Dg Misdaad van Dokter Marrignan
n
/tNrÏQÜITflTEBW5^™É™ti
1
ANTONÏO
v
ZEVENDE JAARGANG 11 2S
ïi/i/ïm
Y//MVM
SÉ®
JS'
4
Niets boezemde haar meer belaag ui. i_eii-
maal had zij haar kinderen weergezien. Het
was een hartverscheuren oogenbhk geweest.
eorgc van der Mark had ze niet kunnen
vergezellen. Siijds de vetoordeeiing van zijn
vrouw was hij zwaar ziek. Hij leed aan
hevige hersenkoortsen en men vreesde vooi
net behoud van' zijn verstand.
Temidden van bittere tranen en harts
tochtelijk snikken had zij haar kinderen een
laatst vaarwel gezegd
Daan:-, wachtte ze gelaten op den laat-
stén nacht, op den vreeselijken ochtend,
w aarop men een einde zou maken aan haar
leven.
„Volg mij," zeide de gevangenbewaarder.
„Waar brengt ge mij heen?"
„Naar de spreekkamer."
Ls er 'iemand die mij spreken wil?"
„J a
„bestaat er nog iemand op de wereld
die niet vergeten is, dat ik nog leef?"
„Waarschijnlijk wel," zeide de gevangen
bewaarder onverschillig.
Hij bracht haar in een somber vertrek
met naakte grijze wanden, waar een stee-
rien bank het eenige meubelstuk uitmaakte.
Zware traliën scheidden dit hol van een
ander vertrek. Zooals gewoonlijk werden de
bezoekers aan de eene zijde van het hek
gebracht, terwijl de gevangenen aan den
anderen kant moesten blijven.
Marignan, die erin geslaagd was machti
ging te krijgen om Charlotte, zonder getui
gen te mogen spreken, bevond zich in het
verste gedeelte van het vertrek, zoodat zij
niet door het traliewerk gescheiden waren.
De geneesheer gaf denv cipier een teeken.
Deze had van den directeur bevel ontvan
gen da dokter met Charlotte alleen te laten.
Het kostte Marignan moeite om zijn ont
roering te bedwingen en hf] had al zijn te
genwoordigheid van geest noodig om zich-
.1' meester te blijven. Bij het zien yan die
11 gelukkige vrouw kon hij een gevoel van
t; nieonderdrukken.
Ze zag 1. m aan met zachte, teedere
oien, waarin geen zweem van haat te be
speuren viei. De dokter had immers slechts
zijn plicht gedaan en geput uit de bronnen
oer w:te ischap. Ze twijfelde er geen oogen
eek aan, dat zijn onthullingen betreffende
de vergiftiging van haar kind geheel te goe
der trouw waren.
Hij had zich vergist, dat stond vast
Dat kon niemand beter dan Charlotte zelf
weten. Maar hij had te goeder trouw ge
handeld.
„Mijnheer," zeide zij me een zachte stem,
welke den bezoeker ontroerde. „mijn
heer, u heeft mij heel veel leed .ge
daan. Ik ben onschuldigdat dort ik te
verklaren met den dood voor oogenS
Wsflk een teedere zachtheid, welk een on
derwerping sprak er uit hare woorden
Ontzet dacht de dokter aan de woorden,
welke de directeur van de gevangenis eeni-
ye oogenblikken geleden tot hem gesproken
had. t
De directeur was een man, vergrijsd in
de betrekking, welke hij sedert, jaren be
kleedde. Niettegenstaande een zekere goed-
h itigheid den ondergrond 'van zijn wezen
uitmaakte, kon men onmogelijk ontkomen
aan den indruk van een zekere hardheid of
koelheid, een karaktertrek, welke cnaange-
n am aandeed, maar het gevolg was van
z ;n beroep, dat een zekere mate van hard
vochtigheid eischte.
Toen dokter Marignan met den directeur
door de lange gangen van de gevangenis
schreed, had de geneesheer gevraagd:
„Denkt u dat die arme vrouw begenadigd
z?tl werdea?"
.(Nu, het staat er met haar niet erg goed
voorIk heb een voorgevoel dat er van
daag een bericht uit Parijs zal komen."
Een berichtuit Parijs," vroeg de dok
ter ontzet.
„Ja, drik vandaag bericht krijg dat de
heul zal komen
at zegt u, riep Marignan en zijn stem
beefde.
"u, en ik vermoed dat de terechtstelling
morgenochtend tegen zonsopgang zal plaats
hebben."
„De terechtstelling zal morgenochtend
tegen zonsopgang plaats hebben."
Onophoudelijk dreunden deze woorden !n
d ocren van den man, die wist, dat hij
a. onschuldige aan zijn eerzucht opoffer
de. E:i ook nu, staande voor de vrouw, die
zijn slachtoffer was, ook nu weer hoorde
hij die vreeseiyke woorden, wellce den nade
renden dood verkondigden van haar, die
hem daar toesprak met zachte stem, waar
in geen vo. ijt klonk, maar onderwerping
aan het vreselijke lot dat haar beschoren
Was.
„Ja." hernam Charlotte en haar stem tril
de, „maar ik ben verheugd dat ik, voordat ik
sterf, nog in ds gelègenheid ben u te zeggën
dat ik u vergeven heb
Wélk een zachtheid, welk een onderwer-
p'ng sprak er uit deze woorden.
Voordat hij kwam, had de dokter alle no
tities, welke hij over deze zaak gemaakt had,
nog eens overgelezen.
„U mag den moed niet verliezen," zeide de i
c' er. ..Misschien bestaat er nog hoop."
„Neen, dat geloof ik nietik heb geen
hoop meer. Ik wacht slechts op den dood en
ik heb liever niet dat men mij nog hoop
schenkt. Dat zou mijn smarten weer hernieu
wen. Ik heb reeds genoeg geleden."
„Zoudt ge mij antwoord willen geven op de
verschillende vragen, welke ik u zou willen
stellen. Ik kom een beroep doen op uw ge
heugen, opdat u mij eenige kleine bijzonder
heden, welke men misschien over het hoofd
zou zien, zou kunnen mededeelen."
„Waar is dat goed voor?"
„Ilc smeek er om."
Gelaten en rustig als altijd, steeds bereid
om nieuwe kwellingen te ondergaan, fluis
terde zij: „Goed, mijnheerU moogt mij
ondervragen
Tot in de kleinste onderdeden begon hij
het leven van Charlotte na te gaan. Hij ge
leek in het geheel niet meer op een genees
heer die een zieke ondervraagt.
Uit hetgeen Charlotte hem antwoordde
besloot hij het volgende: „ten eerste dat
Charlotte vóór haar huwelijk nooit de eigen
aardige verschijnselen had opgemerkt, die
eenige jaren later haar geheele leven zouden
vernietigen.
Ten tweede dat die ziekte verschijnselen
zich nog betrekkelijk kort geleden hadden
vertoond. Het was nauwelijks twee jaren ge
leden dat men haar voor het eerst schijn
baar dronken langs de straten zag waggelen.
Langen tijd hield hij er zich mee bezig
zich een duidelijk beeld van die verschijnse
len te vormen en met schrik ontdekte hij dat
deze veil .omen overeenstemden met de eigen
aardige manieren van den inbreker van den
vorigen avond.
Het onderzoek van Marignan strekte zich
echter niet alleen uit over de sterk op den
voorgrond tredende verschijnselen, maar hij
wilde ook nauwkeurig weten wanneer er
eenige beterschap was ingetreden.
Zouden die verschillende perioden van
verbetering gelijken tred houden met het
stilliggen van de spiritus-fabriek, gedurende
de verschillende gedeelten van het jaar?
Hij was het weldra te weten gekomen,
toen hij in den loop van den dag naar Lan
geraume was gegaan.
Natuurlijkerwijze had hij den volgenden
gedachtengang. Als de spiritusfabriek wer
kelijk de schuld was geweest van al het
geen er gebeurd was, als die vergiftige dam
pen werkelijk de oorzaak waren geweest
van Charlotte's ziekte en van den dood van
den kiemen Antón, hoe moest hij het dan
verklaren, dat Clara en Louise geen oogen-
blik een nadeeligen invloed van die gassen
hadden ondervonden?
Naar aanleiding van <leze onoplosbare
kwesties stelde hij weer eenige vragen:
„Heeft u alleen die verschijnselen onder
vonden?"
Ze scheen zeer verwonderd en begreep
hem blijkbaar niet.
De dokter verklaarde zich nader.
„Ik bedoel of uw kinderen geen enkelen
nadeeligen invloed hebben ondervonden?"
„Hoe |iedoelt u dat?Miin kinderen
waren steeds gezond."
„Welke kamer bewoonden uw beide doch
tertjes. Sliepen zij in dezelfde kamer waar
u zich ook bevond?"
„Eerst omstreeks hun vierde jaar heb
ik hen in een afzonderlijke kamer laten
■slapen. Ze sliepen in een vertrek op de bo
venste verdieping van het huis, aan den
kant, waar men uitzicht had op de heuvels
on de rivier."
„Was dat onmiddellijk boven uw kamer?"
„Neen, boven het salon."
„Waar bevonden uw kinderen zich over
dag het liefst?"
„Als het mooi weer was speelden zij al
tijd in den tuin."
„En als het regende?"
„Dan waren ze bij mij in het salon."
„Kwamen ze nooit in uw kamer?"
„Zeldenzeer zeldenen dan nog
alleen 's winters, daar ik uit zuinigheid
slechts één kachel stookte."
„Alleen 's winters?"
„Ja."
's Winters lag de spiritus-fabriek altijd
stil, dat wist Marignan reeds.
Opeens vroeg Charlotte:
„Maar waarom vraagt u mij dat eigen
lijk allemaal? Welk belang kunt u of de
justitie bij deze aanwijzingen hebben?"
Marignan gaf een ontwijkend antwoord.
Hij had niets meer te vragen en na tot
de vrouw eenige woorden van troost te heb
ben gericht, ging hij heen.
„De terechtstelling zal morgenochtend
plaats hebben."
Nog steeds dreunden deze vreeselijke
voorden in zijn ooren. Niettegenstaande hij
alle mogelijke moeite aanwendde om kalm
ts schnen, kon -hij niet verhinderen, dat de
directeur der gevangenis, die op hem wacht
te, hem onderzoekend aanzag en vroeg of
hem iets scheelde.
Marignan gaf geen antwoord op de be
langstellende vraag.
De geneesheer begaf zich wankelend naar
da deur, welke de concierge voor hem open
hield.
'T VREEMDE
-•N
Vriendin (tot pas-getrouwde keukenmeid)„En hoe bevalt je dat getrouwde leventje?"
T' 'tikerimeid: „Nou, je mot er wat aan wenne, dat je zoolang in 't zelfde huis
Op straat gekomen deed hij stetk denken
aan een beschonkene.
Alle aanwijzingen, welke hij van Char
lotte ontvangen had stemden zoodanig over
een, dat er geen vergissing meet mogelijk
was.
Hij had een vreeselijke dwaling begaan!
Hij had een onschuldige ter dood veroor
deeld.
Zcodra hij thuis kwam begaf hij zich
naar zijn kamer en deed de deur achter
zich op slot.
Maar het gaf hem niets meer of hij zich
in zfjn werk verdiepte, dat hij nog eens
alle resultaten van zijn onderzoekingen
doorlashij kende het vergif nuHij
twijfelde niet Meerhij had nu bijna
zekerheid. Met zijn mouwen wisehte hij het
angstzweet van zijn voorhoofd.
Tegen den avond ging hij overal infor-
meeren of men nog een bijzondere tijding
uit Parijs had ontvangen. Hoewel er, een
vaag gerucht ging, dat de terechtstelling
den volgenden ochtend zou plaats hebben,
had men nog geen zekerheid daaromtrent.
Noch bij het gerecht,noch bij de politic,
noch bij de gevangenis had men eenig be
richt ontvangen.
Maar met vlammende letters stonden de
woorden van den directeur voor zijne
oogen:
„De terechtstelling zal morgenochtend
plaats hebben."
De terechtstelling!
Wat zou hij doen?
Nu hij twijfelde was het zijn plicht om
terstond, naar den rechter van instructie te
snellen en dezen mede te deelen dat hij
niet bij machte was geweest om zich een
juist oordeel te vormen over den dood van
den kleinen Anton.
„Ga, ga snel," riep een inwendige stem
hem toe. „denk aan morgenochtend:"
Maar hij bood weerstand aan het roepen
van zijn ziel
Niemand wist immers met zekerheid dat
de terechtstelling morgenochtend zou ge
schieden. Hij had nog een vollen dag den
tijd om na te denken.
Maar de inwendige stem z^veeg niet. „Zal
het morgen niet te laat zijn," verweet hem
die stem.
Zijn aarzeling stond gelijk met een mis
daad. Weldra had hij zich gerustgesteld met
een uitvlucht, waarmede hij zijn aarzeling
goedpraatte.
„Op slot van rekening," zoo sprak hij in
zichzelvén, heb ik nog geen enkel bewijs
Dat bewijs kan ik slechts bekomen als ik
persoonlijk naar het huis van Charlotte ga
en mij in haar kamer opsluit. Dan eerst heb
ik zekerheid en daarna is het nog tijd ge
noeg om te handelen."
Tegen den avond ging hij op weg.
Anderhalf uur later bevond hij zich voor
de woning van Langeraume. Ook dien man
wilde hij eenige vragen stellen. Hij wilde
precies weten wanneer de fabriek werkte
en'wanneer de arbeid eindigde.
De verklaringen van Langeraume beves
tigden zijne sombere vermoedens.
Langeraume, die nog vlug van begrip
was, vroeg den dokter, of de fabriek iets
met de zaak te maken kon hebben.
„In het geheel niet", antwoordde de ge
neesheer en hij haastte zich om weg te
komen, bang, dat de nieuwsgierigheid van
den arbeider hem noodlottig zou worden.
De nacht was gekomen...... Het was volko
men donker en het dreigde te gaan regenen.
Marignan lette er echter niet op en sloeg
den weg in naar Charlotte's woning.
Toen hij de plaats van bestemming be
reikt had, nam hij de heele omgeving eens
goed op. De wind was noord-oost en de be
dwelmende dampen streken over de woning
welke hy.ging bezoeken.
De deur, welke Goniche geopend had, was
nog steeds niet op slot gedaan, zoodat het
geen moeite kostte om binnen te komen.
Behoedzaam zag hij om zich heen.
Er was niemandHet huis was geheel
verlatenEr drong geen enkel ander ge
rucht tot hem door dan de gewone nacht
geluiden uit de bosschen langs de Indre, het
ruischen van de boomen, het blaffen' van
een hond en het huilen van eenige nacht
vogels.
Dat was alles.
Hij sprak zichzelven moed in, opende de
deur en trad binnen. De kamer van Char
lotte was zoo donker, dat hij niets kon on
derschelden. Een flauwe spirituslucht drong
tot hem door, maar hij had geen enkele
onaangename gewaarwording. Hij kon ge
makkelijk ademhalen en z?jn geest bleet
helder. Marignan stak een lucifer aan en
ontdekte een kandelaar welke op den
schoorsteen stond. De lucifer doofde niet uit
en de kaars was gemakkeijk aan te steken
Ook dit duidde dus niet op de aanwezigheid
van bedwelmende gassen. Met de 'kaars in
zijn hand daalde hij in den kolder af. Ver
volgens ging hij weer naar boven. Op de
trap moest hij ewpn stilstaan, omdat eeu
duizeling hem aahgreep. Gelijktijdig daar
mee voelde hij een hevige pijn in het hoofd.
Het bed van Charlotte en het wiegje waarin
de kleine Anton gestorven was, stonden nog
op dezelfde plaats waar zij zich vroeger be
vonden.
Marignan verzette zich tegen de hevige
pijnen welke hem meer en meer kwamen
kwellen. Zijne slapen klopten en 't kostte
moeite de "Dogen open te houden. Hij onder
zocht de muren en werkelijkin de on
middellijke nabijheid van het wiegje ont
dekte hij eenige spleten, waardoor het
doodelijke vergif naar binnen stroomde, het
vergif, dat zijn vrceselijk werk had verricht,
dat het onschuldige wicht in het wiegje had
gedood.
Marignan wa-kride. Hij voelde zeer goed
dat het vergif begon te werken. Hoe kwam
het echter dat de dampen hem nu reeds
zoo spoedig bedwelmden, terwijl ze eenige
jaren geleden zoo langzaam hun vernieti
gend werk verrichten? Maar daarvoor was
gemakkelijk de verklaring te vinden. Eer
tijds drong het vergif door de poreuse wan
den heen. maar inmiddels was de muur ver
der gebarsten en stroomden de gassen onge
hinderd naar binnen.
Hij voelde zich al zijn krachten ontzinken
en een geheel bijzondere gewaarwording
maakte zich van hem meester. Hij haastte
zich te gaan zitten. Ofschoon hij voelde, dai
hij steeds zwakker werd, bleef hij toch bij
zijn volle verstand.
Hij haalde zijn horloge te voorschijn en
legde het voor zich neer op het kleine tafel
tje waarop hij de kaars had geplaatst. Ver
volgens haalde hij een notitieboekje uit zijn
zak, nam een pctlood in de hand en trachtte
de verschillende verschijnselen, welke hjj bij
zlchzelve opmerkte, op te teekenen.
„Het is kwart over negen' en ik bevind mij
ongeveer twintig minuten in dit verttrek. Om
mij heen kan ik niets abnormaals bespeuren.
Aileen een flauwe spirituslucht dringt tot mij
door, maar dat is niets buitengewoons, om
dat men in de heele omgeving van de spiri
tus-fabriek de lucht kan waarnemen. Gedu
rende het eerste kwartier heb ik niets waar
genomen, thans echter ben ik gaan zitten,
omdat ik een eigenaardig' licht gevoel in het
hoofd heb. Tevens merk ik op, dat ik een
stekende pijn in mijn borst krijg en mijn
beenen mij moeilijk meer kunnen dragen.
Mijn geest is echter nog volkomen helder.
9 uur 26 minuten: de pols is kalm en klopt
niet sneller dan gewoonlijk.
9 uur 30 m'nuten: het wordt duister voor
mijn oogen en kan de dingen om mij heen
niet zoo duidelijk meer onderscheiden air.
daar straks. De steken in mijn borst worden
heviger. Ik heb vreeselijke angsten. Ik voc
mij werkelijk ziek.
9 uur 40 minuten: de kaars is uitgegaan,
zoo schijnt het tenminste, want ik zie niets
meer. Mijn oogen vullen zich met tranen
en ik heb een vreeselijke hoofdpijn. Ik schrijl
in het duister en mijn hand beeft. Ik weet
niet meer hoe laat het is, omdat ik niets meer
kan onderscheiden.
De polsslag is buitengewoon snel, mijn
slapen kloppen alsof de aderen zullen bar
sten. Ik heb een bijna onweerstaanbare be
hoefte om te slapen, toch kan ik met groote
moeite mijn geest helder houden. Ik voel
ontzettende maagpijnen. De polsslag is 8.
Ik stik. Ik kan nauwelijks meer adem
halen. Ik kan geen weerstand meer bieden
aan den slaap. Als ik insiaap zal ik echter
niet meer ontwaken, dat weet ik.
Eigenaardige gedachten vervullen mijn
geestAngstwekkende schimmen rijzen
voor mij op. Ik ben omringd van droombeel
den, die mij angst aanjagenIk zei
Ik durf niet verder mesr te schrijven
Het is tijd om heen te gaan, want mij :i
ademhaling wordt steeds moeilijker
Lucht, anders zal ik sterven."
Haastig vouwde hij het papier op en stik
het in zyn zak. Hij klemde met beide han
den het tafeltje vast, om op te rijzen.
Slechts met de grootste moeite slaagde hij
hierinzij» boenen waren niet meer ir.
staat hem te dragenhij snakte naai
adem.
Hu moest zich haastenHet vergif vol
tooide onverbiddelijk zijn vernietigend werk.
In den tijd dat Charlotte hier woonde
drong het neg niet in zulk een sterke mate
in de kamer door en de vensters en deuren
stonden dikwijls open.
Marignan bezit de kracht niet meer om
zich staande te houden.
Met een plof stort hij neer.
Onder het uitstooten van heesche angst
kreten kruipt hij naar het vensterHij
behoeft slechts een ruit stuk te slaan, dan
is hij gered.
Alleen de deur en de vensters kunnen hem
reddenDe afstand is nauwelijks drie
meters. Zijn nagels haakt hij in den vloer.
Z'n vingers bloeden reeds. Met de grootst*
inspanning slaagt hij er nauwelijk in eenige
centimeters vqoruit te komen.
Toch weet hij voortdurend zijn tegenwoor
digheid van geest te bewaren.
„Ik ben verloren", krijt hij. „Ik ben verlo
ren als ik de deur niet kan bereiken!O
ik stik!"
Drie meters! Welk een afstandDe
tjocd wacht reeds..
„Help!'Help!
Hij tracht zich op te richten, maar met een
harden slag ploft hij weer neer.
Hij voelt, dat al zijn tegenstand niets meer
kan baten.... Hij is reeds half bewusteloos
Zijn pogingen cm zich te redden verminderen
reedsEen vreeselijke duizeling doet hem
machteloos neerliggen.
Ontzettende schaduwbeelden doemen voor
hem op
Dan hoort hij een stem, welke duidelijk tot
hem spreekt:
De terechtstelling zal morgenochtend tegen
zonsopgang plaats hebben."
Het hoofd van Charlotte van der Mark zaï
vallen onder de bijl der guillotineen zij
is onschuldigdat weet hij nu absoluu'
zeker I
Dan gebeurt er iets ontzettends!
De geheele terechtstelling speelt zich voor
hem af. Duidelijk kan hij alles onderscheiden
Vit in de kleinste onderdeelen
Hij staat buiten in den motregen, welke
alles in een waas van droefheid hult, voor de
sombere gevangenis. Daarbinnen slaaps
Charlotte voor het laatst.
Hij ziet de hoogesombere muren lang
zamerhand in nevel overgaan, alsof een ge
heimzinnige macht wil voorkomen, dat de
misdad'ge geneesheer niet alles zal aanschou
wen van het afschuwelijke drama, dat zich
straks gaat afspelen
Hij ziet allés wat er gebeurt. Er komt een
bevel uit Parijs om zonder uitstel de terecht
stelling te doen plaats hebben.
De beul was reeds aangekomen.
Marignan zag hem duidelijk vóór zich
staan: hU was groot van gestalte, zijne vier
kante schouders verrieden een enorme kracht
en hij was geheel in het zwart gekleed. In de
stad was men ervan in kennis gesteld, dat
de terechtstelling in den ochtend zou plaats
hebben en er waren reeds vele menschen op
de been.
Marignan zag zichzelven den geheelen
nacht door de straten der stad snellen.
Tegen den ochtend kwamen eenige man
nen de guillotine controleeren, welke voor de
gevangenis stond.
Een dichte menigte pakte zich op rondom
het schavot.
Het uur dat men Charlotte zou wekken
was gekomen.
Hij zag hoe zij in haar cel in diepen
slaap verzonken lag.Ze droomde waar
schijnlijk van hare kinderen Clara en Loui
se want zij glimlachte in haar. slaap.
Wie weet of hst laatste bezoek van dok
ter Marignan geen verandering zcu bren
gen in haar toestand. Misschien had men
duiven ontdekt waaron men tot de ontdek
king was gekomen, dat haar schuld nog
niet vaststond. De deur van de cel werd
langzaam geopend. Eenige mannen, geheel
in het zwart gekleed, met ernstige gezich
ten, traden binnen, zonder eenig gedruisch
te maken.
(Wordt vervolgd.")
moesten plotseling de fijnste zijde spinnen,
zoo -glanzend mooi als had hst morgenrood
het zwarte ebbenhout gekust. En God zelf
hing die glanzende zij om het reine kinder
hoofd; Hij liet nog een weinig dauw daarop
druppelen, zoodat zich de schoonste krullen
vormden. O, wat is de Goede God toch een
verkwister.
Kortom, Antonio is zoo schoon, dat, wan
neer hij soms eens van de bergen naar het
dorp gaat, iedereen hem nakijkt. Ja, alle
kunstenaars der stad, beeldhouwers, teeke
naars of schilders wedijveren formeel voor
wie de knaap toch wel zal poseeren.
Maar Antonio schudt zijn hoofd met zijn
zwarte, zijden krullen en lacht stilletjes
Neen, voor niemand
Bovendien hij is een kind van arme men
schen; hij moet de geiten van zijn vader
hoeden, en hij is blij, als hij af en toe eens
een blank zilverstuk in zijn zak heeft. An
tonio bekommert zich eenvoudig om niets.
Om geen geld of mooie woorden; hij geeft
er zelfs niets om al, is zijn vader kwaad.
Daar 'ligt hü tegen de berghelling op 6e
stille weide, terwijl de geitjes vroolijk rond
springen, hij droomtEn kijkt droomerig
de rozige wolkjes na, die in de blauwe hemel
ruimte dansen in lichte rijen, terwijl de wind
een wijsje speelt
Doch, wanneer de volle maan boven de
bergen klimt dan peinst Antonio, hoe hij
gemakkelijk en zonder dat de maan het zelf
bemerkt uit de groote ivoren schijf een klein
stukje gappen kan. Alleen, omdat hij zich
in deze scherven eens fijn zou kunnen spie
gelenErgens in een oud boek staat ge
schreven, dat de schoonste spiegels der we
reld een stukje van de witte maan zijn.
Wat is die Antonio toch een droomer.
Zoo zitten zij nu bij elkander, vader Lucie
en zijn zoon Antonio. De hut van den grijs
aard, daar boven aan den weg, die naar de
watervallen leidt, is werkelijk een van de
armoedigste hutten in de bergen, klein, laag
en bekrompen, zwart van de rook en over
de properheid zullen we maar niet spreken.
De oude Lucie met zijn stijf been (bij een
aardverschuiving heeft hij een ongeluk ge
had) zit altijd aan een klein tafeltje, te knut
selen; uit een gewoon stuk hout snijdt hij
de meest wonderbare dingen. Nu eens een
voudige kruisjes zonder eenig ornament, dan
weer mooie kralen voor rozenkransen; maar
zijn mooiste snijwerk zijn wel de kleine
Lieve-Vrouwen-beeldjes. Zij zijn zoo sierlijk,
ja zoo snoezig, dat, als men iemand een plei-
zier wil doen en gelukkig wil maken, dan
moet men hem zoo'n beeldje geven, daar
heeft men zelf- voldoening van.
Heeft Vader Lucie nu zoo'n beeldje klaar,
dan bidt hij er nog een Weesgegroet over en
legt het bij de andere in de mand, die hij
eiken Zaterdag op zijn scheeve schouders
zet, om benedèn in de stad zijn beeldjes ten
verkoop aan te bieden. Antonio zit op zijn
knieën voor een bank en rust met het hoofd
in zijn beidé, vuistjes; met droomerige blik
volgt hij iedere beweging van Vader Lucie's
geoefende handen. Doch ineens grijpt hij
zelf naar de potjes er staan heel veel
kleine potjes met allerlei verf gevuld en
schildert een kleed voor ons Lieve Vrouwke.
Nu eens geeft hij haar een frisch groene
mantel, waarin de gouden vlinders dartelen,
dan een van hemels blauw, waarin wonder
bare sterretjes vonken, en het beeldje heeft
een kostelijk roze-roode kleur, zooals die
wolkjes 's morgens vroeg.
Ja, Ja! Antonio schildert, en hij kan het
maar wat goed! De grijsaard is vandaag
heel opgeruimd! Zoo ziet men hem zelden.
Hij is spraakzaam, vroolijk zelfs, en mom
pelt in zijn grijzen baard allerlei aardig
heidjes. Antonio is er zeer verwonderd over.
Want anders is Vader Lucie gewoon in zich
zeiven te grommen. Hij weet zich slechts
mopperig en zeer onbeholpen te uiten en
het duurt lang eer er een vriendelijk ver
staanbaar woord uit den mond komt.
„Antonio!Hè! De grijsaard laat hem
schrikken. Zijt ge weer niet bij Signor Pa-
tronelli in de stad geweest?
De jongen schudt somber het hoofd. lede
ren dag komt Signor Patronelli hem hier
in de bergen opzoeken, biedt hem nu eens dit,
dan weer dat aan en tracht hem met geld
en goede woorden over te halen, dat hij
toch eens voor hem wil poseeren. Dat de
Signor dat toch niet moe wordt! Want hij
heeft toch reeds lang kunnen ktegrjjpen, dat
Antonio zich toch niet laat ompraten.
Het kind houdt zijn penseel in zijn be
vende hand en in de andere een houtsnij-
figuur van de hemelsche bruid.
„Ik wil nietroept hij uit. Hij springt
van de bank, en zijn donkere oogen ver
schieten ineens als sterren ln den laten
avond.
„Ik wil niet! Ik wil mij niet verspacheren
aan zoo'n gek van een meester! Ik wil niet
vader Lucio! Ik wil nietneen!" Anto
nio stampt met zijn kleine voetjes op den
grond, hij is woedend, hij weet niet meer
wat hij doet en ineens gooit hij kwaad het
beeldje tegen den muur
Een korte gil van Vader Lucio en daar
ligt dat mooie Lieve Vrouwenbeeldje, het
mooiste, dat hij ooit gemaakt heeft't Is
jamer genoeg, 't is heelemaal versplinterd.
Er heerscht een pijnlijke stilte. Dan valt
het kind wild, zinneloos als het ware, op
zijn knieën, en zdekt angstig naar de ver
splinterde stukjes hout en zucht en weent.
„O Mater Christi! O, Mater Salvatoris!"
Eindelijk staat de grijsaard van zijn stoel
op.
„Antonio!" stamelt hij, dan neemt hij hem
op zijn arm en legt hem neer op een bos
stroo. De knaap houdt de oogen gesloten en
beeft nog.
„Drinkt een beetje wijn. Antonio!" stamelt
vader Lucio, heel vreemd, als trilden zijn
lippen.
Wijn?wijn?Hoe dikwijls zou vader
Lucio in zijn armoede wel wijn in huis
gehad hebben, dacht Antonio
De grijsaard strompelt echter naar de
kast, doet het piepend deurtje open en
neemt toc£ werkelijk den fiesch en een glas
van de plank.
„Kijk eens hier Antonio." Hij komt weer
moeizaam naar het kind terug. Drinkt n"u
eens Antonie, drink een glastoe gerust
nog een."
Er ligt een angstige trilling in de stem
van Vader Lucio! Maar hij kijkt niet naar
de knaap. Met half gesloten oogen blijkt
de grijsaard in spanning naar de deur van de
hut„Gauw, gauw, want Signor Patronelli
zou komen
Antonio's heete lippen slurpen begeerig.
De wijn is zoet en maakt zijn bloed warm
en er komt kalmte in zijn driftig gemoed.
„Drink maar, AntonioWat fluistert
die oude tochdrink maar!
Daar lacht het kind reeds in den slaap
Vader Lucio, wanneer was Antonio schoo
nerals nu terwijl hij daar ligt te slapen.
Ik tel u 50 lire neer hier op tafel! Zooais
vanmorgen afgesproken is
En Signor Patronelli houdt zijn schetsboek
op beide knieën, met het spitse potlood trekt
hij vluchtig de juiste omlijningen op het pa
pier. Hij maakt slechts een schets van An
tonio!!! In zijn atelier werkt hij het verder
af, want Patronelli is een groot kunstenaar,
en nu is hij er van overtuigd, dat hjj de groot
ste wordt.
Ondertusschen telt de grijsaard langzaam
de 50 lire die op tafel liggen en knikt goed
keurend. Het is zoo stil, dat ieder zijn eigen
hart hoort bonzen. Doch buiten strijkt de
wind tegen de hut. Langzaam kruipt de wij
zer over de wijzerplaat van Signor Patro-
nelli's gouden horloge
Nu heeft hij Antonio tóch nog......
„Signor"
De knaap is ontwaakt. Het was de wind,
die door de smalle deurspleetjes kroop, die
hem wakker maakte.
„Signor, Antonio springt van zijn bed om
hoog, Signor. Hij lacht en lacht een wild
lachen, dat vader Lucio van schrik doet ver
stijven, zoodat Patronelli plotseling zijn
schetsboek op den grond laat vallen. Blik
semsnel bukt Antonio zich, hij grijpt het,
houdt het in zijn kleine handen, Signor, en
hij verscheurt het, verscheurt het tot in
kleine stukjes, dan springt hij naar de tafel,
strijkt al het geld bij elkaar en slingert het
den kunstenaar voor de voeten.
En Patronelli, die een groot kunstenaar is,
wordt eensklaps toch weer zoo menschelijk
klein om haastig zijn geld op te rapen, en
hjj verdwijnt.
De grijsaard is op zijn stoel gaan zitten en
kan geen woord uiten. Antonio echter knielt
op den naakten vloer, raapt zorgvuldig ieder
splintertje van het Lieve Vrouwe-beeldje op,
legt ze zonder iets te zeggen lachend op de
ruwe tafel en strijkt zachtjes Vader Lucio's
handen.
Nu, vader Lucio, neem nu een nieuw stuk
hout, een van het allerbeste dat gij hebt. ook
uw fijnste mesjes en vijlen en snijd dan uw
meesterwerk volgens mijn model
De wind is weder stfl geworden, heel
stil. Slechts een vlieg zoemt in het vertrek,
poetst haar vleugeltjes schoon voor den
Zondag. Sprakeloos slaat, de grijsaard zijn
donkere oogen op en kust Antonio's blanke
voorhoofd en knikt
De Iieve-Heere-beeldjesmaker fluistert
men in de stad. De Lieve-Heere-beeldjes-
maker, riept men in de bergen, en dan be
doelt men daarmee den ouden vader Lucio,
die nu wijd en zijd bekend staat als de
grootste kunstenaar van 9e heele streek.
Daar ln het kerkje „Sancto Maria", op
'n prachtig altaar, staat het mooiste beeldje
van de Moeder Gods in een mantel van pur
per rood, haar Hemelsch Kind op de knieën.
De Moeder-Maagd is uit hout gesneden, zoo
liefelijk, als nog niemand haar ooit gezien
had, in geen Dom. in geen Kathedraal,
noch ergens anders ln de wijde wereld. De
Zoon Gods, Dien zij beschuttend in haar
armen houdt, heeft in de kleine hand een
stukje van het fijnsie ivoor, en glimlacht met
den bleeken mond.
„Dat is Antonio," zoo fluisteren de men
schen, die het kunnen weten, en schudden
,vol eerbied het hoofd; doch er zijn er geen,
die het durven wagen, dit hardop te zeggen.
Heel onderaan echter, nauwelijks leesbaar,
staan in onbeholpen letters geschreven, heel
eenvoudig, twee woorden „Vader Lucio".
Dit was het laatste wat de grijsaard ge
maakt heeft. Tien dagen later, men had juist
zijn Lieve*Vrouwke in het kerkje op het
altaar geplaatst, ligt vader Lucio daarboven
in de hut op een bos stroo. met stil gevouwen
handen |nslaapt, met een glimlachje op
zijn kalm gelaat, als had een der heiligen
hem in slaap gekust
Antonio is sedert dien nacht verdwenen.
Jen koopman in de stad, die verre reizen
maakt, vertelt, dat hij er wel een eed op
zou kunnen doen, dat hij Antonio niet ver
van Rome, in een kloostertuintje, heeft zien
bidden.
Dat zweert de koopman, dochhij kan
zich vergissen
„VOOR-HISTORI SCHE" MODELLEN
00P
MkN
OUDHtol-J
door Charlotte Ursina
De kleine Antonio! Ja. .ia. de kleine An
tonioWerkelijk, de goede God heeft zelf
twee van de allerschoonste zilveren sterren,
in een stille Meinacht van Zijne Hemelweide
geplukt, om ze hem als oogkes In het gezicht
te zetten. Wat houdt God veel van Anto
nio
En uit het bloed van de kostelijkste gra
naatappels, die er groeien in Gods tuin, heeft
Hij zijn kleine lachende mond gevormd.
Wat is God toch een goede meester
De spinnetjes echter wel meer dan
zeventien duizend, die voor de heilige feest- Reparateur: „Nee, meneer, voor
gewaden moesten spinnen die spinnetjes geen plaas meer, maar prebéert u
M
deze soort wages hebbe
't is hiemaas."
ze bü ons in de garage