c a de erfenis van oome job en tante jol mm 1 1 .1 I©3 mam ft VROEGE LENTE DE ROBIJN DE BOOZE KONING Het probleem van den nachtwaker [p. «lilll: I *7»«?aft- DOOR G. D. HOOGENDOORN. ^^5» Je**'-", 1 f 1 s z V len j3po&j°br&rzcl22p] Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden Maart," wat .jreng je ons nu toch voor weer? De vogels ze vliegen verschrikt heen en weer En weten niets aan te vangen: Je hebt ons verwend met je heerlijke zon! Ik snap niet, waarom je dit nu toch verzon We hadden al de Lente ontvangen. Zèg, krijgen we opnieuw nu sneeuw en Ijs? De boomen staan treurig de hemel is grijs, De bloemen ze laten hun kopjes weer hangen Toe, je hield ons nu zeker toch maar voor den mal? Och, geef ons de zon weer op duin en in dal 'k Zal je aan m'n harte weer prangen! De zon en de vreugde, dat weet je toch, zèg! Ontluiken de bloemen in struiken en heg En geven de fleur aan ons leven Ach, toe, houd je sneeuw en je ijs, ouwe heer! En geef ons morgen de Lentezon weer We zullen je er dankbaar voor wezen! CORMA. Naar Hebbel Op een mooien, zonnigen namiddag stond Assad, een jonge Turk, die eenige dagen geleden voor 't eerst de onmete lijk groöte stad Bagdad betreden had, voor de tent van den rijksten en aan- ziènlijksten juwelier. Met een groot welbehagen verdiepte hij zich in den fonkelenden gloed, die met Mjn ontelbare stralende kleuren het. leven van de steenen is. „O .edelgesteente," riep hij uit in ver voering, „terecht heeft men u verkozen om de kroon der koningen te sieren! Gij zijt het toppunt van al wat mooi is Gij zijt louter schoonheid! De stra len der zon, die ons ieder oogenblik ontvluchten, zijn m u gevangen! De he- meische elementen lucht, vuur en wa ter, worden één in uw zuiveren glans! Hier staat men aan de grens der na tuur: gij zijt het laatste en meest vol maakte van haar voortbrengsels!" De juv/eiier, die een goedmoedig man was en enthousiast voor zijn kunst schatten, stond juist bij zijn deur en verheugde zich over de bezielde woorden van den jongen man. Hij kwam naar voren, opende de winkelkast en stak Assad, terwijl hij zijn hand greep, een kostbaren ring aan den vinger. Assad - bemerkte het nauwelijks, want met .tooverkracht werd zijn blik als 't ware geboeid door een robijn van zeld zame pracht eh grootte, waarin de zon, die juist achter een wolk te voorschijn kwam,, haar schitterende stralen wierp. Onwillekeurig legde hij zijn hand op z'n hart en een diepe zucht ontsnapte aan zijn borst, tot verbazing van den juwe lier: het volgende oogenblik rukte hij met zonderlingen tegenzin den pas ge kregen r-'ng van zijn vinger en riep op hartstochtslijken toen, terwijl hij naar den robijn wees: „Houd dat ellendige ding! Maar geef mij dien!" V De juwelier schudde het hoofd en zei: „Die steen is niet te koop, al gaaft ge me nog zoayeeU" „Tóch zal ik hem hebben!" rfeó de jongeman als in waanzin en op hetzelf de oogenblik greep hij den robijn en rehdë met verwilderde oogen weg. De juwelier begon hard te schreeu wen en vloog Assad achterna, terwijl hij voortdurend riep: „dièf, dièf," en toen dat niet scheen te helpen: „roover, moordenaar!" Al gauw ontstond er een volksoploop. De man werd gepakt en onder groote opschudding voor den Kadi gesleept. „Heer!" begon de juwelier toornig zijn verhaal, „hoe jong deze man ook is. en hoe innemend hij êr ook uitrist. toch is hij een onbeschaamde', ondankbare booswicht. Ik zag hem voor mijn win kel star.n en genoot er van. teen ik hem met luider stem als een kind zijn be wondering hoorde uiten voor de schat* ten. die daar uitgesta'd 'lagen. Door mijn goedhartigheid gedreven. dacht ik: „Je- zult het eens goedkooper heb ben dan een ander!" en ik nam een kostbaren ring én stak dien aan zijn vinger. Ik verwachtte, dat hij groote oogen op zou zetten over dit onver wachte geschenk, en dat hij niet weten zou, hoe zijn dankbaarheid te toonen. Maar inplaats daarvan schonk hij haast geen aandacht aan mijn vriendelijkhe d en slaakte tot mijn groote ergernis die pe zuchten, die al heel weinig te pas kwamen. Daarna trok hij notabene den ring van zijn vinger, gooide dien mij minachtend toe en verlangde" op zóón gebiedenden toon, alsof hij, wanneer hij wou, ook wel mijn leven kon eischen, den schitterendsten robijn, dien Ik ooit in mijn bezit gehad heb. Toen ik, mijn toorn bedwingend, hem kalm de opmer king maakte, dat die steen niet te koop was. zei hij ronduit, dat hij hem zou hebben en nam. met de bekende min achting voor formaliteiten, die dieven er op nahouden, oogenblikkelijk bezit van mijn eigendom en rende er mee weg. Ik vloog hem achterna: hoe mijn corpulentie mij dat toeliet, nog wel op dit uur van den dag, als men juist zijn maaltijd genoten heeft, begrijp ik zelf niet," maar de angst schynt een mensch bóvennatu'Tluke kracht te geven!" De Kadi, die een lange magere man was én .een gelaat had als een roof vogel, sorak in d'en tijd over dieven nr-" - Hij vroeg Assad op vriendelijken toon, óf hij de aanklacht, die tegen hem uit gebracht was, ontkende? „Hoe zou ik dat kunnen!?" gaf de jonge man somber ten antwoord. „Het zou je ook niet helpen," her nam de Kadi met een i alscben glim lach, dien hij van den duivel had af- cekeken en waarmee hij gewoon was zijn slachtoffers den genadestoot te geven: „Voert hem buiten de stad en hapgt hem op, maar vergeet niet, hem vooraf stokslagen te geven." Daarna nam hij zijn pijp, die een slaaf hem aangaf. Assad werd weggevoerd. Op straat keerde hij zich tot den juwelier, die in de opschudding den heelen robijn ver geten had terug te vragen, en zei: „Heer ik smeek u om een laatste gunst. Laat my den steen tot aan myn dood behouden. Gaat gy mee tot aan het schavot, daar zal ik u den steen terug geven. Weiger het niet, voor dien korten tijd!?" zoo smeekte hy. De dikke juwelier had een goed hart en toen hy naar het mooie gezicht van Assad keek, kon hy 't niet weigeren. Hij kreeg zelfs zooveel medelijden, dat hy nu graag den steen geofferd zou heb ben, als Assad'3 leven daarmee gered had kunnen worden, maar 't was nu niet meer te verhelpen. De Kadi kwam nooit op een genomen besluit terug. Toen Assad bij het schavot was aan gekomen, haalde hij den robijn te voorschyn, hy hield hem een oogenblik in de zon, bracht hem met een wee moedig gebaar aan zijn lippen en wilde hem toen aan den juwelier terug ge ven. Maar voor hij zoo ver kwam, trad een grysaard naar hem toe, die er zeer eerbiedwaardig uitzag en Voor wien al het volk als vanzelf uit den weg ging. Deze keek Assad gestreng aan en zei: „Zijt gij een dief?" Assad kleurde en zei': „Ja heer, dat ben Ik en binnen weinige oogenblikken zal ik daarom sterven!" „Hebt gy berouw over uw diefstal?" vroeg de grijsaard dan. „Neen," antwoordde Assad toen op be- slissenden toon, „lk heb geen berouw. Wat mij zoo in dezen steen boeit, weet ik niet, maar ik sterf liever, dan dat ik hem in een anders bezit zie, want dan zou ik hem weer stelen!" „Zonderling," zei de grysaard. „Geef mij uw hand eens." Assad reikte hem de hand. Plotseling bevond hij zich op een on bekenden straatweg. De grysaard stond naast hem. Meer verbaasd dan ver heugd keek Assad zijn redder aap. „Gy zyt meer dan 100 mijl van Bag* dad verwijderd," zei de oude man, „ik heb daar ten teeken van uw onschuld een lammetje achtergelaten. Geloof echter niet, dat ik u gered zou hebben, als gij uit hebzucht dien robijn gestó len nadt. Ik ben een eeuwenoude too- venaar. Een vyand van my heeft ejen prinses betooverd in een robyn; lk heb niet de kracht om de betoovering te breken, maar ik weet, hoe 'f gebéuren kan en ik tracht dat Op alle manieren te doen geschieden." „Een prinses! Deze robyn!" riep As sad ontsteld, „en kan ze door my be- vryd worden?!" „Dat weet zy zelf alleen, door wien zy bevryd kan worden, maar evenmin ?.Is ik mag zy u dat zeggen. Als gy wilt, kunt gy haar spreken. Wanneer gy om middernacht al uw gedachten bt) dei} robijn houdt en hem driemaal over de palm van uw hand wrijft, zal de betoo vering vyf minuten wijken. En in dien korten tijd kunt gij haar iederen dag zien en spreken." Op hetzelfde oogen blik was hy verdwenen. Assad merkte 't nauweiyks, want al zijn gedachten waren by den wonder- mooien robijn, dien ny nog steeds in zijn hand hield. Hy verheugde zich, dat de zon al be gon te dalen en het middernachteiyk uur niet ver meer was. Hy liep hard door en kwam tegen den avond aan een herberg. Dadeiyk ging hy naar zijn kamer en wachtte met ongeduld het spookuur af. Eindeiyk sloeg het twaalf. Al zyn ge- dachten bij den fonkelenden steen, wreef hy dezen driemaal in zyn hand palm. Plotseling stond er een wonderschoon meisje voor hem. Ze boog zich een beetje voorover en vroeg iets verlegen: „Waar ben ik?" Assad was veel te ver baasd en geschrokken, dan dat hy kon antwoorden, maar toeft schoot het hem te binnen, hoe kort de betoovering week, en hy herstelde zich en zei: „PrinSes, ik ken uw betoovering. Sta my toe u te verlossen, ik geef er myn leven voor prys." „Ik zou niets liever wenschen," ant woordde het meisje, „maar 't za) nooit iemand gelukken my te verlossen, niet omdat 't zoo moeilijk is. maar juist om dat 't zoo gemakkeiyk is. De boosaar digste vanalle toovenaars heeft my, de dochter van een machtig sultan, in een robyn veranderd om zich op myn vader te wreken, die hem een misdaad had verhinderd. De betoovering kan ge broken worden door ieder, die den robyn in zijn bezit heeft, maar zyn bedoeling was om my nimmer meer van het le ven te laten genietan. Daarom is het middel om my te verlossen zoo gemak kelijk, dat het iedereen, op iedere plaats en op ieder oogenblik ten dienste staat. En tot mijn grootste ellende heeft hy my het middel verteld, dat ik als "t kostbaarste geheim moet bewaren, om niet voor eeuwig een robyn te biyven. Ik voel een huivering door mij heen gaan, de tyd is om. Zeg my uw naam."' Maar voor Assad tijd had haar zyn naam te zeggen, lag de donkerroode robyn weer in zyn hand. Zoo verliep een jaar. Iederen nacht sprak Assad vyf minuten met de Prin ses, maar zyn hoop om haar te verlos sen was allang verdwenen. Op een zonnigen morgen zat Assad ver buiten de stad, by de rivier. In zyn hand lag de robijn rood en fonkelend in de stralen van de zon. In stille vertwy- feling staarde hy er naar. „Wat een pracht van een steen," hoorde hij plotseling achter zich zeggen. Hy keek om en zag een bejaarden man achter zich staan, met een geblsdtnde: vorstelijk voorkomen. „Ja^ een prachtige steen;" .herb Assad - 'somhér, 'terwijl hij met een voel van spyt den steen in zyn zak st: „Jonge man, ik wil dien steen van koopen. Zy herinnert my op een onve: klaarbare wijze aan mijn dochter, die verloren heb en van wie ik nooit eeh spoor heb kunnen vinden. Den prys kuilt gij zelf bepalen." Assad schudde hetr hoofd, zonder op te kijken, eh zei op kouden en bitteren toon: „Al zoudt.gij mij een koninkrijk aanbieden, ik zou u den steen 'niet ge ven. Zelfs by mijn dood geef ik hem niet uit handen, ik neem hem mee tot in myn graf." Toen riep de man toornig: „Gy zult mij dien steen geven, of ik neem uw leven er by!" Hierby richtte de man zich op in Volle lengte en zag Assad gebiedend aaü. Deze stond eveneens op en een honende glimlach trok over zijn gezicht. Toen wenkte de man eenige gewapende mannen, die Assad nu eerst op eenigen afstand bemerkte. „Toont dien hond daar," riep de man uit, „hoe de Sultan doet met diegenen,» die hem durven trotseeren!" Assad trok zyn dolk, maar zyn tegen-; stand was vruchteloos. Toén bemerkte hy, hoe de Sultan hem nauwkeurig ga desloeg: Een spottend lachje gleed over zyn gezicht: vlug haalde hij den robyn te voorschyn, keek den Sultan aan, eh slingerde, voor iemand het verhinderen kon, den robyn in de rivier. „Doorsteekt hem!" riep de'Sultan, be vend van woede, terwyl hy zyn zwaard uit de scheede trok. r* Eensklaps stond de Prinses voor hem: zy greep het zwaard uit haar vaders handen. „O Fatime, myn dochter, zie Ik U eindeiyk terug?" riep de Sultan uit. De verheugde en verbaasde dienaren trokken zich bescheiden terug. „Hoe, vader," riep Fatime uit. „kunt gij myn redder dooden?" Verslagen zag de Sultan Assad aan. „Ik wilde u dooden, maar nu zult gij leven in rykdom en geluk tot het einde uwer dagen. Al zoudt gy myn komnk- j:yk eischen, ik zou het u geven!" MVIk eisch niets," hernam Assad som- beik en zich tot de prinses wendend: „Ik had gaarne mijn leven voor u ge offerd. maar ik kon u niet bevryden. En vandaag was ik nietswaardig ge noeg, om den robijn weg te gooien. Ik vraag u vergiffenis." „Ik heb u niets te vergeven," ant woordde Fatime, „juist omdat gy uit eigen beweging den robyn, waaraan gy zoo gehecht waart, van u geworpen hébt, is de betoovering gebroken. Het was een gemakkelyke en daarom juist zoom onmogeiyke voorwaarde. Ut dank u myn leven." Toen trad de Sultan naar voren en zei: „Daar gij myn koninkryk niet eischt, schenk ik u de hand myner dochter Faüme. Van nu af aan zyt gy myn zoon." Zoo werd Assad, die in Bagdad begon met ter dood veroordeeld te worden, ten slotte de schoonzoon van den Sultan en telkenmale als hij later den Kadi te genkwam, knikte hy dazen genadig toe, wat den rechter zoo woedend maakte, dat hy den glimlach vergat, dien tnjvan den duivel had afgekeken. PALJAS. Lang- geleden was er een kon'ng, zóó slecht en zóó overmoedig en heersch- zuchtig,.d hy alle landen van de we reld veroveren wilde en alle volkeren in vrees en angst bracht. Hij verwoestte alles te vuur en te gen. Het was bont gekleurd als de staart van een pauw, die sel een bezet te zyn met duizenden oogen en in ieder oog was een geweerloop. De koning zat in het mid den van het schip: hy behoefde slechts op een veer te drukken en er vlogen dui- en ieder sidderde al by het hooren van zyn naam .zwaard; zyn soldaten vertrapten het ko ren en de velden, staken de boerdsryen in brand en joegen de arme dorpelingen op de vlucht. Dageiyks groeide zyn macht en ieder sidderde al by het hooren van zyn naam. Uit de veroverde steden voer de hy goud en kostbaarheden mede. Hy was de rykste koning van de wereld en de vreemdelingen, die zyn kasteelen. palel zen en triomfbogen zagen, zeiden tot elkander: „Welk een groot koning!" Maar zij zagen niet de ellende van zyn onderdanen of hoorden niet de zuchten, die opstegen uit de afgebrande steden. En de koning zelf zei ook: „Welk eer, groot koning ben ik toch! Maar ik moet nog veel meer hebben! Geen macht moet grooter zyn dan de myne!" zend kogels uit en dadeiyk daarna werden de geweren weer opnieuw geladen. Honderden sterke arenden werden aan 't schip gespannen en zóó vlogen ze op naar de zon. Diep onder hem lag de aarde. Eerst leek zy een groote, omgewoelde akker a.er een groote lanüKaart, ten slotte scheen zy geheel in nevelen gehuld. Hooger, steeds hooger vlogen de ade laars. Toen zond God één van zyn engelen. Aanstonds zond de booze koning dui zenden kogels op dezen af. Maar als hagelkorrels rolden de kogels van d» schitterende vleugels van den engel af. Eén bloeddruppel echter viel van de witte vleugels op net schip; brandend Hjj sloeg in de lucht en raakte niet één mug En hy maakte oorlog met de naburige koningen, en overwon allen. Die koningen liet hy met gouden ketenen aan zyn wa- gen binden, wanneer hy door de stad reed, en als hy aap tafel zat, moesten ze voor hem en zyn hovelingen geknield liggen en de stukken brood oprapen, die hixn toegegooid werden. Ten slotte liet de koning zyn eigen standbeeld op alle plei nen plaatsen. Maar toen hy in zyn hoogmoed het beeld ook in de kerk wilde laten brengen, zeiden de menschen: „O koning, gy zyt groot en machtig, maar God is grooter en machtiger en wy mogen dat niet toelaten." „Wel," zei de booze koning, „dan zal ik ook God overwinnen!" Toen liet hy een kostbaar schip bou wen, waarmee hy door de lucht koh vlie- drong hy er in en woog als duizenden centenaars lood en sleurde het schip met duizelingwekkende vaart naar de aarde. De vleugels van de krachtige vogels braken, en het schip viel versplinterd op de aarde. Halfdood bleef de koning tus- schen de takken van een boom hangen. Maar toen hy weer op zyn troon zat, zei hy: „Ik z&l overwinnen: ik heb het gezwo ren en het z&l gebeuren!" Zeven jaren lang liet hy werken aan kunstige schepen, die door de lucht kon den zeilen en hy liet bliksemstralen ma ken van het hardste staal, die den hemel- burcht zouden moeten doorboren. Uit alle landen verzamelde hy groote legerbenden Allen gingen aan boord van de kwistig Over 't veld en over struiken, Over heggen, boom en strenk. Totdat bij een vrij breed water Alle moed den man ontzonk: Want Juist sprong hij op den vlonder, Denkende: „Nu ben ik vry!" Toen de vingers van myn tante Stevig knepen in z'n zy! „Laat me los!" gilde de landman, „Mensch, die ldst, die is van myi Pas toch op hier op dien vlonder, Knyp toch niet zoo in m'n zyi" 't Werd een strijd daar op dat brugje, Dat zoo weinig ruimte böód En na nog geen vyf minuten Lag het tweetal in de sloot. 99. En nu, met een nat pak kleeren En z'n beenen zwaar als lood, Kon de landman huiswaarts keeren, Want Job's kist lag in de sloot. Tante Jol kwam even later Pro^s'Td. vee-en^ na--r omhoog, Druipend van de slik en modder. Met geen draadje aan zich droog. - /Word! yytvoltfd.l gebouwde schepen en eok de koning bo- trad zijn schip. Toen zond God opeens een zwerm mug gen. die om den koning heen gonsden en hem in zijn gezicht en in zyn handen staken. Kwaad trok hy zijn zwaard, maar hy sloeg in de lucht en raakte niet één mug. Hy liet kostbare tapijten brengen, waar men hem in moest wikkelen en waar geen mug met haar angel doorheen zou kunnen suf f en Maar ceu kleme mug zette zich aan den binnenkant van het tapijt, kroop in het oor van den koning en stak hem daar. Het brandde als vuur en het gif drong in zijn hersenen door. ""oen slingerde hij het tapyt van zich en danste voor de ruwe soldaten als een waanzinnige. ZU lachten en bespotten hem. gingen uit de schepen en heten hem alleen achter op het schip, dansend en springend. Dót was de straf voor den hoogmoedl- gen koning, die God wilde beoorlogen en door één kleine mug overwonnen werd. PALJAS *n Nachtwaker van een museum had een verdieping van zestien vertrekken voor zyn bewakers-rekening. Ik teeken hieronder 'n plattegrond van zyn te bewaken étage. y y N s Sf V V N A Elk uur moest le "n ronde maken en mocht dan geen enkele zaal overslaan. Tusschen zyn rondgangen in verbleef ie in het portierskamertje P. Op zekeren nacht teekende hy ook een plattegrond en kwam toen tot de ontdek king, dat ie z'n ronde korter kon maken, dan ie tot nu toe gedaan had. Steeds had ie eerst de twaalf buitenste vertrekken en daarna de vier binnenste zalen doorgeloopeu, maar nu loopt le den kortsten weg. Als jullie even slim bent als die oude aftandsche nachtwaker, kun je 'm mis schien ook vinden. Probeer het eens. Over 'n paar weken geef ik voor de ver- geefsche zoekers de oplossing. Wanneer wy by onze kunststukjes bo vendien nog practische dingen voor de huishouding kunnen vervaardigen, moet je dit dubbel mteresseeren. Ik zal je even vertellen, hoe Je op een voudige wyze een keurigen spaarbrander kunt fabriceeren. Je neemt een stukje kaars van een centimeter of twee dat ln den regel toch weggegooid wordt, omdat hetvoor „een kandelaar te klein, wordt. Voor onzen brander echter, dien wjj met recht een spaarbrander kunnen noe men. is hy juist geschikt. Let maar eens op. We beginnen met aan den onderkant der kaars een flinken spyker in te boren, en deze zorgt er voor, dat het kaarsje, wanneer we het in een half met water gevuld glas laten dry ven, keurig rechtop blijft staan. Wanneer we nu het kaarsje aansteken, dan zien we gebeuren, dat het water de vlam niet uitdooft, al is het kaarsje ook tot by den waterspiegel afgebrand. Want wat is het geval? Wanneer het zoover gekomen ls, stögt onze kaars weer vanzelf En zoo zien wy hel verachte stukje kaars nog cot een nuttig huishoudeiyk voorwerp promoveeren. Het geeft niet alleen licht, maar regelt bovendien zelf zyn ligging m het water. Je moet er echter op letten, dat er bij. het in het water zetten vay je spaar brander, geen druppels op den bovenkant der kaars komen. „KNIPPEN EN PLAKKEN* Wie van jullie riet kans bovenstaand figuurtje keurig uit te knippen en zóó op 'n stukje karton te plakken, dat er oen motorrijder verschijnt van onderstaand model.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 7