p 1 DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL DE VLIEGENDE KOFFER DE ZEVEN SLAPERS VAN EFEZE MEUBELTJES VOOR DE POPPEN- SLAAPKAMER teE- DOOR G- D. HOOGENDOORN. "''■LL'faA M' I Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden Naar Hans Andersen. Er was een koopman, die zóó rük was, dat hu de heele straat en bijna nog een steegje erbij, met zilvergeld had kunnen beleggen; maar dat deed hij niet, hij wist zijn geld wel beter te gebruiken. Als hij een dubbeltje uitgaf, kreeg hij er een kwartje voor terug, zóón goede koopman was hij en toen stierf hu'. Zün zoon kreeg nu al het geld, hu leef de er vroolijk op los en maakte pleizier, ging lederen avond naar een gemaskerd bal, plakte vliegers van bankbiljetten en nam inpiaats van steentjes goudstukken om op straat mee te loopen schoppen. Zoo kon het geld wei opraken en dat deed het ook; ten slotte bezat hij niets meer den vier gulden en geen andere kleeren, dan een paar pantoffels en een oude kamerjas Nu trokken zijn vrienden zich niets meer van hem aan, omdat ze zich immers toch niet meer met hem op straat kon den vertoonen. Maar één van hen, die een tamelijk goed hart had, stuurde hem een ouden koffer met de woorden: ..Pak in!" Ja, dat was nu wel heel gemakkelijk gezegd, maar hij had niets om in te pak ken, en daarom ging hij ten slotte zelf maar in den koffer zitten. Het was een heel merkwaardige koffer. Zoodra men op het slot drukte, kon de koffer vliegen, en dat deed hij nu ook; hup, vloog hij met den koopmanszoon door den schoorsteen hoog over de wol ken, al verder en verder weg; wanneer de bodem kraakte werd hij erg bang, dat die breken zou, want dan zou hij een flinke buiteling moeten maken. Lieve help! Eindelijk kwam hij in het land der Turken. Hu verborg den koffer in het bosch, onder dorre bladeren en toen ging hij de stad in; dat kon hij gerust doen, want de Turken liepen allemaal precies als hij in eet: kamerjas en op pantoffels. Daar kwam hij een kindermeisje tegen met een klein kind. „Hoor eens hier, Turksch kindermeisje," zei hij. „Vertel me eens, wat is dat daar voor een groot kasteel, daar dicht bij de stad. De ramen zitten zoo hoog in den muur." „Daar woont de dochter van den ko ning," zei zy. „Er is van haar voorspeld, dat ze erg veel verdriet zou hebben door toedoen van haar verloofde, en daarom mag er niemand bij haar komen, zonder dat de koning en de koningin er bij zijn." hup, vloog hij met den koopmanszoon door den schoorsteen, hóóg over de wolken. „Dank je wel," zei de koopmanszoon, vloog naar het dak van het paleis en stapte door het raam bij de prinses naar bmnen. Ze zat op een gebeeldhouwden stoel bij haar weefgetouw en was in slaap ge vallen; ze was zóó mooi, dat de koop manszoon niet kon nalaten, haar even zacht te kussen. Ze werd wakker en schrok eerst erg, maar hij zei, dat hij een machtig toovenaar was, die door de lucht naar haar toe was komen vliegen, en dat beviel haar best! En toen gmgen ze naast elkaar ziften en hü begon haar allerlei complimentjes te maken en vertelde haar alle geschie denissen en sprookjes, die hij kende, en dat waren er heel wat. En daarna vroeg hij haar. of ze met hem wilde trouwen, en ze zei dadelijk „ja". „Maar je moet Zaterdagavond terug komen," zei ze. „Dan komen de koning en de koningin bij mij op de thee. Ze zullen er wkt trotsch op zijn, dat ik een machtig toovenaar, die door de lucht kan vliegen, tot man krijg, maar je moet zorgen, dat Je een extra mooi sprookje weet, want daar houden mijn ouders verbazend veel van. Mijn moeder houdt het meest van ernstige sprookjes, waar wat uit te leeren valt en mijn vader van vroolijke, waar Je om lachen kunt!" „Uitstekend ik zal geen andere ge schenken meebrengen, dan juist een mooi sprookje!" zei, hij, en daarbij nam hij afscheid, maar de prinses gaf hem eerst nog een sabel, die heelemaal met goud stukken bezet was, en zooiets kon hij best geb' uiken! Dan vloog ny weg, kocht een mooie, nieuwe kamerjas en ging daarmee in 't bosch zitten om een sprookje te verzin nen, dat voor Zaterdagavond klaar moest zijn, en dat, was heelemaal nog zoo ge makkelijk niet Eindelijk was hij er mee klaar, en toen was het juist Zaterdagavond. De koning en de koningin kwamen met de heele hofhouding by de prinses op de thee en wachtten hem op; hy werd allervriendeiykst ontvangen. „Wilt ge ons nu een sprookje vertel len?" vroeg de koningin, „maar een dat diep van zin en leerzaam is." „Maar toch zóó, dat men er om lachen kan!" zei de koning. „Heel goed!" zei hij en begon te ver tellen. „Er was een doosje lucifers, en de lucifers waren er verbazend trotsch op, dat ze van zoo'n hooge afkomst waren. Hun stamboom dat wil zeggen, de groote denneboom, waarvan ze leder een heel klein spaandertje waren, was een der oudste, hoogste boomen van het bosch ge weest. De lucifers lagen nu op de aan- rechtbank tusschen een vaatdoek en een oude, üzeren pan, en vertelden elkaar uit hun „Ja, toen wij nog op de groene takken zaten," zeiden ze. „toen zaten we ook werkelijk op de groene takken! lederen morgen en iederen avond kregen we dia mant-thee te drinken, dat was de dauw; den hee'.en dag hadden we zonneschijn, wanneer de zon scheen en al de vogeltjes maar de prinses gaf hem eerst nog een sabel moesten ons geschiedenissen vertellen. We konden wel merken, dat we ook ruk waren, want de loofboomen waren alleen maar in den zomer netjes aangekleed, terwyi onze familie de middcien bezat, zoowel in den winter als in den zomer groene kleeren te dragen. Maar toen kwamen de houthakkers, dat was de groote revolutie, en onze familie raakte verstrooid. Onze stamvader kreeg een be trekking als groote-mast op een prachtig schip, dat naar eigen believen door alle zeeën van de wereld kon zeilen; de an dere takken werden hier en daar ver spreid, en zoo hebben wij nu de taak, voor het geringe volk licht te ontsteken; daartoe zyn wij, voorname lieden, hier in de keuken gekomen." „Ja, met my is het heel anders ge gaan," zei de ijzeren pan, waar de luci fers naast lagen. „Vanaf den eersten dag, dat ik ter wereld kwam, ben ik on telbare malen geblakerd en weer afge schuurd! Ik zorg voor net nuttige en degeiyke, en goed beschouwd kom ik hier in huis eigenlijk op de eerste plaats. Mün grootste genoegen is, na etenstyd hier zoo frisch en schoon op de aanrechtbank te staan en een verstandig gesprek met mün kameraden te voeren; maar, behalve de wateremmer, die zoo nu en dan eens naar buiten op het erf komt, leven wü hier allemaal opgesloten tusschen onze vier mu ren. Onze eenige Nieuwsbode is de markt- mand, maar die spreekt zoo oproerig over de regeering en het volk; ja, laatst viel een oude steenen pot zelfs van puren schrik daarover van zijn plank en brak; de marktmand is een stille bolsjewist, dat kun je gelooven!" „Nu praat je te veel," zei de vaatdoek, en sloeg op den gootsteen, dat 't kletste. „Zullen we niet eens een gezelligen avond geven?' „Ja, laten we er over spreken, wie van ons de voornaamste is!" zeiden de luci fers. „Neen, ik voor mij houd er niet /an, over mezelf te praten!" zei de aarden kruik, „laten we geschiedenissen gaan vertellen! Ik zal beginnen met iets, dat iedereen wel eens beleefd heeft, daar kan I men zich zoo goed in verplaatsen en dat is zoo pieizierig. Nu dan, aan het stille zeestrand," waar de helm groeit en de meeuwen vliegen „Dat is een mooi begin!" zeiden alle borden. „Dat wordt bepaald een geschie denis, die we allemaal interessant zullen vinden." „Ja, daar bracht ik mün jeugdjaren door, bij een stille, nette familie; de meu belen werden geboend, de vloer werd ge schrobd en alle veertien dagen werden er schoone gordünen opgehangen." „Wat kun je toch boeiend vertellen," zei de puddingvorm „Je kunt dadelijk hooren, dat je een vrouw bent, er is zoo iets zindelijk, in je verhaal." „Ja, dat voelt men dadelijk!" zei de wateremmer, en van vreugde maakte hij een klein luchtsprongetje, dat het rin kelde op den vloer. En de aarden kruik ging door met haar vertelling en het slot was al even mooi als het begin. Alle borden rammelden van instem ming en de bezem haalde groene pieter selie uit de bykeuken en bekranste de kruik daarmee, want hij wist, dat dat de anderen ergeren zou en hij dacht: „Be krans ik haar vandaag, dan bekranst zij mij morgen!" „Nu zal ik dansen!" zei de tang en danste. Lieve tijd, wat kon ze haar eene been hoog in de lucht gooien! Het oude stoel-overtrek in den hoek knapte van verbazing, toen het c'.at zag. „Word ik nu ook bekranst?" vioeg de tang en dat werd ze. „Dat is toch allemaal maar nonsens!" o.achten de lucifers. Nu moest de zilveren theeketel zingen maar hij zei, dat hij verkouden was, hij kon alleen zingen, wanneer hij kookte, maar dat was niets dan aanstellerü; hij wilde alleen maar zingen, wanneer hy binnen bij mijnheer en mevrouw op tafel stond. In de houten vensterbank stak een oude pen, waarmee het keukenmeisje placht te schrijven; er was niets by zen ders aan haar te zien. behalve, dat zij altijd te diep in den inktpot werd ge stopt, maar daarop was ze nu juist trotsch. „Als de theeketel niet zingen wil, moet hij het laten!" zei ze. Buiten hangt een nachtegaal in een kooi, dié kan zingen; hij heeft weliswaar niets geleerd, maar daarmee zullen we ons vanavond nu maar niet ophouden." „Ik vtoid het hoogst ongepast, zei de koperen ketel, die keukenzanger en een halfbroer van den theeketel was, „dat zoo'n vreemde vogel zich hier zou mogen laten hooren! Is dat vaderlandslievend? Ik sta er op, dat de marktmand hierin uitspraak doet." „Ik erger me alleen maar," zei de marktmand, „ik erger me zóó verschrik kelijk, dat niemand zich er een denkbeeld van kan vormen! Is dat een behoorlijke manier om den avond door te brengen? Zou het niet veel passender zijn, het huis netjes in orde te maken? Ieder moet zich dan netjes naar zün eigen plaats be geven en ik zal alles leiden en den stoet openen. Dan zouden we eens iets anders zien!' „Ja, laten we optocht houden!" zelden ze allemaal tegelijk. Op hetzelfde oogen- blik ging de deur open. Het was het keukenmeisje. En toen stonden ze dood stil; niemand gaf een kik of durfde zich verroeren, maar er was er geen een, die niet wist, wat hy had kunnen doen en hoe voornaam hij was; „ja, als ik maar gewild had," dachten ze, „dan zou het een vroolijke avond geworden zijn!" Het keukenmeisje nam de lucifers en maakte er het vuur mee aan lieve deugd, wat vonkten en vlamden ze, hoe brandden ze in lichtelaaie! „Nu," dachten ze, „kan toch iedereen zien. dat wij de eersten en de voornaam- sten zijn! Wat een glans geven wü! Wat een licht!" en toen waren zij ver brand. „Dat was 'n mooi sprookje," zei de ko ningin. ..Ik kon me heelemaal voorstel len, dat ik bij de aanrechtbank in de keuken stond, en 'de lucifers hoorde bluf fen. Ja, nu mag je onze dochter hebben!" „Ja, natuurlijk!" zei de koning. „Aan staanden Maandag mag je onze dochter hebben!" Want nu hu tot de familie be hoorde, zeiden ze „je" en „jou" tegen hem. Zoo was dus de dag van het huweiyk vastgesteld, en den avond tevoren werd de heele stad met lampions verlicht; broodjes en krakelingen werden bij man den vol onder het volk geworpen, de straatjongens stonden op hun teenen, riepen hoera! en floten op hun vingers; ja, het was allemaal meer dan prachtig. „Ja, nu dien ik ook wel iets ten beste te geven," dacht de koopmanszoon, en toen kocht hij voetzoekers, zevenklappers en alle mogeiyke vuurwerk, dat je je maar denken kunt, legde alles in zün kof fer en vloog daarmee door de lucht. Wat dat knalde en vonkte en flitste! Alle Turken sprongen van pleizier hoog in de lucht, zoodat de pantoffels hun om de ooren vlogen; zoo'n luchtver schijnsel hadden ze nog nooit gezien. Nu konden ze begrüpen, dat het werkeiyk een groote toovenaar was, dien de prinses tot man zou krügen. Zoodra de koopmanszoon met zijn kof fer weer in het bosch was neergedaald, dacht hy: „Ik moet toch eens de stad in gaan om te hooren, welken indruk, dat gemaakt heeft!" en het was best te b:- grijpen, dat hij daar nieuwsgierig naar was. „Nee, wat de menschen toch allemaal te vertellen hadden! leder, dien nij er naar vroeg, had het op zijn eigen manier gezien, maar mooi hadden ze het alle maal gevonden. „Ik heb den toovenaar zelf gezien,'' zei de een. „Hij had oogen als glinsteren de sterren en een baard als schuimend water!" „Hu vloog rond in een vuurmantel," zei een ander, „en uit de plooien er van keken allemaal kleine duiveltjes!" Ja, het waren heerlijke dingen, die hij hoorde en den volgenden dag zou hij bruiloft vieren. Nu ging hij naar het bosch terug om weer in zün koffer te stappen maar waar was die? De koffer was verbrand. Een vonk van het vuurwerk was er in biyven liggen, had den koffer aangesto- j ken en tot asch doen verkolen. Nu kon hy niet meer vliegen, niet meer naar zün bruid teruggaan. De prinses stond den lieelen dag op het dak en wachtte waarschynlijk wacht zij nog. Maar de koopmanszoon trekt de wereld door en vertelt sprookjes maar ze zijn niet meer zoo vroolijk als het sprookje, dat hij van de lucifers vertelde. Een oude legende. In den tijd, toen Decius, de Romein- sche keizer, de christenen deed vervol gen door al zun landvoogden en stede houders, en allen voor de keus stelde: af val of de dood, leefden er te Efeze. de stad der godin Diana, zeven broeders. Hun ouders, Gajus en Eunice, waren sinds eenige jaren gestorven, maar nog op hun sterfbed hadden zij niet opgehou den, hun kinderen te vermanen en aan te sporen, toch sterk te blijven in den grooten strüd, dien zij wisten dat komen bange dagen in het verschiet, om hun moed en hun vertrouwen op de proef te stellen „Ach waren wij dezen nacht toch maar in onzen slaap gestorven!" zuchtte hij. „Zullen wij wel allen getrouw blijven, tot de jongsten toe, die nog maar kinderen zijn, wanneer honger en dorst ons onze laatste krachten ontnomen zullen heb ben?" Maar wat is dat? Een heldere zonne straal valt plotseling van terzyde in het .ging hen aarzelend op de opening toe. .Zoo'n luchtverschijnsel hadden ze nog nooit gezien ging. „Weest getrouw tot in den dood!" waren de laatste woorden van den ster venden Gajus geweest, en géén van de zeven zoons had die vergeten, toen de dagen der voorspelde beproevingen wer kelijk waren aangebroken. Met tallooze andere broeders der groote christen-gemeente van Efeze werden ook zy voor den stadhouder gebracht, alle ze ven met één lange üzeren keten aaneen- geklonken. „Christus of Diana," dat was de keuze waarvoor ze gesteld werden. Diana slechts één offer aan de godin, en de vrijheid zou hun worden teruggeschon ken, en een leven van rijkdom en aan zien zou voor hen openliggen Maar neen: „Christus!" klonk 't moe dig uit den mond van den oudsten broe der, een man in den bloei van zün jaren, al wist hij dat na de beiydsnis van dien Naam hem niets meer wachten kon dan dood en schande. „Christus!" herhalen zij alle zeven, tot den jongste, een teer kind nog En bij 't zien van dat kleine, moedige jongske was 't, of er iet» zachts in de oogen van den stadhouder kwam. Hij dacht aan zün eigen zoontje, zün kleinen Mucius En inpiaats van dadelijk een doodvon nis uit te spreken, zooais zyn gewoonte was, sprak hü, zachter, dan iemand hem ooit tegen een aangeklaagde had hooren doen: „Nog drie dagen wil ik u laten om u te bezinnen, omwille van uw jeugd. Be denk intusschen goed, wien gü kiezen wilt: den Kruisgod der Hebreeën of Dia na, de onsterfelijke godin der Efezers!" De zeven broeders werden weggevoerd. Een donkere spelonk zou hun kerker zijn; geen zonnestraal kon erin doordringen, het vocht droop van de ruwe wanden en groote glibberjge zwammen woekerden welig over den vloer en vormden kus sens in de hoeken. Veel liever waren de broeders dadeiyk na hun belijdenis ter dood gebracht in het vuur van hun moed en üver. Hoe diep en onverzette lijk sterk hun overtuiging cok was. toch durfden zij niet op hun eigen kracht ver trouwen. Ze waren bevreesd, dat de ui terste ellende, waaraan ze hier gedurende drie dagen en drie nachten zouden zün blootgesteld, hen misschien tot andere gedachten zou brengen, dat de visioenen van rijkdom en geluk, die de stedehou der voor hen had opgeroepen, hen in deze eenzaamheid als voortdurende bekoringen zouden gaan vervolgen. Vooral de oudste, die de verantwoor ding voor de zielen züner jongere broe ders op zich voelde drukken, kon langen tüd den slaap niet vatten. Onophoudelijk bad hü tot God, dat Hij toch niet zou toelaten dat hun goede wil door mensche- lijke zwakheid machteloos gemaakt zou worden en zü zouden afvallen; dat Hij, wanneer zy inderdaad niet sterk genoeg waren om de martelkroon te verdienen, hen liever uit de hand hunner vüanden zou redden, zoo noodig door een wonder, gelijk hij in de geschiedenis der jonge kerk er reeds menigmaal voor Zün die- naren had gewrocht Eindeiyk sliepen zü van uitputting in, hand in hand, uitgestrekt op den eilen- digen vloer Toen de oudste ontwaakte, scheen 't Jaem toe, dat het helder dag moest zyn, want zelfs in hun somber verblijf drong een zwakke schemering door. Verkleumd stond hy op. Alles was doodstil. Zijn zes broeders lagen nog rustig in diepen slaap om hem heen. Maar hoe zou hun ontwa ken zyn? Geen droog plekje in heel hun gevangenis, geen kruimel brood, geen druppel drinkwater, en nog drie lange, somber gewelf. Een golf frissche morgen wind strijkt langs de vunzige muren en in de verte hoort hü de zee ruischen onder de ochtendbries. De steen die den in gang van hun gevangenis afsloot, schijnt verdwenen. Zou een engel hen hebben be- vrüd, zooals vroeger Petrus uit den ker ker te Jeruzalem werd gered? Met ingehouden adem ging hij aarze lend op de opening toe, waardoor de zon en de heeriyke blauwe hemel hem te- genstraalden. Wanneer hy buiten eens een bron zou kunnen vinden, om den dorst van zün broeders te lesschen! Of, beter nog, wanneer hü eens heimeiyk de stad kon bereiken, en hun zóó een stuk brood en een paar warme kleedingstukken verschaffen! Bijna even vlug als zijn eigen gedach ten snelt hü het steenige bergpad af. Daar ligt de stille stad in den ochtend nevel; er is nog büna niemand in de stra- te zien. zóó vroeg schijnt het nog te zijn. Een verwijderd gezang treft zijn oor, en verrast en büna verschrikt blijft hij staan. Dat is ten van de liederen der Christengemeente, het lievelingslied van zijn gestorven moeder. Hoe durfde men dat zoo onbeschroomd te zingen, midden ln de heidensche stad? Was dat geen vermetelheid? Daar ziet hij in den ijler wordenden nevel de omtrekken ran een heerlijken tempel afgeteekend, al scherper en siher- per. Maar dat was toch Diana's heiligdam niet, de roem van zijn heidensche ge boorteplaats? Er spreekt vroomheid en hemelveriangen uit de opwaarts strevende lijnen. Enhet gezang waarover hij zich zoo verwonderd had, klinkt hem uit de open poorten tegemoet!Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit den dood en Christus zal over u lichten" Hij treedt aarzelend de basiliek binnen. Een meer dan levensgroote afbeelding van den gekruisten Heiland is het eer ste, dat zijn blik treft. „Ik heb de wereld overwonnen", leest hij, zonder te begrü pen, hoe dit alles mogelijk is, hier De godsdienstoefening schijnt afgcloo- pen. de biddende, menigte verspreidt zich naar buiten, en tal van nieuwsgierigen omringen den jongeling in zijn zonderlin ge kleeding, die daar als een toonbeeld van verbijstering tusschen hen staat. „Wat zoekt ge?" vragen allen. „Zeg mij, waar ik me bevind," smeek te hy. „Ik-moest naar Efeze, maar zeker heeft de duivel mij, zonder dat ik het wist, ver van mijn vaderstad weggevoerd, opdat mijn broeders mijn steun zouden missen en in hun cntmoed'ging het be vel van Decius opvolgen en aan Diana offeren „Arme man," fluistert een der omstan ders meewarig tot zijn buurman. „Nog zoo jong en zoo krachtig en nu al waan zinnig!" Opeens wijkt de menigte eerbiedig uit een om den grijzen bisschop door te la ten. Haastig gaat de jongeling op hem toe, met gevouwen handen. „Mijn va der, zeg mij, hos ik den boozen geest, di« mij zoekt te begoochelen, kan bezweren, hoe ik terug kan komen bij mijn breeders, opdat de stedehouder hen niet wegvoert in mijn afwezigheid. De jongsten vooral, die nog kinderen zijn, kunnen mijn steun niet ontberen. Help mij om naar nen te rug te keeren en met hen den marteldood te sterven, wanneer de keizer dat be veelt!" „Vreemdeling", antwoordde de eerbied waardige bisschop, „óf gij drijft onwaar- digen spot met ons, óf God heeft een groot wonder aan u gewerkt. Meer dan honderd jaren gingen voorbij, sinds de hand van keizer Decius het bloed onzer heldhaftige voorvaderen vergoot. Het hei dendom is dood en de wereld ligt gebo gen voor Christus' kruis. Hier en overal elders belijdt de Christengemeente on gestoord het heilig evangelie;" Bltck en ontdaan luistert de jonge man naar deze woorden; stil vouwt hij zijn handen, maar hij is niet bij machte, een woord van lof en dank uit te brengen, geen gebed vermag hij te stamelen. Als door een plotselinge gedachte ged'even, keert hij op zijn schreden terug, en hon derden volgen hem naar de grot, die zijn kerker was geweest. Daar liggen de zes broeders nog, vre dig slaoend, hand in hand. Juist op 't oogenblik, dat de oudste de grot weer binnenkomt, slaan ze hun oogen op. De menigte ligt in vromen eerbied aan den ingang neergeknield. De oudste broeder heft een lofgezang aan, en alle zes stemmen ze met hem in. 't Is alsof ze weten wat er geschied is, zonder dat een aardsche stem hun dat heeft meegedeeld. Toen het loflied uit was, zwegen de ze ven. Weer sliepen zij in, om te ontwaken bij Hem, die liever een wonder had ge werkt, dan toe te laten, dat zij van Hem gescheiden werden. Deze meubeltjes zijn zeer gemakkelijk te maken uit wat oude lucuërsdocs es, een paar kurkjes en lucifers. De wasch- tafel wordt gemaakt van het buitendeel van een lucifersdoosje en vier kurkjes; het bed Is van een lucifersdoosje en ae pootjes van kurkjes. De opstaande randen van het bedje knipt men uit een brief kaart. De waschtafel werkt men verder bij met stukjes mousseline. Voor waschkom neemt men een laag zalfpotje of groot dekseltje, en voor waterkan een kurk met een stukje üzerdraad als oor. De toiletta fel bestaat uit twee lucifersdoosjes op elkaar en vier kusjes; ook hierop komt een stukje mouseline en een staand spie geltje, gemaakt uit een rond stukje kar ton. beplakt met zilverpapier, en een halve kurk als rugsteun; daarnaast twee kandelaartjes, gemaakt uit lucifers en stukjes kurk. Alle meubeltjes worden in frissche kleurtjes gemaakt. SCHEEPJESSPEL Een zoo groot mogelijke bak of kom met water wordt op tafel of midden in den kring gezet. Dan krügt elk van de medespelers een van te voren gegomd papiertje een etiket büvoorbeeld en schrijft daarop den naam van het dorp of van de stad, waar le vandaan komt, of die hy voor zich zelf bedacht heeft. De namen worden op gelijke afstanden op den rand geplakt. Dan wordt een klein houten of een van papier gevouwen scheepje te water gelaten, dan mag ieder het zacht of hard in de door hem ge- wenschte richting blazen. De eigenaar van de stad of het dorp, waar het aanlandt, wordt dan de gelukki ge eigenaar van een deel van den inzet, hetgeen je natuurlijk van te voren moet bepalen. 103. Na een uurtje heeriyk dutten, Ontwaakte Oome uit z'n slaap, Rekte zich geducht z'n leden Met een vreeselijk gegaap. Maar da#r vloog hü plots'ling schreeuwend, Kermend, gillend in de lucht. „Help! Help! Help! O vrees'lijk noodlot, Ach, mijn geldkist is gevlucht!" 104. Hügend, schreeuwend, kermend, kreunend, Holde Oome langs den weg. Roepend: „Menschen, boeren, burgers, Ach, mün geldkist, die is weg. Neen, ik zal ze nooit meer vinden, Ach het is met my gedaan! Mün geluk en al mijn vreugde, Zün voorgoed nu naar de maan." Doodmoe kwam hu by het schuurtje Met een druipend staartje aan. Waar hü „Drommels, nu nog mooier!" Jollie met z'n kist zag staan. „Ja! ha '~a", lachte nu Tante, „Broertje lief, Ik heb de kist; Denk maar niet hem weer te Krügen; Met geen macht, geweld of list!" !\X/f*r'"t vTvnltfd 1 WIST JE DAT? GROOTE KERKEN EN HOOGE KERKTORENS De grootste kerken vindt men in Italië. Aan de spits staat de St. Pieterskerk te Rome, die 54000 menschen kan bevatten. Op haar volgt de Dom van Milaan met ruimte voor 37000 bezoekers. De Paulskerk te Rome brengt er 36000, de Dom te Keu len 30000 en de St. Paul te Londen (de grootste protestantsche kerk) 25000. Zooveel (25000) menschen kan ook de Pretoniuskerk te Bologne bevatten. In de zelfde Italiaansche stad bevindt zich de St. Dominicuskerk, die 11.500 geloovigen plaats geeft. De St. Janskerk, alweer te Rome, bergt tweemaal zooveel; de St. Stefanusdom te Weenen 12000; de L. Vrouwekerk te München 11000 en de St. Marcus te Ve- netië 7000. Duitschland kan er op bogen de hoogste kerktorens te bezitten. Die van de Ulmer Domkerk spant de kroon; hij meet 162 M. Op hem volgen de Keu!sche Dom (156 M.) de St. Michaëlkerk te Hamburg (150 M.); de Dom te Straatsburg (142 M.) De St. Stefanustoren te Weenen is 136 Meter hoog. De Domtoren te Utrecht 110 Meter en de Westertoren te Amsterdam 85 meter. 0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 12