De Misdaad van Dokter Marrignan I Het testament. NUMMER 35 -- 2^V£N1>£ JAARGANG laza Voor do Huiskamer Wederom veegde hij z'n voorhoofd af. Wild staarde hij voor zich tutMen zou ge zegd hebben dat hij bang was voor zich zei ven, bang voor het beulswerk dat hij verricht hadZjjn blijdschap was geheel verdwe nen en had plaats gemaakt voor een vreese- lijken angst. „Maar spreek dan toch!" riep mevrouw Marignan uit. „Neen, ik kan niet „Toch niet de galeien?" De dokter haalde diep adem en zeide met toonlooze stem: „Zij is ver dood veroordeeld." Verschrikt zagen allen elkander aan Plotseling heerschte in het vertrek de diep ste stilte, allen schaamden zich voor hun lichtzinnigheid. Langzaam en zwijgend verlieten de bezoe kers het salon. Slechts een enkele naderde Marignan en i ZESDE HOOFDSTUK. Charlotte was ter dood veroordeeld Kalm en gelaten had ze dezen laatsten en vreeselijken slag ontvangenGeen enkele ontroering lag er op haar gelaat te lezen, toen de rechter het vonnis voorlas; ze had het immers reeds lang verwacht. Deze smart had niets meer te beteekenen bij hetgeen ze reeds geleden had. De be schuldiging, haar kind vergiftigd te heb ben had haar meer pijn gedaan dan alle martelwerktuigen ter wereld konden ver oorzaken Het publiek op de tribune had zijn in stemming met het vonnis niet onder stoe len en banken gestoken; het had weinig gescheeld of er was een uitbundig applaus losgebarsten. Alleen de plechtigheid van het oogen- blik hield de menschen in bedwang. Weldra was het vonnis door het geheele land bekend en werd het in geuren en kleuren besproken. Iedereen was vel van het sensationeel proces en vooral aan de bittertafels maakte de rechtszitting het on derwerp van den dag uit. Van alle kan ten slingerde men den valschen laster naar het hoofd van die arme vrouw, die zuch tend wachtte op den naderenden dood; nen schandelijken dood op het schavot. Geheel de stad Tours wachtte op dien vreeselijken ochtend, waarop het purperen bloed zou vloeien van de blanke lelie uit de vallet Toen dokter Marigan zijn eerste ontroe ring te boven was gekomen, nam hij voor de buitenwereld weer hetzelfde ernstige uiterlijk aan als vroeger. Maar de dag van de terechtstelling van Charlotte naderde en zijn rust begon meer en meer plaats te maken voor een onbeschiijfelijken angst. Het was geschied zooals hij gewild had, helaasHoe gaarne wilde hij dat er reeds jaren waren heengesneld en dat de geheele geschiedenis reeds lang achter den rug was. Weliswaar zou hij dan veel ouder zijn, maar hij kon dan tenminsae rustig le ven, dacht hij. Want ondanks zijn onverbiddelijke ge strengheid, ondanks het geveinsde mede lijden, dat hij somstijds toonde als men over Charlotte sprak, toch beefde hij bij de gedachte, dat dit alles zijn werk was. Meermalen betrapte hij zichzelven erop, dat hij de verslagen van de rechtzitting doorlas, alsof hij 'n bewijs wilde vonden, dat Charlotte werkelijk schuldig was. Hij door- vorschte de kleinste onderdeelen om eeni- gen grcnd te vinden, waarop hij zijn ver moeden omtrent Charlotte's schuld kon vestigen. Naarmate de dag der terechtstelling na derde, nam zijn zenuwachtigheid toe, zelfs zoodanig, dat hij er bijna ziek van werd. Toch had hij alle reden om opgewekt te zijn, want iedere dag bracht hem nieuwe patiënten. Maar het was zijn geweten, dat knaagde, dat hem zeide, dat hij een on schuldige aan zijn geluk en zijn zucht naar roem had opgeofferd. Zijn bezoeken op het kasteel van Féne- strel werden voortgezet. Daar was in den laatsten tijd zeer veel veranderd De gezondheidstoestand van Clotilde du Thiellay, welke steeds achteruitgaande was geweest, begon na het bewuste onderhoud met haar broeder aanmerkelijk te verbe teren. Waar niemand beterschap meer mo gelijk had gewaand, scheen de dood te vluchten en plaats te maken voor een nieuw en krachtig leven. Niemand wist wat hiervan de oorzaak was, niemand vermoed de, dat eertijds een vreeselijk geheim aan haar leven knaagde. Algemeen was men dientengevolge van meening, dat dit alles j het werk was van dokter Marignan. Geen I wonder dus, dat diens roem meer en meer j verbreid werd en men langzamerhand een onbeperkt vertrouwen in hem begon te stel len. Er was voor het meisje niets meer te vreezen, maar de graaf, die nog steeds bang was, dat zij weer zou instorten, had den dokter verzocht om zijn bezoeken niet te staken, ofschoon deze zelf verklaard had, dat het niet meer noodig was. Zoo bevond dokter Marignan zich op een Septemberavond in het kasteel van Féne- strel. Het was den geheelen dag prachtig weer geweest, maar tegen den avond pak ten zware, zwarte wolken zich samen boven de glooiende akkers van de vallei. De koper kleurige randen der wolken bewezen vol doende dat er weldra een geweldig onweer zou losbarsten. De dokter was van Tours gekomen in een open rijtuig. De graaf bood hem een dicht rijtuig aan, maar Marignan weigerde en zeide liever te willen wachten, totdat de bui was afgedreven. Geruimen tijd bevond de dokter zich alleen in een der hooge zalen van het kasteel, doordat de graaf even werd weggeroepen. Langzaam naderde hij een der breede vensters en wierp een blik in de vallei, wel ke telkens aan zijn voeten opvlamde in het felle bliksemlicht Plotseling kwam hij tot de ontdekking, dat hij bang was, vreeselijk bangIn zijn onrustige ziel werd alles door het min ste in beroering gebracht. Alles deed hem denken aan het vreeselijke verwijt, dat in zijn ziel knaagde. Het was hem, of een felle bliksemschicht hem aanstonds zou tref fen Plotseling ging er een siddering door zijn geheele lichaam. Daar gindsch!Die witte stip, die daar opvlamde in rossen gloeddat was de woning van haar, die weldra door zijn schuld zou sterven! Het was hem of zijn keel werd dichtge knepen... Ontzet staarde hij naar dat eene punt, dat straks weer zichtbaar zou zijn als de bliksem langs den hemel schoot Eensklaps trad de graaf weer binnen. De geneesheer slaagde er nauwelijks in om een zekere kalmte te veinzen. Zijn oogeei stonden zóó ontzet, zijn handen beefden zoodanig dat het den graaf niet kon ontgaan dat er iets was gebeurd, dat den dokter met ontzetting vervulde. Spoedig echter had Marignan zijn zelf- beheersching teruggekregen. „Ik heb de gravin thans in zulk een toestand aangetroffen," zeide hij, „dat ik het niet meer noodig acht terug te komen. Toch moet ik bekennen, dat de oorzaken van haar kwaal mij nog tamelijk duister voorkomen. Weliswaar waren er verschijn selen, welke er op duidden dat de gevrees de tering aan het leven van uw zuster knaagde, maar daarom behoefde de ach teruitgang van haar gezondheid niet zoo schielijk plaats te hebben, te meer, omdat het niet bepaald vast stond, dat ze aan die ziekte leed. Neen, er zijn geheel andere oorzaken die mij onbekend zijn. Heeft u zelf misschien een vermoeden waaraan haar zwakte te wijten was?" „De oorzaken waren van meer geeste lijken aard." „Bestaan die oorzaken nog?" „Neen." Zorg dan dat ze niet weerkeeren, want, niettegenstaande de gravin nu genezen is, is ze nog zeer zwak en zenuwachtig Men zal voorloopig nog de grootste voor zichtigheid moeten betrachten." Toen het onweer bedaard was, nam de dokter afscheid en steeg in. Hij mende het paard zelf, in tegenstelling met andere ge- neesheeren. Hij hield er van zóó door de straten van Tours te rijden, ten aanschouwe van heel het volk. Om de stad te bereiken moest hij den weg volgen waaraan het huis van me vrouw van der Mark was gelegen. Niettegenstaande het onweer de atmos feer gezuiverd had, heerschte er nog steeds een drukkende warmte. De bladeren, be zwaard door den regen, vielen van de hoo rnen op den vochtigen grond. Het geheim zinnige geritsel der vallende bladeren ver vulde hem met een soort van angst Hjj bevond zich alleen op dezen weg, die hem zoo sterk herinnerde aan de misdaad, welke hij gepleegd had; alles om hem heen was duister en er was niemand in de na bijheid. Het paard had zijn gang vertraagd zon der dat de dokter het merkte. Deze im mers was vol van zijn gedachten aan haar, die ginds zuchtte in den somberen kerker en daar wachtte op den onvermij- delijken dood. Eensklaps stond het paard stil. Marig nan bemerkte het niet eens. Een eigenaardig verlangen kwam bij hem ophet verlangen dat misdadigers dik wijls doet terugkeeren naar de plaats waar ze hun misdaad bedreven hebben. Hij steeg af en bevestigde zijn paard aan een der boomen aan den kant van FAMILIE-TROTS! Bezoekster; „Het moet u toch wel erg hebben verrast te hooren, dat uw kleinzoon 't zoo goed maakt als veelgelezen novellen schrijver." Opa; „Verrast? Mij? Heelemaal nie de jonge het altijd kenne liege of 't gedrukt stong." den weg. Het was reeds volkomen don ker en er was niemand in de nabijheid. Be sluiteloos bleef de dokter staan aan de deur, welke toegang verleende tot Char lotte's woning. Wat kwam hij hier doen? „Ik lijk wel krankzinnig," mompelde hij, wat wil ik eigenlijk?" Hij wendde zich reeds om en wilde weer naar zijn rijtuig terugkeeren. Maar eensklaps gebeurde er iets, dat hem weerhield. Er naderden zachte, sluipende voetstappen. In zijn onmiddellijke nabijheid hoorde hij de hijgende ademhaling van een mensch. Wat zou er gebeuren? Eenige oogenblikken later knarste er een sleutel in het slot en dat geluid herhaalde zich eenige malen alsof iemand een sleutel zocht, welke op het slot paste. Wie zou dat zijn? George van der Mark? Wat zou die hier te doen hebben? Marignan was groot jan gestalte. Als hü op zijn teenen ging staan, kon hij precies over de heesters den onverwachten bezoeker bespieden. De wolken waren weggedreven en de maan scheen helder. Hij kon duidelijk de gestalte van een man onderscheiden. De geheimzinnige indringer was zeer ar moedig gekleed en geleek wel op de land- loopers, die er de voorkeur aan geven langs den weg te bedelen, in plaats van te wer ken. Hij droeg een blauwen kiel en een pilo broek, welke zeer versleten waren en op verscheidene plaatsen waren opgelapt. Een verschoten net die reeds den feilen zonneschijn en hevige sneeuwstormen van verscheidene jaren te verduren had gehad, dekte het ruige hoofd van den nachtelijken bezoeker. Marignan had dit alles met een enkelen oogopslag gezien. „Ik kan mij onmogelijk vergissen," dacht de dokter, „die man is een diefhij weet, dat dit huis onbewoond is". Opeens rees de man overeind. „Duivels," mompelde hij, „had ik mijn loopers nu maar bij mij." Nu kon Marignan zijn gelaatstrekken duidelijk onderscheiden. Hij scheen nog zeer jong te zijn, op z'n hoogst vijf-en- twintig of dertig jaar. De dokter liet hem rustig zijn gang gaanDeze onverwachte gebeurtenis deed hem heelemaal vergeten welk een on weerstaanbare macht hem hierheen had ge trokken. De vagebond had zijn misdadig werk weer hervat. Tenslotte slaakte hü een diepen zucht. „Eindelük," mompelde hü, „deze past." De deur ging open en verleende toegang tot de breede gang. De man trad binnen en liet de dein* op een kier staan. Marignan verroerde zich niet. Hü ver wachtte elk oogenblik de deur weer te zien open gaan en den misdadiger naar buiten zien komen met zün buit op den rug. Maar er waren reeds vele minuten ver- loopen en nog steeds was de inbreker niet teruggekeerd. Klaarblifkelilk had de zwerver, die ge woon was onder den blooten hemel aan de kanten van den weg te slapen, daar een op gemaakt bed gevonden en had zich ter ruste gelegd. Marignan liet hem begaan, daar hü zich er liever niet mee bemoeide. Hoe immers moest hij een verklaring geven voor zün verblüf in de onmiddellüke nabijheid van deze woning, als hü den man aan de justi tie overleverde. Men zou zeer verwonderd zijn, als men vernam, dat hü zich in het duister naar de woning van Charlotte van der Mark bege ven had. Hü vond het dus beter om maar heen te gaan. Reeds had hii het tuinhek bereikt, toen een heesche gil tot hem doordrong, 'n gil van iemand die met den dood streed. „Help! Help! Ik kan niet meer! Ik kan niet meer!" „Daar binnen wordt iemand vermoordt," dacht de dokter verschrikt, „zou het huis dan toch bewoond zijn?" Marignan was met een sprong boven op de stoep, opende de deur en snelde in de richting vanwaar het hulpgeroep gekomen was. De noodkreten kwamen uit de kamer van Charlotte. Marignan wierp de deur open en in 't blauwe maanlicht, dat schuin naar binnen viel, ontdekte hü op den grond 'n man, die alle pogingen aanwendde, om naar buiten te kruipen, waartoe de krachten hem echter schenen te ontbreken. Op het eerste gezicht zou men meenen, dat hij zün armen en beenen gebroken had. „Help!Red mü!Ik sterf!..1..;. Marignan zag om zich heen of hü ook iemand kon ontdekken, die den vagebond had neergeslagen. De man op den grond scheen de gedach ten van den dokter te raden. „Er is niemand," riep hü uit. „Haast u, anders is het te laat!" Het hoofd van den inbreker viel met 'n harden slag op den grond neer en de man bleef onbeweeglijk liggen. Op hetzelfde oogenblik had*Marignan 'n eigenaardige gewaarwording. Een soort van duizeligheid ontnam hem het vermo gen om de dingen om hem heen duidelijk te onderscheiden. Tegelükertijd drong een scherpe spiritus- lucht tot hem door, alsof zware spiritus- dampen zich door het vertrek verspreidden. Hü kon bijna niet meer ademhalen en zijn hart begon geweldig te bonzen. Hij moest tegen de muur gaan staan om niet neer te storten..r.. Gelukkig stond de deur wüd open, zoo dat de frissche nachtlucht ongehinderd binnenstroomdeZün ongesteldheid ver minderde. Hü had alleen een eigenaardig gevoel, alsof men een ijzeren band om zün voorhoofd en slapen had geklonken. Zijne krachten keerden weer en hü was weer in staat zich rekenschap te geven van het geen er rondom hem was voorgevallen. Hü greep den inbreker bü zijn schouder en sleurde hem de gang door naar buiten, waar hij hem als een lijk liet neervallen. Marignan onderzocht hem nauwkeurig. De hartslag was weliswaar nog steeds waarneembaar, maar toch zeer zwak en ongeregeld. De verschünselen waren do- zelfde als men bü verstikking kon waar nemen. Marignan herinnerde zich hetgeen hü zelf ook gevoeld had en begreep dat hü zelf eveneens besweken zou zün als de deur niet toevallig open was blüven staan. Ongetwüfeld was hü nog juist op tüd gekomen om den man te redden en te be letten dat het doodelük vergif zün werk ten einde toe had voortgezet, want de inbreker keerde zeer langzaam tot het bewustzijn terug. Als hü slechts enkele minuten later was gekomen, zou de man dood geweest zün. Marignan zag, dat de landlooper zich langzamerhand weer rekenschap kon geven van hetgeen er was voorgevallenVer ward staarde hij nu eens naar 't huis, dan weer naar den dokter. „Mijnheer", fluisterde hij tenslotte, nau- welüks waarneembaar, „u heeft mü gered. Wat is er eigenlijk gebeurd?" Hij kon slechts met de grootste moeite spreken, zijn tong sloeg dubbel en hü deed denken aan iemand die volslagen dronken was. Zonder zich nog rekenschap gegeven te hebben van het eigenaardige geval zag dokter Marignan een schim voor zich op rijzen, de schim van haar die in dit huis gewoond had, van haar die door de men schen als een drankzuchtige vrouw werd beschouwd en die den bünaam verwierf van „drankduivelin." „Ik kwam toevallig voorbij", zeide Ma rignan, „en ik zag juist dat je het huis trachtte binnen te dringen. Eenige oogen blikken later hoorde ik je hulpgeroep en ik ben naar binnen gesneld. Ik vond je op den grond uitgestrekt, terwül je vergeef- sche pogingen aanwendde om op te staan... Daarna heb je het bewustzijn verloren... en heb ik je naar buiten gesleept. Nu heb ik je verklaard wat er gebeurd is, maar nu moet je mij eens vertellen wat je in dat huis te doen had De man haalde diep adem en het was hem aan te zien. dat de frissche lucht hem goed deed. Hij bleef zitten, daar hem nog steeds de noodige krachten ontbraken om op te staan, maar aan zün gelaat was duidelijk te bemerken, dat hij zich meer en meer rekenschap begon te geven van den toestand waarin hij verkeerde. Marignan had straks wel goed gezien, de man kon niet veel ouder zijn dan vüf en twintig jaren. De inbreker zag eenige oogenblikken om zich heen. „Vreemd", mompelde hü. „Waarom ben je zoo verwonderd?" „De fabriek is toch niet in werking?" Marignan sidderde De geheimzinnige duisternis, welke hem tot nu toe had verblind, werd verdreven en er drong een lichtstraal tot hem door. Zijn stem beefde toen hii vroeg: „Ver klaar je naderWat wil je zeggen?" „Dat 't niet voor den eersten keer is, dat mii dit overkomthet is mü al eens meer gebeurd. Ongeveer een jaar geleden was ik aan den kant van den weg gaan zitten, eveneens in de onmiddellijke nabij heid van de spiritusfabriek. De wind voer de de vergiftige dampen in mijn riching. Ook toen had ik een gevoel alsof ik stik te. Toen ik tot bewustzijn terugkeerde lag ik in het ziekenhuis. Het heeft ongeveer zes weken geduurd voor ik geheel hersteld wasMaar hetgeen er toen gebeurd is, doet mij denken aan het voorval van een half uur geleden. Nu echter begrijp ik al lesDe fabriek grenst onmiddellijk aan dit huis en de muren zün zoo poreus dat de gassen ongehinderd kunnen binnendrin gen." Hij strekte zün hand naar den dokter uit „Mijnheer, ik dank u", vervolgde hü zacht, „ik dank u, omdat u mün leven hebt gered, maar dat is het nog niet alleen, waarvoor ik u dankbaar ben, maar ook omdat ge voor komen hebt, dat ik een misdaad zou be gaan... de eerste misdaad van mün leven... Gelukkig ben ik nog geen dief geworden..." De landlooper wendde het gelaat af en sloeg vol schaamte de oogen neer. „Ja, münheer, het zou de eerste slechte daad geweest zün, welke ik in mün leven had begaanIk heb nog nooit gestolen. Ik ben een arme werkman en zoek werk. Ik heet Goniche en ik ben zeer ongeluk kig, münheer en ik hoop dat u er geen rap port van zult maken. Ik beloof u, dat ik het nooit weer zal doen." Marignan luisterde niet eens meer naar den man, hü had genoeg aan zün eigen gedachten. Hij was slechter dan die land looper; hü had reeds een misdaad begaan, een misdaad welke hü nu eerst in al haar volheid besefte. „Zou het mogelijk zün", stamelde hü angstig. „Neenik geloof het niet! Ik wil het niet gelooven!" De landlooper wischte de tranen uit de oogen. „Mijnheer, mag ik uw naam weten, want ik zal u nooit vergeten." „Ik ben dokter Marignan." „Dank uik zal uw naam altüd ont houden. Als u ooit iemand noodig hebt dok ter, laat u het mü dan weten, mün leven behoort u toe." De dokter haalde zün portefeuille te voor- schün. „Ik wil je geen aalmoes geven," zeide hü, „maar omdat je een flinke kerel bent, moet je dit van mü aannemen. Er zit een be drag in van ongeveer driehonderd francs- Dat geld wil ik je leenen. Gebruik het en tracht er iets mede te verdienen. Later kun je het mü dan wel eens teruggeven." „O, mijnheermijnheerzooveel goedheid heb ik niet verdiendToch zou ik u nog iets willen vragen." „Wat dan?" „Vertelt u aan niemand wat er gebeurd is? Noemt u niemand mijn naam... U moet mij niet voor een ondankbare houden, maar ik zou mü zoo ontzettend schamen." „Ik zal niets zeggendat beloof ik je." „Vaarwel, dan, mijnheervaarwel Ik dank uNooit zal ik u vergeten „Vaarwel, Goniche, blüf steeds een eerlük man." „Ik beloof het u, münheer." De landlooper raapte zün pet op en ver dween in de duisemis. De dokter hoorde, dat hü zich steeds verder verwüderde. Toen Marignan ervan overtuigd was, dat zich niemand in de nabüheid bevond, trad hü opnieuw op het huis van Charlotte toe. Met gebogen hoofd bleef hü daar gerui men tijd staan droomen. „Zou het mogelijk zijn?" Hij haalde de schouders op. „Neen," mompelde hü, „dat kan ik niet gelooven." Eenige oogenblikken later echter zag hü duidelijk in, dat de eigenaardige bewuste loosheid van dien man en zijn eigen dui zeligheid toch een oorzaak moesten hebben. „En tochdie manHij was büna gestiktEn zelf was ik ook büna neerge zonken. Zou Charlotte werkelük waarheid gesproken hebben ,als ze telkens beweert dat ze niet schuldig is?" „Ik was ziek," beweerde ze immers tel kens. Zou het dan werkelük waar zün?" Langzaam begaf hü zich naar de plaats waar hü het rijtuig had achtergelaten. Hij was doodsbleek en beefde over zün geheele lichaam. Toen hij eenige minuten later in de rich ting van Tours reed, mompelde hü zacht; „En toch wil ik het wetenen spoedig ook." Reeds den volgenden morgen vroeg hü om de veroordeelde in haar cel te mogen spreken. Daar hij geen enkele beweegreden kon opgeven, was men over dit verzoek zeer verwonderd, maar ten slotte werd het toch toegestaan. Den geheelen nacht had hij aan Goniche liggen denken. Ook had hij zich herinnerd dat hij nog iets dergelijks had meegemaakt op den dag toen hij bij het lük van dokter Renneville was geroepen. Toen was er ook een jongen te dicht in de nabijheid van de fabriek gekomen. Evenals de omstanders had ook hü gemeend dat die boerenjongen be schonken was. Waarom had hü daar niet eerder aan gedacht, toen hü zijn rapport maakte? Waarom had niemand er aan gedacht, dat die fabriek daar de geheele atmosfeer be dierf? De gevangenbewaarder opende de deur van de cel van Charlotte. De jonge vrouw zat onbeweeglijk in een hoek van de cel en zag den cipier aan met een büna onverschillige uitdrukking Wat verlangde men van haar? Wat kwam die man hier doen? (Wordt vervolgd.) en onze die ons gedaan Op een avond kreeg ik 'n boodschap om een testament te komen opmaken bij een ouden landbouwer in Werkersberg. Die boodschap was me allesbehalve aangenaam, want het was Februari en koud weer en daarbij was 't al 'n uur of zes en ik kon op zijn vroegst eerst om elf uur terug zijn. Er is de grootste haast bü, vertelde me de boodschapper. De man kan ieder oogenblik sterven. Zijn rechtmaige erfgena men hebben zich nooit om hem bekommerd Zijn trouwe verpleegster, die hem al jaren heeft verzorgd en opgepast, die hem haar heele jeugd heeft ten offer gebracht, wil hü zün vermogen vermaken. Maar met den gewonen afkeer van de meeste menschen van een testament te maken, heeft hü er altüd mee gewacht, tot de dokter hem zei, dat hij er haast mee maken moest. Nu had hij gaarne zijn testament gemaakt, maar de erfgenamen, die in de laatste dagen hun intrek bü hem genomen hebben, benemen hem de gelegenheid er toe. Op verzoek van den zieke heeft de dokter mü hierheen ge zonden. Maak als het u belieft veel haast, want er is groot gevaar, dat 't gauw met hem is afgeloopen. Wat mij betreft, zei ik, zal ik mün best doen. De mededeeling van den man had mü belang ingeboezemd en ik besloot mijn best te doen, het trouwe meisje haar verdiende belooning niet te laten ontgaan. Een kwartier later was ik al met een klerk op weg. 't Was een ongezellige avond, er viel regen met sneeuw vermengd en we bevroren haast in onze dikke overjassen. De koetsier, dien ik had laten ontbieden, dreef de paarden tot het uiterste aan, hü kende den weg en trots de invallende duisternis vlogen we voort. Na een uur bereikten we een brug over een rivier, die met het slechte weer hevig spookte. Op een paar honderd pas er van af hoorden we een stem die riep; Gaat niet over de brug of ge zult verongelukken. De koetsier hield stil. Wat is er dan? vroeg hü. Het üs heeft de brug stukgeslagen. Ge moet terug. Ik opende haastig het portier. De brug is onbegaanbaar. Te drom mel, d&t komt ons erg ongelegen, we heb ben haast. Waar wilt ge dan heen? Naar Werkersberg. Dan doet ge 't beste, terug te keeren en over Sandwük te gaan. Iedere minuut is kostbaar, antwoord de ik, zouden we er niet over kunnen? Probeer het, maar ik als voetganger zag er geen kans toe. Maar laat je koet sier zelf eens gaan zien. Hü heeft gelijk, riep onze koetsier, ik zal eens gaan kijken. Ik stemde! toe en de koetsier liep de brug op. Ongeduldig wachtten we op zijn terugkomst. Toen hij een paar minuten weg was, voelden we plotseling een hevigen ruk. De paarden waren op hol gegaan. Om Godswil, we gaan te water, riep mün klerk. Onze harten bonsden, dikke zweetdrup pels parelden op ons voorhoofd. Angstig boog ik me naar het portier. Goddank, riep ik, we gaan van 't water af. Maar we zullen ergens tegen aan vliegen en worden dan verpletterd. We moeten er uit zien te komen, zei ik. De klerk hield me terug. Als uw leven u lief is. blüf dan zit ten, meneer, riep hü, ge valt te pletter als gü er bü zoo'n vaart uitspringt. Maar als we ergens tegen aanstooten, zün we toch verloren. We komen nu tus- schen de boomen. Nu moge God ons ge nadig zün. Aan uitspringen was geen denken meer, we zouden tegen de boomen te pletter ge slagen zün. Minuut op minuut verging en altüd hol den we maar verder. Een uur gingen we zeker zoo wel door, toen plotseling de wa gen met een schok staan bleef. We sprongen er uit, daar we vreesden, dat de paarden er weer van door zouden gaan. i Hebt u dat gezien meneer, vroeg mün klerk. Wat? Het was net of een donkere gestalte in het bosch verdween. Ik heb het niet gezien. Maar ge kunt wel gelük hebben we zün het slachtoffer geworden van een samenzwering, geloof ik, een boevenstreek. Hollende paarden hadden ons op zoo'n gevaarlijken weg in de duis ternis al lang omgesmeten de wagen ging ook zoo precies, alsof hij door iemand bestuurd werd. Wat denkt u dan? Dat de brug niet stuk was geheime waarschuwer dezelfde is, hierheen gebracht heeft. Maar waarom zou hij dat hebben, hij Begrijpt ge dat niet, onderbrak ik hem. De kerel is een handlanger van de familie. Hij moest ons ophouden, opdat we niet meer op tüd bij den stervende kon den komen. Dat zou verschrikkelü'k zün. Ja, maar wat vangen we nu aan? We weten hier weg noch steg. We overlegden een wijle. Plotseling hoorden we hondengeblaf. Een oogenblik later vroeg een ruwe stem, wat we wilden. We vertelden hem ons wedervaren. Dan ben je leelük van den weg af, zei hü, toen we uitgesproken hadden, je bent hier minstens twee uur rüdens van Werkersberg af. Als we nu maar een voerman hadden, zei ik, kunt gü ons niet wegbrengen? Neem me niet kwalük, ik ben bosch wachter en kan mün post niet verlaten, maar ik weet wel iemand, die u op weg kan helpen. We moesten daartoe naar een dorp in de buurt rüden, dit gaf wel oponthoud, doch wat zouden we er aan doen. Toen we in het dorp kwamen werden we door een paar mannen tegengehouden. Daar heb je de paardendieven, riepen ze. - Wat is dat, ik ben notaris en dit is mün klerk, riep ik, wat moet dat be duiden Dat klopt, dat heeft de man ook ge zegd, die hier is komen waarschuwen, dat jullie er met zün paarden en rijtuig van door waart gegaan en hier waarschünlük langs zoudt komen. Maar ik kan je mün papieren toonen, riep ik, laat me gaan, ik stel u aansprake- lük voor de schade, die ik door dit opont houd hjd. Goed, je gaat uw gang maar, doch nu eerst mee naar den burgemeester. In optocht werden we naar het huis van den burgemeester gebracht, die al in bed lag en na lang kloppen grommend te voor- schün kwam. Ik maakte me aan hem bekend en ver telde hem, wat ik ging doen. Ja, ik weet het, Bergman is zwaar ziek en 't zou me spijten voor Marie maar als de wagen eens werkelük gestolen was. Ik keek onrustig op mün horloge. Half twaalf. Wie weet, of we niet te laat komen, dacht ik. Daar schoot me plotseling een reddende gedachte in den geest. Geef ons dan een koetsier mee en desnoods een paar agenten er bü, zei ik, dan kunt ge zeker zijn en wü worden niet langer opgehouden. Dat ging als we maar beloofden, dat we niet zouden ontsnappen. Voor mün part kunt ge ons handen en voeten binden, zei ik. Dat gebeurde echter niet, wel kregen we, behalve een koetsier, twee stevige kerels mee in 't rütuig. Een uur later waren we te Werkers berg, we hadden er goed over gereden. Aan de woning van den zieke kregen we eerst geen gehoor. Hoorde men ons niet? Ver wachtte men ons niet meer? Zoi* de man al dood zijn? Eindelük na lang wachten hoorden we een vrouwenstem. Nog verliepen er eenige minuten, toen werd er open gedaan. Ik had jullie niet gehoord, ik sliep vast, zei de persoon die open deed. Die stem kwam mij bekend voor. Het scheen mü toe, dat het dezelfde persoon was, die ons aan de brug gewaarschuwd had. Achter hem kwam de slanke gestalte van een jonge vrouw te voorschijn in 'n eenvoudig zwart kleed. Haar gezicht was zeer bleek en ze had geschreid. Heb ik de eer met juffrouw Marie Roth te spreken? vroeg ik, mü tot haar wendend. Jawel meneer, dat ben ik u züt? Notaris Fellens, die ontboden is om het testament voor uw pleegvader te komen maken. Ze keek me bedroefd aan. Het is toch, hoop ik, nog niet te laat? vroeg ik gejaagd. Neen meneer, zei ze en begon weer te schreien, maar het zal niet lang meer m«t hem duren. Goddank! we waren nog op tüd gekomen! Ik maakte het testament op en Marie Roth werd erfgename met toekenning aan de familie van het wettige gedeelte. Een uur later was de landbouwer heengegaan. Toen hü begraven werd volgde slechts één persoon de lijkbaar. 't Was Marie Roth. „Geïll. Weekbl. v. N." DE OORZAAK Trees je: „Koos is kleiner as vorige week, geloof ik." Jopie: „Ja, dat komt omdat Zaterdag z'n voeten gewasschen zün.'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8