p
1
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
DE VLIEGENDE KOFFER
DE ZEVEN SLAPERS VAN EFEZE
MEUBELTJES VOOR DE POPPEN-
SLAAPKAMER
teE-
DOOR G- D. HOOGENDOORN.
"''■LL'faA M'
I
Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
Naar Hans Andersen.
Er was een koopman, die zóó rük was,
dat hu de heele straat en bijna nog een
steegje erbij, met zilvergeld had kunnen
beleggen; maar dat deed hij niet, hij wist
zijn geld wel beter te gebruiken. Als hij
een dubbeltje uitgaf, kreeg hij er een
kwartje voor terug, zóón goede koopman
was hij en toen stierf hu'.
Zün zoon kreeg nu al het geld, hu leef
de er vroolijk op los en maakte pleizier,
ging lederen avond naar een gemaskerd
bal, plakte vliegers van bankbiljetten en
nam inpiaats van steentjes goudstukken
om op straat mee te loopen schoppen. Zoo
kon het geld wei opraken en dat deed
het ook; ten slotte bezat hij niets meer
den vier gulden en geen andere kleeren,
dan een paar pantoffels en een oude
kamerjas
Nu trokken zijn vrienden zich niets
meer van hem aan, omdat ze zich immers
toch niet meer met hem op straat kon
den vertoonen. Maar één van hen, die een
tamelijk goed hart had, stuurde hem een
ouden koffer met de woorden: ..Pak in!"
Ja, dat was nu wel heel gemakkelijk
gezegd, maar hij had niets om in te pak
ken, en daarom ging hij ten slotte zelf
maar in den koffer zitten.
Het was een heel merkwaardige koffer.
Zoodra men op het slot drukte, kon de
koffer vliegen, en dat deed hij nu ook;
hup, vloog hij met den koopmanszoon
door den schoorsteen hoog over de wol
ken, al verder en verder weg; wanneer
de bodem kraakte werd hij erg bang, dat
die breken zou, want dan zou hij een
flinke buiteling moeten maken. Lieve
help!
Eindelijk kwam hij in het land der
Turken. Hu verborg den koffer in het
bosch, onder dorre bladeren en toen ging
hij de stad in; dat kon hij gerust doen,
want de Turken liepen allemaal precies
als hij in eet: kamerjas en op pantoffels.
Daar kwam hij een kindermeisje tegen
met een klein kind. „Hoor eens hier,
Turksch kindermeisje," zei hij. „Vertel
me eens, wat is dat daar voor een groot
kasteel, daar dicht bij de stad. De ramen
zitten zoo hoog in den muur."
„Daar woont de dochter van den ko
ning," zei zy. „Er is van haar voorspeld,
dat ze erg veel verdriet zou hebben door
toedoen van haar verloofde, en daarom
mag er niemand bij haar komen, zonder
dat de koning en de koningin er bij zijn."
hup, vloog hij met den koopmanszoon
door den schoorsteen, hóóg over de
wolken.
„Dank je wel," zei de koopmanszoon,
vloog naar het dak van het paleis en
stapte door het raam bij de prinses naar
bmnen.
Ze zat op een gebeeldhouwden stoel
bij haar weefgetouw en was in slaap ge
vallen; ze was zóó mooi, dat de koop
manszoon niet kon nalaten, haar even
zacht te kussen. Ze werd wakker en
schrok eerst erg, maar hij zei, dat hij
een machtig toovenaar was, die door de
lucht naar haar toe was komen vliegen,
en dat beviel haar best!
En toen gmgen ze naast elkaar ziften
en hü begon haar allerlei complimentjes
te maken en vertelde haar alle geschie
denissen en sprookjes, die hij kende, en
dat waren er heel wat. En daarna vroeg
hij haar. of ze met hem wilde trouwen,
en ze zei dadelijk „ja".
„Maar je moet Zaterdagavond terug
komen," zei ze. „Dan komen de koning en
de koningin bij mij op de thee. Ze zullen
er wkt trotsch op zijn, dat ik een machtig
toovenaar, die door de lucht kan vliegen,
tot man krijg, maar je moet zorgen, dat
Je een extra mooi sprookje weet, want
daar houden mijn ouders verbazend veel
van. Mijn moeder houdt het meest van
ernstige sprookjes, waar wat uit te leeren
valt en mijn vader van vroolijke, waar
Je om lachen kunt!"
„Uitstekend ik zal geen andere ge
schenken meebrengen, dan juist een mooi
sprookje!" zei, hij, en daarbij nam hij
afscheid, maar de prinses gaf hem eerst
nog een sabel, die heelemaal met goud
stukken bezet was, en zooiets kon hij
best geb' uiken!
Dan vloog ny weg, kocht een mooie,
nieuwe kamerjas en ging daarmee in 't
bosch zitten om een sprookje te verzin
nen, dat voor Zaterdagavond klaar moest
zijn, en dat, was heelemaal nog zoo ge
makkelijk niet
Eindelijk was hij er mee klaar, en toen
was het juist Zaterdagavond.
De koning en de koningin kwamen met
de heele hofhouding by de prinses op
de thee en wachtten hem op; hy werd
allervriendeiykst ontvangen.
„Wilt ge ons nu een sprookje vertel
len?" vroeg de koningin, „maar een dat
diep van zin en leerzaam is."
„Maar toch zóó, dat men er om lachen
kan!" zei de koning.
„Heel goed!" zei hij en begon te ver
tellen.
„Er was een doosje lucifers, en
de lucifers waren er verbazend trotsch op,
dat ze van zoo'n hooge afkomst waren.
Hun stamboom dat wil zeggen, de groote
denneboom, waarvan ze leder een heel
klein spaandertje waren, was een der
oudste, hoogste boomen van het bosch ge
weest. De lucifers lagen nu op de aan-
rechtbank tusschen een vaatdoek en een
oude, üzeren pan, en vertelden elkaar uit
hun
„Ja, toen wij nog op de groene takken
zaten," zeiden ze. „toen zaten we ook
werkelijk op de groene takken! lederen
morgen en iederen avond kregen we dia
mant-thee te drinken, dat was de dauw;
den hee'.en dag hadden we zonneschijn,
wanneer de zon scheen en al de vogeltjes
maar de prinses gaf hem eerst nog
een sabel
moesten ons geschiedenissen vertellen. We
konden wel merken, dat we ook ruk
waren, want de loofboomen waren alleen
maar in den zomer netjes aangekleed,
terwyi onze familie de middcien bezat,
zoowel in den winter als in den zomer
groene kleeren te dragen. Maar toen
kwamen de houthakkers, dat was de
groote revolutie, en onze familie raakte
verstrooid. Onze stamvader kreeg een be
trekking als groote-mast op een prachtig
schip, dat naar eigen believen door alle
zeeën van de wereld kon zeilen; de an
dere takken werden hier en daar ver
spreid, en zoo hebben wij nu de taak,
voor het geringe volk licht te ontsteken;
daartoe zyn wij, voorname lieden, hier in
de keuken gekomen."
„Ja, met my is het heel anders ge
gaan," zei de ijzeren pan, waar de luci
fers naast lagen. „Vanaf den eersten
dag, dat ik ter wereld kwam, ben ik on
telbare malen geblakerd en weer afge
schuurd! Ik zorg voor net nuttige en
degeiyke, en goed beschouwd kom ik hier
in huis eigenlijk op de eerste plaats. Mün
grootste genoegen is, na etenstyd hier zoo
frisch en schoon op de aanrechtbank te
staan en een verstandig gesprek met mün
kameraden te voeren; maar, behalve de
wateremmer, die zoo nu en dan eens naar
buiten op het erf komt, leven wü hier
allemaal opgesloten tusschen onze vier mu
ren. Onze eenige Nieuwsbode is de markt-
mand, maar die spreekt zoo oproerig over
de regeering en het volk; ja, laatst viel
een oude steenen pot zelfs van puren
schrik daarover van zijn plank en brak;
de marktmand is een stille bolsjewist,
dat kun je gelooven!"
„Nu praat je te veel," zei de vaatdoek,
en sloeg op den gootsteen, dat 't kletste.
„Zullen we niet eens een gezelligen avond
geven?'
„Ja, laten we er over spreken, wie van
ons de voornaamste is!" zeiden de luci
fers.
„Neen, ik voor mij houd er niet /an,
over mezelf te praten!" zei de aarden
kruik, „laten we geschiedenissen gaan
vertellen! Ik zal beginnen met iets, dat
iedereen wel eens beleefd heeft, daar kan I
men zich zoo goed in verplaatsen en dat
is zoo pieizierig. Nu dan, aan het stille
zeestrand," waar de helm groeit en de
meeuwen vliegen
„Dat is een mooi begin!" zeiden alle
borden. „Dat wordt bepaald een geschie
denis, die we allemaal interessant zullen
vinden."
„Ja, daar bracht ik mün jeugdjaren
door, bij een stille, nette familie; de meu
belen werden geboend, de vloer werd ge
schrobd en alle veertien dagen werden er
schoone gordünen opgehangen."
„Wat kun je toch boeiend vertellen,"
zei de puddingvorm „Je kunt dadelijk
hooren, dat je een vrouw bent, er is zoo
iets zindelijk, in je verhaal."
„Ja, dat voelt men dadelijk!" zei de
wateremmer, en van vreugde maakte hij
een klein luchtsprongetje, dat het rin
kelde op den vloer.
En de aarden kruik ging door met haar
vertelling en het slot was al even mooi
als het begin.
Alle borden rammelden van instem
ming en de bezem haalde groene pieter
selie uit de bykeuken en bekranste de
kruik daarmee, want hij wist, dat dat de
anderen ergeren zou en hij dacht: „Be
krans ik haar vandaag, dan bekranst zij
mij morgen!"
„Nu zal ik dansen!" zei de tang en
danste. Lieve tijd, wat kon ze haar eene
been hoog in de lucht gooien! Het oude
stoel-overtrek in den hoek knapte van
verbazing, toen het c'.at zag. „Word ik nu
ook bekranst?" vioeg de tang en dat
werd ze.
„Dat is toch allemaal maar nonsens!"
o.achten de lucifers.
Nu moest de zilveren theeketel zingen
maar hij zei, dat hij verkouden was, hij
kon alleen zingen, wanneer hij kookte,
maar dat was niets dan aanstellerü; hij
wilde alleen maar zingen, wanneer hy
binnen bij mijnheer en mevrouw op tafel
stond.
In de houten vensterbank stak een
oude pen, waarmee het keukenmeisje
placht te schrijven; er was niets by zen
ders aan haar te zien. behalve, dat zij
altijd te diep in den inktpot werd ge
stopt, maar daarop was ze nu juist trotsch.
„Als de theeketel niet zingen wil, moet
hij het laten!" zei ze. Buiten hangt een
nachtegaal in een kooi, dié kan zingen;
hij heeft weliswaar niets geleerd, maar
daarmee zullen we ons vanavond nu
maar niet ophouden."
„Ik vtoid het hoogst ongepast, zei de
koperen ketel, die keukenzanger en een
halfbroer van den theeketel was, „dat
zoo'n vreemde vogel zich hier zou mogen
laten hooren! Is dat vaderlandslievend?
Ik sta er op, dat de marktmand hierin
uitspraak doet."
„Ik erger me alleen maar," zei de
marktmand, „ik erger me zóó verschrik
kelijk, dat niemand zich er een denkbeeld
van kan vormen! Is dat een behoorlijke
manier om den avond door te brengen?
Zou het niet veel passender zijn, het huis
netjes in orde te maken? Ieder moet zich
dan netjes naar zün eigen plaats be
geven en ik zal alles leiden en den stoet
openen. Dan zouden we eens iets anders
zien!'
„Ja, laten we optocht houden!" zelden
ze allemaal tegelijk. Op hetzelfde oogen-
blik ging de deur open. Het was het
keukenmeisje. En toen stonden ze dood
stil; niemand gaf een kik of durfde zich
verroeren, maar er was er geen een, die
niet wist, wat hy had kunnen doen en
hoe voornaam hij was; „ja, als ik maar
gewild had," dachten ze, „dan zou het
een vroolijke avond geworden zijn!"
Het keukenmeisje nam de lucifers en
maakte er het vuur mee aan lieve
deugd, wat vonkten en vlamden ze, hoe
brandden ze in lichtelaaie!
„Nu," dachten ze, „kan toch iedereen
zien. dat wij de eersten en de voornaam-
sten zijn! Wat een glans geven wü! Wat
een licht!" en toen waren zij ver
brand.
„Dat was 'n mooi sprookje," zei de ko
ningin. ..Ik kon me heelemaal voorstel
len, dat ik bij de aanrechtbank in de
keuken stond, en 'de lucifers hoorde bluf
fen. Ja, nu mag je onze dochter hebben!"
„Ja, natuurlijk!" zei de koning. „Aan
staanden Maandag mag je onze dochter
hebben!" Want nu hu tot de familie be
hoorde, zeiden ze „je" en „jou" tegen
hem.
Zoo was dus de dag van het huweiyk
vastgesteld, en den avond tevoren werd
de heele stad met lampions verlicht;
broodjes en krakelingen werden bij man
den vol onder het volk geworpen, de
straatjongens stonden op hun teenen,
riepen hoera! en floten op hun vingers;
ja, het was allemaal meer dan prachtig.
„Ja, nu dien ik ook wel iets ten beste
te geven," dacht de koopmanszoon, en
toen kocht hij voetzoekers, zevenklappers
en alle mogeiyke vuurwerk, dat je je
maar denken kunt, legde alles in zün kof
fer en vloog daarmee door de lucht.
Wat dat knalde en vonkte en flitste!
Alle Turken sprongen van pleizier hoog
in de lucht, zoodat de pantoffels hun
om de ooren vlogen; zoo'n luchtver
schijnsel hadden ze nog nooit gezien. Nu
konden ze begrüpen, dat het werkeiyk
een groote toovenaar was, dien de prinses
tot man zou krügen.
Zoodra de koopmanszoon met zijn kof
fer weer in het bosch was neergedaald,
dacht hy: „Ik moet toch eens de stad in
gaan om te hooren, welken indruk, dat
gemaakt heeft!" en het was best te b:-
grijpen, dat hij daar nieuwsgierig naar
was.
„Nee, wat de menschen toch allemaal
te vertellen hadden! leder, dien nij er
naar vroeg, had het op zijn eigen manier
gezien, maar mooi hadden ze het alle
maal gevonden.
„Ik heb den toovenaar zelf gezien,''
zei de een. „Hij had oogen als glinsteren
de sterren en een baard als schuimend
water!"
„Hu vloog rond in een vuurmantel,"
zei een ander, „en uit de plooien er van
keken allemaal kleine duiveltjes!"
Ja, het waren heerlijke dingen, die hij
hoorde en den volgenden dag zou hij
bruiloft vieren.
Nu ging hij naar het bosch terug om
weer in zün koffer te stappen maar
waar was die? De koffer was verbrand.
Een vonk van het vuurwerk was er in
biyven liggen, had den koffer aangesto-
j ken en tot asch doen verkolen. Nu kon
hy niet meer vliegen, niet meer naar zün
bruid teruggaan.
De prinses stond den lieelen dag op het
dak en wachtte waarschynlijk wacht
zij nog.
Maar de koopmanszoon trekt de wereld
door en vertelt sprookjes maar ze zijn
niet meer zoo vroolijk als het sprookje,
dat hij van de lucifers vertelde.
Een oude legende.
In den tijd, toen Decius, de Romein-
sche keizer, de christenen deed vervol
gen door al zun landvoogden en stede
houders, en allen voor de keus stelde: af
val of de dood, leefden er te Efeze. de
stad der godin Diana, zeven broeders.
Hun ouders, Gajus en Eunice, waren
sinds eenige jaren gestorven, maar nog
op hun sterfbed hadden zij niet opgehou
den, hun kinderen te vermanen en aan
te sporen, toch sterk te blijven in den
grooten strüd, dien zij wisten dat komen
bange dagen in het verschiet, om hun
moed en hun vertrouwen op de proef te
stellen
„Ach waren wij dezen nacht toch maar
in onzen slaap gestorven!" zuchtte hij.
„Zullen wij wel allen getrouw blijven, tot
de jongsten toe, die nog maar kinderen
zijn, wanneer honger en dorst ons onze
laatste krachten ontnomen zullen heb
ben?"
Maar wat is dat? Een heldere zonne
straal valt plotseling van terzyde in het
.ging hen aarzelend op de opening toe.
.Zoo'n luchtverschijnsel hadden ze
nog nooit gezien
ging. „Weest getrouw tot in den dood!"
waren de laatste woorden van den ster
venden Gajus geweest, en géén van de
zeven zoons had die vergeten, toen de
dagen der voorspelde beproevingen wer
kelijk waren aangebroken.
Met tallooze andere broeders der groote
christen-gemeente van Efeze werden ook
zy voor den stadhouder gebracht, alle ze
ven met één lange üzeren keten aaneen-
geklonken.
„Christus of Diana," dat was de
keuze waarvoor ze gesteld werden. Diana
slechts één offer aan de godin, en de
vrijheid zou hun worden teruggeschon
ken, en een leven van rijkdom en aan
zien zou voor hen openliggen
Maar neen: „Christus!" klonk 't moe
dig uit den mond van den oudsten broe
der, een man in den bloei van zün jaren,
al wist hij dat na de beiydsnis van dien
Naam hem niets meer wachten kon dan
dood en schande. „Christus!" herhalen
zij alle zeven, tot den jongste, een teer
kind nog
En bij 't zien van dat kleine, moedige
jongske was 't, of er iet» zachts in de
oogen van den stadhouder kwam. Hij
dacht aan zün eigen zoontje, zün kleinen
Mucius
En inpiaats van dadelijk een doodvon
nis uit te spreken, zooais zyn gewoonte
was, sprak hü, zachter, dan iemand hem
ooit tegen een aangeklaagde had hooren
doen: „Nog drie dagen wil ik u laten om
u te bezinnen, omwille van uw jeugd. Be
denk intusschen goed, wien gü kiezen
wilt: den Kruisgod der Hebreeën of Dia
na, de onsterfelijke godin der Efezers!"
De zeven broeders werden weggevoerd.
Een donkere spelonk zou hun kerker zijn;
geen zonnestraal kon erin doordringen,
het vocht droop van de ruwe wanden en
groote glibberjge zwammen woekerden
welig over den vloer en vormden kus
sens in de hoeken. Veel liever waren de
broeders dadeiyk na hun belijdenis ter
dood gebracht in het vuur van hun
moed en üver. Hoe diep en onverzette
lijk sterk hun overtuiging cok was. toch
durfden zij niet op hun eigen kracht ver
trouwen. Ze waren bevreesd, dat de ui
terste ellende, waaraan ze hier gedurende
drie dagen en drie nachten zouden zün
blootgesteld, hen misschien tot andere
gedachten zou brengen, dat de visioenen
van rijkdom en geluk, die de stedehou
der voor hen had opgeroepen, hen in deze
eenzaamheid als voortdurende bekoringen
zouden gaan vervolgen.
Vooral de oudste, die de verantwoor
ding voor de zielen züner jongere broe
ders op zich voelde drukken, kon langen
tüd den slaap niet vatten. Onophoudelijk
bad hü tot God, dat Hij toch niet zou
toelaten dat hun goede wil door mensche-
lijke zwakheid machteloos gemaakt zou
worden en zü zouden afvallen; dat Hij,
wanneer zy inderdaad niet sterk genoeg
waren om de martelkroon te verdienen,
hen liever uit de hand hunner vüanden
zou redden, zoo noodig door een wonder,
gelijk hij in de geschiedenis der jonge
kerk er reeds menigmaal voor Zün die-
naren had gewrocht
Eindeiyk sliepen zü van uitputting in,
hand in hand, uitgestrekt op den eilen-
digen vloer
Toen de oudste ontwaakte, scheen 't
Jaem toe, dat het helder dag moest zyn,
want zelfs in hun somber verblijf drong
een zwakke schemering door. Verkleumd
stond hy op. Alles was doodstil. Zijn zes
broeders lagen nog rustig in diepen slaap
om hem heen. Maar hoe zou hun ontwa
ken zyn? Geen droog plekje in heel hun
gevangenis, geen kruimel brood, geen
druppel drinkwater, en nog drie lange,
somber gewelf. Een golf frissche morgen
wind strijkt langs de vunzige muren en
in de verte hoort hü de zee ruischen onder
de ochtendbries. De steen die den in
gang van hun gevangenis afsloot, schijnt
verdwenen. Zou een engel hen hebben be-
vrüd, zooals vroeger Petrus uit den ker
ker te Jeruzalem werd gered?
Met ingehouden adem ging hij aarze
lend op de opening toe, waardoor de zon
en de heeriyke blauwe hemel hem te-
genstraalden. Wanneer hy buiten eens
een bron zou kunnen vinden, om den
dorst van zün broeders te lesschen! Of,
beter nog, wanneer hü eens heimeiyk de
stad kon bereiken, en hun zóó een stuk
brood en een paar warme kleedingstukken
verschaffen!
Bijna even vlug als zijn eigen gedach
ten snelt hü het steenige bergpad af.
Daar ligt de stille stad in den ochtend
nevel; er is nog büna niemand in de stra-
te zien. zóó vroeg schijnt het nog te zijn.
Een verwijderd gezang treft zijn oor, en
verrast en büna verschrikt blijft hij
staan. Dat is ten van de liederen der
Christengemeente, het lievelingslied van
zijn gestorven moeder. Hoe durfde men
dat zoo onbeschroomd te zingen, midden
ln de heidensche stad? Was dat geen
vermetelheid?
Daar ziet hij in den ijler wordenden
nevel de omtrekken ran een heerlijken
tempel afgeteekend, al scherper en siher-
per. Maar dat was toch Diana's heiligdam
niet, de roem van zijn heidensche ge
boorteplaats? Er spreekt vroomheid en
hemelveriangen uit de opwaarts strevende
lijnen. Enhet gezang waarover hij
zich zoo verwonderd had, klinkt hem uit
de open poorten tegemoet!Ontwaak,
gij die slaapt, en sta op uit den dood en
Christus zal over u lichten"
Hij treedt aarzelend de basiliek binnen.
Een meer dan levensgroote afbeelding
van den gekruisten Heiland is het eer
ste, dat zijn blik treft. „Ik heb de wereld
overwonnen", leest hij, zonder te begrü
pen, hoe dit alles mogelijk is, hier
De godsdienstoefening schijnt afgcloo-
pen. de biddende, menigte verspreidt zich
naar buiten, en tal van nieuwsgierigen
omringen den jongeling in zijn zonderlin
ge kleeding, die daar als een toonbeeld
van verbijstering tusschen hen staat.
„Wat zoekt ge?" vragen allen.
„Zeg mij, waar ik me bevind," smeek
te hy. „Ik-moest naar Efeze, maar zeker
heeft de duivel mij, zonder dat ik het
wist, ver van mijn vaderstad weggevoerd,
opdat mijn broeders mijn steun zouden
missen en in hun cntmoed'ging het be
vel van Decius opvolgen en aan Diana
offeren
„Arme man," fluistert een der omstan
ders meewarig tot zijn buurman. „Nog
zoo jong en zoo krachtig en nu al waan
zinnig!"
Opeens wijkt de menigte eerbiedig uit
een om den grijzen bisschop door te la
ten. Haastig gaat de jongeling op hem
toe, met gevouwen handen. „Mijn va
der, zeg mij, hos ik den boozen geest, di«
mij zoekt te begoochelen, kan bezweren,
hoe ik terug kan komen bij mijn breeders,
opdat de stedehouder hen niet wegvoert
in mijn afwezigheid. De jongsten vooral,
die nog kinderen zijn, kunnen mijn steun
niet ontberen. Help mij om naar nen te
rug te keeren en met hen den marteldood
te sterven, wanneer de keizer dat be
veelt!"
„Vreemdeling", antwoordde de eerbied
waardige bisschop, „óf gij drijft onwaar-
digen spot met ons, óf God heeft een
groot wonder aan u gewerkt. Meer dan
honderd jaren gingen voorbij, sinds de
hand van keizer Decius het bloed onzer
heldhaftige voorvaderen vergoot. Het hei
dendom is dood en de wereld ligt gebo
gen voor Christus' kruis. Hier en overal
elders belijdt de Christengemeente on
gestoord het heilig evangelie;"
Bltck en ontdaan luistert de jonge man
naar deze woorden; stil vouwt hij zijn
handen, maar hij is niet bij machte, een
woord van lof en dank uit te brengen,
geen gebed vermag hij te stamelen. Als
door een plotselinge gedachte ged'even,
keert hij op zijn schreden terug, en hon
derden volgen hem naar de grot, die zijn
kerker was geweest.
Daar liggen de zes broeders nog, vre
dig slaoend, hand in hand. Juist op 't
oogenblik, dat de oudste de grot weer
binnenkomt, slaan ze hun oogen op. De
menigte ligt in vromen eerbied aan den
ingang neergeknield.
De oudste broeder heft een lofgezang
aan, en alle zes stemmen ze met hem in.
't Is alsof ze weten wat er geschied is,
zonder dat een aardsche stem hun dat
heeft meegedeeld.
Toen het loflied uit was, zwegen de ze
ven. Weer sliepen zij in, om te ontwaken
bij Hem, die liever een wonder had ge
werkt, dan toe te laten, dat zij van Hem
gescheiden werden.
Deze meubeltjes zijn zeer gemakkelijk
te maken uit wat oude lucuërsdocs es,
een paar kurkjes en lucifers. De wasch-
tafel wordt gemaakt van het buitendeel
van een lucifersdoosje en vier kurkjes;
het bed Is van een lucifersdoosje en ae
pootjes van kurkjes. De opstaande randen
van het bedje knipt men uit een brief
kaart. De waschtafel werkt men verder bij
met stukjes mousseline. Voor waschkom
neemt men een laag zalfpotje of groot
dekseltje, en voor waterkan een kurk met
een stukje üzerdraad als oor. De toiletta
fel bestaat uit twee lucifersdoosjes op
elkaar en vier kusjes; ook hierop komt
een stukje mouseline en een staand spie
geltje, gemaakt uit een rond stukje kar
ton. beplakt met zilverpapier, en een
halve kurk als rugsteun; daarnaast twee
kandelaartjes, gemaakt uit lucifers en
stukjes kurk.
Alle meubeltjes worden in frissche
kleurtjes gemaakt.
SCHEEPJESSPEL
Een zoo groot mogelijke bak of kom
met water wordt op tafel of midden in
den kring gezet.
Dan krügt elk van de medespelers een
van te voren gegomd papiertje een
etiket büvoorbeeld en schrijft daarop
den naam van het dorp of van de stad,
waar le vandaan komt, of die hy voor
zich zelf bedacht heeft.
De namen worden op gelijke afstanden
op den rand geplakt. Dan wordt een klein
houten of een van papier gevouwen
scheepje te water gelaten, dan mag ieder
het zacht of hard in de door hem ge-
wenschte richting blazen.
De eigenaar van de stad of het dorp,
waar het aanlandt, wordt dan de gelukki
ge eigenaar van een deel van den inzet,
hetgeen je natuurlijk van te voren moet
bepalen.
103. Na een uurtje heeriyk dutten,
Ontwaakte Oome uit z'n slaap,
Rekte zich geducht z'n leden
Met een vreeselijk gegaap.
Maar da#r vloog hü plots'ling schreeuwend,
Kermend, gillend in de lucht.
„Help! Help! Help! O vrees'lijk noodlot,
Ach, mijn geldkist is gevlucht!"
104. Hügend, schreeuwend, kermend, kreunend,
Holde Oome langs den weg.
Roepend: „Menschen, boeren, burgers,
Ach, mün geldkist, die is weg.
Neen, ik zal ze nooit meer vinden,
Ach het is met my gedaan!
Mün geluk en al mijn vreugde,
Zün voorgoed nu naar de maan."
Doodmoe kwam hu by het schuurtje
Met een druipend staartje aan.
Waar hü „Drommels, nu nog mooier!"
Jollie met z'n kist zag staan.
„Ja! ha '~a", lachte nu Tante,
„Broertje lief, Ik heb de kist;
Denk maar niet hem weer te Krügen;
Met geen macht, geweld of list!"
!\X/f*r'"t vTvnltfd 1
WIST JE DAT?
GROOTE KERKEN EN HOOGE
KERKTORENS
De grootste kerken vindt men in Italië.
Aan de spits staat de St. Pieterskerk te
Rome, die 54000 menschen kan bevatten.
Op haar volgt de Dom van Milaan met
ruimte voor 37000 bezoekers. De Paulskerk
te Rome brengt er 36000, de Dom te Keu
len 30000 en de St. Paul te Londen (de
grootste protestantsche kerk) 25000.
Zooveel (25000) menschen kan ook de
Pretoniuskerk te Bologne bevatten. In de
zelfde Italiaansche stad bevindt zich de
St. Dominicuskerk, die 11.500 geloovigen
plaats geeft.
De St. Janskerk, alweer te Rome, bergt
tweemaal zooveel; de St. Stefanusdom te
Weenen 12000; de L. Vrouwekerk te
München 11000 en de St. Marcus te Ve-
netië 7000.
Duitschland kan er op bogen de hoogste
kerktorens te bezitten. Die van de Ulmer
Domkerk spant de kroon; hij meet 162 M.
Op hem volgen de Keu!sche Dom (156 M.)
de St. Michaëlkerk te Hamburg (150 M.);
de Dom te Straatsburg (142 M.)
De St. Stefanustoren te Weenen is 136
Meter hoog. De Domtoren te Utrecht 110
Meter en de Westertoren te Amsterdam
85 meter.
0