedereen duidelijk zichtbaar waren.
Toen 't er echter op aankwam een onder
zoek in te stellen naar de doodsoorzaak
van den kleinen Anton van der Mark, had
hij even geaarzeld. Hij kende immers de on
bekwaamheid van zijn vriend en hij hui
verde er voor hem zulk 'n belangrijke zaak
toe te vertrouwen.
Hier stond een menschenleven op het
spel.
Maar zijn aarzeling was slechts van kor
ten duur geweest. Ook mijnheer Barillier
had zich laten beïnvloeden door de alge-
meene minachting welke men jegens die on
gelukkige vruw koesterde. De overtuiging
van de menigte had weerklank gevonden in
zijn hart en hij beschouwde het bijna als
zeker, dat Charlotte van der Mark schuldig
was,
(Wordt vervolgd.)
De beek is hoog gezwollen.
't Water stroomt door het gemetselde
goeleken op de berden van het oud molen
rad, dat langzaam draait.
Peinzend blijft de mulder bij de molen
deur staan. Hij ziet zich weer als kind,
toen hij met de schoolmakkers in de toppen
der wilgenboomen zat te schommelen.
Maar hoe hooger zijn jarental klom, hoe
meer 't gezang verminderde. Thans bracht
hij gansche dagen in droomerijen over
Door de openstaande deur liet de mulder
dikwijls zijn blikken dwalen naar de hof
stede, half tusschen de boomen verscholen,
waar boer Naessens woonde met vrouw en
dochter.
En menigmaal stond ook de kar op den
zandweg voor het hek der boerderij.
Zelfs de schooljongens wisten, dat Door
Verhulst achter de dochter van boer Naes
sens ging.
Iedereen wist ook, dat Cordula den mul-
derszoon goed lijden mocht.
Nu was hij dertig jaar geworden. Cordula
woonde nog bij hare ouders op de hofstede;
en hij in het oude molenhuis.
Waarom deed hij ook niet als zijn gewe
zen schoolmakkers?
Waarom stichtte ook hij geen eigen huis
gezin?
De herberg „de Vier Emmers" was stamp
vol met boeren op hun Zondagsch gekleed
en met „tijdverdrijvers".
't Was de verkoopdag van de hofstede
van boer van Toorde.
Naessens, zoo werd er verteld, zou, kost
wat kost, de weiden koopen nevens de beek.
Maar ook de oude mulder, voegde men
er bjj, had er een oogsken op.
De notarisklerk las met een neusstem de
voorwaarden af, en toen hij daarmede ge
ëindigd had, begonnen de koopers te bieden.
't Ging er goed op los. Boer en mulder
boden elkaar gestadig af. Als Naessens den
instelprijs met honderd franc verhoogd had,
gaf de mulder met een hoofdknikje te ken
nen, dat hij er ook nog honderd bij deed.
Stuur en norsch keek de boer; de mul
der overdacht in stilte, dat het dus maar
dwaas gehandeld was het geld uit eikaars
zakken te jagen, toen hij zijn laatste bod
deed.
Derde en laatste maal, zeide de nota
ris met plechtige traagheid, 't Werd stil
in de herbergkamer.
Met ingehouden adem zat iedereen te
luisteren. Wie zou er het laatste bod doen.
Nog honderd franc er bij, gromde
Naessens.
Alle oogen draaiden naar den mulder,
maar hij roerde niet meer.
Al voldaan?
Niemand meerProficiat!
Als een onweder na een smachtend hee-
ten zomerdag ging er thans een geraas op
in de herberg. De weide was tenminste vijf
honderd franc te duur gekocht.
Zegevierend keek Naessens naar den
mulder. Inwendig dacht hij echter om de
vele vijffrancstukken, welke hij door de
schuld zijner koppigheid zou moeten dok
ken.
Geen enkele zak graan van boer Naes
sens werd nog naar den molen van Ver
hulst gedaan en ook de kar stond nooit
meer vóór de hekken der hofstede.
Al maalde Verhulst tegen den twintig
sten kilo, nog liever ging Naessens bij een
mulder, die den vijftienden kilo eischte en
een half uur ver woonde.
Daags na de verkooping was Door de
hofstede ontzegd. De beide jongelieden wa
ren als van elkander gerukt.
Op zekeren avond, toen Cordula van het
dorp kwam, wachtte Door haar af. Lang
stonden ze bijeen.
Cordula, zeide de jongeling bij 't schel
den, het is toch onze schuld niet, dat on
ze vaders in onverschil leven.
Plechtig beloofden ze elkander trouw.
De tijd zou alles wel weer goed maken.
Jaren vlogen heen.
De oude mulder stierf en Door bleef
alleen met zijne zuster op den molen.
Hoe dikwijls blikte hij, evenals in de
eerste jaren zijner jeugd, over de vlakte
naar de boerderij en werd hij slechts uit
zijn droomerijen getrokken als de molen-
steenen grolden bij gebrek aan graan.
En stillekens aan waren de jongelui ouder
geworden. Soms, als zij elkander ontmoetten,
spraken zij van trouwen.
Maar geen zier verandering was er bij
Naessens te bespeuren.
Op een Zondagmiddag stapte Door Ver
hulst over de dreef der hofstede.
Hij had een vast besluit genomen. Hij
wilde en zo uweten, of hij gedoemd was zijn
heele leven in droomerijen door te brengen.
Daar nadert hij het hek.
Een oogenblik staat hij besluiteloos. Zou
hij het durven wagen?
Plots grijpt hij de kruk vast, heft de klink
op en krassend draait het ijzeren afsluitsel
op zijn hengels.
De hofhond rukt geweldig aan zijn keten,
springt op en af zijn hok en blaft luid tegen
den vreemdeling.
Wat zijn de tijden veranderd! Vroeger
werd hij door het dier kwispelstaartend en
met een vleiend geknor begroet
Had er een paard gesproken, de boer zou
niet zóó verwonderd gekeken hebben als
wanneer Door Verhulst vrijpostig de keuken
binnentrad.
Cordula stond neven de tafel. Haar hart
klopte hoorbaar.
Door sprak in het eerst hakkelend en
haperend over weer en wind. Doch eens
klaps kwam het er uit: of hij en Cordula
mochten trouwen.
Tot dan toe had de boer nog a'Ö ver
stomd blijven luisteren.
Nu schoot hij schielijk recht, wees ge
biedend met den vinger naar de dtair en
schreeuwde den mulderszoon toe:
Zoolang ik leef nooit!
Een hoogroode kleur overtoog hei aan
gezicht van den jongen man. Als verpliit wist
hij niet meer wat te antwoorden.
Plotseling kwam nu Cordula vooinit ge
treden en met eene nooit getoonde vastbe
radenheid zeide zij tot haren vader:
Dan zullen wij trouwen, zonder uwe
toestemming
De koppige boer was bleek van woede en
beval nogmaals aan den mulderszoon het
huis te verlaten.
Deze zag, dat het nutteloos was aan te
dringen. Hij stuurde een dankbaren blik tot
zijn geliefde en vertrok.
Acht dagen later woonde Cordulta als
dienstmeid in de stad.
't Baarde veel opzien in het dorp, dat de
rijke boerendochter was gaan dienen.
Spoedig was echter de zaak bekend en
toen de boer 's Zaterdagsavonds in de her
berg zat, moest hij dikwijls een steek onder
water zwijgend aanhooren.
Maar toegeven, dat nooit.
Zelfs toen de Notaris tot driemaal toe,
plechtig de toestemming tot het huwelijk
kwam afvragen, weigerde de oude boer kop
pig te buigen, alhoewel zijn vrouw alles in
het werk stelde om hem te bewegen en de
gevraagde toestemming te geven.
Grommend nam hij dan zijn vork en
zwierf doelloos door zijn akkers.
In allen eenvoud trouwden Door en Cor
dula. Zij huwden zonder toestemming der
ouders van het meisje. Ware haar vader
niet zoo stijfhoofdig geweest, eene pekton
zou aan het hek in laai hebben gestaan en
de dreef der boerderij ware met kransen en
bloemen behangen.
Cordula weende bitter op haren trouw
dag. Maar toch verliet ze uit vrijen wil vader
en moeder, om haren man te volgen-
Op de boerderij had alles zijn gewonen
gang hernomen. Bot en barsch behandelde
de boer zijn dienstboden.
Ook de molen draaide als voorheen onder
den drang van het kabbelende stroompje.
De moeder van Cordula kwam wel in het
huis van hare dochter, doch de vader bleef
koppig. Zelfs wilde hij, dat tegen hem nooit
van zijn dochter gesproken werd.
Een zoontje werd den jongen echtgenoo-
ten geboren en thans, dacht de gelukkige
vader, was het oogenblik genomen om zich
te verzoenen.
Voor de eerste maal sedert zijn huwelijk
ging hij naar de hofstede om kennis te ge
ven van de geboorte van zijn eersteling.
Geen verandering was er echter te be
speuren in de houding van den „grootva
der". Zelfs weigerde hij het peterschap te
aanvaarden over zijn kleinkind.
Hij wilde en zou zjjn woord houden....
Diep griefde deze houding de jonge
moeder.
Toen zij alleen in hare woning den klei
nen lieveling verzorgde, vielen dikwijls
heete tranen op het hoofd van het kind.
Wanneer echter de man het huis binnen
trad, verhelderde haar blik. Zij wilde niet
laten blijken, dat zij leed
't Knaapje groeide op en 't werd voor de
derde maal winter sedert zjjn geboorte.
Nog altijd waren de betrekkingen tus
schen de twee gezinnen afgebroken.
Op een kouden Nieuwjaarsdag gingen de
echtgenooten met hun kind langs de dreef
naar de boerderij.
Hoe meer de vrouw het ouderlijke huis
naderde, hoe heviger haar hart klopte.
Alles herinnerde haar aan de gelukkige
kinderjaren.
Fluisterend sprak ze tot haar kind en
deed het nog eens de woorden herhalen, die
zij hem geleerd had.
Daar stapten zij het hof op en recht de
keuken bimien.
Met het hoofd in de handen zat de oude
vader voor het open haardvuur.
Hij hoorde wel, dat iemand de deur open
stak, maar was er verre af te denken wie,
en keerde zelfs het hoofd niet om.
Cordula zette het kind op den vloer en
het kleine jongsken huppelde naar den
ouden man.
Thans richtte deze zich op.
Beschaamd sloeg hij de oogen neer. Hij
durfde zijn docVer niet in de oogen
zien.
Het knaapje keek zoo aanminnig den oude
aan en sprak zet zijn stemmeke: „Lieve
grootvader, ik wenseh u een Zalig Nieuw
jaar."
Als verstomd zag de grootvader het kind
en dan zjjn ouders aan.
Snikkend greep de oude stijfkop het mol
lige handje van zijn kleinkind in de zijn en
leidde het tot bij zijn moeder.
Hij, die nooit geweend had, drukte zijn
dochter de hand, terwijl heete tranen langs
zijn grijzen stoppelbaard lekten.
Thans woont de boer niet meer op zijn
hofstede. Hij heeft ze aan een anderen
landbouwer verhuurd.
Met zijn vrouw is hij in het dorp in een
nette burgerwoning gaan wonen.
Daar heeft hij zijn gezin nog tweemaal
zien aangroeien.
De mulder is weer opgewekt en levens
lustig geworden. Gelukkig leeft hij bij vrouw
en kinderen.
En als de schepborden van het molenrad
al draaiend in het water dompelen, zit de
oude boer in de weide dikwijls zijn pijpken
te rooken in den schaduw der wilgenboomen,
lettend op zijne kleinkinderen, die scheepjes
doen varen op de kabbelende golfjes van de
beek.
OKTAAF DE WAELE.
Jong Vlaanderen.
PERRON-FILMPJE.
„Pardon, meneer, de trein van 8.40 ver
trekt direct."
„Mij 'n zorg m'n meisje gaat pas met
de snel van 12.40."