Dg Misdaad van Dokter Marrignan n /tNrÏQÜITflTEBW5^™É™ti 1 ANTONÏO v ZEVENDE JAARGANG 11 2S ïi/i/ïm Y//MVM SÉ® JS' 4 Niets boezemde haar meer belaag ui. i_eii- maal had zij haar kinderen weergezien. Het was een hartverscheuren oogenbhk geweest. eorgc van der Mark had ze niet kunnen vergezellen. Siijds de vetoordeeiing van zijn vrouw was hij zwaar ziek. Hij leed aan hevige hersenkoortsen en men vreesde vooi net behoud van' zijn verstand. Temidden van bittere tranen en harts tochtelijk snikken had zij haar kinderen een laatst vaarwel gezegd Daan:-, wachtte ze gelaten op den laat- stén nacht, op den vreeselijken ochtend, w aarop men een einde zou maken aan haar leven. „Volg mij," zeide de gevangenbewaarder. „Waar brengt ge mij heen?" „Naar de spreekkamer." Ls er 'iemand die mij spreken wil?" „J a „bestaat er nog iemand op de wereld die niet vergeten is, dat ik nog leef?" „Waarschijnlijk wel," zeide de gevangen bewaarder onverschillig. Hij bracht haar in een somber vertrek met naakte grijze wanden, waar een stee- rien bank het eenige meubelstuk uitmaakte. Zware traliën scheidden dit hol van een ander vertrek. Zooals gewoonlijk werden de bezoekers aan de eene zijde van het hek gebracht, terwijl de gevangenen aan den anderen kant moesten blijven. Marignan, die erin geslaagd was machti ging te krijgen om Charlotte, zonder getui gen te mogen spreken, bevond zich in het verste gedeelte van het vertrek, zoodat zij niet door het traliewerk gescheiden waren. De geneesheer gaf denv cipier een teeken. Deze had van den directeur bevel ontvan gen da dokter met Charlotte alleen te laten. Het kostte Marignan moeite om zijn ont roering te bedwingen en hf] had al zijn te genwoordigheid van geest noodig om zich- .1' meester te blijven. Bij het zien yan die 11 gelukkige vrouw kon hij een gevoel van t; nieonderdrukken. Ze zag 1. m aan met zachte, teedere oien, waarin geen zweem van haat te be speuren viei. De dokter had immers slechts zijn plicht gedaan en geput uit de bronnen oer w:te ischap. Ze twijfelde er geen oogen eek aan, dat zijn onthullingen betreffende de vergiftiging van haar kind geheel te goe der trouw waren. Hij had zich vergist, dat stond vast Dat kon niemand beter dan Charlotte zelf weten. Maar hij had te goeder trouw ge handeld. „Mijnheer," zeide zij me een zachte stem, welke den bezoeker ontroerde. „mijn heer, u heeft mij heel veel leed .ge daan. Ik ben onschuldigdat dort ik te verklaren met den dood voor oogenS Wsflk een teedere zachtheid, welk een on derwerping sprak er uit hare woorden Ontzet dacht de dokter aan de woorden, welke de directeur van de gevangenis eeni- ye oogenblikken geleden tot hem gesproken had. t De directeur was een man, vergrijsd in de betrekking, welke hij sedert, jaren be kleedde. Niettegenstaande een zekere goed- h itigheid den ondergrond 'van zijn wezen uitmaakte, kon men onmogelijk ontkomen aan den indruk van een zekere hardheid of koelheid, een karaktertrek, welke cnaange- n am aandeed, maar het gevolg was van z ;n beroep, dat een zekere mate van hard vochtigheid eischte. Toen dokter Marignan met den directeur door de lange gangen van de gevangenis schreed, had de geneesheer gevraagd: „Denkt u dat die arme vrouw begenadigd z?tl werdea?" .(Nu, het staat er met haar niet erg goed voorIk heb een voorgevoel dat er van daag een bericht uit Parijs zal komen." Een berichtuit Parijs," vroeg de dok ter ontzet. „Ja, drik vandaag bericht krijg dat de heul zal komen at zegt u, riep Marignan en zijn stem beefde. "u, en ik vermoed dat de terechtstelling morgenochtend tegen zonsopgang zal plaats hebben." „De terechtstelling zal morgenochtend tegen zonsopgang plaats hebben." Onophoudelijk dreunden deze woorden !n d ocren van den man, die wist, dat hij a. onschuldige aan zijn eerzucht opoffer de. E:i ook nu, staande voor de vrouw, die zijn slachtoffer was, ook nu weer hoorde hij die vreeseiyke woorden, wellce den nade renden dood verkondigden van haar, die hem daar toesprak met zachte stem, waar in geen vo. ijt klonk, maar onderwerping aan het vreselijke lot dat haar beschoren Was. „Ja." hernam Charlotte en haar stem tril de, „maar ik ben verheugd dat ik, voordat ik sterf, nog in ds gelègenheid ben u te zeggën dat ik u vergeven heb Wélk een zachtheid, welk een onderwer- p'ng sprak er uit deze woorden. Voordat hij kwam, had de dokter alle no tities, welke hij over deze zaak gemaakt had, nog eens overgelezen. „U mag den moed niet verliezen," zeide de i c' er. ..Misschien bestaat er nog hoop." „Neen, dat geloof ik nietik heb geen hoop meer. Ik wacht slechts op den dood en ik heb liever niet dat men mij nog hoop schenkt. Dat zou mijn smarten weer hernieu wen. Ik heb reeds genoeg geleden." „Zoudt ge mij antwoord willen geven op de verschillende vragen, welke ik u zou willen stellen. Ik kom een beroep doen op uw ge heugen, opdat u mij eenige kleine bijzonder heden, welke men misschien over het hoofd zou zien, zou kunnen mededeelen." „Waar is dat goed voor?" „Ilc smeek er om." Gelaten en rustig als altijd, steeds bereid om nieuwe kwellingen te ondergaan, fluis terde zij: „Goed, mijnheerU moogt mij ondervragen Tot in de kleinste onderdeden begon hij het leven van Charlotte na te gaan. Hij ge leek in het geheel niet meer op een genees heer die een zieke ondervraagt. Uit hetgeen Charlotte hem antwoordde besloot hij het volgende: „ten eerste dat Charlotte vóór haar huwelijk nooit de eigen aardige verschijnselen had opgemerkt, die eenige jaren later haar geheele leven zouden vernietigen. Ten tweede dat die ziekte verschijnselen zich nog betrekkelijk kort geleden hadden vertoond. Het was nauwelijks twee jaren ge leden dat men haar voor het eerst schijn baar dronken langs de straten zag waggelen. Langen tijd hield hij er zich mee bezig zich een duidelijk beeld van die verschijnse len te vormen en met schrik ontdekte hij dat deze veil .omen overeenstemden met de eigen aardige manieren van den inbreker van den vorigen avond. Het onderzoek van Marignan strekte zich echter niet alleen uit over de sterk op den voorgrond tredende verschijnselen, maar hij wilde ook nauwkeurig weten wanneer er eenige beterschap was ingetreden. Zouden die verschillende perioden van verbetering gelijken tred houden met het stilliggen van de spiritus-fabriek, gedurende de verschillende gedeelten van het jaar? Hij was het weldra te weten gekomen, toen hij in den loop van den dag naar Lan geraume was gegaan. Natuurlijkerwijze had hij den volgenden gedachtengang. Als de spiritusfabriek wer kelijk de schuld was geweest van al het geen er gebeurd was, als die vergiftige dam pen werkelijk de oorzaak waren geweest van Charlotte's ziekte en van den dood van den kiemen Antón, hoe moest hij het dan verklaren, dat Clara en Louise geen oogen- blik een nadeeligen invloed van die gassen hadden ondervonden? Naar aanleiding van <leze onoplosbare kwesties stelde hij weer eenige vragen: „Heeft u alleen die verschijnselen onder vonden?" Ze scheen zeer verwonderd en begreep hem blijkbaar niet. De dokter verklaarde zich nader. „Ik bedoel of uw kinderen geen enkelen nadeeligen invloed hebben ondervonden?" „Hoe |iedoelt u dat?Miin kinderen waren steeds gezond." „Welke kamer bewoonden uw beide doch tertjes. Sliepen zij in dezelfde kamer waar u zich ook bevond?" „Eerst omstreeks hun vierde jaar heb ik hen in een afzonderlijke kamer laten ■slapen. Ze sliepen in een vertrek op de bo venste verdieping van het huis, aan den kant, waar men uitzicht had op de heuvels on de rivier." „Was dat onmiddellijk boven uw kamer?" „Neen, boven het salon." „Waar bevonden uw kinderen zich over dag het liefst?" „Als het mooi weer was speelden zij al tijd in den tuin." „En als het regende?" „Dan waren ze bij mij in het salon." „Kwamen ze nooit in uw kamer?" „Zeldenzeer zeldenen dan nog alleen 's winters, daar ik uit zuinigheid slechts één kachel stookte." „Alleen 's winters?" „Ja." 's Winters lag de spiritus-fabriek altijd stil, dat wist Marignan reeds. Opeens vroeg Charlotte: „Maar waarom vraagt u mij dat eigen lijk allemaal? Welk belang kunt u of de justitie bij deze aanwijzingen hebben?" Marignan gaf een ontwijkend antwoord. Hij had niets meer te vragen en na tot de vrouw eenige woorden van troost te heb ben gericht, ging hij heen. „De terechtstelling zal morgenochtend plaats hebben." Nog steeds dreunden deze vreeselijke voorden in zijn ooren. Niettegenstaande hij alle mogelijke moeite aanwendde om kalm ts schnen, kon -hij niet verhinderen, dat de directeur der gevangenis, die op hem wacht te, hem onderzoekend aanzag en vroeg of hem iets scheelde. Marignan gaf geen antwoord op de be langstellende vraag. De geneesheer begaf zich wankelend naar da deur, welke de concierge voor hem open hield. 'T VREEMDE -•N Vriendin (tot pas-getrouwde keukenmeid)„En hoe bevalt je dat getrouwde leventje?" T' 'tikerimeid: „Nou, je mot er wat aan wenne, dat je zoolang in 't zelfde huis Op straat gekomen deed hij stetk denken aan een beschonkene. Alle aanwijzingen, welke hij van Char lotte ontvangen had stemden zoodanig over een, dat er geen vergissing meet mogelijk was. Hij had een vreeselijke dwaling begaan! Hij had een onschuldige ter dood veroor deeld. Zcodra hij thuis kwam begaf hij zich naar zijn kamer en deed de deur achter zich op slot. Maar het gaf hem niets meer of hij zich in zfjn werk verdiepte, dat hij nog eens alle resultaten van zijn onderzoekingen doorlashij kende het vergif nuHij twijfelde niet Meerhij had nu bijna zekerheid. Met zijn mouwen wisehte hij het angstzweet van zijn voorhoofd. Tegen den avond ging hij overal infor- meeren of men nog een bijzondere tijding uit Parijs had ontvangen. Hoewel er, een vaag gerucht ging, dat de terechtstelling den volgenden ochtend zou plaats hebben, had men nog geen zekerheid daaromtrent. Noch bij het gerecht,noch bij de politic, noch bij de gevangenis had men eenig be richt ontvangen. Maar met vlammende letters stonden de woorden van den directeur voor zijne oogen: „De terechtstelling zal morgenochtend plaats hebben." De terechtstelling! Wat zou hij doen? Nu hij twijfelde was het zijn plicht om terstond, naar den rechter van instructie te snellen en dezen mede te deelen dat hij niet bij machte was geweest om zich een juist oordeel te vormen over den dood van den kleinen Anton. „Ga, ga snel," riep een inwendige stem hem toe. „denk aan morgenochtend:" Maar hij bood weerstand aan het roepen van zijn ziel Niemand wist immers met zekerheid dat de terechtstelling morgenochtend zou ge schieden. Hij had nog een vollen dag den tijd om na te denken. Maar de inwendige stem z^veeg niet. „Zal het morgen niet te laat zijn," verweet hem die stem. Zijn aarzeling stond gelijk met een mis daad. Weldra had hij zich gerustgesteld met een uitvlucht, waarmede hij zijn aarzeling goedpraatte. „Op slot van rekening," zoo sprak hij in zichzelvén, heb ik nog geen enkel bewijs Dat bewijs kan ik slechts bekomen als ik persoonlijk naar het huis van Charlotte ga en mij in haar kamer opsluit. Dan eerst heb ik zekerheid en daarna is het nog tijd ge noeg om te handelen." Tegen den avond ging hij op weg. Anderhalf uur later bevond hij zich voor de woning van Langeraume. Ook dien man wilde hij eenige vragen stellen. Hij wilde precies weten wanneer de fabriek werkte en'wanneer de arbeid eindigde. De verklaringen van Langeraume beves tigden zijne sombere vermoedens. Langeraume, die nog vlug van begrip was, vroeg den dokter, of de fabriek iets met de zaak te maken kon hebben. „In het geheel niet", antwoordde de ge neesheer en hij haastte zich om weg te komen, bang, dat de nieuwsgierigheid van den arbeider hem noodlottig zou worden. De nacht was gekomen...... Het was volko men donker en het dreigde te gaan regenen. Marignan lette er echter niet op en sloeg den weg in naar Charlotte's woning. Toen hij de plaats van bestemming be reikt had, nam hij de heele omgeving eens goed op. De wind was noord-oost en de be dwelmende dampen streken over de woning welke hy.ging bezoeken. De deur, welke Goniche geopend had, was nog steeds niet op slot gedaan, zoodat het geen moeite kostte om binnen te komen. Behoedzaam zag hij om zich heen. Er was niemandHet huis was geheel verlatenEr drong geen enkel ander ge rucht tot hem door dan de gewone nacht geluiden uit de bosschen langs de Indre, het ruischen van de boomen, het blaffen' van een hond en het huilen van eenige nacht vogels. Dat was alles. Hij sprak zichzelven moed in, opende de deur en trad binnen. De kamer van Char lotte was zoo donker, dat hij niets kon on derschelden. Een flauwe spirituslucht drong tot hem door, maar hij had geen enkele onaangename gewaarwording. Hij kon ge makkelijk ademhalen en z?jn geest bleet helder. Marignan stak een lucifer aan en ontdekte een kandelaar welke op den schoorsteen stond. De lucifer doofde niet uit en de kaars was gemakkeijk aan te steken Ook dit duidde dus niet op de aanwezigheid van bedwelmende gassen. Met de 'kaars in zijn hand daalde hij in den kolder af. Ver volgens ging hij weer naar boven. Op de trap moest hij ewpn stilstaan, omdat eeu duizeling hem aahgreep. Gelijktijdig daar mee voelde hij een hevige pijn in het hoofd. Het bed van Charlotte en het wiegje waarin de kleine Anton gestorven was, stonden nog op dezelfde plaats waar zij zich vroeger be vonden. Marignan verzette zich tegen de hevige pijnen welke hem meer en meer kwamen kwellen. Zijne slapen klopten en 't kostte moeite de "Dogen open te houden. Hij onder zocht de muren en werkelijkin de on middellijke nabijheid van het wiegje ont dekte hij eenige spleten, waardoor het doodelijke vergif naar binnen stroomde, het vergif, dat zijn vrceselijk werk had verricht, dat het onschuldige wicht in het wiegje had gedood. Marignan wa-kride. Hij voelde zeer goed dat het vergif begon te werken. Hoe kwam het echter dat de dampen hem nu reeds zoo spoedig bedwelmden, terwijl ze eenige jaren geleden zoo langzaam hun vernieti gend werk verrichten? Maar daarvoor was gemakkelijk de verklaring te vinden. Eer tijds drong het vergif door de poreuse wan den heen. maar inmiddels was de muur ver der gebarsten en stroomden de gassen onge hinderd naar binnen. Hij voelde zich al zijn krachten ontzinken en een geheel bijzondere gewaarwording maakte zich van hem meester. Hij haastte zich te gaan zitten. Ofschoon hij voelde, dai hij steeds zwakker werd, bleef hij toch bij zijn volle verstand. Hij haalde zijn horloge te voorschijn en legde het voor zich neer op het kleine tafel tje waarop hij de kaars had geplaatst. Ver volgens haalde hij een notitieboekje uit zijn zak, nam een pctlood in de hand en trachtte de verschillende verschijnselen, welke hjj bij zlchzelve opmerkte, op te teekenen. „Het is kwart over negen' en ik bevind mij ongeveer twintig minuten in dit verttrek. Om mij heen kan ik niets abnormaals bespeuren. Aileen een flauwe spirituslucht dringt tot mij door, maar dat is niets buitengewoons, om dat men in de heele omgeving van de spiri tus-fabriek de lucht kan waarnemen. Gedu rende het eerste kwartier heb ik niets waar genomen, thans echter ben ik gaan zitten, omdat ik een eigenaardig' licht gevoel in het hoofd heb. Tevens merk ik op, dat ik een stekende pijn in mijn borst krijg en mijn beenen mij moeilijk meer kunnen dragen. Mijn geest is echter nog volkomen helder. 9 uur 26 minuten: de pols is kalm en klopt niet sneller dan gewoonlijk. 9 uur 30 m'nuten: het wordt duister voor mijn oogen en kan de dingen om mij heen niet zoo duidelijk meer onderscheiden air. daar straks. De steken in mijn borst worden heviger. Ik heb vreeselijke angsten. Ik voc mij werkelijk ziek. 9 uur 40 minuten: de kaars is uitgegaan, zoo schijnt het tenminste, want ik zie niets meer. Mijn oogen vullen zich met tranen en ik heb een vreeselijke hoofdpijn. Ik schrijl in het duister en mijn hand beeft. Ik weet niet meer hoe laat het is, omdat ik niets meer kan onderscheiden. De polsslag is buitengewoon snel, mijn slapen kloppen alsof de aderen zullen bar sten. Ik heb een bijna onweerstaanbare be hoefte om te slapen, toch kan ik met groote moeite mijn geest helder houden. Ik voel ontzettende maagpijnen. De polsslag is 8. Ik stik. Ik kan nauwelijks meer adem halen. Ik kan geen weerstand meer bieden aan den slaap. Als ik insiaap zal ik echter niet meer ontwaken, dat weet ik. Eigenaardige gedachten vervullen mijn geestAngstwekkende schimmen rijzen voor mij op. Ik ben omringd van droombeel den, die mij angst aanjagenIk zei Ik durf niet verder mesr te schrijven Het is tijd om heen te gaan, want mij :i ademhaling wordt steeds moeilijker Lucht, anders zal ik sterven." Haastig vouwde hij het papier op en stik het in zyn zak. Hij klemde met beide han den het tafeltje vast, om op te rijzen. Slechts met de grootste moeite slaagde hij hierinzij» boenen waren niet meer ir. staat hem te dragenhij snakte naai adem. Hu moest zich haastenHet vergif vol tooide onverbiddelijk zijn vernietigend werk. In den tijd dat Charlotte hier woonde drong het neg niet in zulk een sterke mate in de kamer door en de vensters en deuren stonden dikwijls open. Marignan bezit de kracht niet meer om zich staande te houden. Met een plof stort hij neer. Onder het uitstooten van heesche angst kreten kruipt hij naar het vensterHij behoeft slechts een ruit stuk te slaan, dan is hij gered. Alleen de deur en de vensters kunnen hem reddenDe afstand is nauwelijks drie meters. Zijn nagels haakt hij in den vloer. Z'n vingers bloeden reeds. Met de grootst* inspanning slaagt hij er nauwelijk in eenige centimeters vqoruit te komen. Toch weet hij voortdurend zijn tegenwoor digheid van geest te bewaren. „Ik ben verloren", krijt hij. „Ik ben verlo ren als ik de deur niet kan bereiken!O ik stik!" Drie meters! Welk een afstandDe tjocd wacht reeds.. „Help!'Help! Hij tracht zich op te richten, maar met een harden slag ploft hij weer neer. Hij voelt, dat al zijn tegenstand niets meer kan baten.... Hij is reeds half bewusteloos Zijn pogingen cm zich te redden verminderen reedsEen vreeselijke duizeling doet hem machteloos neerliggen. Ontzettende schaduwbeelden doemen voor hem op Dan hoort hij een stem, welke duidelijk tot hem spreekt: De terechtstelling zal morgenochtend tegen zonsopgang plaats hebben." Het hoofd van Charlotte van der Mark zaï vallen onder de bijl der guillotineen zij is onschuldigdat weet hij nu absoluu' zeker I Dan gebeurt er iets ontzettends! De geheele terechtstelling speelt zich voor hem af. Duidelijk kan hij alles onderscheiden Vit in de kleinste onderdeelen Hij staat buiten in den motregen, welke alles in een waas van droefheid hult, voor de sombere gevangenis. Daarbinnen slaaps Charlotte voor het laatst. Hij ziet de hoogesombere muren lang zamerhand in nevel overgaan, alsof een ge heimzinnige macht wil voorkomen, dat de misdad'ge geneesheer niet alles zal aanschou wen van het afschuwelijke drama, dat zich straks gaat afspelen Hij ziet allés wat er gebeurt. Er komt een bevel uit Parijs om zonder uitstel de terecht stelling te doen plaats hebben. De beul was reeds aangekomen. Marignan zag hem duidelijk vóór zich staan: hU was groot van gestalte, zijne vier kante schouders verrieden een enorme kracht en hij was geheel in het zwart gekleed. In de stad was men ervan in kennis gesteld, dat de terechtstelling in den ochtend zou plaats hebben en er waren reeds vele menschen op de been. Marignan zag zichzelven den geheelen nacht door de straten der stad snellen. Tegen den ochtend kwamen eenige man nen de guillotine controleeren, welke voor de gevangenis stond. Een dichte menigte pakte zich op rondom het schavot. Het uur dat men Charlotte zou wekken was gekomen. Hij zag hoe zij in haar cel in diepen slaap verzonken lag.Ze droomde waar schijnlijk van hare kinderen Clara en Loui se want zij glimlachte in haar. slaap. Wie weet of hst laatste bezoek van dok ter Marignan geen verandering zcu bren gen in haar toestand. Misschien had men duiven ontdekt waaron men tot de ontdek king was gekomen, dat haar schuld nog niet vaststond. De deur van de cel werd langzaam geopend. Eenige mannen, geheel in het zwart gekleed, met ernstige gezich ten, traden binnen, zonder eenig gedruisch te maken. (Wordt vervolgd.") moesten plotseling de fijnste zijde spinnen, zoo -glanzend mooi als had hst morgenrood het zwarte ebbenhout gekust. En God zelf hing die glanzende zij om het reine kinder hoofd; Hij liet nog een weinig dauw daarop druppelen, zoodat zich de schoonste krullen vormden. O, wat is de Goede God toch een verkwister. Kortom, Antonio is zoo schoon, dat, wan neer hij soms eens van de bergen naar het dorp gaat, iedereen hem nakijkt. Ja, alle kunstenaars der stad, beeldhouwers, teeke naars of schilders wedijveren formeel voor wie de knaap toch wel zal poseeren. Maar Antonio schudt zijn hoofd met zijn zwarte, zijden krullen en lacht stilletjes Neen, voor niemand Bovendien hij is een kind van arme men schen; hij moet de geiten van zijn vader hoeden, en hij is blij, als hij af en toe eens een blank zilverstuk in zijn zak heeft. An tonio bekommert zich eenvoudig om niets. Om geen geld of mooie woorden; hij geeft er zelfs niets om al, is zijn vader kwaad. Daar 'ligt hü tegen de berghelling op 6e stille weide, terwijl de geitjes vroolijk rond springen, hij droomtEn kijkt droomerig de rozige wolkjes na, die in de blauwe hemel ruimte dansen in lichte rijen, terwijl de wind een wijsje speelt Doch, wanneer de volle maan boven de bergen klimt dan peinst Antonio, hoe hij gemakkelijk en zonder dat de maan het zelf bemerkt uit de groote ivoren schijf een klein stukje gappen kan. Alleen, omdat hij zich in deze scherven eens fijn zou kunnen spie gelenErgens in een oud boek staat ge schreven, dat de schoonste spiegels der we reld een stukje van de witte maan zijn. Wat is die Antonio toch een droomer. Zoo zitten zij nu bij elkander, vader Lucie en zijn zoon Antonio. De hut van den grijs aard, daar boven aan den weg, die naar de watervallen leidt, is werkelijk een van de armoedigste hutten in de bergen, klein, laag en bekrompen, zwart van de rook en over de properheid zullen we maar niet spreken. De oude Lucie met zijn stijf been (bij een aardverschuiving heeft hij een ongeluk ge had) zit altijd aan een klein tafeltje, te knut selen; uit een gewoon stuk hout snijdt hij de meest wonderbare dingen. Nu eens een voudige kruisjes zonder eenig ornament, dan weer mooie kralen voor rozenkransen; maar zijn mooiste snijwerk zijn wel de kleine Lieve-Vrouwen-beeldjes. Zij zijn zoo sierlijk, ja zoo snoezig, dat, als men iemand een plei- zier wil doen en gelukkig wil maken, dan moet men hem zoo'n beeldje geven, daar heeft men zelf- voldoening van. Heeft Vader Lucie nu zoo'n beeldje klaar, dan bidt hij er nog een Weesgegroet over en legt het bij de andere in de mand, die hij eiken Zaterdag op zijn scheeve schouders zet, om benedèn in de stad zijn beeldjes ten verkoop aan te bieden. Antonio zit op zijn knieën voor een bank en rust met het hoofd in zijn beidé, vuistjes; met droomerige blik volgt hij iedere beweging van Vader Lucie's geoefende handen. Doch ineens grijpt hij zelf naar de potjes er staan heel veel kleine potjes met allerlei verf gevuld en schildert een kleed voor ons Lieve Vrouwke. Nu eens geeft hij haar een frisch groene mantel, waarin de gouden vlinders dartelen, dan een van hemels blauw, waarin wonder bare sterretjes vonken, en het beeldje heeft een kostelijk roze-roode kleur, zooals die wolkjes 's morgens vroeg. Ja, Ja! Antonio schildert, en hij kan het maar wat goed! De grijsaard is vandaag heel opgeruimd! Zoo ziet men hem zelden. Hij is spraakzaam, vroolijk zelfs, en mom pelt in zijn grijzen baard allerlei aardig heidjes. Antonio is er zeer verwonderd over. Want anders is Vader Lucie gewoon in zich zeiven te grommen. Hij weet zich slechts mopperig en zeer onbeholpen te uiten en het duurt lang eer er een vriendelijk ver staanbaar woord uit den mond komt. „Antonio!Hè! De grijsaard laat hem schrikken. Zijt ge weer niet bij Signor Pa- tronelli in de stad geweest? De jongen schudt somber het hoofd. lede ren dag komt Signor Patronelli hem hier in de bergen opzoeken, biedt hem nu eens dit, dan weer dat aan en tracht hem met geld en goede woorden over te halen, dat hij toch eens voor hem wil poseeren. Dat de Signor dat toch niet moe wordt! Want hij heeft toch reeds lang kunnen ktegrjjpen, dat Antonio zich toch niet laat ompraten. Het kind houdt zijn penseel in zijn be vende hand en in de andere een houtsnij- figuur van de hemelsche bruid. „Ik wil nietroept hij uit. Hij springt van de bank, en zijn donkere oogen ver schieten ineens als sterren ln den laten avond. „Ik wil niet! Ik wil mij niet verspacheren aan zoo'n gek van een meester! Ik wil niet vader Lucio! Ik wil nietneen!" Anto nio stampt met zijn kleine voetjes op den grond, hij is woedend, hij weet niet meer wat hij doet en ineens gooit hij kwaad het beeldje tegen den muur Een korte gil van Vader Lucio en daar ligt dat mooie Lieve Vrouwenbeeldje, het mooiste, dat hij ooit gemaakt heeft't Is jamer genoeg, 't is heelemaal versplinterd. Er heerscht een pijnlijke stilte. Dan valt het kind wild, zinneloos als het ware, op zijn knieën, en zdekt angstig naar de ver splinterde stukjes hout en zucht en weent. „O Mater Christi! O, Mater Salvatoris!" Eindelijk staat de grijsaard van zijn stoel op. „Antonio!" stamelt hij, dan neemt hij hem op zijn arm en legt hem neer op een bos stroo. De knaap houdt de oogen gesloten en beeft nog. „Drinkt een beetje wijn. Antonio!" stamelt vader Lucio, heel vreemd, als trilden zijn lippen. Wijn?wijn?Hoe dikwijls zou vader Lucio in zijn armoede wel wijn in huis gehad hebben, dacht Antonio De grijsaard strompelt echter naar de kast, doet het piepend deurtje open en neemt toc£ werkelijk den fiesch en een glas van de plank. „Kijk eens hier Antonio." Hij komt weer moeizaam naar het kind terug. Drinkt n"u eens Antonie, drink een glastoe gerust nog een." Er ligt een angstige trilling in de stem van Vader Lucio! Maar hij kijkt niet naar de knaap. Met half gesloten oogen blijkt de grijsaard in spanning naar de deur van de hut„Gauw, gauw, want Signor Patronelli zou komen Antonio's heete lippen slurpen begeerig. De wijn is zoet en maakt zijn bloed warm en er komt kalmte in zijn driftig gemoed. „Drink maar, AntonioWat fluistert die oude tochdrink maar! Daar lacht het kind reeds in den slaap Vader Lucio, wanneer was Antonio schoo nerals nu terwijl hij daar ligt te slapen. Ik tel u 50 lire neer hier op tafel! Zooais vanmorgen afgesproken is En Signor Patronelli houdt zijn schetsboek op beide knieën, met het spitse potlood trekt hij vluchtig de juiste omlijningen op het pa pier. Hij maakt slechts een schets van An tonio!!! In zijn atelier werkt hij het verder af, want Patronelli is een groot kunstenaar, en nu is hij er van overtuigd, dat hjj de groot ste wordt. Ondertusschen telt de grijsaard langzaam de 50 lire die op tafel liggen en knikt goed keurend. Het is zoo stil, dat ieder zijn eigen hart hoort bonzen. Doch buiten strijkt de wind tegen de hut. Langzaam kruipt de wij zer over de wijzerplaat van Signor Patro- nelli's gouden horloge Nu heeft hij Antonio tóch nog...... „Signor" De knaap is ontwaakt. Het was de wind, die door de smalle deurspleetjes kroop, die hem wakker maakte. „Signor, Antonio springt van zijn bed om hoog, Signor. Hij lacht en lacht een wild lachen, dat vader Lucio van schrik doet ver stijven, zoodat Patronelli plotseling zijn schetsboek op den grond laat vallen. Blik semsnel bukt Antonio zich, hij grijpt het, houdt het in zijn kleine handen, Signor, en hij verscheurt het, verscheurt het tot in kleine stukjes, dan springt hij naar de tafel, strijkt al het geld bij elkaar en slingert het den kunstenaar voor de voeten. En Patronelli, die een groot kunstenaar is, wordt eensklaps toch weer zoo menschelijk klein om haastig zijn geld op te rapen, en hjj verdwijnt. De grijsaard is op zijn stoel gaan zitten en kan geen woord uiten. Antonio echter knielt op den naakten vloer, raapt zorgvuldig ieder splintertje van het Lieve Vrouwe-beeldje op, legt ze zonder iets te zeggen lachend op de ruwe tafel en strijkt zachtjes Vader Lucio's handen. Nu, vader Lucio, neem nu een nieuw stuk hout, een van het allerbeste dat gij hebt. ook uw fijnste mesjes en vijlen en snijd dan uw meesterwerk volgens mijn model De wind is weder stfl geworden, heel stil. Slechts een vlieg zoemt in het vertrek, poetst haar vleugeltjes schoon voor den Zondag. Sprakeloos slaat, de grijsaard zijn donkere oogen op en kust Antonio's blanke voorhoofd en knikt De Iieve-Heere-beeldjesmaker fluistert men in de stad. De Lieve-Heere-beeldjes- maker, riept men in de bergen, en dan be doelt men daarmee den ouden vader Lucio, die nu wijd en zijd bekend staat als de grootste kunstenaar van 9e heele streek. Daar ln het kerkje „Sancto Maria", op 'n prachtig altaar, staat het mooiste beeldje van de Moeder Gods in een mantel van pur per rood, haar Hemelsch Kind op de knieën. De Moeder-Maagd is uit hout gesneden, zoo liefelijk, als nog niemand haar ooit gezien had, in geen Dom. in geen Kathedraal, noch ergens anders ln de wijde wereld. De Zoon Gods, Dien zij beschuttend in haar armen houdt, heeft in de kleine hand een stukje van het fijnsie ivoor, en glimlacht met den bleeken mond. „Dat is Antonio," zoo fluisteren de men schen, die het kunnen weten, en schudden ,vol eerbied het hoofd; doch er zijn er geen, die het durven wagen, dit hardop te zeggen. Heel onderaan echter, nauwelijks leesbaar, staan in onbeholpen letters geschreven, heel eenvoudig, twee woorden „Vader Lucio". Dit was het laatste wat de grijsaard ge maakt heeft. Tien dagen later, men had juist zijn Lieve*Vrouwke in het kerkje op het altaar geplaatst, ligt vader Lucio daarboven in de hut op een bos stroo. met stil gevouwen handen |nslaapt, met een glimlachje op zijn kalm gelaat, als had een der heiligen hem in slaap gekust Antonio is sedert dien nacht verdwenen. Jen koopman in de stad, die verre reizen maakt, vertelt, dat hij er wel een eed op zou kunnen doen, dat hij Antonio niet ver van Rome, in een kloostertuintje, heeft zien bidden. Dat zweert de koopman, dochhij kan zich vergissen „VOOR-HISTORI SCHE" MODELLEN 00P MkN OUDHtol-J door Charlotte Ursina De kleine Antonio! Ja. .ia. de kleine An tonioWerkelijk, de goede God heeft zelf twee van de allerschoonste zilveren sterren, in een stille Meinacht van Zijne Hemelweide geplukt, om ze hem als oogkes In het gezicht te zetten. Wat houdt God veel van Anto nio En uit het bloed van de kostelijkste gra naatappels, die er groeien in Gods tuin, heeft Hij zijn kleine lachende mond gevormd. Wat is God toch een goede meester De spinnetjes echter wel meer dan zeventien duizend, die voor de heilige feest- Reparateur: „Nee, meneer, voor gewaden moesten spinnen die spinnetjes geen plaas meer, maar prebéert u M deze soort wages hebbe 't is hiemaas." ze bü ons in de garage

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 11