'F het herkenningsteekeni HENDRIK IBSEN ZÓÓ WORDT DE ORIGINEELE KING PEPERMUNT VERKOCHT X Liefde en lijden VERHAGEN's Parijsche Wafels blijven altijd welkom NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Tweede Blad Vrijdag 16 Maart 1928 GEMENGD NIEUWS. Wat een dokter soms overkomen kan Een tank op het oorlogspad Een brandstichter Door een tramwagen overreden en gedood Een lijk gevonden Op den onbewaakten overweg M SPECIKLE vrrx AHJES Aio CT PEP OM& Voor de tweede maal Engros firma C. H. S. H E I L K E R Haarlem RECHTSZAKEN. LEGER EN VLOOT. Door zijn eigen revolver gewond Een plechtige uitreiking der militaire Willemsorde Met een mes in 't hart gestoken Een woesteling LANDBOUW EN VISSCHERIJ Knoeierijen met Nederlandsche pootaardappelen VERKEER EN POSTERIJEN. De Olympiade-zegels Onder het vele, dat wy lazen in verband met 't sterven van dengrooten T o o r o p, trof ons bijzonder de rede van den voorzitter van den Haagschen Kunstkring, Albert Vogel, waarin hulde wordt gebracht aan den afgestorvene als m e n s c h, als den grooten banierdrager van de liefde en van het lijden. Het is een troostend verschijnsel te midden van het duistere materialisme in onze dagen, dat er zelfs boven de wetenschap en de kunst uit, nog zooveel belangstelling bestaat voor de dragers der cultuur als mensch. Wij hebben dat met vreugde begroet kort gele den bi) het sterven van den eminenten Loreniz, wij vangen dat nu weer op als eer. zuivere traan op een paarlemoeren schaal, bij het geengaan van dezen apostelaar. Een lichten., schijnsel op duistere horizonten! Om terug te keeren tot ons onderwerp de herdeningsrede van Vogel. Eerst schetst de redenaar ons, sober maar ver heven, het leven als nietig schakeltje tusschen twee eindeloosheden, verleden en heden, zich beide verliezende in Godd e dood als ons aller begin, waar door den Algoede, Alwijze en Almachtige de juiste ver houdingen zullen worden hersteld, welke in dit korte leven, maar al te vaak verloren gaan. Zóó bezien, is het leven voor ons allen, niet alleen een begin, maar ook zuiver gewin! O, wat bestaan onder ons toch nog veel ver breide dwalingen, averechtschc opvattingen over de waarde van leven en dood! Na deze inleiding wijst Vogel op het leed, dat ook aan Toorop, gelukkig mogen we wel zeggen, niet gespaard bleef. Dat leed blijft aan niemand onzer onthouden, al is zoo heel vaak de schijn geheel anders, al lijkt het dikwijls, dat op buurmans woning voort durend de zon haar heerlijke weldoende stralen in bundels laat neervallen, terwijl op onze stulp stormen en hagelsteenen neerbeu ken. Schijn, bedrog niet anders! Maar wat Toorop zoo sierde, en wat wij van hem moeten navolgen, is de heldhaftigheid, waar mee hij zijn zwaar lijder» en zijn leed wist te torschen. Hij, de begenadigde kunstenaar, had geleerd te lijden, te dulden en te ver dragen zonder mopperen en klagen, en zoo wist hij zich prachtig boven 's werelds korte leed te verheffen. Zoo wist hij zelf te lijden met een glimlach op de lippen, en zich daarentegen vol belangstelling voor het leed van anderen te gedragen. Dit moet ons tot nadenken stemmen, die vaak zoo vol klachten zijn over eigen beperkt leed, dat wij den oceaan van leed, waarin anderen zwemmen, vaak zonder ooit vasten wal te bereiken, niet zien. Toorop wist zich daarboven te verhef fen; hem had het lijden, al de miserie der wereld, gezuiverd en gelouterd; hij beminde het nietigste in Gods Schepping, dat meesterwerk zijner Almacht, maar vooral den mensch, den zwakken en verdrukten mensch, zijn evennaaste. Hem zelf had het lijden en het leed van alles, behalve van zijn van God gegeven kunst, los gemaakt; hij was vol eenvoud, vrij van IJdelheid; vol liefde zachtmoedigheid en vergiffenis voor anderen; den hoogmoed uitgeworpen hebbende, knielde hij in ootmoed voor den Meester zijner Apos telen neer! Zoo werd hij krachtens zijn geloof de banierdrager van het lijden en van de liefde en kwam hij hierdoor tot meerder wijsheid, dieper levensbesef, inniger naastenliefde, grooter majesteit. Wat Paul Sabatier over St. Fran ciscus zegt, kan ook van Toorop gezegd worden: „Hij predikte de liefde niet alleen aan anderen, hij was er zelf dronken van; hij bezong haar (ook in zijn schilderstukken Ja, wat meer zegt, hij leefde er van!Hij deelde de schatten zijns harten uit aan ieder, die er ehoefte aan had Toorop was een mensch, geplaatst te midden van menschen, zooals wij. Hij schit tert echter boven ons uit, omdat hij het lijden en het leed, hem door God opgelegd, zoo subliem heeft weten te dragen. Hij heeft dat lijden op zijn handen gedragen als een kostbaren schat, hij heeft het bestraald me; den glimlach zijner fonkelende oogen en zoo is dat lijden voor God veranderd in goud, in een schat, den e e n i g e n schat, dien hij kon meenemen in het graf, meenemen naar den rechterstoel. Laten wij, evenals Toorop, banierdra gers zijn van de liefde en het lijden! De bekwaamheid daartoe, hem geschon - ken, zal ons niet onthouden worden! R. vertelt in het „Hbld.": In een klein provinciestadje vestigde zich eenige jaren geleden een jonge dokter. Het vlotte niet met de practijkondanks het feit, dat de jonge man steeds prachtige exa mens had afgelegd. Op een nacht echter werd de medicus uit zijn slaap gewekt door een oorverdoovend lawaai. Verschrikt sprong hij zijn bed uit, Wat was dat?Liep de wekker af? Hij trok het licht aan en zag dat het pas even over twaalven was. Plotseling klonk weer het luide belgerinkel door het huis en nu ontdekte de geneesheer, dat het de nachtbei was, die overging. Het was voor het eerst van zijn leven, dat hem zoo iets overkwam. Haastig had de jonge medicus zijn klee- ren aangeschoten en schoof nu de grendels van de voordeur. Een welgedane heereboer stond op de stoep. „Dokter", begon hij, „mijn kind is ziek Wat kost het als u dadelijk met my mee gaat naaren hy noemde een dorpje op ongeveer twaalf kilometer afstands gelegen. „Hebt u een rytuig of auto bij u?" „Neen dokter, maar u hebt toch een auto?" „Jawel." „Wat kost het m;i, als u nu dadeiyk in uw eigen wagen wegrydt?" „Tien gulden." De dokter zelf vond het een heele som, maar hy wist, dat de dikke man het best kon betalen. „In vredesnaam", zuchtte de ander, ,,'t Is wel duur De dokter liep naar de garage en stond 'n minuut later met zyn wagen voor de deur. „Stapt u maar in." „Waar woont u?" „Ik zal het u wel wijzen." In razend 3 vaart snorde de auto langs den verlaten weg en na een kwartier zei de heereboer: „Hier den hoek om, dat witte huis, daar woon ik." De auto stopte voor een mooi oud heeren huis en de dokter sprong uit den wagen. De heereboer duwde hem zonder een enkel ver klarend woord een briefje van tien gulden in de hand, groette kort en duwde het hekje open. „Wat beteekent dat?" vroeg de dokter ver baasd. „U zei, dat uw kind ziek is en..." „Dat is ook zoo, dokter ik heb mijn doch tertje naar het ziekenhuis gebracht. Aan 't station kon ik toen geen rijtuig of auto meer krijgen om mij naar huis te brengen. Daar om heb ik u wakker gescheld en u zelf den prijs laten bepalen. Ik dank u voor uwe wel willendheid, wel te rusten, dokter!" De auto raasde terug en de jonge genees heer nam zich stellig voor om in het ver volg het nachttarief op vijf en twintig gul den minstens te bepalen. Hoe een versterkte boerderij geramd zou worden Woensdagmiddag heeft, aldus schrijft de „N. Crt.", de tank, die het leger sinds korten tijd rijk is, te 's Gravenhage een demon stratie gegeven van haar niet te onderschat ten krachten. In de Ruygrokstraat, in de nieuwe wyk by den Waaïsdorperweg, staat tusschen heel wat huizen, die men nog aan het afbouwen is, een verlaten boerdery met een leegge haalde hooischelf. De oude bedoening moest toch tegen den grond, em daarom had de aannemer van het werk geen bezwaar om de tank een gedeelte van zijn werk te laten doen. Van de verlaten boerdery was met een beetje fantasie een prachtig versterkt punt uit een oorlogsLont te maken. De grenadiers uit Waalsdorp namen bezit van punt en versterkten het. Dakpannen werden gelicht om ruimte te maken voor mitrailleurmonden. Door gaten in den muur staken geweren. De leeggehaalde hooischelf bleek toch nog schuilplaats te kunnen bieden aan een zwa- ren mitrailleur. Toen kwam de tank. Rond het huis had men met veel moeite een barricade gemaakt van oude balken, prikkeldraad, enz. Daar was een paar uur aan gewerkt. Voor de tank had dat niet ge hoefd. Want toen het gevaarte met zijn rups banden den eersten balk eenmaal te pakken had, werd alles plat gereden. En ongestoord ging het monster door. Wie het oorlogstuig voor de eerste maal zagen werken, kregen 't zelfde gevoel, dat de soldaten aan het front kregen, toen de tanks voor de eerste maal in het geding werden gebracht, een gevoel vanlaten wij maar uitscheiden, tegen dat logge gevaarte is toch niets te doen. Een paal van den hooiberg werd plat gereden als een lucifershoutje. Haastje repje .noesten de soldaten zich in veiligheid brengen. Toen ramde de tank den muur van het kleine schuurtje. Maar die was nog niet zoo oud en vrij stevig gebouwd. De eerste aanval mislukte. Doch met domme kracht ging de tank telkens terug om telkens opnieuw tegen den muur te loo- pen. Eerst trilde het gebouwtje alleen maar, toen kwamen er dakpannen omlaag, einde lijk kwamen er scheuren en ten slotte begaf de buitenmuur het. Door een groot gat reed de tank naar binnen. De man binnenin deed laconiek het luikje open om te vragen of het zoo goed was. Via een ander gedeelte der barricade ging de tank verder. Maar de oefening was afge- loopen, het monster reed weer op een vrachtauto en werd netjes afgedekt voor het vervoer naar zijn standplaats. Met heel veel moeite ramden de soldaten de neerhangende stukken muur los. De belangstelling uit militaire kringen was natuuriyk zeer groot. Gisteren is te Winschoten, zekere j. B., als verdacht van brandstichting inzyn koffiehuis te Muntendam, in voorarrest gesteld. Te Oostburg is gisterenmiddag, in de Brouwerijstraat, het 7-jarig zoontje van den heer F. Dieleman, onder een wagen van de tram geraakt. De jongen werd dood op genomen. Te Enschede is in de Spoorgracht van de iyn EnschedeHengelo, het lijk gevon den van den sedert Zondagavond vermis ten brievenbesteller W., uit Enschede. Een botsing, die nog goed afliep. Trein 560, van Stadskanaal komende, heeft, naby Weerdinge, een auto op den onbewaakten overweg naar Valthe, aange reden. De auto werd geheel vernield; de inzit tenden kregen geen letsel. Doordat de machinist te sterk remde, ontspoorde de locomotief en drie rijtuigen; ook hierbij geen persoonlijke ongelukken. Het verkeer ondervond ruim een uur ver traging. IN ROLLEN VAN I O EN 5 CT, KING EXTRA STRONG Te Rotterdam is opnieuw brand uitge broken in het in de Maashaven by Furness liggende s.s. „Rokos Vergottis", nadat eer gisteren reeds een vry felle brand in de lading woedde, welke pas na langdurig blus- schen kon worden gedoofd. Dezen keer werd vuur ontdekt in het voor- ruim in ladingen katoen en aardnoten; ge lukkig had het geen ernstig karakter. Eigen personeel, de „Havendienst II" en gasten van spuit 51 hebben het vuur met zes stra len bestreden, onder leiding van brand meester Vry dag en hoofdman van der Tas. KING EXTRA STRONG Te 's-Gravenhage is op het Prins Maurits- plein een ongeluk gebeurd, dat echter nog vrij goed is afgeloopen. Een wissellooper der Twentsche Bank kwam uit het bijkantoor van genoemde bankinstelling ana het Prins Mau- ritsplein. De man draagt altijd een automatisch pistool bij zich om zich ln geval van nood te kunnen verdedigen. Ook gisterenoohtend had hij het wapen bij zich gestoken. Toen hy het uit den achterzak van zijn broek wilde nemen om het in zyn jas te bergen ging het eens klaps af. De man werd door vier schoten in de heupstreek getroffen. Zijn toestand is redelyk. Te 's-Gravenhage heeft gisteren op het Malieveld de plechtige uitreiking plaats ge had van de decon tie var ridder Militaire Willemsorde 4de klasse aan den kapitein van het Indische leger G. F. V. Gosenson. Alle in de residentie gelegen troepen na men, onder commando van den kolonel H. A. Seyffardt, aan de plechtigheid deel. Nadat een carré was geformeerd, werd de ban geopend. Het Wilhelmus werd ge speeld; daarna werd voorlezing gedaan van het Koninklijk besluit. Kapitein Gosenson legde vervolgens den riddereed af. De gouverneur der residentie, generaal- majoor Insinger, wenschte daarop den ge ridderde geluk met deze onderscheiding en spelde hem na een korte toespraak, het rid derkruis op de borst, waarna de overige ridders den kapitein Gosenson complimen teerden en een voor een huldigden met het brengen van de gebruikelijke accolade. De ban werd hierop gesloten. Vervolgens richtte generaal Insinger zich tot d» officieren, onderofficieren, korpo raals en manschapnen ln een toespra waarin hy memoreerde, dat kapitein Gosen son in het eerste halfjaar 1927 na moel- zamen strijd in Atjeh en onderhoorighe- den de schuilplaats van de bende opstan delingen van Tjoet Ali opspoorde en den bende-leider, zoomede diens assistenten Teangkoan Najar, Imeum Sabi en later Hadji Jahja wist neer te leggen Tenslotte werd voor den geridderde ge defileerd. Dezer dagen heeft voor het Schwur- jericht te Aken terecht gestaan de 23-jarige mijnwerker Joh. S. uit Nieuwenhagen geb. te Neustrass (D.), beschuldigd ln den nacht van 19 September 1.1. onder Herzogenrath op den openbaren weg zekeren Arets met een broodmes in het hart te hebben gesto ken. A. overleed in het hospitaal te Aken Tevoren had verdachte met zijn broers, met wie hy in voortdurende vijandschap leefde, in een café te Kerkrade twist gehad. S. ontmoette later een persoon over de grens en daar hy meende, dat het zijn broer was, bracht hij hem den steek toe. 11 October is S. door de maréchaussee te Nieuwenhagen gearresteerd en 25 Januari aan de Duitsche justitie overgeleverd. Verdache beweerde uit noodweer te heb ben gehandeld. Een groot aantal getuigen werd gehoord. De eisch luidde 6 jaar gevangenisstraf; het- vonnis 2>< jaar. Voor de Rotterdamsche rechtbank heeft terecht gestaan zekere H. G„ beschuldigd van mishandeling, zwaar lichamelyk letsel ten gevolge hebbend verdachte had op 24 December zekeren M. de Korver in een café aan de Maashaven met een bierglas op het linkeroog geslagen, waardoor het noodzakelyk was geworden dit oog te verwijderen heeft het O. M. geëischt een gevangenisstraf van twee jaar. De uitspraak werd bepaald op 29 Maart a.s. Onlangs vestigde de heer Ir. Koeslag, direc teur van het Centraal Bureau van keuring van zaai- en pootgoed, in de landbouwpers de aandacht op de knoeieryen, waaraan de Nederlandsche export van de ziektevrije poot- aardappelen in het buitenland is blootgesteld, o.a. in België en Duitschland. Zoo werden b.v. in België verbouwde aardappelen met be hulp van vervalschte certificaten als officieel goedgekeurde, ziektevrije Nederlandsche poot- aardappelen verhandeld. In Duitschland kreeg de knoeierij met dit Hollandsch pro duct een omvang, dat zelfs een landbouw blad aldaar er tegen waarschuwde. Volgens het Centraal Orgaan van den Handel in Aardappelen, Fruit enz., heeft „Der Mittag" onder hoofd „Schwindel mit Holland schen Kartoffeln" ook deze knoeierij aan de kaak gesteld. Het Centraal Orgaan erkent, dat onzerzyds krachtig tegen dit geknoei moet worden opgekomen, doch protesteert ten sterkste tegen den onverdienden blaam, wel ken het Duitsche blad op het meerendeel der Hollandsche exporteurs werpt. Inmiddels dringt het Centraal Orgaan er op aan, dat de knoeiers zullen worden opgespoord en hun namen gepubliceerd. In de aanvankelijk vastgestelde kleuren van een 3-tal waarden der Olympiadezegéls Is wijziging gekomen, n.l.: 1% cent, bruin, gewijzigd in donkergroen; 1% cent donker groen gewijzigd in cranje-geel; 30 cent, rood bruin, gewyzigd in bruin. De volledige serie is derhalve als volgt: Frankeer Verkoop waarde kleur voorstelling IK 2 donkergroen roeier 2 3 violet schermer 3 4 licht groen voetballer 5 6 licht blauw zeiljacht T K 10 oranje-geel kogelstooter 1° 12 rood afstandlooper 15 17 donkerblauw ruiter 30 33 bruin bokser Naar verwacht wordt, zullen de zegels den 27en van deze maand voor het publiek ver- krygbaar worden gesteld. De onwerkeiyke fantast, le levens-verdroo- mer en luchtkasteelenbouwer wordt getee- kend, als Gynt, op zijn rug ln de hei lig-, gend. naar de wolken kykt (I Bedrijf, 2e tooneel) „Zoo'n grappige wolf toch! Nou net als als een paard! En een man is er ook op en zadel en teugels. Daarachter een heks op 'n bezem met vleugels; Dat is moeder, die jammert en scheldt ln haar vaart: Peer, beest! - Nou wordt ze bang! Aan het hoofd van zyn mannen Rydt er Peer, op 'n paard met goudtuig bespannen! De knol heeft een bos pluimen tusschen zyn ooren, Zelf heeft hy handschoenen, sabel en t sporen: De mantel is lang met een voering van zijde. Dapper zyn zij, die achter hem ryden; Hy echter is toch de hoogste in waarde, Hy echter straalt toch het heeriykst op aarde. De vrouwen, die buigen zich. Doch al len staren Naar keizer Peer Gynt en zyne heer scharen. Nikkel- en zilvermunt, als kiezelsteenen Strooit hy met handenvol rondom zich henen. •Feer Gynt jaagt over de westerbaren, Aan de kust staat Engeland's prins hem te wachten, Met Engeland's schoonen en zyn groot machten, Engeland's keizer en adellijke leden Dalen de trap van den troon naar beneden, De keizer neemt zyne kroon af en zegt" De smid (die voorbykomt, tot eenige ge sellen) naar Is Peer Gynt, zie dat zwyn nu aan!" (Vertaling van Adama van Scheltema.) Men heeft Peer Gynt den modernen Faust genoemd. Maar de vergelyking tus schen het romantische werk en het drama van Goethe is moeilijk te handhaven, wanneer men de levensbeschouwing van Faust plaatst naast die van Gynt. Faust is vóór alles de geleerde, de zoeker, wiens eer zucht het is de laatste oorzaak aller din gen te weten; Peer Gynt vraagt niet, ver langt niet te weten, aanvaardt slechts het leven, wanneer het hem past, en dringt overigens de realiteit naar den achtergrond, om zich te verliezen in den schyn van luierende droomen en het onwezenlyke „als eens"doctor Faustus is een type der zestiende eeuw, Peer Gynt wilde Ibsen ma ken tot de verpersooniyking van zyn tijd en landgenooten. Faust was geloovig en geeft zich in de macht van den Booze Gym vindt na een leven van aardsche leegheid het Geloof, de Hoop en de Liefde. Zooals de schrijver ln het buitenland tot de erkenning kwam, dat er ook veel goeds en schoons in zijn land en landgenooten was, bleef Noorwegen niet langer blind voor de schittering van zyn gaven. Na de verschyning van Brand verleende het Stor thing hem een dichter-jaarwedde; in 18G9, twee jaar na Peer Gynt, reisde hy uit Rome wég, en hij wordt zelfs door zyn land afgevaardigd om het te vertegenwoor digen bij de opening van het Suez-kanaal Gedurende de reis schreef hij zyn nieuw stuk, het actueele blijspel „Verbond der Jongeren". In proza. Na Kroonpretendenten. Brand en Peer Gynt is dat geen toevallig heid, geen gril-zonder-beteekenis van den schryver. Deze drie stukken teekenen Ibsen op de schoonste hoogte van zijn romanti sche periode, maar onmiddellijk daarna be gint ook de teruggang. Hy keert zich af van de romantiek. Hij ontleent zyn stof aan de werkelijkheid, ziet menschen en dineen in het leven van allen dag om zich heen. Die voert hy thans ten tooneele, en "net is consequent dat hy zyn personen proza laat spreken. Ibsen ls nu de tooneelschryver van het Realisme. Hy gaat nu hekelen en gee- selen, hij ziet den leugen in de samen evme den schijn van rechtvaardigheid en deugd, die wondeplekken bedekt. Nu geeft hij in „Steunpilaren der Maatschappy' het leven aan consul Bernick, die zyn maatschappe lijke positie, zyn rijkdom en huwelijksge luk gebouwd heeft op de vooze stutten van laster en leugen, verloochende vriend schap en den onverdienden slechten naam van anderen. Nu brengt hy „Eer* poppen huis" (Nora) in den schouwburg en stelt de onwaardige, afhankelijke positie van de vrouw ten toon, amusement, speelpop voor den man. Nu brengt hij ook beroering met zijn „Spoken' een fel requisitoir, waarin zijn pen nog scherper is dan anders, in de realistische schildering van de verwoesting, welke de zonde in de maatschappij aan richt; nu schryft hij „Een Volksvijand dat het probleem van de politieke meerderheid behandelt, „die vervloekte liberale meerder heid, een der leugens van de samenleving, waartegen ieder met verstand begitfigd man moet strijden". Men beschouwt dit pro- blf^n-stuk dikwijls als een soort apologie van Ibsen, als zyn antwoord op de critiek en de felle aanvallen, welke „Spoken' had uitgelokt. Ibsen sluit zyn maatschappy-stukken at met „Rosmersholm" (ln tegenstelling met „Een Poppenhuis" is dit1 drama gebaseerd op den stryd tusschen den zwakken, willoo- zen man Rosmersholm en de doortas tende, sterke vrouw Rebecca) —en „De Wilde Eend". Het realisme wijkt voor de symbolische strekking van zijn volgende tooneelwerken. zooals reeds eenlgermate te voorspellen was uit „Spoken", nog duideiy- ker uitkomt ln Vildanden (De Wilde Eend, 1884), en het sterkst spreekt in „De vrouw van de Zee", „Hedda Gabler" en vooral „Bouwmeester Solness". „De Wilde Eend" parodieert de idealisti sche dwepery op bijna hartelooze wyze, meent dr. Jul. Persijn; ,,'t ls alsof Ibsen grynslachend zyn eigen apostelschap bank roet voorspelt". Eij lezing van dit stuk krijgt men dan ook den indruk of Ibsen spot met alle hooggestemde leuzen en illu sies, den draak steekt met idealisten, die nog in de menschen gelooven. Persoonlijk achten wij dit pessimistische spel een der sterkste en beste van den Noorschen dra maturg. Onnavolgbaar zyn de karakters der dramatische personen geteekend en nis' licht vergeet men den zoo gemakkelijk mee te sleepen ouden Werle, de laffe klaploo- pende kamerheeren, den zieken ouden Ek- dal, die zich een schijnwereldje schept me' een' vleugellammen wilden eend en tamme knoynen op den zolder, Hjalmar Ekdal. den jongen Werie. De laatste biedt zijn „ideale schuldvordering" aan, maar Ibsen maaki hem onpractisch, zijn pogingen om het warc- eeluk te grondvesten laat hy mislukken en j zyn idealisme op een jammerlijk fiasco uit- I 'oopen; hy verlaat het tooneel met de woor den: „Mijn bestemming is: de dertiende man aan tafel te zijn, Hjalmar Ekdal her innert aan Peer Gynt en heeft ln sommige trekken overeenkomst met Jörgen Tesman (de echtgenoot van Hedda Gabler), dien Ibsen in 1890 het leven zal geven; hij is de man van „morgen denk ik eens flink aan het werk te gaan", die in den spiegel kykt hoe een zwarte zwier-das bij zijn haren kleurt, een onopzettelijke poseur die graag spreekt over zyn nederig maar gelukkig te huis, over het gelukkig besef, plichten als echtgenoot en vader te hebben en Iets te bezitten waarvoor hy leven kan; hij ls trouwhartig en naïef, maar ongeschikt voor het harde leven; hij zou wel willen vasten om te toonen hoe bitter zijn verdriet is als hij maar geen honger kreeg; hy laat de zorg voor het fotografisch atelier aan zijn vrouw over en verdroomt zijn tijd op de sofa, denkend over de uitvinding waar voor hij' het idee nog niet heeft ontvangen. Misschien is hij alleen echt als zijn doch tertje zich in exaltatie heeft doodgeschoten er. hij snikt: „Het nooit meer goed te kunnen maken! (de vuisten ballend) O Gy, daar boven)!Indien gy er zyt! Waarom hebt ge mU dat aangedaan?" Maar de cy nische Relling, verloopen medisch student, is niet ver van de waarheid, als hij den jongen Werle een illusie ontneemt: „Wij zullen elkaar nader spreken wanneer het eerste gras op haar graf verdord is. Dan zal u hem (Hjalmar) in gezwollen taal hooren praten over „het kind, te vroeg aan liet vaderhart ontrukt"; dan zal u hem zich zien hullen in aandoening en zelfbewonde ring en medeiyden met zich zelf. Let maar. op." Zoo hoort men achter de woorden de bijtende ironie van Ibsen en ziet men den bitteren trek om zyn mond, zoo contrastee- rend met den patriarchalen baard. Dit stuk van zielige leugen-menschjes is cynisch, Borstbeeld van Ibsen te Skiën spottend, doodend van pessimisme; het stemt hier en daar tot weemoed en het schrynt door felle tragiek. Het is geschre ven door een mensch, met een hoop-loozs levensbeschouwing, maar door een groot kunstenaar. Ter kenschetsing van Hjalmar's naïveteit, van den geest uit zijn huisgezin, diene het volgende citaat. Hjalmar: „En toen (hy komt thuis van een diner) verlangden zy, dat ik iets zou voordragen; maar daar heb ik voor be dankt. Een mensch hoeft maar niet zoo dadelyk naar ieders pypen te dansen. Ik doe 't in ieder geval niet!" Ekdal: „Neen, dien Hjalmar krijg je zoo maar niet tot alles." Hjalmar: „Ik weet niet, waarom juist ik voor de conversatie moet zorgen, als ik toe vallig eens uit ben. Laten de anderen zich moeite geven. Laat hen dan ook maar eens iets doen voor al het lekkere eten, dat zy krijgen." Gina (zijn vrouw)„Maar dat heb je toen niet gezegd?" Hjalmar (neuriënd)„Ho-ho-hozy hebben wel zoo iets te hooren gekregen." Ekdal: „Heb je dat dien kamerheeren in hun gezicht gezegd?" Hj.: „Ja, waarom niet? Later hadden wij een kleine kwestie over Tokayer. Ekdal: „Dat is fyne wyn." Hj.: „Die kón fyn zyn. Het hangt er heelemaal van af, hoeveel zonneschyn de druiven gehad hebben." Glna: „Nee maar! Hoe kom je op't idee?" E.: „En begonnen zy daarover te dispu teeren?" Hj.: „zy wilden het probeeren. Maar toen werd huri gezegd, dat het net was als met de kamerheeren. Die waren ook niet alle- naal even fyn werd er gezegd." Gine: „Nee, maar! hoe kom je op 't idee?" E.: „Hè, hèEn dat werd hun dus on der den neus gewreven?" Hj.: „Vlak in hun gezicht kregen zy het!" E.: „Zeg, Gina. dat heeft hy dien heeren dak in het gezicht gezegd!" G.: „Verbeeld je, vlak in hun gezicht!" Hj.: „Ja, maar ik wil niet, dat er over ■esproken wordt. Zoo iets vertelt men niet erder. Het waren heel gezellige, gemoede- 'ijke menschen; waarom zou ik hen dan '•.wetsen? Weineen!" G.: „Maar vlak in hun gezicht!" Hedwig (Het dochtertje)„Hoe leuk, om een rok te zien, pa! 't Staat erg goed, ■ind ik." Hj.: „Ja, nietwaar? En deze zit me al bijzonder goed. Hy zit me als geschilderd misschien een beetje nauw ln de armsga- tenhelp me eens, Hedwig (trekt den rok uit). Ik doe liever m'n buis aan. Waar is •n'n buis, Gina?" G.: Hier (geeft zyn buis). Hj.: „Ziezoo! Denk er aan. dat Molvik ■norgen zyn rok terug krygt. Ah! daarin voel je je toch meer thuis! En zoo'n los huistoilet past toch ook beter by myn heele figuur. Vooral als ik mijn das zoo in twee losse fladderende einden laat hangen vind je ook niet, Hedwig?" H.: „Zeker, pa!" Wanneer Ibsen ln 1886 Rosmersholm heeft geschreven, laat hy in 1388 „De vrouw van de zee" verschynen, waaruit ons blijkt, dat hy thans het symbolisme in zyn kunst huldigt, gevolgd door „Hedda Gabler (1890) en „Bouwmeester Solness" in 1892. Hij is dan weer in zyn land terug, ge- eerd en gefêteerd. De Noren onthouden hem nu hun hulde niet; in 1898 laten zy hem, op zeventigjarigen leeftijd, de onthulling by- wonen van zyn eigen standbeeld, vóór het Nationaal theater ln Christlania. „Bouwmeester Solness" is het drama van den beroemden architect, die per saldo faalt ln zijn levenswerk en, na de jaren van gerechten roem, zyn laatste dagen door brengt in schrik en bangheid voor de kun stenaars der jongere generatie, die zyn faam dreigen te verdonkeren. Solness ls Ibsen; ln het werk van den bouwmeester ls niet al- leen Ibsen's levensarbeid te herkennen, maar Solness' verhouding tot de jeugd is ook de houding van Ibsen tot de jongeren, toen hy naar zyn vaderland terugkeerde. De symbolische stukken „Kleine Eyolf" (1894) en „Gabriel Borkman" (1896) liggen nu tusschen den tyd, dat Ibsen zijn litterair testament (ln 1900) aan de wereld gaf. Zooals consul Bernick in „Steunpilaren" spreekt nu Ibsen zelf zUn biecht in den dra- matischen epiloog: „Naar vi dóde vaagner Als wy dooden ontwaken". Het ls de beken tenis van een man, die zyn bitter inzicht in leven en kunst uit. Het doet vreemd aan, ln sommige bio- graphieën van Ibsen te lezen, dat hy een optimist was. Biyken van optimisme vindt men in zyn vroegste werken, in zyn eerste verzen, ln Lola van „Steunpilaren der Maat schappy, maar Ibsen's oeuvre als geheel ls pessimistisch; zyn levensbeschouwing is pes simistisch, al kan men hier en daar in zyn stukken passages aanwijzen, welke laaien van idealisme en geestdrift. Dat Ibsen optimist was, laat zich moeilijk rymen met de spreekwijze, welke men nu nog dikwijls in Noorwegen hoort: „Ibsen be wonderen wij, Björnson beminnen wy". Deze spreekwijze is gegrond op de levens warmte, welke men, ondanks de wisselende leuzen,vindt ln de werken van Björnson, die altyd heeft gepropageerd; het leven is liefde en arbeid en het cynisme, de koude verbittering van Ibsen. Een optimist noemt men niet den man, die in den bekenden rijmbrief aan Georges Brandes schreef; „Ik vraag alleen; myn roeping is het niet te antwoorden" (in 1875, dus tusschen het idealistisch getinte „Keizer en Gallileër" in 1873 en „Steunpilaren der Maatschappy" ln 1877!). Het ls onnoodig te wijzen op „Hedda Ga bler", het stuk van levensleegheid en zwart pessimisme, het lugubere „Gabriel Bork man", op „De Wilde Eend", het drama der leugenmenschjes en mislukkelingen, als wij lezen hoe hy ln „Als wy dooden ontwaken" zyn kunstenaarsleven heeft geresumeerd: „Een leven van schoonheid en zon heb ik gezocht, en ik heb my afgemat in een klam kelderhol tusschen koude steenen en klei- klompen". In deze epiloog beluisteren wy een grijsaard, die zich in bittere woorden uitlaat over leven en kunst. Zooals hij b.v. ook in het symbolische Bouwmeester Sol ness, die zijn roem ziet vervagen, als de jongeren met nieuwe Ideeën komen en nieu we kunst, zich zelf heeft geteekend. De ver bittering moet te erger zijn ouderdom ver gald hebben, toen vier a vyf jaar voor zyn dood, zyn gezondheid begon te wankelen, intellectueele arbeid hem moest verboden v. orden en hy langzaam afstierf, den laat- sten tijd in gedeeltelijke bewusteloosheid, tot 23 Mei 1906 de telegrammen het nieuws van zyn dood over de wereld droegen. Hy had de wereld overvloedig van zyn ryke talenten gegeven, maar hy had de liefde niet. Wy behoeven er niet op te wyzen, dat Ibsen beperkt blijft voor volwassenen met onderscheidingsvermogen. Uit het boven staande blykt, dat de geest van zyn stuk ken veelal niet Christelijk is. Ibsea is geen Shakespeare of Vondel, zyn gewaande diepzinnigheid heeft men door grond, de beteekenis van enkele stukken werd ontleend aan de actualiteit en de ma nier, waarop hy de vraagstukken belichtte, is soms' eenzydig maar hij blijït een too- neelschrijver van Europeesche vermaard heid, niet het minst door den invloed, dien hy op anderen heeft gehad (o. a. liaupt- mann), en een keur uit zyn stukken zou, gezien het huidige programma wan onze tooneelgezelschappen, een verrijking zjjn van menig reportolre.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 5