'F
het herkenningsteekeni
HENDRIK IBSEN
ZÓÓ WORDT DE ORIGINEELE
KING PEPERMUNT VERKOCHT
X Liefde en lijden
VERHAGEN's Parijsche Wafels blijven altijd welkom
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Tweede Blad Vrijdag 16 Maart 1928
GEMENGD NIEUWS.
Wat een dokter soms
overkomen kan
Een tank op het oorlogspad
Een brandstichter
Door een tramwagen
overreden en gedood
Een lijk gevonden
Op den onbewaakten overweg
M SPECIKLE vrrx AHJES Aio CT PEP OM&
Voor de tweede maal
Engros firma C. H. S. H E I L K E R Haarlem
RECHTSZAKEN.
LEGER EN VLOOT.
Door zijn eigen revolver
gewond
Een plechtige uitreiking der
militaire Willemsorde
Met een mes in 't hart gestoken
Een woesteling
LANDBOUW EN VISSCHERIJ
Knoeierijen met Nederlandsche
pootaardappelen
VERKEER EN POSTERIJEN.
De Olympiade-zegels
Onder het vele, dat wy lazen in verband
met 't sterven van dengrooten T o o r o p,
trof ons bijzonder de rede van den voorzitter
van den Haagschen Kunstkring, Albert
Vogel, waarin hulde wordt gebracht aan
den afgestorvene als m e n s c h, als den
grooten banierdrager van de liefde en van
het lijden.
Het is een troostend verschijnsel te midden
van het duistere materialisme in onze dagen,
dat er zelfs boven de wetenschap en de kunst
uit, nog zooveel belangstelling bestaat voor
de dragers der cultuur als mensch. Wij
hebben dat met vreugde begroet kort gele
den bi) het sterven van den eminenten
Loreniz, wij vangen dat nu weer op als eer.
zuivere traan op een paarlemoeren schaal, bij
het geengaan van dezen apostelaar. Een
lichten., schijnsel op duistere horizonten!
Om terug te keeren tot ons onderwerp
de herdeningsrede van Vogel. Eerst
schetst de redenaar ons, sober maar ver
heven, het leven als nietig schakeltje
tusschen twee eindeloosheden, verleden en
heden, zich beide verliezende in Godd e
dood als ons aller begin, waar door den
Algoede, Alwijze en Almachtige de juiste ver
houdingen zullen worden hersteld, welke in
dit korte leven, maar al te vaak verloren
gaan. Zóó bezien, is het leven voor ons allen,
niet alleen een begin, maar ook zuiver gewin!
O, wat bestaan onder ons toch nog veel ver
breide dwalingen, averechtschc opvattingen
over de waarde van leven en dood!
Na deze inleiding wijst Vogel op het
leed, dat ook aan Toorop, gelukkig mogen we
wel zeggen, niet gespaard bleef. Dat leed
blijft aan niemand onzer onthouden, al is zoo
heel vaak de schijn geheel anders, al lijkt het
dikwijls, dat op buurmans woning voort
durend de zon haar heerlijke weldoende
stralen in bundels laat neervallen, terwijl op
onze stulp stormen en hagelsteenen neerbeu
ken. Schijn, bedrog niet anders! Maar wat
Toorop zoo sierde, en wat wij van hem
moeten navolgen, is de heldhaftigheid, waar
mee hij zijn zwaar lijder» en zijn leed wist te
torschen. Hij, de begenadigde kunstenaar,
had geleerd te lijden, te dulden en te ver
dragen zonder mopperen en klagen, en zoo
wist hij zich prachtig boven 's werelds korte
leed te verheffen. Zoo wist hij zelf te lijden
met een glimlach op de lippen, en zich
daarentegen vol belangstelling voor het leed
van anderen te gedragen.
Dit moet ons tot nadenken stemmen, die
vaak zoo vol klachten zijn over eigen beperkt
leed, dat wij den oceaan van leed, waarin
anderen zwemmen, vaak zonder ooit vasten
wal te bereiken, niet zien.
Toorop wist zich daarboven te verhef
fen; hem had het lijden, al de miserie der
wereld, gezuiverd en gelouterd; hij beminde
het nietigste in Gods Schepping, dat
meesterwerk zijner Almacht, maar vooral
den mensch, den zwakken en verdrukten
mensch, zijn evennaaste. Hem zelf had het
lijden en het leed van alles, behalve van zijn
van God gegeven kunst, los gemaakt; hij was
vol eenvoud, vrij van IJdelheid; vol liefde
zachtmoedigheid en vergiffenis voor anderen;
den hoogmoed uitgeworpen hebbende, knielde
hij in ootmoed voor den Meester zijner Apos
telen neer!
Zoo werd hij krachtens zijn geloof de
banierdrager van het lijden en van de liefde
en kwam hij hierdoor tot meerder wijsheid,
dieper levensbesef, inniger naastenliefde,
grooter majesteit.
Wat Paul Sabatier over St. Fran
ciscus zegt, kan ook van Toorop gezegd
worden: „Hij predikte de liefde niet alleen
aan anderen, hij was er zelf dronken van;
hij bezong haar (ook in zijn schilderstukken
Ja, wat meer zegt, hij leefde er van!Hij
deelde de schatten zijns harten uit aan ieder,
die er ehoefte aan had
Toorop was een mensch, geplaatst te
midden van menschen, zooals wij. Hij schit
tert echter boven ons uit, omdat hij het
lijden en het leed, hem door God opgelegd,
zoo subliem heeft weten te dragen. Hij heeft
dat lijden op zijn handen gedragen als een
kostbaren schat, hij heeft het bestraald me;
den glimlach zijner fonkelende oogen en
zoo is dat lijden voor God veranderd in goud,
in een schat, den e e n i g e n schat, dien
hij kon meenemen in het graf, meenemen
naar den rechterstoel.
Laten wij, evenals Toorop, banierdra
gers zijn van de liefde en het lijden!
De bekwaamheid daartoe, hem geschon -
ken, zal ons niet onthouden worden!
R. vertelt in het „Hbld.":
In een klein provinciestadje vestigde zich
eenige jaren geleden een jonge dokter. Het
vlotte niet met de practijkondanks het
feit, dat de jonge man steeds prachtige exa
mens had afgelegd.
Op een nacht echter werd de medicus uit
zijn slaap gewekt door een oorverdoovend
lawaai. Verschrikt sprong hij zijn bed uit,
Wat was dat?Liep de wekker af?
Hij trok het licht aan en zag dat het pas
even over twaalven was. Plotseling klonk
weer het luide belgerinkel door het huis en
nu ontdekte de geneesheer, dat het de
nachtbei was, die overging. Het was voor
het eerst van zijn leven, dat hem zoo iets
overkwam.
Haastig had de jonge medicus zijn klee-
ren aangeschoten en schoof nu de grendels
van de voordeur. Een welgedane heereboer
stond op de stoep.
„Dokter", begon hij, „mijn kind is ziek
Wat kost het als u dadelijk met my mee
gaat naaren hy noemde een dorpje op
ongeveer twaalf kilometer afstands gelegen.
„Hebt u een rytuig of auto bij u?"
„Neen dokter, maar u hebt toch een
auto?"
„Jawel."
„Wat kost het m;i, als u nu dadeiyk in uw
eigen wagen wegrydt?"
„Tien gulden."
De dokter zelf vond het een heele som,
maar hy wist, dat de dikke man het best
kon betalen.
„In vredesnaam", zuchtte de ander, ,,'t Is
wel duur
De dokter liep naar de garage en stond 'n
minuut later met zyn wagen voor de deur.
„Stapt u maar in."
„Waar woont u?"
„Ik zal het u wel wijzen."
In razend 3 vaart snorde de auto langs
den verlaten weg en na een kwartier zei
de heereboer:
„Hier den hoek om, dat witte huis, daar
woon ik."
De auto stopte voor een mooi oud heeren
huis en de dokter sprong uit den wagen. De
heereboer duwde hem zonder een enkel ver
klarend woord een briefje van tien gulden
in de hand, groette kort en duwde het hekje
open.
„Wat beteekent dat?" vroeg de dokter ver
baasd. „U zei, dat uw kind ziek is en..."
„Dat is ook zoo, dokter ik heb mijn doch
tertje naar het ziekenhuis gebracht. Aan 't
station kon ik toen geen rijtuig of auto meer
krijgen om mij naar huis te brengen. Daar
om heb ik u wakker gescheld en u zelf den
prijs laten bepalen. Ik dank u voor uwe wel
willendheid, wel te rusten, dokter!"
De auto raasde terug en de jonge genees
heer nam zich stellig voor om in het ver
volg het nachttarief op vijf en twintig gul
den minstens te bepalen.
Hoe een versterkte boerderij geramd zou
worden
Woensdagmiddag heeft, aldus schrijft de
„N. Crt.", de tank, die het leger sinds korten
tijd rijk is, te 's Gravenhage een demon
stratie gegeven van haar niet te onderschat
ten krachten.
In de Ruygrokstraat, in de nieuwe wyk
by den Waaïsdorperweg, staat tusschen heel
wat huizen, die men nog aan het afbouwen
is, een verlaten boerdery met een leegge
haalde hooischelf. De oude bedoening moest
toch tegen den grond, em daarom had de
aannemer van het werk geen bezwaar om de
tank een gedeelte van zijn werk te laten
doen. Van de verlaten boerdery was met een
beetje fantasie een prachtig versterkt punt
uit een oorlogsLont te maken. De grenadiers
uit Waalsdorp namen bezit van punt en
versterkten het. Dakpannen werden gelicht
om ruimte te maken voor mitrailleurmonden.
Door gaten in den muur staken geweren.
De leeggehaalde hooischelf bleek toch nog
schuilplaats te kunnen bieden aan een zwa-
ren mitrailleur.
Toen kwam de tank.
Rond het huis had men met veel moeite
een barricade gemaakt van oude balken,
prikkeldraad, enz. Daar was een paar uur
aan gewerkt. Voor de tank had dat niet ge
hoefd. Want toen het gevaarte met zijn rups
banden den eersten balk eenmaal te pakken
had, werd alles plat gereden. En ongestoord
ging het monster door. Wie het oorlogstuig
voor de eerste maal zagen werken, kregen 't
zelfde gevoel, dat de soldaten aan het front
kregen, toen de tanks voor de eerste maal
in het geding werden gebracht, een gevoel
vanlaten wij maar uitscheiden, tegen dat
logge gevaarte is toch niets te doen. Een
paal van den hooiberg werd plat gereden
als een lucifershoutje. Haastje repje .noesten
de soldaten zich in veiligheid brengen. Toen
ramde de tank den muur van het kleine
schuurtje. Maar die was nog niet zoo oud
en vrij stevig gebouwd.
De eerste aanval mislukte. Doch met
domme kracht ging de tank telkens terug
om telkens opnieuw tegen den muur te loo-
pen. Eerst trilde het gebouwtje alleen maar,
toen kwamen er dakpannen omlaag, einde
lijk kwamen er scheuren en ten slotte begaf
de buitenmuur het. Door een groot gat reed
de tank naar binnen.
De man binnenin deed laconiek het luikje
open om te vragen of het zoo goed was.
Via een ander gedeelte der barricade ging
de tank verder. Maar de oefening was afge-
loopen, het monster reed weer op een
vrachtauto en werd netjes afgedekt voor het
vervoer naar zijn standplaats.
Met heel veel moeite ramden de soldaten
de neerhangende stukken muur los.
De belangstelling uit militaire kringen was
natuuriyk zeer groot.
Gisteren is te Winschoten, zekere j. B.,
als verdacht van brandstichting inzyn
koffiehuis te Muntendam, in voorarrest
gesteld.
Te Oostburg is gisterenmiddag, in de
Brouwerijstraat, het 7-jarig zoontje van
den heer F. Dieleman, onder een wagen van
de tram geraakt. De jongen werd dood op
genomen.
Te Enschede is in de Spoorgracht van
de iyn EnschedeHengelo, het lijk gevon
den van den sedert Zondagavond vermis
ten brievenbesteller W., uit Enschede.
Een botsing, die nog goed afliep.
Trein 560, van Stadskanaal komende,
heeft, naby Weerdinge, een auto op den
onbewaakten overweg naar Valthe, aange
reden.
De auto werd geheel vernield; de inzit
tenden kregen geen letsel.
Doordat de machinist te sterk remde,
ontspoorde de locomotief en drie rijtuigen;
ook hierbij geen persoonlijke ongelukken.
Het verkeer ondervond ruim een uur ver
traging.
IN ROLLEN VAN I O EN 5 CT,
KING
EXTRA
STRONG
Te Rotterdam is opnieuw brand uitge
broken in het in de Maashaven by Furness
liggende s.s. „Rokos Vergottis", nadat eer
gisteren reeds een vry felle brand in de
lading woedde, welke pas na langdurig blus-
schen kon worden gedoofd.
Dezen keer werd vuur ontdekt in het voor-
ruim in ladingen katoen en aardnoten; ge
lukkig had het geen ernstig karakter. Eigen
personeel, de „Havendienst II" en gasten
van spuit 51 hebben het vuur met zes stra
len bestreden, onder leiding van brand
meester Vry dag en hoofdman van der Tas.
KING
EXTRA
STRONG
Te 's-Gravenhage is op het Prins Maurits-
plein een ongeluk gebeurd, dat echter nog
vrij goed is afgeloopen. Een wissellooper der
Twentsche Bank kwam uit het bijkantoor van
genoemde bankinstelling ana het Prins Mau-
ritsplein.
De man draagt altijd een automatisch
pistool bij zich om zich ln geval van nood te
kunnen verdedigen. Ook gisterenoohtend had
hij het wapen bij zich gestoken. Toen hy het
uit den achterzak van zijn broek wilde nemen
om het in zyn jas te bergen ging het eens
klaps af. De man werd door vier schoten in
de heupstreek getroffen. Zijn toestand is
redelyk.
Te 's-Gravenhage heeft gisteren op het
Malieveld de plechtige uitreiking plaats ge
had van de decon tie var ridder Militaire
Willemsorde 4de klasse aan den kapitein
van het Indische leger G. F. V. Gosenson.
Alle in de residentie gelegen troepen na
men, onder commando van den kolonel H.
A. Seyffardt, aan de plechtigheid deel.
Nadat een carré was geformeerd, werd
de ban geopend. Het Wilhelmus werd ge
speeld; daarna werd voorlezing gedaan van
het Koninklijk besluit. Kapitein Gosenson
legde vervolgens den riddereed af.
De gouverneur der residentie, generaal-
majoor Insinger, wenschte daarop den ge
ridderde geluk met deze onderscheiding en
spelde hem na een korte toespraak, het rid
derkruis op de borst, waarna de overige
ridders den kapitein Gosenson complimen
teerden en een voor een huldigden met
het brengen van de gebruikelijke accolade.
De ban werd hierop gesloten.
Vervolgens richtte generaal Insinger zich
tot d» officieren, onderofficieren, korpo
raals en manschapnen ln een toespra
waarin hy memoreerde, dat kapitein Gosen
son in het eerste halfjaar 1927 na moel-
zamen strijd in Atjeh en onderhoorighe-
den de schuilplaats van de bende opstan
delingen van Tjoet Ali opspoorde en den
bende-leider, zoomede diens assistenten
Teangkoan Najar, Imeum Sabi en later
Hadji Jahja wist neer te leggen
Tenslotte werd voor den geridderde ge
defileerd.
Dezer dagen heeft voor het Schwur-
jericht te Aken terecht gestaan de 23-jarige
mijnwerker Joh. S. uit Nieuwenhagen geb.
te Neustrass (D.), beschuldigd ln den nacht
van 19 September 1.1. onder Herzogenrath
op den openbaren weg zekeren Arets met
een broodmes in het hart te hebben gesto
ken. A. overleed in het hospitaal te Aken
Tevoren had verdachte met zijn broers, met
wie hy in voortdurende vijandschap leefde,
in een café te Kerkrade twist gehad.
S. ontmoette later een persoon over de
grens en daar hy meende, dat het zijn
broer was, bracht hij hem den steek toe.
11 October is S. door de maréchaussee te
Nieuwenhagen gearresteerd en 25 Januari
aan de Duitsche justitie overgeleverd.
Verdache beweerde uit noodweer te heb
ben gehandeld.
Een groot aantal getuigen werd gehoord.
De eisch luidde 6 jaar gevangenisstraf; het-
vonnis 2>< jaar.
Voor de Rotterdamsche rechtbank heeft
terecht gestaan zekere H. G„ beschuldigd van
mishandeling, zwaar lichamelyk letsel ten
gevolge hebbend verdachte had op 24
December zekeren M. de Korver in een café
aan de Maashaven met een bierglas op het
linkeroog geslagen, waardoor het noodzakelyk
was geworden dit oog te verwijderen heeft
het O. M. geëischt een gevangenisstraf van
twee jaar.
De uitspraak werd bepaald op 29 Maart
a.s.
Onlangs vestigde de heer Ir. Koeslag, direc
teur van het Centraal Bureau van keuring
van zaai- en pootgoed, in de landbouwpers
de aandacht op de knoeieryen, waaraan de
Nederlandsche export van de ziektevrije poot-
aardappelen in het buitenland is blootgesteld,
o.a. in België en Duitschland. Zoo werden
b.v. in België verbouwde aardappelen met be
hulp van vervalschte certificaten als officieel
goedgekeurde, ziektevrije Nederlandsche poot-
aardappelen verhandeld. In Duitschland
kreeg de knoeierij met dit Hollandsch pro
duct een omvang, dat zelfs een landbouw
blad aldaar er tegen waarschuwde. Volgens
het Centraal Orgaan van den Handel in
Aardappelen, Fruit enz., heeft „Der Mittag"
onder hoofd „Schwindel mit Holland schen
Kartoffeln" ook deze knoeierij aan de kaak
gesteld. Het Centraal Orgaan erkent, dat
onzerzyds krachtig tegen dit geknoei moet
worden opgekomen, doch protesteert ten
sterkste tegen den onverdienden blaam, wel
ken het Duitsche blad op het meerendeel der
Hollandsche exporteurs werpt. Inmiddels
dringt het Centraal Orgaan er op aan, dat
de knoeiers zullen worden opgespoord en
hun namen gepubliceerd.
In de aanvankelijk vastgestelde kleuren
van een 3-tal waarden der Olympiadezegéls
Is wijziging gekomen, n.l.: 1% cent, bruin,
gewijzigd in donkergroen; 1% cent donker
groen gewijzigd in cranje-geel; 30 cent, rood
bruin, gewyzigd in bruin.
De volledige serie is derhalve als volgt:
Frankeer Verkoop
waarde kleur voorstelling
IK 2 donkergroen roeier
2 3 violet schermer
3 4 licht groen voetballer
5 6 licht blauw zeiljacht
T K 10 oranje-geel kogelstooter
1° 12 rood afstandlooper
15 17 donkerblauw ruiter
30 33 bruin bokser
Naar verwacht wordt, zullen de zegels den
27en van deze maand voor het publiek ver-
krygbaar worden gesteld.
De onwerkeiyke fantast, le levens-verdroo-
mer en luchtkasteelenbouwer wordt getee-
kend, als Gynt, op zijn rug ln de hei lig-,
gend. naar de wolken kykt (I Bedrijf, 2e
tooneel)
„Zoo'n grappige wolf toch! Nou net als
als een paard!
En een man is er ook op en zadel
en teugels.
Daarachter een heks op 'n bezem met
vleugels;
Dat is moeder, die jammert en scheldt
ln haar vaart:
Peer, beest! -
Nou wordt ze bang! Aan het hoofd van
zyn mannen
Rydt er Peer, op 'n paard met goudtuig
bespannen!
De knol heeft een bos pluimen tusschen
zyn ooren,
Zelf heeft hy handschoenen, sabel en
t sporen:
De mantel is lang met een voering van
zijde.
Dapper zyn zij, die achter hem ryden;
Hy echter is toch de hoogste in waarde,
Hy echter straalt toch het heeriykst op
aarde.
De vrouwen, die buigen zich. Doch al
len staren
Naar keizer Peer Gynt en zyne heer
scharen.
Nikkel- en zilvermunt, als kiezelsteenen
Strooit hy met handenvol rondom zich
henen.
•Feer Gynt jaagt over de westerbaren,
Aan de kust staat Engeland's prins hem
te wachten,
Met Engeland's schoonen en zyn groot
machten,
Engeland's keizer en adellijke leden
Dalen de trap van den troon naar
beneden,
De keizer neemt zyne kroon af en
zegt"
De smid (die voorbykomt, tot eenige ge
sellen)
naar Is Peer Gynt, zie dat zwyn nu
aan!"
(Vertaling van Adama van Scheltema.)
Men heeft Peer Gynt den modernen
Faust genoemd. Maar de vergelyking tus
schen het romantische werk en het drama
van Goethe is moeilijk te handhaven,
wanneer men de levensbeschouwing van
Faust plaatst naast die van Gynt. Faust is
vóór alles de geleerde, de zoeker, wiens eer
zucht het is de laatste oorzaak aller din
gen te weten; Peer Gynt vraagt niet, ver
langt niet te weten, aanvaardt slechts het
leven, wanneer het hem past, en dringt
overigens de realiteit naar den achtergrond,
om zich te verliezen in den schyn van
luierende droomen en het onwezenlyke „als
eens"doctor Faustus is een type der
zestiende eeuw, Peer Gynt wilde Ibsen ma
ken tot de verpersooniyking van zyn tijd
en landgenooten. Faust was geloovig en geeft
zich in de macht van den Booze Gym
vindt na een leven van aardsche leegheid
het Geloof, de Hoop en de Liefde.
Zooals de schrijver ln het buitenland tot
de erkenning kwam, dat er ook veel goeds
en schoons in zijn land en landgenooten
was, bleef Noorwegen niet langer blind
voor de schittering van zyn gaven. Na de
verschyning van Brand verleende het Stor
thing hem een dichter-jaarwedde; in 18G9,
twee jaar na Peer Gynt, reisde hy uit
Rome wég, en hij wordt zelfs door zyn
land afgevaardigd om het te vertegenwoor
digen bij de opening van het Suez-kanaal
Gedurende de reis schreef hij zyn nieuw
stuk, het actueele blijspel „Verbond der
Jongeren". In proza. Na Kroonpretendenten.
Brand en Peer Gynt is dat geen toevallig
heid, geen gril-zonder-beteekenis van den
schryver. Deze drie stukken teekenen Ibsen
op de schoonste hoogte van zijn romanti
sche periode, maar onmiddellijk daarna be
gint ook de teruggang. Hy keert zich af
van de romantiek. Hij ontleent zyn stof aan
de werkelijkheid, ziet menschen en dineen
in het leven van allen dag om zich heen.
Die voert hy thans ten tooneele, en "net is
consequent dat hy zyn personen proza laat
spreken. Ibsen ls nu de tooneelschryver van
het Realisme. Hy gaat nu hekelen en gee-
selen, hij ziet den leugen in de samen evme
den schijn van rechtvaardigheid en deugd,
die wondeplekken bedekt. Nu geeft hij in
„Steunpilaren der Maatschappy' het leven
aan consul Bernick, die zyn maatschappe
lijke positie, zyn rijkdom en huwelijksge
luk gebouwd heeft op de vooze stutten
van laster en leugen, verloochende vriend
schap en den onverdienden slechten naam
van anderen. Nu brengt hy „Eer* poppen
huis" (Nora) in den schouwburg en stelt
de onwaardige, afhankelijke positie van de
vrouw ten toon, amusement, speelpop voor
den man. Nu brengt hij ook beroering met
zijn „Spoken' een fel requisitoir, waarin
zijn pen nog scherper is dan anders, in de
realistische schildering van de verwoesting,
welke de zonde in de maatschappij aan
richt; nu schryft hij „Een Volksvijand dat
het probleem van de politieke meerderheid
behandelt, „die vervloekte liberale meerder
heid, een der leugens van de samenleving,
waartegen ieder met verstand begitfigd
man moet strijden". Men beschouwt dit pro-
blf^n-stuk dikwijls als een soort apologie
van Ibsen, als zyn antwoord op de critiek
en de felle aanvallen, welke „Spoken' had
uitgelokt.
Ibsen sluit zyn maatschappy-stukken at
met „Rosmersholm" (ln tegenstelling met
„Een Poppenhuis" is dit1 drama gebaseerd
op den stryd tusschen den zwakken, willoo-
zen man Rosmersholm en de doortas
tende, sterke vrouw Rebecca) —en „De
Wilde Eend". Het realisme wijkt voor de
symbolische strekking van zijn volgende
tooneelwerken. zooals reeds eenlgermate te
voorspellen was uit „Spoken", nog duideiy-
ker uitkomt ln Vildanden (De Wilde Eend,
1884), en het sterkst spreekt in „De vrouw
van de Zee", „Hedda Gabler" en vooral
„Bouwmeester Solness".
„De Wilde Eend" parodieert de idealisti
sche dwepery op bijna hartelooze wyze,
meent dr. Jul. Persijn; ,,'t ls alsof Ibsen
grynslachend zyn eigen apostelschap bank
roet voorspelt". Eij lezing van dit stuk
krijgt men dan ook den indruk of Ibsen
spot met alle hooggestemde leuzen en illu
sies, den draak steekt met idealisten, die
nog in de menschen gelooven. Persoonlijk
achten wij dit pessimistische spel een der
sterkste en beste van den Noorschen dra
maturg. Onnavolgbaar zyn de karakters der
dramatische personen geteekend en nis'
licht vergeet men den zoo gemakkelijk mee
te sleepen ouden Werle, de laffe klaploo-
pende kamerheeren, den zieken ouden Ek-
dal, die zich een schijnwereldje schept me'
een' vleugellammen wilden eend en tamme
knoynen op den zolder, Hjalmar Ekdal. den
jongen Werie. De laatste biedt zijn „ideale
schuldvordering" aan, maar Ibsen maaki
hem onpractisch, zijn pogingen om het warc-
eeluk te grondvesten laat hy mislukken en j
zyn idealisme op een jammerlijk fiasco uit- I
'oopen; hy verlaat het tooneel met de woor
den: „Mijn bestemming is: de dertiende
man aan tafel te zijn, Hjalmar Ekdal her
innert aan Peer Gynt en heeft ln sommige
trekken overeenkomst met Jörgen Tesman
(de echtgenoot van Hedda Gabler), dien
Ibsen in 1890 het leven zal geven; hij is de
man van „morgen denk ik eens flink aan
het werk te gaan", die in den spiegel kykt
hoe een zwarte zwier-das bij zijn haren
kleurt, een onopzettelijke poseur die graag
spreekt over zyn nederig maar gelukkig te
huis, over het gelukkig besef, plichten als
echtgenoot en vader te hebben en Iets te
bezitten waarvoor hy leven kan; hij ls
trouwhartig en naïef, maar ongeschikt voor
het harde leven; hij zou wel willen vasten
om te toonen hoe bitter zijn verdriet is
als hij maar geen honger kreeg; hy laat
de zorg voor het fotografisch atelier aan
zijn vrouw over en verdroomt zijn tijd op
de sofa, denkend over de uitvinding waar
voor hij' het idee nog niet heeft ontvangen.
Misschien is hij alleen echt als zijn doch
tertje zich in exaltatie heeft doodgeschoten er.
hij snikt: „Het nooit meer goed te kunnen
maken! (de vuisten ballend) O Gy, daar
boven)!Indien gy er zyt! Waarom
hebt ge mU dat aangedaan?" Maar de cy
nische Relling, verloopen medisch student,
is niet ver van de waarheid, als hij den
jongen Werle een illusie ontneemt: „Wij
zullen elkaar nader spreken wanneer het
eerste gras op haar graf verdord is. Dan
zal u hem (Hjalmar) in gezwollen taal
hooren praten over „het kind, te vroeg aan
liet vaderhart ontrukt"; dan zal u hem zich
zien hullen in aandoening en zelfbewonde
ring en medeiyden met zich zelf. Let maar.
op."
Zoo hoort men achter de woorden de
bijtende ironie van Ibsen en ziet men den
bitteren trek om zyn mond, zoo contrastee-
rend met den patriarchalen baard. Dit stuk
van zielige leugen-menschjes is cynisch,
Borstbeeld van Ibsen te Skiën
spottend, doodend van pessimisme; het
stemt hier en daar tot weemoed en het
schrynt door felle tragiek. Het is geschre
ven door een mensch, met een hoop-loozs
levensbeschouwing, maar door een groot
kunstenaar.
Ter kenschetsing van Hjalmar's naïveteit,
van den geest uit zijn huisgezin, diene het
volgende citaat.
Hjalmar: „En toen (hy komt thuis van
een diner) verlangden zy, dat ik iets zou
voordragen; maar daar heb ik voor be
dankt. Een mensch hoeft maar niet zoo
dadelyk naar ieders pypen te dansen. Ik
doe 't in ieder geval niet!"
Ekdal: „Neen, dien Hjalmar krijg je zoo
maar niet tot alles."
Hjalmar: „Ik weet niet, waarom juist ik
voor de conversatie moet zorgen, als ik toe
vallig eens uit ben. Laten de anderen zich
moeite geven. Laat hen dan ook maar eens
iets doen voor al het lekkere eten, dat zy
krijgen."
Gina (zijn vrouw)„Maar dat heb je toen
niet gezegd?"
Hjalmar (neuriënd)„Ho-ho-hozy
hebben wel zoo iets te hooren gekregen."
Ekdal: „Heb je dat dien kamerheeren in
hun gezicht gezegd?"
Hj.: „Ja, waarom niet? Later hadden
wij een kleine kwestie over Tokayer.
Ekdal: „Dat is fyne wyn."
Hj.: „Die kón fyn zyn. Het hangt er
heelemaal van af, hoeveel zonneschyn de
druiven gehad hebben."
Glna: „Nee maar! Hoe kom je op't idee?"
E.: „En begonnen zy daarover te dispu
teeren?"
Hj.: „zy wilden het probeeren. Maar toen
werd huri gezegd, dat het net was als met
de kamerheeren. Die waren ook niet alle-
naal even fyn werd er gezegd."
Gine: „Nee, maar! hoe kom je op 't idee?"
E.: „Hè, hèEn dat werd hun dus on
der den neus gewreven?"
Hj.: „Vlak in hun gezicht kregen zy het!"
E.: „Zeg, Gina. dat heeft hy dien heeren
dak in het gezicht gezegd!"
G.: „Verbeeld je, vlak in hun gezicht!"
Hj.: „Ja, maar ik wil niet, dat er over
■esproken wordt. Zoo iets vertelt men niet
erder. Het waren heel gezellige, gemoede-
'ijke menschen; waarom zou ik hen dan
'•.wetsen? Weineen!"
G.: „Maar vlak in hun gezicht!"
Hedwig (Het dochtertje)„Hoe leuk, om
een rok te zien, pa! 't Staat erg goed,
■ind ik."
Hj.: „Ja, nietwaar? En deze zit me al
bijzonder goed. Hy zit me als geschilderd
misschien een beetje nauw ln de armsga-
tenhelp me eens, Hedwig (trekt den rok
uit). Ik doe liever m'n buis aan. Waar is
•n'n buis, Gina?"
G.: Hier (geeft zyn buis).
Hj.: „Ziezoo! Denk er aan. dat Molvik
■norgen zyn rok terug krygt. Ah! daarin
voel je je toch meer thuis! En zoo'n los
huistoilet past toch ook beter by myn heele
figuur. Vooral als ik mijn das zoo in twee
losse fladderende einden laat hangen
vind je ook niet, Hedwig?"
H.: „Zeker, pa!"
Wanneer Ibsen ln 1886 Rosmersholm
heeft geschreven, laat hy in 1388 „De vrouw
van de zee" verschynen, waaruit ons blijkt,
dat hy thans het symbolisme in zyn kunst
huldigt, gevolgd door „Hedda Gabler (1890)
en „Bouwmeester Solness" in 1892.
Hij is dan weer in zyn land terug, ge-
eerd en gefêteerd. De Noren onthouden hem
nu hun hulde niet; in 1898 laten zy hem,
op zeventigjarigen leeftijd, de onthulling by-
wonen van zyn eigen standbeeld, vóór het
Nationaal theater ln Christlania.
„Bouwmeester Solness" is het drama van
den beroemden architect, die per saldo
faalt ln zijn levenswerk en, na de jaren van
gerechten roem, zyn laatste dagen door
brengt in schrik en bangheid voor de kun
stenaars der jongere generatie, die zyn faam
dreigen te verdonkeren. Solness ls Ibsen; ln
het werk van den bouwmeester ls niet al-
leen Ibsen's levensarbeid te herkennen, maar
Solness' verhouding tot de jeugd is ook de
houding van Ibsen tot de jongeren, toen hy
naar zyn vaderland terugkeerde.
De symbolische stukken „Kleine Eyolf"
(1894) en „Gabriel Borkman" (1896) liggen
nu tusschen den tyd, dat Ibsen zijn litterair
testament (ln 1900) aan de wereld gaf.
Zooals consul Bernick in „Steunpilaren"
spreekt nu Ibsen zelf zUn biecht in den dra-
matischen epiloog: „Naar vi dóde vaagner
Als wy dooden ontwaken". Het ls de beken
tenis van een man, die zyn bitter inzicht in
leven en kunst uit.
Het doet vreemd aan, ln sommige bio-
graphieën van Ibsen te lezen, dat hy een
optimist was. Biyken van optimisme vindt
men in zyn vroegste werken, in zyn eerste
verzen, ln Lola van „Steunpilaren der Maat
schappy, maar Ibsen's oeuvre als geheel ls
pessimistisch; zyn levensbeschouwing is pes
simistisch, al kan men hier en daar in zyn
stukken passages aanwijzen, welke laaien van
idealisme en geestdrift.
Dat Ibsen optimist was, laat zich moeilijk
rymen met de spreekwijze, welke men nu
nog dikwijls in Noorwegen hoort: „Ibsen be
wonderen wij, Björnson beminnen wy".
Deze spreekwijze is gegrond op de levens
warmte, welke men, ondanks de wisselende
leuzen,vindt ln de werken van Björnson,
die altyd heeft gepropageerd; het leven is
liefde en arbeid en het cynisme, de koude
verbittering van Ibsen. Een optimist noemt
men niet den man, die in den bekenden
rijmbrief aan Georges Brandes schreef; „Ik
vraag alleen; myn roeping is het niet te
antwoorden" (in 1875, dus tusschen het
idealistisch getinte „Keizer en Gallileër" in
1873 en „Steunpilaren der Maatschappy" ln
1877!).
Het ls onnoodig te wijzen op „Hedda Ga
bler", het stuk van levensleegheid en zwart
pessimisme, het lugubere „Gabriel Bork
man", op „De Wilde Eend", het drama der
leugenmenschjes en mislukkelingen, als wij
lezen hoe hy ln „Als wy dooden ontwaken"
zyn kunstenaarsleven heeft geresumeerd:
„Een leven van schoonheid en zon heb ik
gezocht, en ik heb my afgemat in een klam
kelderhol tusschen koude steenen en klei-
klompen". In deze epiloog beluisteren wy
een grijsaard, die zich in bittere woorden
uitlaat over leven en kunst. Zooals hij b.v.
ook in het symbolische Bouwmeester Sol
ness, die zijn roem ziet vervagen, als de
jongeren met nieuwe Ideeën komen en nieu
we kunst, zich zelf heeft geteekend. De ver
bittering moet te erger zijn ouderdom ver
gald hebben, toen vier a vyf jaar voor zyn
dood, zyn gezondheid begon te wankelen,
intellectueele arbeid hem moest verboden
v. orden en hy langzaam afstierf, den laat-
sten tijd in gedeeltelijke bewusteloosheid,
tot 23 Mei 1906 de telegrammen het nieuws
van zyn dood over de wereld droegen.
Hy had de wereld overvloedig van zyn
ryke talenten gegeven, maar hy had de
liefde niet.
Wy behoeven er niet op te wyzen, dat
Ibsen beperkt blijft voor volwassenen met
onderscheidingsvermogen. Uit het boven
staande blykt, dat de geest van zyn stuk
ken veelal niet Christelijk is.
Ibsea is geen Shakespeare of Vondel, zyn
gewaande diepzinnigheid heeft men door
grond, de beteekenis van enkele stukken
werd ontleend aan de actualiteit en de ma
nier, waarop hy de vraagstukken belichtte,
is soms' eenzydig maar hij blijït een too-
neelschrijver van Europeesche vermaard
heid, niet het minst door den invloed, dien
hy op anderen heeft gehad (o. a. liaupt-
mann), en een keur uit zyn stukken zou,
gezien het huidige programma wan onze
tooneelgezelschappen, een verrijking zjjn van
menig reportolre.