De Misdaad van Dokter Marrignan
I
Het testament.
NUMMER 35 -- 2^V£N1>£ JAARGANG laza
Voor do Huiskamer
Wederom veegde hij z'n voorhoofd af. Wild
staarde hij voor zich tutMen zou ge
zegd hebben dat hij bang was voor zich zei
ven, bang voor het beulswerk dat hij verricht
hadZjjn blijdschap was geheel verdwe
nen en had plaats gemaakt voor een vreese-
lijken angst.
„Maar spreek dan toch!" riep mevrouw
Marignan uit.
„Neen, ik kan niet
„Toch niet de galeien?"
De dokter haalde diep adem en zeide met
toonlooze stem: „Zij is ver dood veroordeeld."
Verschrikt zagen allen elkander aan
Plotseling heerschte in het vertrek de diep
ste stilte, allen schaamden zich voor hun
lichtzinnigheid.
Langzaam en zwijgend verlieten de bezoe
kers het salon.
Slechts een enkele naderde Marignan en i
ZESDE HOOFDSTUK.
Charlotte was ter dood veroordeeld
Kalm en gelaten had ze dezen laatsten
en vreeselijken slag ontvangenGeen
enkele ontroering lag er op haar gelaat te
lezen, toen de rechter het vonnis voorlas;
ze had het immers reeds lang verwacht.
Deze smart had niets meer te beteekenen
bij hetgeen ze reeds geleden had. De be
schuldiging, haar kind vergiftigd te heb
ben had haar meer pijn gedaan dan alle
martelwerktuigen ter wereld konden ver
oorzaken
Het publiek op de tribune had zijn in
stemming met het vonnis niet onder stoe
len en banken gestoken; het had weinig
gescheeld of er was een uitbundig applaus
losgebarsten.
Alleen de plechtigheid van het oogen-
blik hield de menschen in bedwang.
Weldra was het vonnis door het geheele
land bekend en werd het in geuren en
kleuren besproken. Iedereen was vel van
het sensationeel proces en vooral aan de
bittertafels maakte de rechtszitting het on
derwerp van den dag uit. Van alle kan
ten slingerde men den valschen laster naar
het hoofd van die arme vrouw, die zuch
tend wachtte op den naderenden dood;
nen schandelijken dood op het schavot.
Geheel de stad Tours wachtte op dien
vreeselijken ochtend, waarop het purperen
bloed zou vloeien van de blanke lelie uit
de vallet
Toen dokter Marigan zijn eerste ontroe
ring te boven was gekomen, nam hij voor
de buitenwereld weer hetzelfde ernstige
uiterlijk aan als vroeger. Maar de dag van
de terechtstelling van Charlotte naderde en
zijn rust begon meer en meer plaats te
maken voor een onbeschiijfelijken angst.
Het was geschied zooals hij gewild had,
helaasHoe gaarne wilde hij dat er
reeds jaren waren heengesneld en dat de
geheele geschiedenis reeds lang achter den
rug was. Weliswaar zou hij dan veel ouder
zijn, maar hij kon dan tenminsae rustig le
ven, dacht hij.
Want ondanks zijn onverbiddelijke ge
strengheid, ondanks het geveinsde mede
lijden, dat hij somstijds toonde als men
over Charlotte sprak, toch beefde hij bij
de gedachte, dat dit alles zijn werk was.
Meermalen betrapte hij zichzelven erop,
dat hij de verslagen van de rechtzitting
doorlas, alsof hij 'n bewijs wilde vonden, dat
Charlotte werkelijk schuldig was. Hij door-
vorschte de kleinste onderdeelen om eeni-
gen grcnd te vinden, waarop hij zijn ver
moeden omtrent Charlotte's schuld kon
vestigen.
Naarmate de dag der terechtstelling na
derde, nam zijn zenuwachtigheid toe, zelfs
zoodanig, dat hij er bijna ziek van werd.
Toch had hij alle reden om opgewekt te
zijn, want iedere dag bracht hem nieuwe
patiënten. Maar het was zijn geweten, dat
knaagde, dat hem zeide, dat hij een on
schuldige aan zijn geluk en zijn zucht naar
roem had opgeofferd.
Zijn bezoeken op het kasteel van Féne-
strel werden voortgezet.
Daar was in den laatsten tijd zeer veel
veranderd
De gezondheidstoestand van Clotilde du
Thiellay, welke steeds achteruitgaande was
geweest, begon na het bewuste onderhoud
met haar broeder aanmerkelijk te verbe
teren. Waar niemand beterschap meer mo
gelijk had gewaand, scheen de dood te
vluchten en plaats te maken voor een
nieuw en krachtig leven. Niemand wist wat
hiervan de oorzaak was, niemand vermoed
de, dat eertijds een vreeselijk geheim aan
haar leven knaagde. Algemeen was men
dientengevolge van meening, dat dit alles j
het werk was van dokter Marignan. Geen I
wonder dus, dat diens roem meer en meer j
verbreid werd en men langzamerhand een
onbeperkt vertrouwen in hem begon te stel
len.
Er was voor het meisje niets meer te
vreezen, maar de graaf, die nog steeds bang
was, dat zij weer zou instorten, had den
dokter verzocht om zijn bezoeken niet te
staken, ofschoon deze zelf verklaard had,
dat het niet meer noodig was.
Zoo bevond dokter Marignan zich op een
Septemberavond in het kasteel van Féne-
strel. Het was den geheelen dag prachtig
weer geweest, maar tegen den avond pak
ten zware, zwarte wolken zich samen boven
de glooiende akkers van de vallei. De koper
kleurige randen der wolken bewezen vol
doende dat er weldra een geweldig onweer
zou losbarsten. De dokter was van Tours
gekomen in een open rijtuig. De graaf bood
hem een dicht rijtuig aan, maar Marignan
weigerde en zeide liever te willen wachten,
totdat de bui was afgedreven. Geruimen
tijd bevond de dokter zich alleen in een der
hooge zalen van het kasteel, doordat de
graaf even werd weggeroepen.
Langzaam naderde hij een der breede
vensters en wierp een blik in de vallei, wel
ke telkens aan zijn voeten opvlamde in het
felle bliksemlicht
Plotseling kwam hij tot de ontdekking,
dat hij bang was, vreeselijk bangIn
zijn onrustige ziel werd alles door het min
ste in beroering gebracht. Alles deed hem
denken aan het vreeselijke verwijt, dat in
zijn ziel knaagde. Het was hem, of een felle
bliksemschicht hem aanstonds zou tref
fen
Plotseling ging er een siddering door zijn
geheele lichaam.
Daar gindsch!Die witte stip, die
daar opvlamde in rossen gloeddat was
de woning van haar, die weldra door zijn
schuld zou sterven!
Het was hem of zijn keel werd dichtge
knepen... Ontzet staarde hij naar dat eene
punt, dat straks weer zichtbaar zou zijn
als de bliksem langs den hemel schoot
Eensklaps trad de graaf weer binnen.
De geneesheer slaagde er nauwelijks in
om een zekere kalmte te veinzen. Zijn
oogeei stonden zóó ontzet, zijn handen
beefden zoodanig dat het den graaf niet
kon ontgaan dat er iets was gebeurd, dat
den dokter met ontzetting vervulde.
Spoedig echter had Marignan zijn zelf-
beheersching teruggekregen.
„Ik heb de gravin thans in zulk een
toestand aangetroffen," zeide hij, „dat ik
het niet meer noodig acht terug te komen.
Toch moet ik bekennen, dat de oorzaken
van haar kwaal mij nog tamelijk duister
voorkomen. Weliswaar waren er verschijn
selen, welke er op duidden dat de gevrees
de tering aan het leven van uw zuster
knaagde, maar daarom behoefde de ach
teruitgang van haar gezondheid niet zoo
schielijk plaats te hebben, te meer, omdat
het niet bepaald vast stond, dat ze aan
die ziekte leed.
Neen, er zijn geheel andere oorzaken die
mij onbekend zijn. Heeft u zelf misschien
een vermoeden waaraan haar zwakte te
wijten was?"
„De oorzaken waren van meer geeste
lijken aard."
„Bestaan die oorzaken nog?"
„Neen."
Zorg dan dat ze niet weerkeeren, want,
niettegenstaande de gravin nu genezen is,
is ze nog zeer zwak en zenuwachtig
Men zal voorloopig nog de grootste voor
zichtigheid moeten betrachten."
Toen het onweer bedaard was, nam de
dokter afscheid en steeg in. Hij mende het
paard zelf, in tegenstelling met andere ge-
neesheeren.
Hij hield er van zóó door de straten van
Tours te rijden, ten aanschouwe van heel
het volk.
Om de stad te bereiken moest hij den
weg volgen waaraan het huis van me
vrouw van der Mark was gelegen.
Niettegenstaande het onweer de atmos
feer gezuiverd had, heerschte er nog steeds
een drukkende warmte. De bladeren, be
zwaard door den regen, vielen van de hoo
rnen op den vochtigen grond. Het geheim
zinnige geritsel der vallende bladeren ver
vulde hem met een soort van angst
Hjj bevond zich alleen op dezen weg, die
hem zoo sterk herinnerde aan de misdaad,
welke hij gepleegd had; alles om hem heen
was duister en er was niemand in de na
bijheid.
Het paard had zijn gang vertraagd zon
der dat de dokter het merkte. Deze im
mers was vol van zijn gedachten aan
haar, die ginds zuchtte in den somberen
kerker en daar wachtte op den onvermij-
delijken dood.
Eensklaps stond het paard stil. Marig
nan bemerkte het niet eens.
Een eigenaardig verlangen kwam bij hem
ophet verlangen dat misdadigers dik
wijls doet terugkeeren naar de plaats waar
ze hun misdaad bedreven hebben.
Hij steeg af en bevestigde zijn paard
aan een der boomen aan den kant van
FAMILIE-TROTS!
Bezoekster; „Het moet u toch wel erg hebben verrast te hooren, dat uw kleinzoon
't zoo goed maakt als veelgelezen novellen schrijver."
Opa; „Verrast? Mij? Heelemaal nie de jonge het altijd kenne liege of 't gedrukt
stong."
den weg. Het was reeds volkomen don
ker en er was niemand in de nabijheid. Be
sluiteloos bleef de dokter staan aan de
deur, welke toegang verleende tot Char
lotte's woning.
Wat kwam hij hier doen?
„Ik lijk wel krankzinnig," mompelde hij,
wat wil ik eigenlijk?"
Hij wendde zich reeds om en wilde weer
naar zijn rijtuig terugkeeren.
Maar eensklaps gebeurde er iets, dat hem
weerhield. Er naderden zachte, sluipende
voetstappen. In zijn onmiddellijke nabijheid
hoorde hij de hijgende ademhaling van een
mensch.
Wat zou er gebeuren?
Eenige oogenblikken later knarste er een
sleutel in het slot en dat geluid herhaalde
zich eenige malen alsof iemand een sleutel
zocht, welke op het slot paste.
Wie zou dat zijn?
George van der Mark?
Wat zou die hier te doen hebben?
Marignan was groot jan gestalte. Als hü
op zijn teenen ging staan, kon hij precies
over de heesters den onverwachten bezoeker
bespieden.
De wolken waren weggedreven en de
maan scheen helder.
Hij kon duidelijk de gestalte van een man
onderscheiden.
De geheimzinnige indringer was zeer ar
moedig gekleed en geleek wel op de land-
loopers, die er de voorkeur aan geven langs
den weg te bedelen, in plaats van te wer
ken. Hij droeg een blauwen kiel en een
pilo broek, welke zeer versleten waren en
op verscheidene plaatsen waren opgelapt.
Een verschoten net die reeds den feilen
zonneschijn en hevige sneeuwstormen van
verscheidene jaren te verduren had gehad,
dekte het ruige hoofd van den nachtelijken
bezoeker.
Marignan had dit alles met een enkelen
oogopslag gezien.
„Ik kan mij onmogelijk vergissen," dacht
de dokter, „die man is een diefhij weet,
dat dit huis onbewoond is".
Opeens rees de man overeind.
„Duivels," mompelde hij, „had ik mijn
loopers nu maar bij mij."
Nu kon Marignan zijn gelaatstrekken
duidelijk onderscheiden. Hij scheen nog
zeer jong te zijn, op z'n hoogst vijf-en-
twintig of dertig jaar.
De dokter liet hem rustig zijn gang
gaanDeze onverwachte gebeurtenis
deed hem heelemaal vergeten welk een on
weerstaanbare macht hem hierheen had ge
trokken.
De vagebond had zijn misdadig werk weer
hervat.
Tenslotte slaakte hü een diepen zucht.
„Eindelük," mompelde hü, „deze past."
De deur ging open en verleende toegang
tot de breede gang.
De man trad binnen en liet de dein* op
een kier staan.
Marignan verroerde zich niet. Hü ver
wachtte elk oogenblik de deur weer te zien
open gaan en den misdadiger naar buiten
zien komen met zün buit op den rug.
Maar er waren reeds vele minuten ver-
loopen en nog steeds was de inbreker niet
teruggekeerd.
Klaarblifkelilk had de zwerver, die ge
woon was onder den blooten hemel aan de
kanten van den weg te slapen, daar een op
gemaakt bed gevonden en had zich ter
ruste gelegd.
Marignan liet hem begaan, daar hü zich
er liever niet mee bemoeide. Hoe immers
moest hij een verklaring geven voor zün
verblüf in de onmiddellüke nabijheid van
deze woning, als hü den man aan de justi
tie overleverde.
Men zou zeer verwonderd zijn, als men
vernam, dat hü zich in het duister naar de
woning van Charlotte van der Mark bege
ven had.
Hü vond het dus beter om maar heen te
gaan.
Reeds had hii het tuinhek bereikt, toen
een heesche gil tot hem doordrong, 'n gil
van iemand die met den dood streed.
„Help! Help! Ik kan niet meer! Ik kan
niet meer!"
„Daar binnen wordt iemand vermoordt,"
dacht de dokter verschrikt, „zou het huis
dan toch bewoond zijn?"
Marignan was met een sprong boven op
de stoep, opende de deur en snelde in de
richting vanwaar het hulpgeroep gekomen
was.
De noodkreten kwamen uit de kamer van
Charlotte. Marignan wierp de deur open en
in 't blauwe maanlicht, dat schuin naar
binnen viel, ontdekte hü op den grond 'n
man, die alle pogingen aanwendde, om naar
buiten te kruipen, waartoe de krachten hem
echter schenen te ontbreken. Op het eerste
gezicht zou men meenen, dat hij zün armen
en beenen gebroken had.
„Help!Red mü!Ik sterf!..1..;.
Marignan zag om zich heen of hü ook
iemand kon ontdekken, die den vagebond
had neergeslagen.
De man op den grond scheen de gedach
ten van den dokter te raden.
„Er is niemand," riep hü uit. „Haast u,
anders is het te laat!"
Het hoofd van den inbreker viel met 'n
harden slag op den grond neer en de
man bleef onbeweeglijk liggen.
Op hetzelfde oogenblik had*Marignan 'n
eigenaardige gewaarwording. Een soort
van duizeligheid ontnam hem het vermo
gen om de dingen om hem heen duidelijk
te onderscheiden.
Tegelükertijd drong een scherpe spiritus-
lucht tot hem door, alsof zware spiritus-
dampen zich door het vertrek verspreidden.
Hü kon bijna niet meer ademhalen en zijn
hart begon geweldig te bonzen. Hij moest
tegen de muur gaan staan om niet neer
te storten..r..
Gelukkig stond de deur wüd open, zoo
dat de frissche nachtlucht ongehinderd
binnenstroomdeZün ongesteldheid ver
minderde. Hü had alleen een eigenaardig
gevoel, alsof men een ijzeren band om zün
voorhoofd en slapen had geklonken. Zijne
krachten keerden weer en hü was weer
in staat zich rekenschap te geven van het
geen er rondom hem was voorgevallen. Hü
greep den inbreker bü zijn schouder en
sleurde hem de gang door naar buiten,
waar hij hem als een lijk liet neervallen.
Marignan onderzocht hem nauwkeurig.
De hartslag was weliswaar nog steeds
waarneembaar, maar toch zeer zwak en
ongeregeld. De verschünselen waren do-
zelfde als men bü verstikking kon waar
nemen. Marignan herinnerde zich hetgeen
hü zelf ook gevoeld had en begreep dat
hü zelf eveneens besweken zou zün als
de deur niet toevallig open was blüven
staan.
Ongetwüfeld was hü nog juist op tüd
gekomen om den man te redden en te be
letten dat het doodelük vergif zün werk ten
einde toe had voortgezet, want de inbreker
keerde zeer langzaam tot het bewustzijn
terug.
Als hü slechts enkele minuten later was
gekomen, zou de man dood geweest zün.
Marignan zag, dat de landlooper zich
langzamerhand weer rekenschap kon geven
van hetgeen er was voorgevallenVer
ward staarde hij nu eens naar 't huis, dan
weer naar den dokter.
„Mijnheer", fluisterde hij tenslotte, nau-
welüks waarneembaar, „u heeft mü gered.
Wat is er eigenlijk gebeurd?"
Hij kon slechts met de grootste moeite
spreken, zijn tong sloeg dubbel en hü deed
denken aan iemand die volslagen dronken
was.
Zonder zich nog rekenschap gegeven te
hebben van het eigenaardige geval zag
dokter Marignan een schim voor zich op
rijzen, de schim van haar die in dit huis
gewoond had, van haar die door de men
schen als een drankzuchtige vrouw werd
beschouwd en die den bünaam verwierf van
„drankduivelin."
„Ik kwam toevallig voorbij", zeide Ma
rignan, „en ik zag juist dat je het huis
trachtte binnen te dringen. Eenige oogen
blikken later hoorde ik je hulpgeroep en
ik ben naar binnen gesneld. Ik vond je op
den grond uitgestrekt, terwül je vergeef-
sche pogingen aanwendde om op te staan...
Daarna heb je het bewustzijn verloren...
en heb ik je naar buiten gesleept. Nu heb
ik je verklaard wat er gebeurd is, maar nu
moet je mij eens vertellen wat je in dat
huis te doen had
De man haalde diep adem en het was
hem aan te zien. dat de frissche lucht
hem goed deed. Hij bleef zitten, daar hem
nog steeds de noodige krachten ontbraken
om op te staan, maar aan zün gelaat was
duidelijk te bemerken, dat hij zich meer en
meer rekenschap begon te geven van den
toestand waarin hij verkeerde.
Marignan had straks wel goed gezien,
de man kon niet veel ouder zijn dan vüf
en twintig jaren.
De inbreker zag eenige oogenblikken om
zich heen.
„Vreemd", mompelde hü.
„Waarom ben je zoo verwonderd?"
„De fabriek is toch niet in werking?"
Marignan sidderde
De geheimzinnige duisternis, welke hem
tot nu toe had verblind, werd verdreven
en er drong een lichtstraal tot hem door.
Zijn stem beefde toen hii vroeg: „Ver
klaar je naderWat wil je zeggen?"
„Dat 't niet voor den eersten keer is,
dat mii dit overkomthet is mü al eens
meer gebeurd. Ongeveer een jaar geleden
was ik aan den kant van den weg gaan
zitten, eveneens in de onmiddellijke nabij
heid van de spiritusfabriek. De wind voer
de de vergiftige dampen in mijn riching.
Ook toen had ik een gevoel alsof ik stik
te. Toen ik tot bewustzijn terugkeerde lag
ik in het ziekenhuis. Het heeft ongeveer
zes weken geduurd voor ik geheel hersteld
wasMaar hetgeen er toen gebeurd is,
doet mij denken aan het voorval van een
half uur geleden. Nu echter begrijp ik al
lesDe fabriek grenst onmiddellijk aan
dit huis en de muren zün zoo poreus dat
de gassen ongehinderd kunnen binnendrin
gen."
Hij strekte zün hand naar den dokter uit
„Mijnheer, ik dank u", vervolgde hü zacht,
„ik dank u, omdat u mün leven hebt gered,
maar dat is het nog niet alleen, waarvoor ik
u dankbaar ben, maar ook omdat ge voor
komen hebt, dat ik een misdaad zou be
gaan... de eerste misdaad van mün leven...
Gelukkig ben ik nog geen dief geworden..."
De landlooper wendde het gelaat af en
sloeg vol schaamte de oogen neer.
„Ja, münheer, het zou de eerste slechte
daad geweest zün, welke ik in mün leven
had begaanIk heb nog nooit gestolen.
Ik ben een arme werkman en zoek werk.
Ik heet Goniche en ik ben zeer ongeluk
kig, münheer en ik hoop dat u er geen rap
port van zult maken. Ik beloof u, dat ik
het nooit weer zal doen."
Marignan luisterde niet eens meer naar
den man, hü had genoeg aan zün eigen
gedachten. Hij was slechter dan die land
looper; hü had reeds een misdaad begaan,
een misdaad welke hü nu eerst in al haar
volheid besefte.
„Zou het mogelijk zün", stamelde hü
angstig. „Neenik geloof het niet!
Ik wil het niet gelooven!"
De landlooper wischte de tranen uit de
oogen.
„Mijnheer, mag ik uw naam weten, want
ik zal u nooit vergeten."
„Ik ben dokter Marignan."
„Dank uik zal uw naam altüd ont
houden. Als u ooit iemand noodig hebt dok
ter, laat u het mü dan weten, mün leven
behoort u toe."
De dokter haalde zün portefeuille te voor-
schün.
„Ik wil je geen aalmoes geven," zeide hü,
„maar omdat je een flinke kerel bent, moet
je dit van mü aannemen. Er zit een be
drag in van ongeveer driehonderd francs-
Dat geld wil ik je leenen. Gebruik het en
tracht er iets mede te verdienen. Later kun
je het mü dan wel eens teruggeven."
„O, mijnheermijnheerzooveel
goedheid heb ik niet verdiendToch zou
ik u nog iets willen vragen."
„Wat dan?"
„Vertelt u aan niemand wat er gebeurd
is? Noemt u niemand mijn naam... U moet
mij niet voor een ondankbare houden,
maar ik zou mü zoo ontzettend schamen."
„Ik zal niets zeggendat beloof ik je."
„Vaarwel, dan, mijnheervaarwel
Ik dank uNooit zal ik u vergeten
„Vaarwel, Goniche, blüf steeds een eerlük
man."
„Ik beloof het u, münheer."
De landlooper raapte zün pet op en ver
dween in de duisemis. De dokter hoorde,
dat hü zich steeds verder verwüderde.
Toen Marignan ervan overtuigd was, dat
zich niemand in de nabüheid bevond, trad
hü opnieuw op het huis van Charlotte toe.
Met gebogen hoofd bleef hü daar gerui
men tijd staan droomen.
„Zou het mogelijk zijn?"
Hij haalde de schouders op.
„Neen," mompelde hü, „dat kan ik niet
gelooven."
Eenige oogenblikken later echter zag hü
duidelijk in, dat de eigenaardige bewuste
loosheid van dien man en zijn eigen dui
zeligheid toch een oorzaak moesten hebben.
„En tochdie manHij was büna
gestiktEn zelf was ik ook büna neerge
zonken. Zou Charlotte werkelük waarheid
gesproken hebben ,als ze telkens beweert
dat ze niet schuldig is?"
„Ik was ziek," beweerde ze immers tel
kens. Zou het dan werkelük waar zün?"
Langzaam begaf hü zich naar de plaats
waar hü het rijtuig had achtergelaten. Hij
was doodsbleek en beefde over zün geheele
lichaam.
Toen hij eenige minuten later in de rich
ting van Tours reed, mompelde hü zacht;
„En toch wil ik het wetenen spoedig
ook."
Reeds den volgenden morgen vroeg hü
om de veroordeelde in haar cel te mogen
spreken. Daar hij geen enkele beweegreden
kon opgeven, was men over dit verzoek zeer
verwonderd, maar ten slotte werd het toch
toegestaan.
Den geheelen nacht had hij aan Goniche
liggen denken. Ook had hij zich herinnerd
dat hij nog iets dergelijks had meegemaakt
op den dag toen hij bij het lük van dokter
Renneville was geroepen. Toen was er ook
een jongen te dicht in de nabijheid van de
fabriek gekomen. Evenals de omstanders had
ook hü gemeend dat die boerenjongen be
schonken was.
Waarom had hü daar niet eerder aan
gedacht, toen hü zijn rapport maakte?
Waarom had niemand er aan gedacht, dat
die fabriek daar de geheele atmosfeer be
dierf?
De gevangenbewaarder opende de deur
van de cel van Charlotte.
De jonge vrouw zat onbeweeglijk in een
hoek van de cel en zag den cipier aan
met een büna onverschillige uitdrukking
Wat verlangde men van haar? Wat kwam
die man hier doen?
(Wordt vervolgd.)
en onze
die ons
gedaan
Op een avond kreeg ik 'n boodschap om
een testament te komen opmaken bij een
ouden landbouwer in Werkersberg. Die
boodschap was me allesbehalve aangenaam,
want het was Februari en koud weer en
daarbij was 't al 'n uur of zes en ik kon op
zijn vroegst eerst om elf uur terug zijn.
Er is de grootste haast bü, vertelde
me de boodschapper. De man kan ieder
oogenblik sterven. Zijn rechtmaige erfgena
men hebben zich nooit om hem bekommerd
Zijn trouwe verpleegster, die hem al jaren
heeft verzorgd en opgepast, die hem haar
heele jeugd heeft ten offer gebracht, wil
hü zün vermogen vermaken. Maar met den
gewonen afkeer van de meeste menschen
van een testament te maken, heeft hü er
altüd mee gewacht, tot de dokter hem zei,
dat hij er haast mee maken moest. Nu had
hij gaarne zijn testament gemaakt, maar
de erfgenamen, die in de laatste dagen hun
intrek bü hem genomen hebben, benemen
hem de gelegenheid er toe. Op verzoek van
den zieke heeft de dokter mü hierheen ge
zonden. Maak als het u belieft veel haast,
want er is groot gevaar, dat 't gauw met
hem is afgeloopen.
Wat mij betreft, zei ik, zal ik mün
best doen. De mededeeling van den man
had mü belang ingeboezemd en ik besloot
mijn best te doen, het trouwe meisje haar
verdiende belooning niet te laten ontgaan.
Een kwartier later was ik al met een klerk
op weg. 't Was een ongezellige avond, er
viel regen met sneeuw vermengd en we
bevroren haast in onze dikke overjassen. De
koetsier, dien ik had laten ontbieden, dreef
de paarden tot het uiterste aan, hü kende
den weg en trots de invallende duisternis
vlogen we voort.
Na een uur bereikten we een brug over
een rivier, die met het slechte weer hevig
spookte. Op een paar honderd pas er van
af hoorden we een stem die riep;
Gaat niet over de brug of ge zult
verongelukken.
De koetsier hield stil.
Wat is er dan? vroeg hü.
Het üs heeft de brug stukgeslagen.
Ge moet terug.
Ik opende haastig het portier.
De brug is onbegaanbaar. Te drom
mel, d&t komt ons erg ongelegen, we heb
ben haast.
Waar wilt ge dan heen?
Naar Werkersberg.
Dan doet ge 't beste, terug te keeren
en over Sandwük te gaan.
Iedere minuut is kostbaar, antwoord
de ik, zouden we er niet over kunnen?
Probeer het, maar ik als voetganger
zag er geen kans toe. Maar laat je koet
sier zelf eens gaan zien.
Hü heeft gelijk, riep onze koetsier, ik
zal eens gaan kijken.
Ik stemde! toe en de koetsier liep de
brug op. Ongeduldig wachtten we op zijn
terugkomst. Toen hij een paar minuten
weg was, voelden we plotseling een hevigen
ruk. De paarden waren op hol gegaan.
Om Godswil, we gaan te water, riep
mün klerk.
Onze harten bonsden, dikke zweetdrup
pels parelden op ons voorhoofd. Angstig
boog ik me naar het portier.
Goddank, riep ik, we gaan van 't
water af.
Maar we zullen ergens tegen aan
vliegen en worden dan verpletterd.
We moeten er uit zien te komen, zei
ik. De klerk hield me terug.
Als uw leven u lief is. blüf dan zit
ten, meneer, riep hü, ge valt te pletter als
gü er bü zoo'n vaart uitspringt.
Maar als we ergens tegen aanstooten,
zün we toch verloren. We komen nu tus-
schen de boomen. Nu moge God ons ge
nadig zün.
Aan uitspringen was geen denken meer,
we zouden tegen de boomen te pletter ge
slagen zün.
Minuut op minuut verging en altüd hol
den we maar verder. Een uur gingen we
zeker zoo wel door, toen plotseling de wa
gen met een schok staan bleef. We sprongen
er uit, daar we vreesden, dat de paarden
er weer van door zouden gaan.
i Hebt u dat gezien meneer, vroeg mün
klerk.
Wat?
Het was net of een donkere gestalte
in het bosch verdween.
Ik heb het niet gezien. Maar ge kunt
wel gelük hebben we zün het slachtoffer
geworden van een samenzwering, geloof ik,
een boevenstreek. Hollende paarden hadden
ons op zoo'n gevaarlijken weg in de duis
ternis al lang omgesmeten de wagen
ging ook zoo precies, alsof hij door iemand
bestuurd werd.
Wat denkt u dan?
Dat de brug niet stuk was
geheime waarschuwer dezelfde is,
hierheen gebracht heeft.
Maar waarom zou hij dat
hebben, hij
Begrijpt ge dat niet, onderbrak ik hem.
De kerel is een handlanger van de
familie. Hij moest ons ophouden, opdat
we niet meer op tüd bij den stervende kon
den komen.
Dat zou verschrikkelü'k zün.
Ja, maar wat vangen we nu aan?
We weten hier weg noch steg.
We overlegden een wijle. Plotseling
hoorden we hondengeblaf. Een oogenblik
later vroeg een ruwe stem, wat we wilden.
We vertelden hem ons wedervaren.
Dan ben je leelük van den weg af,
zei hü, toen we uitgesproken hadden, je
bent hier minstens twee uur rüdens van
Werkersberg af.
Als we nu maar een voerman hadden,
zei ik, kunt gü ons niet wegbrengen?
Neem me niet kwalük, ik ben bosch
wachter en kan mün post niet verlaten,
maar ik weet wel iemand, die u op weg
kan helpen.
We moesten daartoe naar een dorp in de
buurt rüden, dit gaf wel oponthoud, doch
wat zouden we er aan doen.
Toen we in het dorp kwamen werden we
door een paar mannen tegengehouden.
Daar heb je de paardendieven, riepen
ze.
- Wat is dat, ik ben notaris en dit is
mün klerk, riep ik, wat moet dat be
duiden
Dat klopt, dat heeft de man ook ge
zegd, die hier is komen waarschuwen, dat
jullie er met zün paarden en rijtuig van
door waart gegaan en hier waarschünlük
langs zoudt komen.
Maar ik kan je mün papieren toonen,
riep ik, laat me gaan, ik stel u aansprake-
lük voor de schade, die ik door dit opont
houd hjd.
Goed, je gaat uw gang maar, doch nu
eerst mee naar den burgemeester.
In optocht werden we naar het huis van
den burgemeester gebracht, die al in bed
lag en na lang kloppen grommend te voor-
schün kwam.
Ik maakte me aan hem bekend en ver
telde hem, wat ik ging doen.
Ja, ik weet het, Bergman is zwaar
ziek en 't zou me spijten voor Marie maar
als de wagen eens werkelük gestolen was.
Ik keek onrustig op mün horloge. Half
twaalf. Wie weet, of we niet te laat komen,
dacht ik. Daar schoot me plotseling een
reddende gedachte in den geest.
Geef ons dan een koetsier mee en
desnoods een paar agenten er bü, zei ik,
dan kunt ge zeker zijn en wü worden niet
langer opgehouden.
Dat ging als we maar beloofden, dat
we niet zouden ontsnappen.
Voor mün part kunt ge ons handen en
voeten binden, zei ik.
Dat gebeurde echter niet, wel kregen we,
behalve een koetsier, twee stevige kerels
mee in 't rütuig.
Een uur later waren we te Werkers
berg, we hadden er goed over gereden. Aan
de woning van den zieke kregen we eerst
geen gehoor. Hoorde men ons niet? Ver
wachtte men ons niet meer? Zoi* de man
al dood zijn? Eindelük na lang wachten
hoorden we een vrouwenstem.
Nog verliepen er eenige minuten, toen
werd er open gedaan.
Ik had jullie niet gehoord, ik sliep
vast, zei de persoon die open deed. Die stem
kwam mij bekend voor. Het scheen mü toe,
dat het dezelfde persoon was, die ons aan
de brug gewaarschuwd had. Achter hem
kwam de slanke gestalte van een jonge
vrouw te voorschijn in 'n eenvoudig zwart
kleed. Haar gezicht was zeer bleek en ze
had geschreid.
Heb ik de eer met juffrouw Marie
Roth te spreken? vroeg ik, mü tot haar
wendend.
Jawel meneer, dat ben ik u züt?
Notaris Fellens, die ontboden is om
het testament voor uw pleegvader te komen
maken.
Ze keek me bedroefd aan.
Het is toch, hoop ik, nog niet te laat?
vroeg ik gejaagd.
Neen meneer, zei ze en begon weer te
schreien, maar het zal niet lang meer m«t
hem duren.
Goddank! we waren nog op tüd gekomen!
Ik maakte het testament op en Marie Roth
werd erfgename met toekenning aan de
familie van het wettige gedeelte. Een uur
later was de landbouwer heengegaan.
Toen hü begraven werd volgde slechts
één persoon de lijkbaar.
't Was Marie Roth.
„Geïll. Weekbl. v. N."
DE OORZAAK
Trees je: „Koos is kleiner as vorige week, geloof ik."
Jopie: „Ja, dat komt omdat Zaterdag z'n voeten gewasschen zün.'