De Misdaad van Dokter Marrignan v W t «fcj lil 1 NUMMER 37 »■■■--=»==j^ZEVENDE JAARGANG 192.& mm v w De kinderen van de zangeres. opera- Voor do Huiskamer Te midden van hen bevond zich de beul. Een der magistraten naderde de leger stede, waarop Charlotte, geheel gekleed, lag te slapen. De jonge vrouw hoorde hem niet naderbij komen. Wat was ze nog schoon, niettegenstaande de vele en hevige smarten welke zij verduurd had! Maar hoe bleek was haar gelaat. „Laat haar nog één minuut slapen," merkte een der aanwezigen op. De magistraat, die evenals de andere aan wezigen zeer geroerd was, haalde zijn hor loge te voorschijn. „Goed," zeide hij met toonlooze stem, „maar niet langer!" Het was een pijnlijk schouwspel, dat Ma- rignan daar in zijn verdooving zich zag afspelen. Gedurende die eene minuut heerschte er een plechtige stilte. Charlotte sliep rustig door en tweemalen bewogen zich hare lippen. Het waren de namen van haar beide kin deren, Clara en Louise, welke zij fluis terde. In haar droom kon ze nog gelukkig zijn. Maar de ééne minuut was verstreken haar uur was gekomen. De magistraat legde een hand op haar schouder. Chalotte opende de oogen. i De cel werd zeer zwak verlicht door twee lantaarns, waarmee de gevangenbewaarder dit vreeselijk tafereel bijlichtte. Ze rees overeind en ziende dat in haar cel vele menschen aanwezig waren, streek zij met de handen de haren weg, welke voor haar gelaat hingen en trachtte haar kapsel eenigszins in orde te maken. I „Wat heeft dit te beteekenen," vroeg ze. „Wat verlangt men van mij?Komt men mij halen voor de terechtstelling?Moet ik sterven?" „Ja." „Deze terechtstelling zal een groote mis daad zijn, welke den menschen nog langen tijd zal berouwenIk schenk allen, die mij leed hebben gedaan, vergiffenis." Men liet haar eenige oogenblikken alleen, opdat ze zich zou kunnen verkleeden. Voor dat ze het schavot beklom, stond men haar toe, de gevangeniskleeding voor haar eigen kleederen te verwisselen. Toen ze daarmede gereed was, traden de beulsknechten de cel binnen en naderden haar om haar te boeien. Men bond hare handen en voeten. Den laatsten liet men nog juist genoeg ruimte, dat ze gemakke lijk kon loopen. Haar armen werden achter op den rug gebonden, zoodat ze genoodzaakt was om rechtop te staan. Vervolgens nam de beulsknecht zijn schaar en knipte hare weelderige lokken af, zoodat haar hals ge heel vrij kwam. Toen Charlotte heur gol vende haren om zich heen zag neervallen, zeide ze met zachte stem: „Geef ze aan mijne kinderen." Zoo zag dr. Marignan het alles in zijn verbeelding. Charlotte schreed voorwaarts. Men wilde haar ondersteunen, maar ze weigerde. Men bood haar een glas wijn aan, doch ook dit werd door haar geweigerd. „Dank uik heb geen dorstGe kent allen den bijnaam, welken men mij gegeven heeftWelnu, ik bezweer u, dat ik nooit een druppel onvermengden wijn gedronken heb!" De deur van de cel werd weder geopend en de geheele droevige stoet schreed door de lange gangen van de gevangenis Door de hooge getraliede vensters scheen een vaalgrauw licht naar binnen. Het was de naderende dag En Marignan zag alleshoorde alles. Wederom werd er een deur opengeworpen en de kleine stoet trad naar buiten. Daar stak een zwart gevaarte somber af tegen den grijzen hemel. Het was het scha vot en daarop stond de guillotine. Ondanks den grijzen motregen flikkerde het pas ge slepen staal van het scherpe mes in het morgenlicht. Moedig richtte Charlotte hare oogen op het somber toestel, waarop zij over eenige minut» het leven zou laten. Er ging iemand voor haar loopen, om haar dat vreeselijke gezicht te besparen, maar zij duwde dezen man zacht opzij. „Neen, neen, ik kan dat gezicht wel ver dragen. Ik ben onschuldig en sterf als een martelares. Uit de dicht opeengepakte menigte steeg een verward gemompel op en aller blikken waren gericht op de arme vrouw. Had men dan eindelijk medelijden gekre gen met deze ongelukkige, die daar zoo moedig, zoo gelaten voortschreed? Ze besteeg het schavot en men plaatste haar voor de scherpe valbijl. Marignan zag haar recht in het gelaatHare oogen waren gesloten en ze was bleeker dan ooit Ze legde haar hoofd op het blok Er klonk een doffe slageen huivering doortrilde de menigte Alles was afgeloopen Marignan hoorde en zag niets meer Met een angstkreet keerde hij tot het bewustzijn terug Met de inspanning van zijn laatste krach ten slaagde hij er in op te staanWie hem op dat oogenblik gezien zou hebben, zou hem niet herkend hebben. Zijn oogen schoten vlammen en hij geleek een krank zinnige. Uit alle macht riep hij om hulp. Het regende nog steeds Met den moed der wanhoop slaagde hij er in de deur te bereikenNog steeds drong het niet tot hem door, dat hij nu gered wasGeruimen tijd bleef hij on beweeglijk op het tuinpad liggen, zonder te beseffen, wat er met hem gebeurde Eindelijk stond hij op en met zijn have- looze kleeding en bloedende handen oe- reikte hij den weg naar Azay. Daar verloor hij op nieuw 't bewustzijn. Een uur was reeds voorbijgegaan en nog steeds gaf hij geen teeken van leven In de verte klonk het rollen van een rij tuig. Het geluid kwam steeds naderbij en ten slotte doemde een rijtuig, bespannen met twee vurige paarden, in den grijzen motregen op. Plotseling steigerden de paarden en ze weigerden verder te gaan. Marignan lag gedeeltelijk op den weg. Het portier werd geopend en een heldere stem vroeg, wat er geschied was. Het was de stem van graaf Hubert de Thiellay. „Er gebeurt niet bijzonders, mijnheer de graaf," riep de koetsier terug„Er ligt een man aan den kant van den weg te slapenDe paarden zijn bang gewor denIn deze omgeving treft men dik wijls landloopers aan, die zich in de open lucht ter ruste leggen.'" „Afschuwelijkdie drankzucht." Maar de koetsier boog zich voorover en stak een lucifer aan, om het gelaat van dien man te onderscheidenEensklaps slaakte hij een kreet van verrassing. „Maar mijnheerMijnheer!" Wat is er!?" „Het is dokter Marignan!" „Je bent krankzinnig!" „Neen, mijnheer, het is de dokterIk verzeker het u!" Hij stak een tweede lucifer aan. De graaf steeg uit het rijtuig. „De dokter," mompelde hij. Eerst vergewiste hij zich er van of de dokter niet dood was en of hij geen ern stige verwondingen had opgeloopen. Het eenige wat op een mogelijk ongeluk duid de, waren de gescheurde kleedingstukken en de bloedende handen van den geneesheer. Met de hulp van den koetsier bracht hij Marignan in het rijtuig ep vervolgens be val hij den koetsier zco snel mogelijk naar Pénestrel te rijden. Daar legde men hem te bed en liet den geneesheer komen, die de praktijk van dok ter Rennevillé had overgenomen. Eerst zeer laat in den morgen keerde Marignan tot het bewustzijn terug. Hij trachtte te spreken, maar bracht slechts onverstaanbare klanken voort. Zijn tong sloeg dubbel als van iemand, die mis bruik had gemaakt van sterken drank. Toen hij er na verloop van eenigen tijd in slaagde zich verstaanbaar te maken, vroeg hij verwonderd: „Wat is er' ge beurd?Ik herinner mij niets meer." Men vertelde hem, dat men hem aan den kant van den weg had gevonden. Langzamerhand keerde zijn herinnerings vermogen terug. Plotseling zag men, dat hij verbleekte. Zijne oogen gloeiden als die van een krank zinnige. „De terechtstelling", stamelde hij,Het schavot!De terechtstelling heeft plaats gehad, nietwaar?Dezen morgen! Alles is dus afgeloopen!" De graaf naderde de legerstede en vroeg met vriendelijke stem: „U spreekt zeker over Charlotte van der Mark?" „JaIs het gebeurd?" „Weet u dan niet wat er geschied is?" „Neen, ik weet het nieten toch heb ik alles gezienHet is geen verbeelding ge weest!" „Wat heeft u dan gezien?" „Vreeselijke dingenhet ontwaken en den dood van CharlotteJa, ik heb haar gezienzoo schoon en zoo goedZe schonk iedereen vergiffenis!" „U heeft niets van dat alles kunnen zien, dokter", zeide de graaf glimlachend, „het zal alles een spel van uw verbeelding ge weest zijnu zult een nachtmerrie gehad hebben." „Een nachtmerrie?" „Ja, ik heb alle reden om dat te vremoe- denik bevond mij gisteren te Tours er, heb opgemerkt, dat men daar werkelijk den DE VRUCHT VAN DE LES Vw'Y"! i P -r - n-."-* .-Afra. De hoofdonderwijzer van het dorp: „Maar, beste jongen, Je moet niet zeggen: Ik gaan weg, het is: Ik ga weg, en verder: Hij gaat weg, Zij gaat weg, Wij gaan weg, Gfj gaat weg, Zij gaan weg." Tommie: „Gaan zo dan allemaal weg?" beul verwachtteWie heeft dat praatje rondgestrooid? Dat weet niemandMaar inplaats van den beul is er bericht uit Parijs gekomen, dat men Charlotte genade heeft heeft geschonken en dat haar straf veran derd is in. levenslangen dwangarbeidGe ziet dus zelf, dat u gedroomd hebt Marignan richtte zich op en zag den graaf geruimen tijd sprakeloos aan. „Is het werkelijk waar? Vergist ge u niet?" „Ik verzeker het uHier heeft u het ochtendbladdaarin kunt gs het zelf lezen." De geneesheer las het verslag aandach tig door en trachtte zich rekenschap te geven van hetgeen er met hem gebeurd was. Toen eerst drong het groote nieuws ten volle tot hem door. Er was geen twijfel meer mogelijkPlotseling ontspanden zich zijn zenuwen. Die overgang was te onverwacht geweest. Marignan zonk achterover in de kussens en viel terstond in een diepen slaap. Hij sliep ongeveer twaalf uren achtereen. Toen hij ontwaakte zag hij tot z'n groote verrassing dat zijn vrouw naast zijn leger stede zat. De graaf had haar laten roepen. Marignan was weer geheel hersteld. Niets herinnerde hem meer aan het bezoek aan het huis van Charlotte, dan een zekere drukking om het hoofd, alsof men om zijn slapen een ijzeren band had gesmeed. Ook meende hij op te merken, dat zijn gedachten- gang zeer langzaam was en zijn geheugen eenigszins verslapt scheen. Later in den morgen namen hij en zijn vrouw afscheid van den graaf en omstreeks half twee bevond hij zich weer te Tours. Hij had nog geen woord gesproken over hetgeen hij ontdekt had. ZEVENDE HOOFDSTUK De graaf du Thiellay had niet aan dokter Marignan verteld, dat men Charlotte door zijn tusschenkomst genade had geschonken. Zijn invloed was groot en daarvan had hij gebruik gemaakt om die arme vrouw te red den. Niettegenstaande hij geen enkele reden had om te gelooven dat Charlotte onschuldig was, had hij toch de overtuiging dat die vrouw niet als een gewone misdadigster be schouwd kon worden. Zijn ontroering, toen hij vernam dat met 't doodvonnis over Char lotte had uitgesproken, was zóó groot ge weest, dat hü onverwijld al zijn krachten had ingespannen om wijziging van het von nis te verkrijgen. Eenige dagen geleden had in de nabijheid van het kasteel een vreeselijke gebeurtenis plaats gehad. Het jachtseizoen was weer aangebroken en bijna iederen dag waren er vele gasten op het kasteel aanwezig. Hubert had zijn belofte, welke hij vroeger aan zijn zuster gedaan had, niet vergeten, maar toen hij eenigen tijd later op deze ver andering in hun leven was teruggekomen, toen had zij tot zijn groote verwondering ge weigerd. „Neen", had Clotilde gezegd, „ik weet, dat als we te Parijs gaan wonen, jij veel te veel moet opofferen. Daarom wil ik hier te Fénestrel blijvenIk kan hier ook geluk kig worden." Zou ze het werkelijk meenen, wat ze ge zegd had? Zou ze werkelijk hebben ingezien, dat het drukke woelige leven te Parijs met al zijn vermaken en ontspanningen haar geen geluk kon brengendat ze in die stad den vrede en de rust niet zou vinden, welke zij noodig had om gezond te blijvenOf had ze een bijgedachte, welke zij verborgen wilde houden? Hubert wist het niet. Misschien was het wel de liefde tot Mathis, welke haar hier hield Maar Hubert was er bijna zeker van, dat er van geen liefde meer sprake was tusschen zijn zuster en dien avonturier. Mathis. H:j had geruimen tijd goed opgelet en had be merkt, dat Clotilde alle mogelijke pogingen aanwendde om den jongen man te vermij den. Deze echter scheen den moed niet opge geven te hebben. Niettegenstaande hij nooit een uitnoodiging ontving, drong hij zichzel- ven geregeld op en zeer dikwijls maakte hij ongevraagd deel uit van de groote jachtpar tijen, welke de graaf meermalen in de week voor zijn gasten gaf. Herhaaldelijk had Hubert zijn zuster hierover gesproken. Naar aanleiding van een dergelijk onderhoud nam Clotilde het besluit een einde te maken aan de vrijpostigheid van den jongen man Ze begaf zich naar haar kamer, opende het elegant damesbureautje dat in een der hoe ken van het vertrek stond en begon te schrij ven. Haar brief werd kort en krachtig en liet geen twijfel meer over. Mathis moest duidelijk inzien, dat hij op het kasteel als een ongewenschte ~ast werd beschouwd. In den loop van den middag begaf Ze zich naar den tuin en snelde naar de zijde welke aan den openbaren weg grensde en waar verscheidene kinderen speelden. Ze wenkte een meisje, dat ongeveer een jaar of veer tien oud kon zijn om naderbij te komen en vroeg het kind om het briefje bij mijnheer Mathis te bezorgen. Het meisje, dat reeds wist, dat er een goede belooning zou volgen, aarzelde geen oogenblik en snelde heen. Nauwelijks had het kind de kromming van den weg bereikt, of plotseling rees de graaf voor haar op en versperde haar den weg. „Geef hier dien brief!" „Mijnheer! Het kind gehoorzaamde en gaf den brief over. Hubert wist er niets van dat zijn zustei het voornemen had om Mathis den toegang tot het kasteel te ontzeggen. Hij vermoedde eerder, dat er nog een band bestond tusschen Clotilde en dien verachtelijken man, die op den bruidschat van het jonge meisje specu leerde „Zou ze dan werkelijk nog van dien man houden", mompelde hij, terwijl hij driftig de enveloppe openscheurde. „Zouden ze mij dus zoo de waarheid verzwijgen?" Het kind bleef nog steeds wachten wat de graaf zou doen. „Als de gravin nu aan mij vraagt waarom ik den brief niet bezorgd heb, wat moet ik dan zeggen?" Hubert aarzelde. „De waarheid", zei hij ten slotte. Het kind snelde heen. Hij ontvouwde het briefje en las slechts dezen eenen regel: „U wordt niet meer op het kasteel verwacht." Er gingen twee dagen voorbij en er gebeur de in dien tijd niets bijzonders. De gasten, die van verre kwamen, waren den vorigen avond aangekomen, om eenige dagen achtereen op het kasteel te vertoe ven Clotilde, die wist, dat ze geheel op het kind dat ze den brief had medegegeven, kon ver trouwen, maakte zich in het geheel niet on gerust. Ze had het meisje vroeger reeds der gelijke boodschappen laten bezorgen, als ze Mathis onverwacht iets had mede tc deelen, en steeds had de brief de plaats van bestem- ming bereikt. 's Ochtens schreed ze lachend te midden der vele gasten rond. Eensklaps week ze ver schrikt achteruit, haar gelaat werd doods bleek en hare verschrikte oogen staarden naar den man, dien ze gezegd had niet te komen. Mathis kwam toch. Maar ditmaal kwam hij niet om Clotilde door gevlei voor zich te winnen. Hij. was besloten om zijn uiterste krachten aan te wenden om desnoods geweld te ge bruiken om zijn doel te bereiken. Mathis begreep zeer goed, dat de veran derde houding van Clotilde voor een groot gedeelte het werk was van Hubert du Thiellay. Ook daarom was hij gekomen. Hij wilde zich wreken op dien man, die hem in den weg stond en hem desnoods uit den weg rui men. Toen Clotilde hem bemerkte stond hij rustig met eenige heeren te spreken over jachthonden. Hij scheen zoo onverschillig alsof hij in het geheel geen bericht had gehad om weg te blijven. Mathis zag Clotilde en trad haar tege moet om haar te begroeten. „Waarom ben je gekomen", vroeg Clo tilde met heesche stem. „Omdat ik wilde!" „Was mijn brief niet duidelijk genoeg?" Mathis scheen verwonderd en verschrikt. „Heb je mij geschreven?" „Ja". „Wanneer?" „Twee dagen geleden." „Aan wie heb je den brief medegegeven?" „Aan het dochtertje van den tuinman, zooals ik wel meer heb gedaan." „Ik heb niets ontvangen." „Je liegt! „Ik bezweer het je." „Ik zal het terstond te weten komen", riep Clotilde uit en voor dat Mathis het kon voorkomen was zij naar buiten ge sneld en ijlde ze door de lanen van den tuin naar de woning van oen tuinman, waar het meisje voor de deur de wasch ophing. Reeds toen het meisje de gravin zag aankomen, begon ze te schreien. „Wat heb je met den brief gedaan, dien ik je heb medegegeven," voegde Clotilde haar toe. Snikkend vertelde het kind wat er ge beurd was. De gravin luisterde zwijgend naar het verhaal van het schreiende meisje en toen ze alles wist omhelsde zij het kind om het te troosten. Vervolgens keerde ze weer naar het kasteel terug. Het jachtgezelschap maakte zich reeds gereed om te vertrekken, toen zij binnen trad. Ze zag er zoo ontsteld uit, dat Hu- bert haar vroeg of ze zich niet wel ge voelde. Ze wist zich tamelijk goed te hou den, maar haar stem beefde. Mathis verloor haar geen oogenblik uit het oog. De graaf, die het eerste heen reed van het geheele gezelschap stelde hem in de gelegenheid om Clotilde te naderen. „Welnu?" „Mijn broer heeft den brief onderschept maar ik wil je wel zeggen, wat de inhoud was. Ik wilde je verzoeken om hier niet meer op het kasteel te komen. Het moet voor jou even pijnlijk zijn als voor mij om elkaar telkens te ontmoeten". „Clotilde!" „Werkelijkik kan je geen hoop meer gevenMijn vermeende liefde tot jou is slechts een dwaze gril geweesthet was de verveling, welke ons tot elkander bracht „Clotildebeteeken ik dan niets meer voor je?" „Wij zijn nooit iets voor elkaar geweest.. Mijn broer heeft gelijk gehad Een razende woede greep don jongen man aan. Hij scheen al zijn zelfbeheer- sching verloren te hebben. „Ja, je broer," zeide hij met heesche stem, „je broer is de schuld van alles Hij heeft een scheidsmuur geworpen tus schen jou en mijHij heeft zich tus schen ons geplaatst en onze liefde vernie tigd! Je hebt je door hem laten bepraten.. Hij kon immers zoo verstandig redeneeren Hij was toch de oudste! .„Mathis," onderbrak Clotilde hem, „ik verdraag het niet langer, dat je zoo tegen mij spreekt en je op die wijze over mijn broer uitlaatWeet wel, dat de naam van ons geslacht onbevlekt is en dat we een beleediging niet ongewroken kunnen laten. Denk aan dén eerbied welken je aan onzen naam verschuldigd bent en denkt er ook aan, dat je tegen een vrouw spreekt. Je wijze van optreden bewijst me des te meer dat jij de man niet bent aan wien ik mijn leven wil toevertrouwen... Een man!.. Je bent geen man! Een man weet zich te beheerschen!" Mathis kon niet meer spreken van woe de. De woorden van Clotilde striemden hem als zweepslagenIeder woord trof hem tot in het diepste van zijn zielVooral zijn gevoel van eigenwaarde, zijn hoog moed was gekwetst en dat voerde hem tot het uiterste. Zijn opgekropte woede zou zich weldra ontladen en wel op een vreeselijke manier. „Clotilde", stamelde hij, en zijn gelaat werd doodsbleek, „Clotilde, weet wat je doet! Ik zal toonen, dat ik een man ben en die beleedigingen niet ongewroken kan latenVanavond, als de zon ondergaat zul je het diep betreuren, dat je zoo tot mij gesproken hebt Dezen nacht zul je bittere tranen schreien!" Ontzet zag Clotilde hem aan. Ze zag in, welk een woede dien man be- heerschte. Zóó was hij tot alles in staat! Maar plotseling week die vreeselijke uit drukking van hartstochtelijken haat uit zijn oogen en ze zagen haar bijna smeekend aan. Toch was het niet een waarachtige lief de welke hem zoo deed veranderen, neen, het waren de smeekende blikken van een lafaard, die zich aan alle zijden omringd Weet van dreigende gevaren, die wist, dat er voor hem geen uitkomst meer mogelijk was. als zijne plannen faalden. „Clotilde," snikte hij met door tranen verstikte stem, „Clotildeheb toch me delijdenZie je dan niet hoe ik je lief heb?" Het meisje wendde zich af met een uit drukking van groote minachting op het gelaat. Mathis balde zijn vuistenHij voelde zijn onmacht, hij begreep, dat men reden had hem te wantrouwen. „Denk aan hetgeen ik je gezegd heb," siste hij tusschen zijn tanden, „vanavond zul je het diep betreuren, dat je mij zoo hebt afgescheept." Clotilde voelde een huivering langs haar lichaam gaan. Die man daar vóór haar was wel een groote lafaard, maar zijn blin de hartstocht was in staat hem de meest afschuwelijke misdaden te doen plegen. Zonder antwoord van zijn vroegere ver loofde af te wachten, wendde Mathis zich om en begaf zich naar de stallen, waar een stalknecht zijn paard nog steeds gereed hield. De anderen waren reeds allen ver trokken. Met één sprong was hij in het zadel en reed heen in de richting waar het jachtge zelschap achter de heuvelen verdwenen was. Half dood van angst begaf Clotilde 2ich naar haar kamer en knielde neer om te bidden. In den ochtend had de trillende warmte, welke boven de velden hing en den horizon in paarse nevelen had gehuld, doen ver moeden, dat het een heerlijke dag zou wor den, maar omstreeks elf uur pakten dikke wolken zich boven de landstreek samen en weldra barstte er een hevig onweer los. Doornat keerde het gezelschap naar het kasteel terug. Clotilde, die zich nog steeds in haar ka mer bevond, vernam het klaroengeschal, dat den terugkeer van den jachtstoet meldde. Het meisje snelde naar het raam en zag tot haar schrik, dat Mathis naast haar broeder reed en in een vroolijk gesprek ge wikkeld scheen. Die geveinsde hartelijkheid vervolgde haar met grooten angst. Ze begreep, dat Mathis duistere bedoelingen had om het gezelschap van Hubert te zoeken. Meestal hadden die beide mannen elkander zooveel mogelijk vermeden. De angst maakte haar bijna krankzinnig. Wat voerde Mathis in zijn schild? Waar om huichelde hij vriendschap? Mathis wist nu, dat hij niet welkom was op het slot. Had hij geen voorwendsel kunnen vinden om weg te komen? Toen de klok luidde om zich aan tafel te begeven ging ze naar beneden. Het onweer werd steeds heviger, de regen viel met stroomen neer en de donder was niet van de lucht. (Wordt vervolgd.) EMMY GRUHNER Zij waren zoo heel anders, dan men zich het tooneelvolkje gewoonlijk voorstelt. Zij wisten van het theater niets meer dan an dere kinderen der wereldstad, en zij kwa men er niet meer dan slechts af en toe 's middags in een kindervoorstelling Toen vader de leiding van een zomer- theater overnam, en voortaan werd aange sproken met „Mijnheer de Directeur", bleef het nog precies hetzelfde. Voor zijn ernstige jongen en zijn levens lustig klein meisje bleef hij steeds slechts „vader", evenals zijn vrouw, de zangeres „hun moeder" was. Zij was zelfs, inzooverre het haar beroep toeliet, een goede moeder van Heinz en Olly. De beide gezonde, blozende, blondharige kinderen, die zooveel op haar man geleken, dien zij werkelijk liefhad, waren haar groot ste schat. De kunstenaarsmenschen leefden eenvou dig en gelukkig in hun huwelijk en de kin deren kregen een gewone burgerlijke op voeding. Zij hadden nog nooit hunne ouders op het tooneel gezien, dat wilde de moeder niet. De vader had er niet zooveel op tegen. Hij had wel eens graag van het tooneel naar zijn kindertjes in de zaal gekeken, hij had hun wel eens graag stilletjes toegeknikt en hij wilde de blijde kleine Olly wel eens zien lachen. Want Olly lachte altijd. Daarom was zij vaders lieveling. Heinz, zijn jongen, vond hij veel te ernstig... De moeder hield eigenlijk wel een beetje meer van Heinz, dan van het lachebekje; juist, omdat hij zoo ernstig was. En zij dacht meer aan hem dan aan het kleine meisje, wanneer zij bezwaar maakte, om voor de kinderen op het tooneel te ver schijnen. Het was toch al niet gemakkelijk, om den vrcegrijpen knaap, die zoo'n gesloten karak ter had, goed te begrijpen. Toch liet zij hare kinderen ook genieten van hare kunst. Wanneer zij eens een avond niet behoefde te zingen dat gebeurde helaas maar zel den dan zat zij aan de bedjes der kin deren, en na het avondgebed zong zij het eene lied naar het andere, totdat de kleinen zacht insluimerden "Vandaag was het weer zoo'n schoone, kalme, gelukkige avond geweest, waarop de kunstenares als een zeldzaam iets genieten mocht, wat voor andere moeders heel ge woon is. Zij liet de kinderen al hun lief en leed vertellen en zij begreep zoo goed al die kleine verdrietigheden en teleurstellingen en toen de kleintjes in hun lang nachtgewaad hun avondgebed baden, toen herinnerde ook zij zich nog haar kinderlijk geloof uit haar gelukkige jeugd, waaraan zij reeds lang niet meer gedacht had, en dat nu weer boven kwam Daarom ook was haar stem nu zoo wee moedig en teer, zoo zacht en zoo warm, toen zij de kinderen in slaap zong. Dikwijls genoeg had de vrouw van den directeur forsch, meesleepend en hartstoch telijk gezongen, maar zoo verheven schoon als deze avond voor haar eigen kinderen had zij zich zelf nog nooit gehoord. Ja, zoo had het feitelijk moeten blijven. Maar de man begrijpt soms niets van dier heiligen en teederen band, die er tusscher moeder en kind bestaat. De directeur was een oppervlakkig ma' en nam alles even licht op. Zijn kleine Oil" zijn zonnetje had precies denzelfden aard En daarom konden zij het zoo goed met el kaar vinden. Zijn vrouw begreep hij dikwijls niet, even min als Heinz, zijn jongen, die zoozeer op haar geleek; zij konden beiden zoo zwaar moedig uit hun oogen kijken. Daarom deed hij heten daarom be roofde hij moeder en zoon. Want hij gaf Olly immers een geschenkHaar ter liefde geschiedde het en zij was er uitgela ten blij om Het was Olly's verjaardag, zij werd ach1 jaar; 't was juist in het hartje van den zo mer en snikheet. Ja, toenja, toenkreeg zij iets bui tengewoon moois van haar vader 's Middagshet was nog wel op Zon- I „Soue gemarineerde haringe nou wel soo dag!!mochten zij en Heinz mee naar gesond weese?" het theater, in een loge, naar een echte „Natuurluk, buurfrouw, ik het 'r nog nooit operette, die eigenlijk alleen voor volwas- een hoore klage!" senen bestemd wasen waarin de moe der zong. Maar ze mochten het niet aan moeder verraden Dezen keer verklapte Oil het niet, maar van tijd tot tijd zat zij maar eens heime lijk te lachen. Wat zou moedertje toch wel zeggen, als zij haar zag? In het theaterin de logehaar twee kinderen?!...... Toen zij naast elkaar in de loge zaten, gaf Olly haar broertje een lichten duw in de lenden. Wie gaat er nu toch zoo in een theater zitten, met zoo'n gezicht, waaraan men duidelijk kon zien, dat hij er een hekel aan had. Heinz verveelde zich verschrikkelijk en zei: „Ik zou veel liever naar huis gaan. Moe der vindt het zeker niet goed, dat wij hier zijn." Wat was me dat toch een vervelende jon gen. Olly zuchtte. Eerst van kwaadheid en later, toen de muziek begon en het doek omhoog ging, van zwellend genot. Och, hoe mooihoe prachtig!! Men gaf „De Geisha"(Japansch thee meisje) De directeur vond, dat die operette ge rust door kinderen gezien mocht worden. Zij verstonden er toch niets van, wat daarin gebeurde en zij behoefden het ook niet te begrijpen, ze hadden genoeg te kij kenDe Japansche tooneelschikking de verschillende kleederdrachtende gra cieuze dansen Zonder dat iemand het zien kon, keek de directeur naar zijn kinderen, die in de voorste loge zaten; natuurlijk, de kleine Olly vermaakte zich kostelijkhaar ge zichtje straaldeMaar de jongen? Alle machtig!!zoo spijtig en zoo somber had hij Heinz nog nooit gezienHoe kon een elfjarige knaap er toch zoo uitzien!! Enmaar wat was dat?!!Dat was nog nooit gebeurd De stem van zijn vrouw was niet erg vastneenhet is weer voorbij toch nog aarzelendja, toch nog dat had zij anders nooit. Zij was immers beroemd om haar stemvastheid Enwaarom zong zij juist nu zoo?.... Maar dat alles klonk nu immers veel te droevigZoo moest zij immers pas zin gen in het klaaglied der „Geisha": „Als ook in smart het hart U breekto, zing en dans dan wild en onstuimig". Olly juichte,toen het doek viel: „Heinz, Heinz, ons moedertje is de mooi ste! Niemand kan zoo prachtig dansen en zingen als zijen zü had het fijnste kleed aan! De sombere, bleeke jongen staarde ech ter droevig voor zich uit, zonder iets te zeg gen. Hij dacht slechts aan één ding: „Zoo gauw mogelijk hier weg te komen". Zij heeft een narrenkleed aan, zooals de anderenzij danst en zingt, zooals de anderenonze moeder. Achter de colissen beklaagde de vrouw van den directeur zich tot haar man: „O, hoe kon jij me dat aandoen, de kin deren hier Hij voelde, dat hy ongeiyk had hy had het geweten, dat zij het niet graag had. Maar juist daarom antwoordde hy, nog meer geprikkeld: „Wees toch niet zoo dwaas! Waarom zou den die arme kindertjes dat genoegen niet mogen hebben?" De zangeres zong het zoete klaaglied der „Geisha" voor haar jongen. Al haar smart legde zy er inheel haar vurig verlan gen naar een stil huiseiyk geluk. Vandaag had zy op het tooneel gezon genzooals zy anders voor hare kinderen zong Maar de knaap begreep het niethy was te jongte koppigHard en koud blikte hij zün moeder aanen die zong en dansteen liet zich kussen door vreemde mannenEn hij beet op zijn lippenwant hij wilde niet schreien. Zou hij haar nog terug kunnen winnen, vanavond, als zij aan zpn bed zat en zong? Misschien begreep hij haar thuis beter bij haar armen, weeken, droeven jongen, over wien zoo'n groot leed gekomen was De moeder kwam by het bed harer kin deren, zooals altydalleen een beetje schuwals iemand, die vreemd is Olly v/as nog geheel opgetogen over het geen zij genoten had Heinz was stil. Slechts toen zijn moeder wilde zingen, zei hy brutaal: „Och, ik heb vandaag al genoeg van dat gezang, ik wil niets meer hooren", en hy draaide zich om naar den muur. De moeder stond op en ging heen „Waarom doe ji toch zoo onhebbelük te gen ons lief moedertje?!En ze was zoo mooide knapste van allemaal!En wat zingt ze heerlijk, en zij danste zoo fyn, en haar comstuum was zoo schitterend. Ik ben ertrotschop, echt trotsch op'onze moeder; ze is een beroemde zangeres Heinz echter begroef zijn hoofd diep in het kussen, want hy kon het niet uithouden; hy moest schreien. En hij wilde wel, dat het donker zou worden in zijn hoofdzoo donker als een stikdonkere nacht, dat hy dien middag maar zou kunnen vergeten. Maar het hielp nietshy was er vol van, hy zou het nooit uit zyn gedachten kun nen zetten, iederen dag opnieuw zou het voor zyn geest komen. „Zij draagt narrekleeren, zooals die an dezen, zy zingt en danst, zooals de ande renM?n moeder DIEPZINNIGE CONVERSATIE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8