De Misdaad van Dokter Marrignan
v
W
t
«fcj lil
1
NUMMER 37 »■■■--=»==j^ZEVENDE JAARGANG 192.&
mm v
w
De kinderen van de
zangeres.
opera-
Voor do Huiskamer
Te midden van hen bevond zich de beul.
Een der magistraten naderde de leger
stede, waarop Charlotte, geheel gekleed, lag
te slapen. De jonge vrouw hoorde hem niet
naderbij komen. Wat was ze nog schoon,
niettegenstaande de vele en hevige smarten
welke zij verduurd had! Maar hoe bleek
was haar gelaat.
„Laat haar nog één minuut slapen,"
merkte een der aanwezigen op.
De magistraat, die evenals de andere aan
wezigen zeer geroerd was, haalde zijn hor
loge te voorschijn.
„Goed," zeide hij met toonlooze stem,
„maar niet langer!"
Het was een pijnlijk schouwspel, dat Ma-
rignan daar in zijn verdooving zich zag
afspelen.
Gedurende die eene minuut heerschte er
een plechtige stilte.
Charlotte sliep rustig door en tweemalen
bewogen zich hare lippen.
Het waren de namen van haar beide kin
deren, Clara en Louise, welke zij fluis
terde.
In haar droom kon ze nog gelukkig zijn.
Maar de ééne minuut was verstreken
haar uur was gekomen.
De magistraat legde een hand op haar
schouder.
Chalotte opende de oogen. i
De cel werd zeer zwak verlicht door twee
lantaarns, waarmee de gevangenbewaarder
dit vreeselijk tafereel bijlichtte.
Ze rees overeind en ziende dat in haar
cel vele menschen aanwezig waren, streek
zij met de handen de haren weg, welke
voor haar gelaat hingen en trachtte haar
kapsel eenigszins in orde te maken. I
„Wat heeft dit te beteekenen," vroeg ze.
„Wat verlangt men van mij?Komt men
mij halen voor de terechtstelling?Moet
ik sterven?"
„Ja."
„Deze terechtstelling zal een groote mis
daad zijn, welke den menschen nog langen
tijd zal berouwenIk schenk allen, die
mij leed hebben gedaan, vergiffenis."
Men liet haar eenige oogenblikken alleen,
opdat ze zich zou kunnen verkleeden. Voor
dat ze het schavot beklom, stond men haar
toe, de gevangeniskleeding voor haar eigen
kleederen te verwisselen.
Toen ze daarmede gereed was, traden de
beulsknechten de cel binnen en naderden
haar om haar te boeien. Men bond hare
handen en voeten. Den laatsten liet men
nog juist genoeg ruimte, dat ze gemakke
lijk kon loopen. Haar armen werden achter
op den rug gebonden, zoodat ze genoodzaakt
was om rechtop te staan. Vervolgens nam
de beulsknecht zijn schaar en knipte hare
weelderige lokken af, zoodat haar hals ge
heel vrij kwam. Toen Charlotte heur gol
vende haren om zich heen zag neervallen,
zeide ze met zachte stem: „Geef ze aan
mijne kinderen."
Zoo zag dr. Marignan het alles in zijn
verbeelding.
Charlotte schreed voorwaarts. Men wilde
haar ondersteunen, maar ze weigerde.
Men bood haar een glas wijn aan, doch
ook dit werd door haar geweigerd.
„Dank uik heb geen dorstGe
kent allen den bijnaam, welken men mij
gegeven heeftWelnu, ik bezweer u, dat
ik nooit een druppel onvermengden wijn
gedronken heb!"
De deur van de cel werd weder geopend
en de geheele droevige stoet schreed door
de lange gangen van de gevangenis
Door de hooge getraliede vensters scheen
een vaalgrauw licht naar binnen. Het was
de naderende dag
En Marignan zag alleshoorde alles.
Wederom werd er een deur opengeworpen
en de kleine stoet trad naar buiten.
Daar stak een zwart gevaarte somber af
tegen den grijzen hemel. Het was het scha
vot en daarop stond de guillotine. Ondanks
den grijzen motregen flikkerde het pas ge
slepen staal van het scherpe mes in het
morgenlicht.
Moedig richtte Charlotte hare oogen op
het somber toestel, waarop zij over eenige
minut» het leven zou laten. Er ging iemand
voor haar loopen, om haar dat vreeselijke
gezicht te besparen, maar zij duwde dezen
man zacht opzij.
„Neen, neen, ik kan dat gezicht wel ver
dragen. Ik ben onschuldig en sterf als een
martelares.
Uit de dicht opeengepakte menigte steeg
een verward gemompel op en aller blikken
waren gericht op de arme vrouw.
Had men dan eindelijk medelijden gekre
gen met deze ongelukkige, die daar zoo
moedig, zoo gelaten voortschreed?
Ze besteeg het schavot en men plaatste
haar voor de scherpe valbijl. Marignan zag
haar recht in het gelaatHare oogen
waren gesloten en ze was bleeker dan
ooit
Ze legde haar hoofd op het blok
Er klonk een doffe slageen huivering
doortrilde de menigte
Alles was afgeloopen
Marignan hoorde en zag niets meer
Met een angstkreet keerde hij tot het
bewustzijn terug
Met de inspanning van zijn laatste krach
ten slaagde hij er in op te staanWie
hem op dat oogenblik gezien zou hebben,
zou hem niet herkend hebben. Zijn oogen
schoten vlammen en hij geleek een krank
zinnige.
Uit alle macht riep hij om hulp.
Het regende nog steeds
Met den moed der wanhoop slaagde hij
er in de deur te bereikenNog steeds
drong het niet tot hem door, dat hij nu
gered wasGeruimen tijd bleef hij on
beweeglijk op het tuinpad liggen, zonder te
beseffen, wat er met hem gebeurde
Eindelijk stond hij op en met zijn have-
looze kleeding en bloedende handen oe-
reikte hij den weg naar Azay.
Daar verloor hij op nieuw 't bewustzijn.
Een uur was reeds voorbijgegaan en nog
steeds gaf hij geen teeken van leven
In de verte klonk het rollen van een rij
tuig. Het geluid kwam steeds naderbij en
ten slotte doemde een rijtuig, bespannen
met twee vurige paarden, in den grijzen
motregen op.
Plotseling steigerden de paarden en ze
weigerden verder te gaan. Marignan lag
gedeeltelijk op den weg.
Het portier werd geopend en een heldere
stem vroeg, wat er geschied was. Het was
de stem van graaf Hubert de Thiellay.
„Er gebeurt niet bijzonders, mijnheer de
graaf," riep de koetsier terug„Er ligt
een man aan den kant van den weg te
slapenDe paarden zijn bang gewor
denIn deze omgeving treft men dik
wijls landloopers aan, die zich in de open
lucht ter ruste leggen.'"
„Afschuwelijkdie drankzucht."
Maar de koetsier boog zich voorover en
stak een lucifer aan, om het gelaat van dien
man te onderscheidenEensklaps slaakte
hij een kreet van verrassing.
„Maar mijnheerMijnheer!"
Wat is er!?"
„Het is dokter Marignan!"
„Je bent krankzinnig!"
„Neen, mijnheer, het is de dokterIk
verzeker het u!"
Hij stak een tweede lucifer aan. De
graaf steeg uit het rijtuig.
„De dokter," mompelde hij.
Eerst vergewiste hij zich er van of de
dokter niet dood was en of hij geen ern
stige verwondingen had opgeloopen. Het
eenige wat op een mogelijk ongeluk duid
de, waren de gescheurde kleedingstukken en
de bloedende handen van den geneesheer.
Met de hulp van den koetsier bracht hij
Marignan in het rijtuig ep vervolgens be
val hij den koetsier zco snel mogelijk naar
Pénestrel te rijden.
Daar legde men hem te bed en liet den
geneesheer komen, die de praktijk van dok
ter Rennevillé had overgenomen.
Eerst zeer laat in den morgen keerde
Marignan tot het bewustzijn terug.
Hij trachtte te spreken, maar bracht
slechts onverstaanbare klanken voort. Zijn
tong sloeg dubbel als van iemand, die mis
bruik had gemaakt van sterken drank.
Toen hij er na verloop van eenigen tijd
in slaagde zich verstaanbaar te maken,
vroeg hij verwonderd: „Wat is er' ge
beurd?Ik herinner mij niets meer."
Men vertelde hem, dat men hem aan den
kant van den weg had gevonden.
Langzamerhand keerde zijn herinnerings
vermogen terug.
Plotseling zag men, dat hij verbleekte.
Zijne oogen gloeiden als die van een krank
zinnige.
„De terechtstelling", stamelde hij,Het
schavot!De terechtstelling heeft plaats
gehad, nietwaar?Dezen morgen!
Alles is dus afgeloopen!"
De graaf naderde de legerstede en vroeg
met vriendelijke stem: „U spreekt zeker
over Charlotte van der Mark?"
„JaIs het gebeurd?"
„Weet u dan niet wat er geschied is?"
„Neen, ik weet het nieten toch heb ik
alles gezienHet is geen verbeelding ge
weest!"
„Wat heeft u dan gezien?"
„Vreeselijke dingenhet ontwaken en
den dood van CharlotteJa, ik heb haar
gezienzoo schoon en zoo goedZe
schonk iedereen vergiffenis!"
„U heeft niets van dat alles kunnen zien,
dokter", zeide de graaf glimlachend, „het
zal alles een spel van uw verbeelding ge
weest zijnu zult een nachtmerrie gehad
hebben."
„Een nachtmerrie?"
„Ja, ik heb alle reden om dat te vremoe-
denik bevond mij gisteren te Tours er,
heb opgemerkt, dat men daar werkelijk den
DE VRUCHT VAN DE LES
Vw'Y"! i P
-r - n-."-* .-Afra.
De hoofdonderwijzer van het dorp: „Maar, beste jongen, Je moet niet zeggen:
Ik gaan weg, het is: Ik ga weg, en verder: Hij gaat weg, Zij gaat weg, Wij gaan
weg, Gfj gaat weg, Zij gaan weg."
Tommie: „Gaan zo dan allemaal weg?"
beul verwachtteWie heeft dat praatje
rondgestrooid? Dat weet niemandMaar
inplaats van den beul is er bericht uit Parijs
gekomen, dat men Charlotte genade heeft
heeft geschonken en dat haar straf veran
derd is in. levenslangen dwangarbeidGe
ziet dus zelf, dat u gedroomd hebt
Marignan richtte zich op en zag den graaf
geruimen tijd sprakeloos aan.
„Is het werkelijk waar? Vergist ge u
niet?"
„Ik verzeker het uHier heeft u het
ochtendbladdaarin kunt gs het zelf
lezen."
De geneesheer las het verslag aandach
tig door en trachtte zich rekenschap te geven
van hetgeen er met hem gebeurd was.
Toen eerst drong het groote nieuws ten
volle tot hem door. Er was geen twijfel meer
mogelijkPlotseling ontspanden zich zijn
zenuwen. Die overgang was te onverwacht
geweest. Marignan zonk achterover in de
kussens en viel terstond in een diepen slaap.
Hij sliep ongeveer twaalf uren achtereen.
Toen hij ontwaakte zag hij tot z'n groote
verrassing dat zijn vrouw naast zijn leger
stede zat. De graaf had haar laten roepen.
Marignan was weer geheel hersteld. Niets
herinnerde hem meer aan het bezoek aan
het huis van Charlotte, dan een zekere
drukking om het hoofd, alsof men om zijn
slapen een ijzeren band had gesmeed. Ook
meende hij op te merken, dat zijn gedachten-
gang zeer langzaam was en zijn geheugen
eenigszins verslapt scheen.
Later in den morgen namen hij en zijn
vrouw afscheid van den graaf en omstreeks
half twee bevond hij zich weer te Tours.
Hij had nog geen woord gesproken over
hetgeen hij ontdekt had.
ZEVENDE HOOFDSTUK
De graaf du Thiellay had niet aan dokter
Marignan verteld, dat men Charlotte door
zijn tusschenkomst genade had geschonken.
Zijn invloed was groot en daarvan had hij
gebruik gemaakt om die arme vrouw te red
den. Niettegenstaande hij geen enkele reden
had om te gelooven dat Charlotte onschuldig
was, had hij toch de overtuiging dat die
vrouw niet als een gewone misdadigster be
schouwd kon worden. Zijn ontroering, toen
hij vernam dat met 't doodvonnis over Char
lotte had uitgesproken, was zóó groot ge
weest, dat hü onverwijld al zijn krachten
had ingespannen om wijziging van het von
nis te verkrijgen.
Eenige dagen geleden had in de nabijheid
van het kasteel een vreeselijke gebeurtenis
plaats gehad.
Het jachtseizoen was weer aangebroken
en bijna iederen dag waren er vele gasten op
het kasteel aanwezig.
Hubert had zijn belofte, welke hij vroeger
aan zijn zuster gedaan had, niet vergeten,
maar toen hij eenigen tijd later op deze ver
andering in hun leven was teruggekomen,
toen had zij tot zijn groote verwondering ge
weigerd.
„Neen", had Clotilde gezegd, „ik weet, dat
als we te Parijs gaan wonen, jij veel te veel
moet opofferen. Daarom wil ik hier te
Fénestrel blijvenIk kan hier ook geluk
kig worden."
Zou ze het werkelijk meenen, wat ze ge
zegd had? Zou ze werkelijk hebben ingezien,
dat het drukke woelige leven te Parijs met al
zijn vermaken en ontspanningen haar geen
geluk kon brengendat ze in die stad den
vrede en de rust niet zou vinden, welke zij
noodig had om gezond te blijvenOf had
ze een bijgedachte, welke zij verborgen wilde
houden? Hubert wist het niet.
Misschien was het wel de liefde tot Mathis,
welke haar hier hield
Maar Hubert was er bijna zeker van, dat
er van geen liefde meer sprake was tusschen
zijn zuster en dien avonturier. Mathis. H:j
had geruimen tijd goed opgelet en had be
merkt, dat Clotilde alle mogelijke pogingen
aanwendde om den jongen man te vermij
den. Deze echter scheen den moed niet opge
geven te hebben. Niettegenstaande hij nooit
een uitnoodiging ontving, drong hij zichzel-
ven geregeld op en zeer dikwijls maakte hij
ongevraagd deel uit van de groote jachtpar
tijen, welke de graaf meermalen in de week
voor zijn gasten gaf. Herhaaldelijk had
Hubert zijn zuster hierover gesproken. Naar
aanleiding van een dergelijk onderhoud nam
Clotilde het besluit een einde te maken aan
de vrijpostigheid van den jongen man
Ze begaf zich naar haar kamer, opende het
elegant damesbureautje dat in een der hoe
ken van het vertrek stond en begon te schrij
ven. Haar brief werd kort en krachtig en
liet geen twijfel meer over. Mathis moest
duidelijk inzien, dat hij op het kasteel als een
ongewenschte ~ast werd beschouwd.
In den loop van den middag begaf Ze zich
naar den tuin en snelde naar de zijde welke
aan den openbaren weg grensde en waar
verscheidene kinderen speelden. Ze wenkte
een meisje, dat ongeveer een jaar of veer
tien oud kon zijn om naderbij te komen en
vroeg het kind om het briefje bij mijnheer
Mathis te bezorgen. Het meisje, dat reeds
wist, dat er een goede belooning zou volgen,
aarzelde geen oogenblik en snelde heen.
Nauwelijks had het kind de kromming van
den weg bereikt, of plotseling rees de graaf
voor haar op en versperde haar den weg.
„Geef hier dien brief!"
„Mijnheer!
Het kind gehoorzaamde en gaf den brief
over.
Hubert wist er niets van dat zijn zustei
het voornemen had om Mathis den toegang
tot het kasteel te ontzeggen. Hij vermoedde
eerder, dat er nog een band bestond tusschen
Clotilde en dien verachtelijken man, die op
den bruidschat van het jonge meisje specu
leerde
„Zou ze dan werkelijk nog van dien man
houden", mompelde hij, terwijl hij driftig de
enveloppe openscheurde. „Zouden ze mij dus
zoo de waarheid verzwijgen?"
Het kind bleef nog steeds wachten wat de
graaf zou doen.
„Als de gravin nu aan mij vraagt waarom
ik den brief niet bezorgd heb, wat moet ik
dan zeggen?"
Hubert aarzelde.
„De waarheid", zei hij ten slotte. Het kind
snelde heen.
Hij ontvouwde het briefje en las slechts
dezen eenen regel: „U wordt niet meer op
het kasteel verwacht."
Er gingen twee dagen voorbij en er gebeur
de in dien tijd niets bijzonders.
De gasten, die van verre kwamen, waren
den vorigen avond aangekomen, om eenige
dagen achtereen op het kasteel te vertoe
ven
Clotilde, die wist, dat ze geheel op het kind
dat ze den brief had medegegeven, kon ver
trouwen, maakte zich in het geheel niet on
gerust. Ze had het meisje vroeger reeds der
gelijke boodschappen laten bezorgen, als ze
Mathis onverwacht iets had mede tc deelen,
en steeds had de brief de plaats van bestem-
ming bereikt.
's Ochtens schreed ze lachend te midden
der vele gasten rond. Eensklaps week ze ver
schrikt achteruit, haar gelaat werd doods
bleek en hare verschrikte oogen staarden
naar den man, dien ze gezegd had niet te
komen.
Mathis kwam toch. Maar ditmaal kwam
hij niet om Clotilde door gevlei voor zich te
winnen.
Hij. was besloten om zijn uiterste krachten
aan te wenden om desnoods geweld te ge
bruiken om zijn doel te bereiken.
Mathis begreep zeer goed, dat de veran
derde houding van Clotilde voor een groot
gedeelte het werk was van Hubert du
Thiellay.
Ook daarom was hij gekomen. Hij wilde
zich wreken op dien man, die hem in den
weg stond en hem desnoods uit den weg rui
men.
Toen Clotilde hem bemerkte stond hij
rustig met eenige heeren te spreken over
jachthonden. Hij scheen zoo onverschillig
alsof hij in het geheel geen bericht had
gehad om weg te blijven.
Mathis zag Clotilde en trad haar tege
moet om haar te begroeten.
„Waarom ben je gekomen", vroeg Clo
tilde met heesche stem.
„Omdat ik wilde!"
„Was mijn brief niet duidelijk genoeg?"
Mathis scheen verwonderd en verschrikt.
„Heb je mij geschreven?"
„Ja".
„Wanneer?"
„Twee dagen geleden."
„Aan wie heb je den brief medegegeven?"
„Aan het dochtertje van den tuinman,
zooals ik wel meer heb gedaan."
„Ik heb niets ontvangen."
„Je liegt!
„Ik bezweer het je."
„Ik zal het terstond te weten komen",
riep Clotilde uit en voor dat Mathis het
kon voorkomen was zij naar buiten ge
sneld en ijlde ze door de lanen van den
tuin naar de woning van oen tuinman,
waar het meisje voor de deur de wasch
ophing.
Reeds toen het meisje de gravin zag
aankomen, begon ze te schreien.
„Wat heb je met den brief gedaan, dien
ik je heb medegegeven," voegde Clotilde
haar toe.
Snikkend vertelde het kind wat er ge
beurd was.
De gravin luisterde zwijgend naar het
verhaal van het schreiende meisje en toen
ze alles wist omhelsde zij het kind om het
te troosten.
Vervolgens keerde ze weer naar het
kasteel terug.
Het jachtgezelschap maakte zich reeds
gereed om te vertrekken, toen zij binnen
trad. Ze zag er zoo ontsteld uit, dat Hu-
bert haar vroeg of ze zich niet wel ge
voelde. Ze wist zich tamelijk goed te hou
den, maar haar stem beefde.
Mathis verloor haar geen oogenblik uit
het oog. De graaf, die het eerste heen
reed van het geheele gezelschap stelde hem
in de gelegenheid om Clotilde te naderen.
„Welnu?"
„Mijn broer heeft den brief onderschept
maar ik wil je wel zeggen, wat de inhoud
was. Ik wilde je verzoeken om hier niet
meer op het kasteel te komen. Het moet
voor jou even pijnlijk zijn als voor mij om
elkaar telkens te ontmoeten".
„Clotilde!"
„Werkelijkik kan je geen hoop meer
gevenMijn vermeende liefde tot jou
is slechts een dwaze gril geweesthet
was de verveling, welke ons tot elkander
bracht
„Clotildebeteeken ik dan niets meer
voor je?"
„Wij zijn nooit iets voor elkaar geweest..
Mijn broer heeft gelijk gehad
Een razende woede greep don jongen
man aan. Hij scheen al zijn zelfbeheer-
sching verloren te hebben.
„Ja, je broer," zeide hij met heesche
stem, „je broer is de schuld van alles
Hij heeft een scheidsmuur geworpen tus
schen jou en mijHij heeft zich tus
schen ons geplaatst en onze liefde vernie
tigd! Je hebt je door hem laten bepraten..
Hij kon immers zoo verstandig redeneeren
Hij was toch de oudste!
.„Mathis," onderbrak Clotilde hem, „ik
verdraag het niet langer, dat je zoo tegen
mij spreekt en je op die wijze over mijn
broer uitlaatWeet wel, dat de naam
van ons geslacht onbevlekt is en dat we
een beleediging niet ongewroken kunnen
laten. Denk aan dén eerbied welken je aan
onzen naam verschuldigd bent en denkt
er ook aan, dat je tegen een vrouw spreekt.
Je wijze van optreden bewijst me des te
meer dat jij de man niet bent aan wien ik
mijn leven wil toevertrouwen... Een man!..
Je bent geen man! Een man weet zich te
beheerschen!"
Mathis kon niet meer spreken van woe
de. De woorden van Clotilde striemden hem
als zweepslagenIeder woord trof hem
tot in het diepste van zijn zielVooral
zijn gevoel van eigenwaarde, zijn hoog
moed was gekwetst en dat voerde hem tot
het uiterste. Zijn opgekropte woede zou zich
weldra ontladen en wel op een vreeselijke
manier.
„Clotilde", stamelde hij, en zijn gelaat
werd doodsbleek, „Clotilde, weet wat je
doet! Ik zal toonen, dat ik een man ben
en die beleedigingen niet ongewroken kan
latenVanavond, als de zon ondergaat
zul je het diep betreuren, dat je zoo tot
mij gesproken hebt
Dezen nacht zul je bittere tranen
schreien!" Ontzet zag Clotilde hem aan.
Ze zag in, welk een woede dien man be-
heerschte. Zóó was hij tot alles in staat!
Maar plotseling week die vreeselijke uit
drukking van hartstochtelijken haat uit zijn
oogen en ze zagen haar bijna smeekend
aan.
Toch was het niet een waarachtige lief
de welke hem zoo deed veranderen, neen,
het waren de smeekende blikken van een
lafaard, die zich aan alle zijden omringd
Weet van dreigende gevaren, die wist, dat
er voor hem geen uitkomst meer mogelijk
was. als zijne plannen faalden.
„Clotilde," snikte hij met door tranen
verstikte stem, „Clotildeheb toch me
delijdenZie je dan niet hoe ik je lief
heb?"
Het meisje wendde zich af met een uit
drukking van groote minachting op het
gelaat.
Mathis balde zijn vuistenHij voelde
zijn onmacht, hij begreep, dat men reden
had hem te wantrouwen.
„Denk aan hetgeen ik je gezegd heb,"
siste hij tusschen zijn tanden, „vanavond
zul je het diep betreuren, dat je mij zoo
hebt afgescheept."
Clotilde voelde een huivering langs haar
lichaam gaan. Die man daar vóór haar
was wel een groote lafaard, maar zijn blin
de hartstocht was in staat hem de meest
afschuwelijke misdaden te doen plegen.
Zonder antwoord van zijn vroegere ver
loofde af te wachten, wendde Mathis zich
om en begaf zich naar de stallen, waar een
stalknecht zijn paard nog steeds gereed
hield. De anderen waren reeds allen ver
trokken.
Met één sprong was hij in het zadel en
reed heen in de richting waar het jachtge
zelschap achter de heuvelen verdwenen
was.
Half dood van angst begaf Clotilde 2ich
naar haar kamer en knielde neer om te
bidden.
In den ochtend had de trillende warmte,
welke boven de velden hing en den horizon
in paarse nevelen had gehuld, doen ver
moeden, dat het een heerlijke dag zou wor
den, maar omstreeks elf uur pakten dikke
wolken zich boven de landstreek samen en
weldra barstte er een hevig onweer los.
Doornat keerde het gezelschap naar het
kasteel terug.
Clotilde, die zich nog steeds in haar ka
mer bevond, vernam het klaroengeschal,
dat den terugkeer van den jachtstoet
meldde.
Het meisje snelde naar het raam en zag
tot haar schrik, dat Mathis naast haar
broeder reed en in een vroolijk gesprek ge
wikkeld scheen.
Die geveinsde hartelijkheid vervolgde haar
met grooten angst. Ze begreep, dat Mathis
duistere bedoelingen had om het gezelschap
van Hubert te zoeken. Meestal hadden die
beide mannen elkander zooveel mogelijk
vermeden.
De angst maakte haar bijna krankzinnig.
Wat voerde Mathis in zijn schild? Waar
om huichelde hij vriendschap?
Mathis wist nu, dat hij niet welkom was
op het slot.
Had hij geen voorwendsel kunnen vinden
om weg te komen?
Toen de klok luidde om zich aan tafel te
begeven ging ze naar beneden.
Het onweer werd steeds heviger, de regen
viel met stroomen neer en de donder was
niet van de lucht.
(Wordt vervolgd.)
EMMY GRUHNER
Zij waren zoo heel anders, dan men zich
het tooneelvolkje gewoonlijk voorstelt. Zij
wisten van het theater niets meer dan an
dere kinderen der wereldstad, en zij kwa
men er niet meer dan slechts af en toe
's middags in een kindervoorstelling
Toen vader de leiding van een zomer-
theater overnam, en voortaan werd aange
sproken met „Mijnheer de Directeur", bleef
het nog precies hetzelfde.
Voor zijn ernstige jongen en zijn levens
lustig klein meisje bleef hij steeds slechts
„vader", evenals zijn vrouw, de zangeres
„hun moeder" was.
Zij was zelfs, inzooverre het haar beroep
toeliet, een goede moeder van Heinz en
Olly.
De beide gezonde, blozende, blondharige
kinderen, die zooveel op haar man geleken,
dien zij werkelijk liefhad, waren haar groot
ste schat.
De kunstenaarsmenschen leefden eenvou
dig en gelukkig in hun huwelijk en de kin
deren kregen een gewone burgerlijke op
voeding.
Zij hadden nog nooit hunne ouders op
het tooneel gezien, dat wilde de moeder niet.
De vader had er niet zooveel op tegen. Hij
had wel eens graag van het tooneel naar
zijn kindertjes in de zaal gekeken, hij had
hun wel eens graag stilletjes toegeknikt en
hij wilde de blijde kleine Olly wel eens zien
lachen. Want Olly lachte altijd. Daarom
was zij vaders lieveling. Heinz, zijn jongen,
vond hij veel te ernstig...
De moeder hield eigenlijk wel een beetje
meer van Heinz, dan van het lachebekje;
juist, omdat hij zoo ernstig was. En zij
dacht meer aan hem dan aan het kleine
meisje, wanneer zij bezwaar maakte, om
voor de kinderen op het tooneel te ver
schijnen.
Het was toch al niet gemakkelijk, om den
vrcegrijpen knaap, die zoo'n gesloten karak
ter had, goed te begrijpen.
Toch liet zij hare kinderen ook genieten
van hare kunst.
Wanneer zij eens een avond niet behoefde
te zingen dat gebeurde helaas maar zel
den dan zat zij aan de bedjes der kin
deren, en na het avondgebed zong zij het
eene lied naar het andere, totdat de kleinen
zacht insluimerden
"Vandaag was het weer zoo'n schoone,
kalme, gelukkige avond geweest, waarop de
kunstenares als een zeldzaam iets genieten
mocht, wat voor andere moeders heel ge
woon is.
Zij liet de kinderen al hun lief en leed
vertellen en zij begreep zoo goed al die
kleine verdrietigheden en teleurstellingen en
toen de kleintjes in hun lang nachtgewaad
hun avondgebed baden, toen herinnerde ook
zij zich nog haar kinderlijk geloof uit haar
gelukkige jeugd, waaraan zij reeds lang niet
meer gedacht had, en dat nu weer boven
kwam
Daarom ook was haar stem nu zoo wee
moedig en teer, zoo zacht en zoo warm,
toen zij de kinderen in slaap zong.
Dikwijls genoeg had de vrouw van den
directeur forsch, meesleepend en hartstoch
telijk gezongen, maar zoo verheven schoon
als deze avond voor haar eigen kinderen
had zij zich zelf nog nooit gehoord.
Ja, zoo had het feitelijk moeten blijven.
Maar de man begrijpt soms niets van dier
heiligen en teederen band, die er tusscher
moeder en kind bestaat.
De directeur was een oppervlakkig ma'
en nam alles even licht op. Zijn kleine Oil"
zijn zonnetje had precies denzelfden aard
En daarom konden zij het zoo goed met el
kaar vinden.
Zijn vrouw begreep hij dikwijls niet, even
min als Heinz, zijn jongen, die zoozeer op
haar geleek; zij konden beiden zoo zwaar
moedig uit hun oogen kijken.
Daarom deed hij heten daarom be
roofde hij moeder en zoon. Want hij gaf
Olly immers een geschenkHaar ter
liefde geschiedde het en zij was er uitgela
ten blij om
Het was Olly's verjaardag, zij werd ach1
jaar; 't was juist in het hartje van den zo
mer en snikheet.
Ja, toenja, toenkreeg zij iets bui
tengewoon moois van haar vader
's Middagshet was nog wel op Zon- I „Soue gemarineerde haringe nou wel soo
dag!!mochten zij en Heinz mee naar gesond weese?"
het theater, in een loge, naar een echte „Natuurluk, buurfrouw, ik het 'r nog nooit
operette, die eigenlijk alleen voor volwas- een hoore klage!"
senen bestemd wasen waarin de moe
der zong. Maar ze mochten het niet aan
moeder verraden
Dezen keer verklapte Oil het niet, maar
van tijd tot tijd zat zij maar eens heime
lijk te lachen.
Wat zou moedertje toch wel zeggen, als
zij haar zag?
In het theaterin de logehaar
twee kinderen?!......
Toen zij naast elkaar in de loge zaten,
gaf Olly haar broertje een lichten duw in
de lenden.
Wie gaat er nu toch zoo in een theater
zitten, met zoo'n gezicht, waaraan men
duidelijk kon zien, dat hij er een hekel aan
had.
Heinz verveelde zich verschrikkelijk en
zei:
„Ik zou veel liever naar huis gaan. Moe
der vindt het zeker niet goed, dat wij hier
zijn."
Wat was me dat toch een vervelende jon
gen. Olly zuchtte. Eerst van kwaadheid en
later, toen de muziek begon en het doek
omhoog ging, van zwellend genot. Och, hoe
mooihoe prachtig!!
Men gaf „De Geisha"(Japansch thee
meisje)
De directeur vond, dat die operette ge
rust door kinderen gezien mocht worden.
Zij verstonden er toch niets van, wat
daarin gebeurde en zij behoefden het ook
niet te begrijpen, ze hadden genoeg te kij
kenDe Japansche tooneelschikking
de verschillende kleederdrachtende gra
cieuze dansen
Zonder dat iemand het zien kon, keek de
directeur naar zijn kinderen, die in de
voorste loge zaten; natuurlijk, de kleine
Olly vermaakte zich kostelijkhaar ge
zichtje straaldeMaar de jongen? Alle
machtig!!zoo spijtig en zoo somber had
hij Heinz nog nooit gezienHoe kon een
elfjarige knaap er toch zoo uitzien!!
Enmaar wat was dat?!!Dat was
nog nooit gebeurd
De stem van zijn vrouw was niet erg
vastneenhet is weer voorbij
toch nog aarzelendja, toch nog
dat had zij anders nooit. Zij was immers
beroemd om haar stemvastheid
Enwaarom zong zij juist nu zoo?....
Maar dat alles klonk nu immers veel te
droevigZoo moest zij immers pas zin
gen in het klaaglied der „Geisha": „Als
ook in smart het hart U breekto, zing
en dans dan wild en onstuimig".
Olly juichte,toen het doek viel:
„Heinz, Heinz, ons moedertje is de mooi
ste! Niemand kan zoo prachtig dansen en
zingen als zijen zü had het fijnste kleed
aan!
De sombere, bleeke jongen staarde ech
ter droevig voor zich uit, zonder iets te zeg
gen. Hij dacht slechts aan één ding: „Zoo
gauw mogelijk hier weg te komen".
Zij heeft een narrenkleed aan, zooals de
anderenzij danst en zingt, zooals de
anderenonze moeder.
Achter de colissen beklaagde de vrouw
van den directeur zich tot haar man:
„O, hoe kon jij me dat aandoen, de kin
deren hier
Hij voelde, dat hy ongeiyk had hy had
het geweten, dat zij het niet graag had.
Maar juist daarom antwoordde hy, nog
meer geprikkeld:
„Wees toch niet zoo dwaas! Waarom zou
den die arme kindertjes dat genoegen niet
mogen hebben?"
De zangeres zong het zoete klaaglied der
„Geisha" voor haar jongen. Al haar smart
legde zy er inheel haar vurig verlan
gen naar een stil huiseiyk geluk.
Vandaag had zy op het tooneel gezon
genzooals zy anders voor hare kinderen
zong
Maar de knaap begreep het niethy
was te jongte koppigHard en koud
blikte hij zün moeder aanen die zong
en dansteen liet zich kussen door
vreemde mannenEn hij beet op zijn
lippenwant hij wilde niet schreien.
Zou hij haar nog terug kunnen winnen,
vanavond, als zij aan zpn bed zat en zong?
Misschien begreep hij haar thuis beter
bij haar armen, weeken, droeven jongen, over
wien zoo'n groot leed gekomen was
De moeder kwam by het bed harer kin
deren, zooals altydalleen een beetje
schuwals iemand, die vreemd is
Olly v/as nog geheel opgetogen over het
geen zij genoten had
Heinz was stil.
Slechts toen zijn moeder wilde zingen,
zei hy brutaal:
„Och, ik heb vandaag al genoeg van dat
gezang, ik wil niets meer hooren", en hy
draaide zich om naar den muur.
De moeder stond op en ging heen
„Waarom doe ji toch zoo onhebbelük te
gen ons lief moedertje?!En ze was zoo
mooide knapste van allemaal!En
wat zingt ze heerlijk, en zij danste zoo fyn,
en haar comstuum was zoo schitterend. Ik ben
ertrotschop, echt trotsch op'onze moeder;
ze is een beroemde zangeres
Heinz echter begroef zijn hoofd diep in
het kussen, want hy kon het niet uithouden;
hy moest schreien. En hij wilde wel, dat
het donker zou worden in zijn hoofdzoo
donker als een stikdonkere nacht, dat hy
dien middag maar zou kunnen vergeten.
Maar het hielp nietshy was er vol van,
hy zou het nooit uit zyn gedachten kun
nen zetten, iederen dag opnieuw zou het
voor zyn geest komen.
„Zij draagt narrekleeren, zooals die an
dezen, zy zingt en danst, zooals de ande
renM?n moeder
DIEPZINNIGE CONVERSATIE