De Misdaad vanDokterMarrignan R Bij den watermolen. I' 'ffffftm;}}!y}:- NUMMER 31 ZEVENDE JAARGANG 192S Huil Voor die Kort na een dergelijk cnderhoud was het dat Clotilde een schrijven van Mathis ont ving, terstond nadat deze een bezoek van Jean Berthelin had gehad. Het scheen dat de enkele woorden, welkt deze brief bevatte, van zeer ernstlgen aard waxen, want toen de gravin hem gelezen had zonk haar hoofd langzaam in de kussens achterover en ze bleef zoo langen tijd onbe weeglijk, als bewusteloos liggen. Gelukkig kwam er niemand binnen, anders zou men het verfrommelde papier in hart handen gevonden hebben. Ze wilde opstaan en liet een boodschap aan haar broeder brengen, dat ze zich eensklaps heel veel beter voelde. Den volgenden morgen, het was Zaterdag stond ze wederom op. Een nieuwe angst, de dreiging van eer. nieuw gevaar was in haar leven gekomen er het scheen, dat ze uit deze vrees nieuwe krachten putte. Den geheelen dag was ze tamelijk opge wekt, ja, bijna vroolijk, doch 't was slechts opdat haar broeder geen argwaan zou koe steren. Ook den daarop volgenden Zondag was ze nog steeds dezelfde. In hare oogen, welke zü dikwijls hemel waarts richtte, lag een onbeschrijfelijke dankbaarheid te lezen. 's Morgens wilde ze een wandeling in den tuin maken, steunende op den arm van haar broeder. Omstreeks tien uren in den morgen moest de graaf noodzakelijk een bezoek af leggen, maar hij aarzelde. „Je kunt zonder vrees heengaan. Bekom mer je niet om mijik voel me werkelijk veel beterIn het salon zal ik je wel terugzien, daar zullen we dan tezamen ont bijten, want gedurende het overige gedeelte van den dag wilde ik je gezelschap houden. De tranen stonden den goedhartigen man in de oogen. Zou er dan werkelijk beterschap zijn ingetreden? Zou het vreeselijk spook beeld, dat hij reeds zoolang getracht had op een afstand te houden, nu eindelijk voor goed verdwijnen? Gerustgesteld ging hij heen. In den ochtend van denzelfden dag had Berthelin een brief van Clotilde ontvangen- „Ut zal trachten u aanstaanden Zondag morgen na tien uren te ontvangenVraag eerst of mij broeder zich nog op het kasteel bevind. Indien hij er niet is, moet ge mij te spreken vragen. Als hij echter thuis is zal ik u schrijven wanneer ik u dan kan ontvan gen." Berthelin volgde nauwkeurig de aanwijzin gen welke zij in dezen brief gegeven had. De Graaf had juist Fénestrel verlaten, toen de jonge man zich liet aandienen. „Mijnheer de graaf is afwezig," zeide de oude man, „en de gravin is ernstig ziek. Reeds langen tijd ontvangt ze niemand." „Ik wil haar sprekenNoem haar mijn naam." De portier gehoorzaamde en gaf het kaartje van Jean Berthelin aan een be diende. Deze scheen gewaarschuwd te zijn. want terstond begaf hij zich naar den tuin en weldra keerde hij terug om den jongen man naar de gravin te geleiden. Ze had het gevaar recht in de oogen wil len zien, maar nu het groote oogenblik geko men was, gevoelde ze zich zoo zwak, dat ze nauwelijks den moed had om den jongen man te begroeten. Toen Berthelin de jonge vrouw zag, kon hij niet verhinderen, dat zijn gelaat plotseling een uitdrukking van diep medelijden ver toonde. Zoo had hij niet verwacht haar aan te tref fen! De dood had zijn stempel reeds op dat gelaat gedrukt. Hij had haar zoo dikwijls gezien als ze be vallig en trotsch langs hem schreed en zóó vond hij haar dezen morgen. „Mijnheer," zeide ze met zulk een zwakke stem, dat Berthelin een weinig naderbij moest komen om haar te verstaan, „u wilde mij spreken." „Ja juffrouw, en ik ben blij u alleen aan te treffen." Clotilde kon nauwelijks adem halen. „Waaraan heb ik uw bezoek te danken? Welke beweegreden voert u hierheen?" „Heeft mijnheer Mathis u dat niet ge schreven?" „Hij heeft mij wel geschreven, maar zijn brief was zeer beknopt." „Zou ik misschien mogen weten, wat hij u geschreven heeft?" Clotilde haalde den brief uit haar blouse en reikte hem aan den jongen man over, ter wijl zij hare oogen sloot, alsof ze op het punt stond flauw te vallen. „Lees De enkele woorden, welke Mathis had neergekrabbeld, verrieden zijn koortsigen haast en grooten angst. „De uw best Zondagmorgen alleen thuis te zijn om mijnheer Berthelin te ontvan genHet moet tot eiken prijsHet gaat hier om ons leven." Jean gaf het papier aan Clotilde terug en bewaarde het stilzwijgen. Haar angst was zoo ontzettend, dat hij zelf bijna ontwapend was OP HET TELEGRAAFKANTOOR. Telegrafiste (die vergeefs probeert 't tele gram te ontcijferen): ,,'t Spijt me, mijnheer, maar ik kan uw schrift niet lezen." Afzender: „Komp 'r niks op an, juf. Stuur *t zoo maar weg. Me vrouw kent mijn hand wel!" Maar de gedachte aan Charlotte, die on schuldig leed, deed hem alle medelijden, alle zwakheid ter zijde stellen. „Juffrouw," zeide hij, „hoe kort deze briel ook is, hij •duidelijk genoegGe hebt er toch waarschijnlijk wel uit begrepen, dat gij en mijnheer Mathis getuigen zijt geweest van den moord op dokter Renneville." „Waart gij dan ook daar?" „Dat doet er niet toeIk weet waar gij en Mathis waart „Ik ken u, ik weet dat ge een man van eer zijt en mU dus niet in het ongeluk zult stoe ten Ik stel al mijn vertrouwen op u „Gjj stelt al uw vertruowen op mij? Welnu, in uw plaats zou ik eerder bang zijn „Welk belang zult ge er bij hebben mij in het ongeluk te storten?" „Ik wil Charlotte van der Mark redden." „Stelt u dan zooveel belang in haar?" „Ik ben vroeger haar trouwe kameraad geweest, en nu wil ik niet dat zij onschuldig lijdt." „Wilt u haar redden, ondanks alles wat ze gedaan heeft?" „Ik weet, dat ze niet schuldig is." „En die andere misdaad danMen is er toch vrij stellig van overtuigd, dat zij haar kind vergiftigd heeft." „Toch is zij onschuldigook daaraan. Eens komt de dag, dat haar onschuld dui delijk zal blijken, daar ben ik zeker van." „Uw vertrouwen is zeer groot!" „Ja", antwoordde hij eenvoudig. Clotilde zag hem eenige oogenblikken op lettend aan en ze voelde, dat deze man te goed was om haar leed te doen. „Mijnheer," zeide ze, „met welke bedoe lingen gij ook hier gekomen zijt, zeg mij, dat ik van u niets te vreezen heb. Want als ge mij verlaat, zult gij mij beklagen en mis schien zijt ge me dan wel goedgunstig ge zind. Zeg mij dus het doel van uw komst en ik zal u met dezelfde openhartigheid ant woord geven." Ze boog het hoofd en wachtte op hetgeen hij haar te zeggen zou hebben. „Gij waart", zoo begon Jean Berthelin, met mijnheer Mathis bij de abdij van Relay, toen in de onmiddellijke nabijheid dokter Renneville door een of ander onverlaat ge wurgd werd." „Jadat Is zoo", zeide ze en haar stem klonk plotseling zeer opgewonden. Nu zijn er twee mogelijkheden: of Mathis heeft den dokter gedood of Ondanks hare groote lichaamszwakte rees gravin du Thiellay plotseling overeind en perste hare handen tegen heur hart. „Zwijg", riep ze uit, „het is ontzettend." „Ofwel", vervolgde Berthelin onverstoor baar, „een ellendeling, die nog steeds onbe kend is gebleven, heeft den dokter van het leven beroofd. Alleen gij kent dien man Gij beiden zijt getuigen geweest van het nachtelijk drama zonder het slachtoffer te hulp te snellen en ge hebt gezwegen, omdat ge bang waart, dat men u uwe lafheid zou verwijten!" Clotilde zonk krachteloos in haar stoel achterover en fluisterde nauwelijks waar neembaar; „Jadat is de waarheid Het is de oorzaak van mijn dood geworden!" Ze was zoo bleek, dat hij meende, dat het meisje reeds nu ging sterven. „Welnu, ik ben hierheen gekomen om een beroep te doen op uw medelijdend hart, want het gaat hier om een onschuldige vrouw te bevrijden, die door een toevalligen samenloop van omstandigheden van vreese- lijke misdaden verdacht wordtIk ben reeds bij mijnheer Mathis geweest en neb hem dezelfde zaak onder de oogen gebracht." „En wat heeft hij u geantwoord?" „Ik zal u zoo nauwkeurig mogelijk her halen, wat hij gezegd heeft. Zijn antwoord is de reden, dat ik mij, ondanks uw zorgge- lijken toestand, tot u wend „Het antwoord, mijnheerZeg mij toch, wat hij u geantwoord heeft" riep ze uit op een toon, welke haar vreeselijken angst verried. „Als Clotilde du Thiellay haar toestem ming geeft, dan zal ik alles zeggenmaar als zij weigert, dan „Als ik weigerde, wat dan?" „Dan zou hij niets uitlaten. Nooit." Het was of er een ontzettende last van haar werd afgewenteld Ze bedekte haar gelaat met de magere, bijna doorzichtige handen. Vervolgens boog ze het hoofd en bleef zoo geruimeri tijd on beweeglijk zitten. Jean Berthelin wachtte geduldig tot zij het eerst het woord zou ne men. Het was haar duidelijk aar te zien, dat ze geen weerstand me-:r zou bieden. „Ja'„ stamelde zij, „het is waar, ik ken den moordenaar van dokter Renneville." Hij kon niet beletten dat een gebaar zijn groote vreugde verried. Van de twee mis daden, waarvan menVjharlotte beschuldigd had, zou tenminste ééne beschuldiging on gegrond blijken. Weldra zou er niets meer van al haar ellende overblijven dan de her innering aan een vreeselijke nachtmerrie. „Ik ken hem", hervatte Clotilde, „en ik ben bereid u zijn naam te zeggen." „Ja, ja, zijn naamZijn naam!" „Laat mij tenminste het oogenblik kiezen, waarop ik het mijn plicht acht te spreker,." „Ge begint dus uw woorden nu reeds terug te trekken?" „Neen Luister, daarna moogt ge oordee- len. Het onderzoek betreffende de misda den van Charlotte van der Mark is nog niet geëindigdNiemand kan nog voorzien, welk een verloop dit onderzoek zal nemen... Als het mocht blijken, dat zij haar kindje niet vergiftigd heeft, zal men haar ook niet langer beschuldigen van den moord op dok ter RennevilleMocht het tegendeel waar zijnwelnu, dan is het nog tijd genoeg om te spreken! Nietwaar?" „Ja, dat is waar, maar de openbare mee ning welke hier een groote rol speelt is te gen haar gericht en de justitie laat zien ditmaal klaarblijkelijk door die meening beinvloedenCharlotte verkeert in groot gevaar!" „Daar geef ik u volkomen gelijk in, maar aangezien het in mijn macht ligt dat gevaar met één enkel woord te doen verdwijnen, smeek ik u mij de keuze te laten van het juiste oogenblik om te spreken. Veronderstel, dat de justitie inziet, dat zij op een dwaalspoor is, hetgeen toch heel goeu mogelijk is, waar dient het dan voor om dengene, wiens naam ge mij vraagt, aan de schande over te leveren en hem misschien zelfs op het schavot te brengen?" „Wat dat voor dient?Die ellendeling moet gestraft worden!" „Ja, maar dat is het werk van de justitie en niet van uGij komt op voor de be langen van mevrouw van der MarkAls zij gered is, dan is uw taak volbracht." „Dat stem ik volgaarne toeMaar ter zake: wat is uw laatste besluit?" „Mijn laatste besluit", zeide ze met een bitteren glimlach, „ja, ge gebruikt dat woord hier zeer juist, want als ik zal spreken dan zal de dood voor mijn legerstede staan Ik ben zeer zwak en de moeite welke ik doe om u antwoord te geven, sloopt mijn laatste krachten." Clotilde sprak de waarheid, ze was gelijk aan een stervende. „Ik voel, dat ik weldra sterven zal binnen eenige dagen is alles afgeloopen Maar ik zal mijn geheim niet in mijn graf medenemen. Voordat ik sterf zal ik spre kenDan heb ik niets meer te vreezen.' „Juffrouw, aan welke ziekte ge ook lijdr. hoe zwaar uw kwaal ook mag zijn, uw jeugd zal zegevierenen de overtuiging dat ge uw plicht hebt gedaan zal u redden, omdat uw angst en gewetenswroeging zullen ver minderen." Ze boog het hoofd. „Neen, neen, ik zal stervenik weet het zeker, ik voel het." Jean Berthelin sidderdeWelke tra gische geheimen knaagden aan het leven van dit meisje, dat ze met zulk een kalmte den dood in het gelaat kon zien? „Zijt gij nu overtuigd, mijnheer, en kunt ge mij vertrouwen?" „Ik vertrouw u ten volle." „Goed! Ik ben blij, dat u mijn geen an dere waarborgen vraagt, dat ik mijn belofte zal houdenToch ben ik bereid u die ze kerheid te geven." „Juffrouw," zeide hij om tegen haar laat ste opmerking te protesteeren. „Ja, ik wil hetStel u voor, dat ik eens plotseling zou sterven, zonder dat ik mijn belofte had kunen houden „Misschien zou mijnheer Mathis spre ken." „Als ik dood ben, zal hij hardnekkig blij ven zwijgenEn dat wil ik niet.... Wacht Wacht nog even Ze stond op, en begaf zich wankelend naar binnen, gevolgd door Berthelin. Het meisje ging naar een aangrenzend vertrek, terwijl Berthelin in de deuropening bleef staan. Toen hij een kwartier gewacht had keerde zij terugEen roode gloed lag over haar gelaat en koortsachtig gloeiden hare oogen. Ze nam plaats in een fauteuil, maar het was haar duidelijk aan te zien, dat de krachtsinspanning van de laatste oogenblik ken haar gebroken had. Het duurde langen tijd, eer ze zich in zooverre hersteld had, dat ze weer geregeld kon ademhalen. Ze gaf Jean Berthelin een brief, waarvan zü de enveloppe zorgvuldig verzegeld had. „Neem dezen brief medeHij bevat mijn volledige bekentenis, alles wat ik zeg gen kanAls ik soms eens plotseling zal sterven zonder gesproken te hebben, dan moogt ge dezen brief openen, maar gij moet mij uw woord geven, dat ge hem niet eerder in zult zien." „Ik bezweer het u," zeide hij, ten prooi aan de hevigste ontroering. „Goed, nu kan ik gerust zijn." Clotilde snakte naar adem. „Hebt gij mij nog iets anders te vragen," fluisterde zij. „Ja." „Vlug danspreek spoedig, want de tijd snelt voort en elk oogenblik kan mijn broer thuiskomen." „Ik wil, dat ge mij vergiffenis schenkt, als ik u soms leed heb berokkend." Zij reikte hem de hand toe, welke hij in de zijne nam en eerbiedig kuste. „Ik zeide u reeds," merkte de jonge vrouw glimlachend op, „dat u heen zoudt gaan als mijn vriend." „Ja zeker, als een getrouw vriend, op wien u altijd kunt rekenen." Ze sloot de oogen, en terwijl tranen langs haar bleeke wangen stroomden, snikte zij: „Het is te laat!te laatik heb geen vrienden meer noodig Daarna volgde ze Jean Berthelin om hem uit te laten. Toen Jean Berthelin thuis kwam, nog on der den indruk van hetgeen hij eenige oogenblikken geleden had meegemaakt, maakte hij in zich zeiven de opmerking, dat deze dag voor hen niet verloren was. Hij had reden om te hopen, dat hij een der beschuldigingen van Charlotte zou kun nen afwentelen. Nu moest de andere misdaad nog opge helderd worden, want dat ook deze beschul diging onrechtvaardig was, daarvan was Berthelin zeker. Maar hierbij had hij de medewerking noo dig van den geneesheer, die het lijkje van het kind onderzocht, want van hem hing het af, of men Charlotte schuldig zou be vinden of niet Toen Jean den volgenden morgen een korte ochtendwandeling ging maken op zijn uitgestrekt landgoed, voelde hij zich niet wel. Reeds den heelen nacht hadden vreeselijke hoofdpijnen hem gekweldAls hij dan overeind was gaan zitten werd hij telkens door een duizeling bevangen, zoodat hij eindelijk maar onbeweeglijk achterover was gaan liggen in de hoop dat zijn ongesteld heid spoedig zou overgan. Waarschijnlijk had de inspanning der laatste dagen zijn gestel ondermijnd. Al dien tijd had hij haast niets gegeten en op zijn hoogst een uurtje geslapen. Hij had het niet over zich kunnen ver krijgen om zich ter ruste te leggen, terwijl hij wist. dat op eenige mijlen afstands een ongelukkige vrouw zoogroote smarten leed. Als hij de oogen sloot, was het of hij haar voor zich zag achter de zware, zwarte traliën. Dan zag hij haar bleek gelaat zich afteekenen tegen de sombere, grijze muren der gevangenis, waar nauwelijks een licht straal naar binnen viel door het venster tje, dat zoo hoog was aangebracht, dat geen enkele troost van de buitenwereld tot haar kon dringen Ze hield zooveel van bloemen, maar ze zag er hier geen enkele; ze hield zooveel van vogels, maar geen gekweel drong tot haar doorZe zag zoo gaarne de blau we lucht, maar het raampje was zoo inge richt dat er wel versche lucht naar binnen drong, maar dat het onmogelijk was om naar den hemel te zien. Jean Berthelin wist dit alleA en hij zag het duidelük voor oogen. Hoe moest die ongelukkige moeder daar lijden in die koude, sombere cel, beroofd van alles wat haar dierbaar was Soms zat zie heele uren droevig voor zich uit te staren en het scheen dan alsof de waanzin zijn klauwen naar haar uit strekte. Het was alleen de overtuiging van haar onschuld, welke haar de noodige krachten schonk om het hoofd te bieden aan den waanzin en de wanhoop, welke haar van alle kanten bedreigden. Vreeselijke uren waren het voor de ar me vrouw, als de schemering daalde, als het laatste licht begon te kwijnen en zij de hoeken van haar cel zelfs niet meer kon onderscheiden. Dan was het haar of de akelige grauwe ruimte, waar een vreeselijke eenzaamheid haar des daags omringde, bevolkt werd maar dan met afschuwelijke monsters en gedrochten. Dan scheen het haar toe of al haar ang sten, alle smartru vasten vorm hadden aangenomen en haar van uit de hoeken aanstaarden met hun loerende, gloeiende oogen. Ze wist dat dit een spel van haar opge wonden verbeelding was, en toch waren hare angsten zóó groot, dat ze meerdere malen dacht er aan te zullen sterven. lederen avond keerde die ontzettende kwelling opnieuw terug en iederen avond opnieuw maakte ze het voornemen er weerj stand aan te bieden en de verschrikkingen recht in het gelaat te zien, omdat ze er van overtuigd was dat alleen haar toestand haar die verschrikkelijke spookbeelden voor oogen tooverde. Maar elke avond was gelijk aar. den voorgaanden. Al sloot ze hare oogen, al be dekte ze haar gelaat met de vermagerde handen, het hielp alles nietsde gloei ende blikken vervolgden haar overal. Een enkele maal voerde haar fantasie haar andere beelden voor oogen, maar de ze vervulden haar met een diepe smart. Ze zag dan het blanke wiegje opdoemen in de duisternis en ze hoorde weer het schreien van haar stervenden lieveling Dan was het, of haar verstand haar voor eeni ge oogenblikken verliet en viel ze met hare knieën op het harde plaveisel van haar cel, om te bidden voor het behoud van haar kindje. In die oogenblikken van verstandsverbijs tering zag ze alles weer zoo duidelijk voor zich, dat ze vergat, waar ze zich bevond. Hulpeloos staarde ze dan in hare ver beelding naar 't schreiende wicht, radeloos vroeg ze zich zelve af, of ze dan niets kon doen voor het behoud van den kleine Maar neen, de ziekte werd steeds erger en weldra lag het verstijfde lichaampje on beweeglijk in de wieg Ontzet sloeg ze hare handen voor het gelaat en langzaam, heel langzaam ver dween het pijnigende beeld uit haar geest... Maar de zielskwellingen lieten haar geen oogenblik met rust. want het witte wieg je met haar gestorven kind verdween slechts voor haar oogen om plaats te ma ken voor een ander beeld Dan doorleefde ze weer het vreeselijke oogenblik dat haar man haar verliet en de beide meisjes medevoerde. Hoe ontzettend de smart was welke zij gevoelde, toen ze zich den kleinen Anton door den dood ontnomen zag, nog vreese- lijker was het oogenblik geweest, toen haar eigen man haar van haar beide andere kin deren beroofde, omdat hij haar in staat had geacht, de vreeselijke misdaad te be drijven, waarvan men haar beschuldigde... Dat men haar later ook nog den moord op dokter Renneville verweet, dat vond ze niet erg meer. Daardoor immers werd haar moederlijke liefde niet gekwetst Zoo gingen de avonden voorbij, welke Charlotte in de gevangenis doorbracht, In afwachting van hetgeen de geneesheer zou besluiten: of ze het kind vergiftigd had of niet. Van den geneesheer hing alles af, hij be schikte over haar leven en dood. Van hem hing het af of ze de vreeselijk- ste straffen zou ondergaan of stralend van geluk temidden van de wereld zou terugkee- ren, waar haar man en haar beide kinderen gereed zouden staan om haar te omhelzen. Wat zou er gebeuren Zou de dokter bij zijn onderzoek dingen opmerken, die de verdenkingen, welke men tegen haar koesterde, zouden bevestigen? Zou Jean Berthelin zooveel invoed heb ben, dat hij den geneesheer van de on schuld van Charlotte zou kunnen overtui gen? De toekomst zou het leeren... DERDE HOOFDSTUK Dokter Marignan bevond zich in zijn stu deerkamer en was bezig het rapport op te stellen betreffende zijn onderzoekingen naar de doodsoorzaak van den kleinen Anton van der Mark. Van tijd tot tijd liet hij zijn arbeid rusten en stak een sigaret op. Behaaglijk liet hij zich dan in zijn gemakkelijken zetel achter over zinken en staarde met zichtbaar wel behagen naar de kringelende rookwolkjes die in de duistere hoeken van het vertrek vervaagden... Het was hem duidelijk aan te zien, dat hij in een zeer genoeglijke stemming was. Met zichtbaar welbehagen keek hij om zich heen, naar de groote boekenkasten, waar de bruine ruggen van de medische werken de kamer een gezellig aanzien ver leenden. Op zijn schrijftafel stond behalve het ge bruikelijke schrijfgereedschap een groote vaas met heerlijke geurende bloemen. In deze omgeving, in deze stemming was het, dat deze man zijn rapport opstelde, dat over leven of dood van Charlotte zou be slissen. In deze. omgeving was het de geweten- looze man zijn plannen en kansen berekend had, wat hem meer succes zou brengen: óf de schuldigverklaring van de arme Char lotte óf haar bevrijding. Hoewel zijn onderzoekingen weinig resul taat hadden opgeleverd, had hij toch kans gezien, aan de hand van eenige weinig be duidende verschijnselen het „schuldig" over Charlotte uit te spreken. Dokter Marignan was iemand, die veel van zijn gemak hield, liefst zijn dagen sleet in zijn gemakkelijk zittend huisjasje en zijn pantoffels, en een boek las onder het genot van een prikkelende sigaar of een geurige sigaret. Daarbij had hij weinig geld en hield veel van uitgaan. Om dit laatste te kunnen doen had hij het eerste, namelijk geld, hard noodig en om daar ruimschoots aan te komen was het slechts voldoende zijn naam beroemd te maken. Zijn kennis was zeer middelmatig zijn ijver was beneden peil, zoodat de eenige kans tot roem voor hem bestond in 'n opvallende rechtszaak, die de aandacht van de geheele omgeving op hem vestigde. Steeds hield hij dit eene levensdoel voor oogen: vermaardheid krijgen. Dag en nacht beraamde hij plannen, welke echter tot nog toe nimmer geslaagd waren, maar die vol doende bewezen, dat hij niet buitengewoon kieskeurig was in de keuze van de midde len. Wel was hij er in geslaagd het vertrou wen van het gerechtshof te winnen door "n schijnbaar zeer regelmatig leven en een geveinsde ernst, die indruk maakte. Daarbij kwam dat de heer Barillier, de rechter van instr., met Marignan bevriend was. De laatste had geen enkel bezwaar er in gezien om hem 't rapport over den dood van dokter Renneville op te laten stellen, omdat het hier een zeer eenvoudige misdaad gold, waarvan de verschijnselen voor iedereen duidelijk zichtbaar waren. Toen 't er echter op aankwam een onder zoek in te stellen naar de doodsoorzaak van den kleinen Anton van der Mark, had hij even geaarzeld. Hij kende immers de on bekwaamheid van zijn vriend en hij hui verde er voor hem zulk 'n belangrijke zaak toe te vertrouwen. Hier stond een menschenleven op het spel. Maar zijn aarzeling was slechts van kor ten duur geweest. Ook mijnheer Barillier had zich laten beïnvloeden door de alge- meene minachting welke men jegens die on gelukkige vruw koesterde. De overtuiging van de menigte had weerklank gevonden in zijn hart en hij beschouwde het bijna als zeker, dat Charlotte van der Mark schuldig was, (Wordt vervolgd.) De beek is hoog gezwollen. 't Water stroomt door het gemetselde goeleken op de berden van het oud molen rad, dat langzaam draait. Peinzend blijft de mulder bij de molen deur staan. Hij ziet zich weer als kind, toen hij met de schoolmakkers in de toppen der wilgenboomen zat te schommelen. Maar hoe hooger zijn jarental klom, hoe meer 't gezang verminderde. Thans bracht hij gansche dagen in droomerijen over Door de openstaande deur liet de mulder dikwijls zijn blikken dwalen naar de hof stede, half tusschen de boomen verscholen, waar boer Naessens woonde met vrouw en dochter. En menigmaal stond ook de kar op den zandweg voor het hek der boerderij. Zelfs de schooljongens wisten, dat Door Verhulst achter de dochter van boer Naes sens ging. Iedereen wist ook, dat Cordula den mul- derszoon goed lijden mocht. Nu was hij dertig jaar geworden. Cordula woonde nog bij hare ouders op de hofstede; en hij in het oude molenhuis. Waarom deed hij ook niet als zijn gewe zen schoolmakkers? Waarom stichtte ook hij geen eigen huis gezin? De herberg „de Vier Emmers" was stamp vol met boeren op hun Zondagsch gekleed en met „tijdverdrijvers". 't Was de verkoopdag van de hofstede van boer van Toorde. Naessens, zoo werd er verteld, zou, kost wat kost, de weiden koopen nevens de beek. Maar ook de oude mulder, voegde men er bjj, had er een oogsken op. De notarisklerk las met een neusstem de voorwaarden af, en toen hij daarmede ge ëindigd had, begonnen de koopers te bieden. 't Ging er goed op los. Boer en mulder boden elkaar gestadig af. Als Naessens den instelprijs met honderd franc verhoogd had, gaf de mulder met een hoofdknikje te ken nen, dat hij er ook nog honderd bij deed. Stuur en norsch keek de boer; de mul der overdacht in stilte, dat het dus maar dwaas gehandeld was het geld uit eikaars zakken te jagen, toen hij zijn laatste bod deed. Derde en laatste maal, zeide de nota ris met plechtige traagheid, 't Werd stil in de herbergkamer. Met ingehouden adem zat iedereen te luisteren. Wie zou er het laatste bod doen. Nog honderd franc er bij, gromde Naessens. Alle oogen draaiden naar den mulder, maar hij roerde niet meer. Al voldaan? Niemand meerProficiat! Als een onweder na een smachtend hee- ten zomerdag ging er thans een geraas op in de herberg. De weide was tenminste vijf honderd franc te duur gekocht. Zegevierend keek Naessens naar den mulder. Inwendig dacht hij echter om de vele vijffrancstukken, welke hij door de schuld zijner koppigheid zou moeten dok ken. Geen enkele zak graan van boer Naes sens werd nog naar den molen van Ver hulst gedaan en ook de kar stond nooit meer vóór de hekken der hofstede. Al maalde Verhulst tegen den twintig sten kilo, nog liever ging Naessens bij een mulder, die den vijftienden kilo eischte en een half uur ver woonde. Daags na de verkooping was Door de hofstede ontzegd. De beide jongelieden wa ren als van elkander gerukt. Op zekeren avond, toen Cordula van het dorp kwam, wachtte Door haar af. Lang stonden ze bijeen. Cordula, zeide de jongeling bij 't schel den, het is toch onze schuld niet, dat on ze vaders in onverschil leven. Plechtig beloofden ze elkander trouw. De tijd zou alles wel weer goed maken. Jaren vlogen heen. De oude mulder stierf en Door bleef alleen met zijne zuster op den molen. Hoe dikwijls blikte hij, evenals in de eerste jaren zijner jeugd, over de vlakte naar de boerderij en werd hij slechts uit zijn droomerijen getrokken als de molen- steenen grolden bij gebrek aan graan. En stillekens aan waren de jongelui ouder geworden. Soms, als zij elkander ontmoetten, spraken zij van trouwen. Maar geen zier verandering was er bij Naessens te bespeuren. Op een Zondagmiddag stapte Door Ver hulst over de dreef der hofstede. Hij had een vast besluit genomen. Hij wilde en zo uweten, of hij gedoemd was zijn heele leven in droomerijen door te brengen. Daar nadert hij het hek. Een oogenblik staat hij besluiteloos. Zou hij het durven wagen? Plots grijpt hij de kruk vast, heft de klink op en krassend draait het ijzeren afsluitsel op zijn hengels. De hofhond rukt geweldig aan zijn keten, springt op en af zijn hok en blaft luid tegen den vreemdeling. Wat zijn de tijden veranderd! Vroeger werd hij door het dier kwispelstaartend en met een vleiend geknor begroet Had er een paard gesproken, de boer zou niet zóó verwonderd gekeken hebben als wanneer Door Verhulst vrijpostig de keuken binnentrad. Cordula stond neven de tafel. Haar hart klopte hoorbaar. Door sprak in het eerst hakkelend en haperend over weer en wind. Doch eens klaps kwam het er uit: of hij en Cordula mochten trouwen. Tot dan toe had de boer nog a'Ö ver stomd blijven luisteren. Nu schoot hij schielijk recht, wees ge biedend met den vinger naar de dtair en schreeuwde den mulderszoon toe: Zoolang ik leef nooit! Een hoogroode kleur overtoog hei aan gezicht van den jongen man. Als verpliit wist hij niet meer wat te antwoorden. Plotseling kwam nu Cordula vooinit ge treden en met eene nooit getoonde vastbe radenheid zeide zij tot haren vader: Dan zullen wij trouwen, zonder uwe toestemming De koppige boer was bleek van woede en beval nogmaals aan den mulderszoon het huis te verlaten. Deze zag, dat het nutteloos was aan te dringen. Hij stuurde een dankbaren blik tot zijn geliefde en vertrok. Acht dagen later woonde Cordulta als dienstmeid in de stad. 't Baarde veel opzien in het dorp, dat de rijke boerendochter was gaan dienen. Spoedig was echter de zaak bekend en toen de boer 's Zaterdagsavonds in de her berg zat, moest hij dikwijls een steek onder water zwijgend aanhooren. Maar toegeven, dat nooit. Zelfs toen de Notaris tot driemaal toe, plechtig de toestemming tot het huwelijk kwam afvragen, weigerde de oude boer kop pig te buigen, alhoewel zijn vrouw alles in het werk stelde om hem te bewegen en de gevraagde toestemming te geven. Grommend nam hij dan zijn vork en zwierf doelloos door zijn akkers. In allen eenvoud trouwden Door en Cor dula. Zij huwden zonder toestemming der ouders van het meisje. Ware haar vader niet zoo stijfhoofdig geweest, eene pekton zou aan het hek in laai hebben gestaan en de dreef der boerderij ware met kransen en bloemen behangen. Cordula weende bitter op haren trouw dag. Maar toch verliet ze uit vrijen wil vader en moeder, om haren man te volgen- Op de boerderij had alles zijn gewonen gang hernomen. Bot en barsch behandelde de boer zijn dienstboden. Ook de molen draaide als voorheen onder den drang van het kabbelende stroompje. De moeder van Cordula kwam wel in het huis van hare dochter, doch de vader bleef koppig. Zelfs wilde hij, dat tegen hem nooit van zijn dochter gesproken werd. Een zoontje werd den jongen echtgenoo- ten geboren en thans, dacht de gelukkige vader, was het oogenblik genomen om zich te verzoenen. Voor de eerste maal sedert zijn huwelijk ging hij naar de hofstede om kennis te ge ven van de geboorte van zijn eersteling. Geen verandering was er echter te be speuren in de houding van den „grootva der". Zelfs weigerde hij het peterschap te aanvaarden over zijn kleinkind. Hij wilde en zou zjjn woord houden.... Diep griefde deze houding de jonge moeder. Toen zij alleen in hare woning den klei nen lieveling verzorgde, vielen dikwijls heete tranen op het hoofd van het kind. Wanneer echter de man het huis binnen trad, verhelderde haar blik. Zij wilde niet laten blijken, dat zij leed 't Knaapje groeide op en 't werd voor de derde maal winter sedert zjjn geboorte. Nog altijd waren de betrekkingen tus schen de twee gezinnen afgebroken. Op een kouden Nieuwjaarsdag gingen de echtgenooten met hun kind langs de dreef naar de boerderij. Hoe meer de vrouw het ouderlijke huis naderde, hoe heviger haar hart klopte. Alles herinnerde haar aan de gelukkige kinderjaren. Fluisterend sprak ze tot haar kind en deed het nog eens de woorden herhalen, die zij hem geleerd had. Daar stapten zij het hof op en recht de keuken bimien. Met het hoofd in de handen zat de oude vader voor het open haardvuur. Hij hoorde wel, dat iemand de deur open stak, maar was er verre af te denken wie, en keerde zelfs het hoofd niet om. Cordula zette het kind op den vloer en het kleine jongsken huppelde naar den ouden man. Thans richtte deze zich op. Beschaamd sloeg hij de oogen neer. Hij durfde zijn docVer niet in de oogen zien. Het knaapje keek zoo aanminnig den oude aan en sprak zet zijn stemmeke: „Lieve grootvader, ik wenseh u een Zalig Nieuw jaar." Als verstomd zag de grootvader het kind en dan zjjn ouders aan. Snikkend greep de oude stijfkop het mol lige handje van zijn kleinkind in de zijn en leidde het tot bij zijn moeder. Hij, die nooit geweend had, drukte zijn dochter de hand, terwijl heete tranen langs zijn grijzen stoppelbaard lekten. Thans woont de boer niet meer op zijn hofstede. Hij heeft ze aan een anderen landbouwer verhuurd. Met zijn vrouw is hij in het dorp in een nette burgerwoning gaan wonen. Daar heeft hij zijn gezin nog tweemaal zien aangroeien. De mulder is weer opgewekt en levens lustig geworden. Gelukkig leeft hij bij vrouw en kinderen. En als de schepborden van het molenrad al draaiend in het water dompelen, zit de oude boer in de weide dikwijls zijn pijpken te rooken in den schaduw der wilgenboomen, lettend op zijne kleinkinderen, die scheepjes doen varen op de kabbelende golfjes van de beek. OKTAAF DE WAELE. Jong Vlaanderen. PERRON-FILMPJE. „Pardon, meneer, de trein van 8.40 ver trekt direct." „Mij 'n zorg m'n meisje gaat pas met de snel van 12.40."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8