MZE.
DJQD
L
k
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
L
L:
DE HEKS EN DE JONGE GRAAF
HUISNUMMER
KUNSTJE
EEN KRUXSKAART-
RAADSEL
DETECTIVE
PROBLEEM
HET OMGEKEERDE
GETAL
DE DRIE KOEKJES
Hoe je je horloge gebrui
ken kunt om de hemel
streek te bepalen
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
TasawH-XHVvxsmax xaa
maaaaoHJ
3AIXD3X3Ü X3H MVA ONISSOIdO
•.Stqssoido
S3fM3on 3iaa sa
a*
Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verooaen
NAAR GRIMM
Een stokoud vrouwtje leefde met
haar troep ganzen ln een woest oord
tusschen de bergen, 't Was een heel
klein hutje, waar ze in woonde, en
rondom was een eeuwen-oud bosch
lederen morgen strompelde ze anarheen
om gras en wilde vruchten te verzame
len en er hout te sprokkelen. Het werd
meestal een zware last, maar zij droeg
hem makkelijker naar huis, dan men
van haar zou verwachten.
Als zij onderweg iemand ontmoette,
groette zij vriendelijk: „Goeden dag,
landsman, mooi weer vandaag, niet? Ja,
het verwondert u misschien, dat ik zoo
met gras en hout loop te sjouwen, maar
ieder mensch heeft in de wereld zijn
lasten te dragen."
Maar niemand in den omtrek was op
zoo"n ontmoeting gesteld en velen maak
ten liever een omweg, dan de kans te
loopen haar tegen te komen, en de
ze was zwaarder dan het dikste boeren
meisje.
De arme graaf voelde zijn knieën
knikken, maar als hij even stilstond,
sloeg de oude heks hem met een stok
op zijn rug en met brandnetels tegen
zijn beenen.
Eindelijk eindelijk was hij er op
't punt, van vermoeidheid ineen te zak
ken.
Toen de ganzen het oude vrouwtje
zagen, staken ze de vleugels en de hal
zen vooruit, en riepen .Kwèk, kwèk",
dat het een lust was, en ze waggelden
naar haar toe. Achter haar aan kwam
de ganzenhoedster, jonger dan de oude
heks, maar zoo leelijk als de nacht.
„Moedertje," zei ze tegen de oude
vrouw, „er is u toch niets gebeurd, dat
gij zoolang onderweg zijt geweest?"
„Gelukkig niet, lieve dochter", gaf de
oude tep antwoord, „er is mij niets kwaads
z
..een stok oud vrouwtje
menschen zeiden tot elkaar: „Neem u
in acht voor dat oudje, want ze heeft ze
achter den elleboog, 't Is een toover-
heks!"
Op zekeren dag wandelde een jonge
graaf door het bosch. De zon scheen
op haar mooist en de bloemen hadden
de prachtigste kleuren. Dat alles maakte
den jongen man zoo gelukkig en 1 blij,
dat hij hièt eens schrok, toen hij plot
seling tegenover het stok-oude vrouwtje
stond, dat op haar knieën aan 't gras
snijden was. Zij had al heel wat in een
zak en naast haar stonden twee man
den, vol wilde appelen en peren.
„Maar moedertje," zei hij, „moet jij
dat alles dragen?"
„Dat zal wel, goede heer," antwoordde
zy, „rijke lui's zoontjes hoeven dat niet
te doen, maar bij arme menschen, als
wy, is 't altoos: ,Neem maar op den
rug, die is er voor, of wilt u me soms
helpen?" vroeg ze, toen hij staan bleef.
„Uw rug is nog niet gebogen," vervolg
de ze, „gij hebt jonge beenen en mijn
huisje is hier niet ver vandaan. Het
zou u niet zwaar vallen."
De jongeman voelde medelijden voor
dat kleine oude vrouwtje: „Mijn beenen
zijn inderdaad jong en mijn rug is
recht. Ik ben weliswaar rijk, maar ik
zal den last wel op mijn rug nemen."
„Als gij het probeeren wilt," zei het
vrouwtje en zij werd plotseling één en
al bedrijvigheid; den zak bond ze hem
op den rug en ze hing de korven aan
zijn armen.
,,'t Zal misschien een uurtje loopen zijn,
maar dat is voor u natuurlijk de moeite
niet."
Op 't hooren van een uurtje gaans trok
de graaf wel een bedenkelijk gezicht,
maar zij liet hem niet meer gaan en zei:
„Ziet gij wel, 't is best te dragen."
„Maar 't is toch allesbehalve licht."
zei de graaf, die al meer dan spijt had
van zijn hulpvaardigheid.
„Het pak drukt mij, alsof het vol kei-
steenen zat en de appelen en peren
wegen zoo zwaar als lood; ik kan nau
welijks meer adem halen."
Hij had veel lust om 't zaakje er bij
neer te gooien, maar op de een of ande
re manier kon hij dat niet.
„Kijk nu eens," riep toen de oude
vrouw spottend. „De jonge héér wil
niet eens dragen wat ik op mijn jaren
al zoo dikwijls getorst heb! Ja, zoo gaat
toet. Met mooie woorden is men altijd
gauw gereed, maar als het op daden
aankomt, ho maar! Wat staat gij nu
nog te talmen! Vooruit maar, er is geen
sterveling, die 't pak van u zal over
nemen! Dat zeg ik u!"
Zoolang het over den gelijken grond
ging, was het nog te doen, maar toen
ze bij de bergen kwamen, en klimmen
moesten en de steenen onder de voeten
weg kantelden, alsof zij levend waren,
toen werd het den jongen graaf angstig
te moede. Groote zweetdroppelen ston
den op zijn voorhoofd of gutsten hem
langs den rug.
.Werkelijk, ik kan niet verder," zei hij,
„ik moet even rusten."
„Neen, hier niet," antwoordde de oude
vrouw, „thuis kun je rusten zoo veel je
wilt, maar nu moet je voorwaarts; wie
weet, of het niet goed voor je is!" en
daarbij lachtte zij geheimzinnig.
„Je bent een onbeschaamd schepsel,"
riep de graaf toen toornig, „en hij wilde
het pak wegsmijten, maar 't was hem
niet mogelijk, 't Leek wel, of al die las
ten aan hem vastgegroeid waren en er
was geen verwikken of verwegen aan.
„Waarde Heer, maak u zoo boos niet,"
riep de heks spottend, „draag uw last
geduldig, dan zal ik u, als we thuis zijn,
een goede fooi geven."
Wat moest hij doen? Niets anders
zat er op, dan gedurig achter het Oude
vrouwtje voort te sukkelen, dat hoe
langer hoe vlugger scheen te worden,
naarmate de zware lasten hem neer
drukten. Maar eensklaps nam zij een
sprong en zat toen op den rug van den
zoo zwaar beladen edelman. En hoe
klein en mager ze er ook mocht uitzien,
kwaads gebeurd, integendeel, een graaf
bood mij zijn hulp aan en heeft de heele
vracht voor mij gedragen! Denk eens,
tóen ik moe werd van 't klimmen, heeft
hij mij nog bovendien op zijn rug ge
nomen."
Toen sprong zij van zijn rug en nam
den armen vermoeiden man de pakken
en korven af.
„Ga nu maar op die bank bij 't huis
zitten en rust maar eens uit. Je hebt
Je loon dubbel en dwars verdiend en
het zal dan ook niet achterwege blijven."
en tot haar dochter zei ze:
„Ga jij in huis kind, want de knappe
jonge graaf mocht eens verliefd op je
worden."
De knappe jonge Graaf zelf was zóó
moe, dat hij niet eens wist, of hij hier
om lachen of huilen moest daarom
deed hij geen van beide, maar bromde:
„De hemel weet, dat ze met haar hek
serijen er toe in staat is, me nog op
zoo'n monster verliefd te maken."
Daarna ging hij languit op de bank
liggen, juist onder den bloeienden appel
boom. De lucht was zoel en geurend
overal in 't rond stonden de bloemen
wilde thym, sleutelbloemen, bosch
violen en duizend-schoonen. Daarach
ter was een groote groene wei, maar
dat zag hij niet meer. 't Werd een groen
tapijt van een groote schitterende zaal
met een prachtige zoldering, want hij
was al ingeslapen.
Toen hij een tijd geslapen had kwam
't oude vrouwtje weer uit. de hut en
schudde hem wakker:
„Sta op," zei ze, „je kunt hier niet
langer blijven, want 't begint al donker
te worden. Ik heb 't je zuur genoeg ge
maakt, maar zoo slecht ben ik toch
niet, dat ik je 't loon onthouden zou."
Hierbij stopte zij hem een kokertje in
de hand, dat uit een enkelen smaragd
gesneden was. „Bewaar het zorgvuldig
Het zal je geluk brengen!"
Toen stond de Graaf op en nadat hij
heelemaal uitgerust was, dacht hij niet
meer aan al de doorgestane vermoeie
nissen, maar bedankte zijn plaaggeest
hartelijk voor het geschenk.
Toen ging hij op weg, zonder de lee-
lijke ganzenhoedster, die aan de deur
stond, ook maar met één blik te ver
waardigen. Nadat hij drie dagen en
nachten gedwaald had, kwam hij in de
hoofdstad en omdat hij den koning en de
koningin kende, ging hij dadelijk naar 't
paleis om hem 't eigenaardige geschenk
te laten zien.
Maar nauwelijks had de koningin het
kokertje open gemaakt of zij viel als
dood op den grond.
Juist toen de koning in groote woede
zijn dienaren beval, den graaf in de
gevangenis te werpen, sloeg de koningin
de oogen weer op en vroeg of zij den
graaf alleen mocht spreken. Toen dat
was toegestaan en de graaf alleen met
de koningin gelaten werd, begon de
laatste, met tranen in de oogen haar
verhaal
„Ik heb drie dochters gehad, alle drie
mooi, maar de jongste was de mooiste
van allen. Zij was wit als sneeuw en
rose als de appelbloesem en haar haren
geleken de stralen van de zon. Maar 't
wonderlijkste aan haar was, dat er
paarlen op den grond vielen als zij
huilde.
Toen de jongste achttien Jaar was,
liet de koning haar en de andere zus
jes voor zijn troori komen.
Gij had eens moeten zien hoe de ho
velingen verstomden, toen mijn jongste
dochter binnenkwam, nog nooit hadden
zij zoo iets liefs en moois gezien!
Dan zei de koning: „Mijn dochters, ik
weet niet, wanneer ik sterven zal, en
daarom acht ik nu den tijd gekomen om
vast te stellen, wat ieder van u bij mijn
dood zal krijgen. Gij houdt alle drie
veel van me, dat weet ik, maar wie van
u drieën nu het meeste lief heeft, zal
het beste deel krijgen!" Toen zeiden ze
alle drie, dat ze hun vader het meest
beminden. „Kunt gij mij niet duidelijker
zeggen, hoe lief gij me hebt?" vroeg toen
de koning weer.
Toen zei mijn oudste dochter:
„Vader, ik heb u zoo lief, als de zoet
ste suiker!!' en mijn tweede dochter zei:
„Vader, ik heb u zoo lief als mijn mooi
ste kleed!" Maar mijn jongste dochter
zweeg. Toen vroeg de koning:
„En gij, mijn dochter, hoe lief hebt
gij mij?"
„Ik weet het niet," antwoordde ze. „Ik
kan mijn liefde bij niets vergelijken;"
Maar de koning drong aan, dat zij
een vergelijking zou noemen en daar zei
ze het laatste: „De beste spijs smaakt
niet zonder zout en zonder zout kan de
mensch niet leven, daarom, vader, ik
heb u lief als het zout der aarde!"
Toen de koning dat hoorde, werd hij
boos en riep: „Als gij mij zoo liefhebt
als het zout, dan zult gij ook met zout
beloond worden."
Daarna verdeelde hij zijn bezittingen
onder de twee oudste zusters en de
jongste liet hij met een zak zout op den
rug gebonden door twee dienaren naar
een woest gebergte brengen.
Wij hebben allen voor haar gebeden
vervolgde zij maar de boosheid
van den koning was niet tot bedaren te
brengen. En wat huilde zij, toen ze weg
gevoerd werd! De heele weg was be
zaaid met de paarlen, die uit haar
oogen vloeiden. Kort daarna kreeg mijn
man natuurlijk berouw en hij liet het
gansche gebergte doorzoeken, maar
nooit is er ook maar één spoor van haar
gevonden. Dikwijls denk ik, dat ze nog
to leven is, en dat ze in een spelonk
haar toevlucht vond of dat medelijden
de menschen haar opgenomen hebben.
En denk nu eens, toen ik dit smarag
den kokertje oplichte, lagen daarin
eenige parels van dezelfde soort, als die
mijn dochter bij 't huilen uit haar
oogen vielen, en gij kunt u dus begrij
pen, hoe vreeselijk ik van streek raakte.'
Nu moet gij mij ook zeggen, hoe gij I
aan die parels gekomen zijt?"
Toen vertelde de graaf haar alles van
de oude heks, wat hij voor haar had
moeten doen, en hoe hi) de belocning
ervoor kreeg, maar 'van 's könhigS'
jongste dochter, zet hij, had hij niets
gezien. Nu werd er besloten om de oude
heks op, te zoeken, om van haar te
hooren waar die paarlen vandaan
kwamen.
Intusschen zat de oude vrouw aan
haar spinnewiel. Het was al dónker ge
worden en de leelijke dochter kwam v
juist binnen. Toen ritselde iéts aan het
venster en twee vurige oogen gluurden
van appelbloesem. Toen ritselde iets in
den boom in de nabijheid. Dadelijk,
schichtig als een ree, sprong zij op; op
naar binnen. Dan klonk er driemaal
een lang gerekt: „Uhu!" Dat was een
nachtuil. De oude vrouw hief slechts
even 't hoofd en zei tegen haar doch
ter:
„Nu is het tijd, kind!"
De dochter stond op en ging naar
buiten. Ze liep den berg af, waartegen
hun huisje stond en de groote groene
wei over, die in den droom van den
jongen graaf een tapijt geschenen had;
daarna kwam ze in een bosch, en einde
lijk op een open plek, waar drie hooge
boomen stonden en een bron was, stond
zij stil. Het was intusschen zoo licht
geworden, dat men de dennenaalden
had kunnen tellen, als men er geduld
voor gehad had, want de maan stond
helder schijnend als een lichtgele lamp
boven het bosch.
Toen trok het leelijke meisje een huid
af, die over haar gezicht gespannen
was, bukte zich over de bron en begon
zich te wasschen. En hce, veranderde
het meisje- nu! Ze zette de grijze pruik
af en goudblond haar krulde om haar
hoofd. Haar oogen straalden als ster
ren en haar wangen hadden de kleur
...herkende zij de koning en de koningin
dat oogenblik gleed een donkere wolk
voor de maan en toen die voorbij ge
trokken was, had t meisje haar leelijke
huid weer over haar gezicht getrokken
en de grijze pruik opgezet. Toen liep ze
zoo vlug haar beenen haar dragen kon
den naar 't huisje tegen den berg terug.
De oude vrouw stond al voor de deur
en toen het meisje haar vertellen wil
de, wat er gebeurd was, zei ze: „Ik weet
ai alles. Ga maar gauw naar binnen.
alles schoon en frisch en trek dan je
mooiste kleedje aan."
„Maar moeder." zei ze verwonderd,
„dat is toch wonderlijk? Zoo laat op den
avond aan 't werk?"
„Herinnert gij u," vroeg toen de oude
vrouw, „dat gij vandaag drie jaar geleden
bij mij gekomen zijt? Uw tijd is nu om,
en wij kunnen niet langer samen hier
blij ven.
Het meisje schrok en zei:
„Maar waar moet ik heen, als gij mij
niet langer bij u houden wilt."
„Dat kan ik nog niet zeggen," zei 't
oude vrouwtje geheimzinnig, „maar in
ieder geval moet ik weg, en 't huisje moet
netjes achtergelaten worden."
Het meisje vroeg niet meer, maar ze
was erg bevreesd.
Het vrouwtje begon vlug en hard te
werken en het meisje werkte bedroefd
mee.
En terwijl dit alles gebeurde, waren
de Koning en Koningin met den jon
gen Graaf al een heelen tijd onderweg.
De graaf verdwaalde 's nachts ln het
bosch en moest toen den weg alleen zoe
ken. Zoo kwam het, dat hij, toen de
duisternis viel, op de open plek bij de
bron stond. Hij klom in een van de hoo
ge boomen, om evenals klein-Duimpje te
zien of hij soms een lichtje zag. Maar
ihplaats van een lichtje zag hij de lee
lijke ganzenhoedster aankomen, en dat
was hem nog wel zoo lief. En hij dacht
bij zichzelf: „Ha, ha, daar komt de jonge
heks aan, als ik die nu maar in de ga
ten höüd, dan krijg ik de oude heks ook
wel te pakken
Maar toen hij van boven uit den boom
alles, zag, wat er gebeurde, hoe de leelij
ke ganzenhoedster een beeldschoon meis
je v?as, zoo wit als sneeuw en zoo rose
als de appelbloesem, met haren zoo goud
als de zonnestralen, toen boog hij zich
in zijn verwondering voorover, zoodat de
takken kraakten. Dan gleed de dorfkere
wolk voor de maan en toen die weg
getrokken was, zag hij van 't mooie
meisje of de leelijke ganzenhoedster geen
spoor meer. Hij klom vlug uit den boom
en holde zoo hard hij kon 't bosch door.
Ten slótte kwam hij aan de groote weide
en daar zag hij twee gedaanten loopen,
recht óp 't kleine huisje af, dat. tegen
den ibet'g lag. Spoedig herkende hij de
koqlpg jen de koningin. Hij vertelde hun
a lift?: w'at er gebeurd: was erf 'Zij twijfel-
deryiiifit, of de leelijke ganzenhoedster
was hun verloren dochter.
Vol blijde verwachting klommen zij nu
naar 't huisje van de oude heks. Die
stond al in de deur hen op te wachten
en zei:
„Kom maar binnen, ik weet al wie gij
zijt en wat gij komt halen!"
Toen zij binnengekomen waren en
zij verwonderden zich over de zindelijk
heid en gezelligheid van zoo'n klein
huisje zei de oude vrouw tegen den
koning:
„Die moeite hadt gij u kunnen bespa
ren, als gij drie jarén geleden uw doch
ter niet zoo hardvochtig verstooten had.
Ik ben haar goede fee, die haar by de
geboorte haar schoonheid gaf en de
kunst om paarlen inplaats vah gewone
tranen te schreien. Daarom heb ik voor
haar gezorgd, tot gij haar terug zoudt
halen en uw fout inzien." Daarna liep
zij naar een deur, achter in 't vertrek
en riep: „Kom, mijn kind," en toen trad
de koningsdochter te voorschijn in haar
zijden gewaad, waarin ze gekomen was,
en allen schreiden van vreugde, tot zelfs
de jonge graaf en de koning sprak:
„Mijn kind, wat zal Ik je geven, om
goed te maken wat ik je misdaan heb?"
en de oude vrouw zei:
„U hoeft haar niets meer te geven!
Al de parels, die zij om uwentwille ge
schreid heeft, heb ik verzameld en die
geef ik haar hierbij ten geschenke en
dan geef ik haar ook nog mijn huisje."
Toen ze dit gezegd had, was de oude
heks verdwenen.
Nu scheen het, of de wanden kraakten-
en terwijl allen angstig om zich heen
keken veranderde het kleine huisje in
een prachtig groot paleis. Zij stonden in
een vórstelijke eetzaal en een groote
- tafel stond feestelijk gedekt. Bedienden
liepen af en aan.
Het: verhaal loopt nog veel verdér,
maar mijn grootmoeder, die het vertelde,
was eenigszins zwak van geheugen en
zU had 't overige vergeten.
Toch geloof ik, dat de mooie konings
dochter met dien aardigen jongen graaf
trouwde en dat zij samen in dat prach
tige getoovèrde paleis zijn blijven wonen.
Of de witte ganzen betooverde meisjes
waren, die hun menschelijke gedaanten
terugkregen, toen de oude vrouw ver
dween, en de dienaressen bij de konings
dochter werden weet ik niet zeker, maar
ik denk het toch wel
Zóóveel is echter zeker, dat het booze
moedertje geen oude heks was, maar dat
ze het goed met de menschen meende, al
plaagde ze graag.
Ook weet ik. dat ze nooit meer terug
gezien is en dat sindsdien geen enkel
meisje de kunst verstond om paarlen
inplaats van gewone tranen te schreien.
Wat moet dat een winst-gevend talent
geweest zijn, niet?
PALJAS
Ik denk, dat jullie die wandelingen het
prettigst vindt, waarbij: je niet precies
weet, waar je eigenlijk zult uitkomen en
.dat de grooteren onder jullie het heer
lijk vinden op de kaart te wandelen.
Dat is ook werkelijk 'n genot, als men
een goede kaart heeft, doch het kan ge
beuren, dat men, door allerlei zijwegen
in te slaan, niet goed meer weet, op
welk punt je je eigenlijk bevindt en wat
nog erger is, in welke richting je moet
loopen om je doel te bereiken of weer
thuis te komen.
Dat is gewoonlijk lang geen -aangena
me gewaarwording, maar als je zoo ge
lukkig bent, een kompas bij je te hebben,
weet je gauw genoeg, in welke richting
je gaan moet
Het kan echter heel goed voorkomen,
dat je geen kompas bij je hebt en dan
sta je natuurlijk te kijken. Weet je wat
dan redding kan brengen?
Een horloge.
Ja, zeker, een gewoon horloge, hoe
wel je daarmee je waarneming niet zóó
juist kunt doen als met een kompas.
Je kunt echter met behulp van je hor
loge heel gemakkelijk de hemelstreken
bepalen uit den stand der zon.
Je houdt n.l. het horloge zóó, dat de
uurwijzer'zoo precies mogelijk in de rich
ting van de zon wijst, hetgeen je door de
schaduw van den wijzer op de wijzer
plaat gemakkelijk gedaan kunt krijgen.
Dan tel je de minuten tusschen het
cijfer XII en den dan bestaanden stand
van den uurwijzer.
Je neemt de helft van dit aantal mi
nuten en denk je een rechte lijn, welke
het deelpunt verbindt met het midden
van de wijzerplaat en met de tegenover
liggende zijde daarvan.
Deze lijn wijst dus het Noorden en het
Zuiden aan. Natuurlijk is het hetzelfde,
of je de minuten van den grooteren of
den kleineren boog telt. Voor de een
voudigheid neem je echter maar den
kleineren.
Ik moet jullie hierbij nog opmerken,
dat gedurende den dag, d.i. van zes uur
's morgens tot zes uur 's avonds, het
Zuiden steeds in het midden van den
kleineren boog tusschen XII en den uur
wijzer ligt, het Noorden daarentegen ln
de richting van het deelpunt van den
grooteren boog.
Doe je de waarneming vóór 's morgens
zes uur of na zessen 's avonds, dan
wijst het deelpunt van den kleineren
boog naar het Noorden.
Wanneer je de proef met deze methode
neemt, zul je haar juistheid en bruik
baarheid leeren waardeeren en onder
vinden, dat ze 'n groot gemak kan op-
levenren.
„Vertel me je huisnummer en ik zal
je vertellen hoe oud je bent!"
't Lijkt tooverachtlg of opschepperij
als je zoo iets in een gezelschip gaan be
weren, maar toch is het mogelijk. Laat
mij m'n gang maar 'ns gaan en ik zal
jullie aantoonen, dat ik niets te veel
beloofde.
Je woont op nummer 160, hé?
Prachtig.
Vermenigvuldig dit getal met 2. Dan
krijg ,1e 320. Tel d'r 5 bij. Dat wordt dan
325. Met tieh vermenigvuldigd krijg je
3250.
Dan weer met 5 vermenigvuldigd,
wordt 16250.
Nou je leeftijd zeg: 23 er bij tel
len, wordt 16273. Dan 365 er bij tellen,
net het aantal dagen van het jaar, Is
16638. Nu met 615 net precies het
aantal leden van het Engelsche Parle
ment er af trekken, wordt 16023. Dus
eerst 160, het huisnummer, en dan 23, den
leeftijd.
Ik heb al deze cijfers nu zelf opge
schreven, maar het aardigste is, dat je
dengene, wiens leeftijd je moet raden,
op laat schrijven, om alleen het eindcij-
ter te vernemen, waardoor je precies kunt
vaststellen, hoe de twee getallen zijn.
Probeer het maar en je zult zien, dat
het prachtig gaat.
Je vraagt om zestien kaarten, niet
meer of niet minder en wel de vier
118. En eer Oome en eer Tante
Goed begrepen, wat hij deed,
Zagen zij het dievenlampje
Schijnen onder 't tafelkleed.
IJzig grepen zijne vingers
Graaiend naar den grooten schat,
En och lieve, wat een wanhoop,
Daar had hij de kist gevat.
119. Met den schat van Oome Joppte
Ging de boef nu haastig heen,
En liet Oome met mijn Tante
Rillende van angst -lleen.
Huup! Daar vlucht hij op een paardje.
Met den schat van Oome Job.
.Zingende: „Ha ha. dat 'vas mé
Nog-er-reis een goeie mop!"'
120. „Wee mij", kreunde Tante Jollie,
„Broer, het is met ons gedaan.
En 't geluk en alle welvaart
Zijn voorgoed nu naar de maan!"
„Neen", sprak Job, „Mijn lieve zusje,
Hoor toch goed, mijn lieve kind,
D&t je broertje niet zal rusten,
Eer hij 't lieve geld weer vindt."
azen, de vier heer en, de vier vrouwen en
Ie vier boeren. Die moeten nu zoo ge
rangschikt worden ln een vierkant, dat
iedere horizontale en iedere verticale rij
uic een aas, een heer, een boer en een
vrouw bestaat en wel van verschillende
„kleur". Dus niet alleen moet op elk
der gevraagde rijen één aas, één heer,
één vrouw en één boer liggen, maar
tevens van iedere kleur één kaart be
vatten, zoowel een harten, een schop
pen, een klaveren en een ruiten.
Hoe doe je dit?
Bij 'n moordzaak zijn de volgende bij
zonderheden bekend.
1. In de kamer, waar de misdaad be
gaan werd, is niets anders te vinden dan
een zakmes.
2. Op de muur staat met blauwe letters
het woord wraak geschreven.
3. De moord is met een revolver be
gaan.
4. Het wapen is nergens te vinden.
6. Men heeft opgemeten, dat de af
stand van den grond tot het woord
wraak 175 c.M. bedraagt.
6. Op de rechterzijde van het lemmet
van het zakmes, indien men het met de
rugzijde naar zich toe houdt, bevinden
zich blauwe potloodkrassen.
Welke conclusies trek je uit deze ge
gevens met je detective-instinct?
V
Kunstjes met getallen heb je al ver
scheidene keeren in ons hoekje gezien.
En da's nogal logisch, want er zijn er
'n heele serie.
Van merkwaardige getallen heb ik
jullie ook al eens iets verteld. Maar het
getal, waarover ik het ditmaal zal heb
ben, is al zeer bijzonder.
Het bestaat uit 2 cijfers en is vijfmaal
zoo groot als de som der beide cijfers
van het oorspronkelijke getal. Tel je
bij dit getal 9 op, dan zijn de beide
cijfers onderling van plaats verwisseld.
Welk getal bedoel ik hier? Zoek dat
eens even voor me op.
Hieronder hebt ge een aardig puzzle,
die je als goocheltoer vertoonen kunt.
Je begint met drie koekjes op de tafel
te leggen en elk met een geleenden hoed
te bedekken.
Vervolgens laat je zien, dat je niets in
de hand hebt en je noodigt dan de toe
schouwers uit om zich te overtuigen, dat
de drie koekjes werkelijk onder tie drie
hoeden liggen.
Dan begin je een goochelpraatje, neemt
de hoeden één voor één op, mededeelende
dat die koekjes toch eigenlijk te lekker
zijn om ze daar te laten liggen en hy ze
maar zult opeten, wat dan ook werkelijk
gedaan wordt.
Nu plaatst men de hoeden weer heel
voorzichtig op de tafel in dezelfde positie
als toen de koekjes er nog onder lagen en
noodigt thans ieder uit, om te komen zien
dat ze er nu heusch niet meer zijn.
Vervolgens belooft men de drie koekjes
te brengen, onder welken der drie
hoeden de toeschouwers daarvoor aan
wijzen en is de\keuze gedaan, dan doet
men dit onmiddellijk.
Ra, ra, hoe moet je dat doen?
saa jaoq AtnojA jaaq
-uaddoqos uarjaH -uarmn -JaAara
jaoq see jaaq auioja
-uarma -MAnrx -uaddoqag -ua-jien
jaaq muoja see Jaoq
-j3a«ih -uartna -uarjaH -uaddoqog
jaaq MnoJA jaoq san
-uarjaH -uaddoqog -jaABix -uacyna
•uaap
-tOA sf 'piarsaS uapjaM 8A«3do ap ut ajp
'uoqosia ape una apatuieaM 'apjoS;oA
apuaars.iapuo u; uarjaasi ap fSa; ap
:2uTSSOtdo
•uftz rsas.staS sjfuti snp ;aoui uara aa
■307 V0!2 JBBU
73iu 'uodatsaS rjaaq re qotz uba jaS
-ipapsrra ap rap 'rpaaJiaA 'uaars saui raq
do uada.qs ja rap rjaaq rjynjqaS puaq
-.IS3IUH ap raw sa ui raqxftq rep Ma^aa rati
si 'uapujAaq raramat raif uba apftziarqaaj
ap do qojz uadaars ap jaap ua ua.vftjqos
ar n a a j a piooM raq suajoAia "rund
-bSubb rjaaq pootrod amnaiq rail 0T7S3M51
ui uoosjad ap rep 'suo uaSSaz saui raq
uba rauuiai raq do uadajrspooirod aa
■uftz rsaaa&aS raom
TU'a 981 707 081 Jaauapjooui uap "jea 37
-3uat ap rap uauiauuaa SmaA snp uauumi
aAf iuaAajqosaS puojS uap uba puersje
'K'O SU do puors 21 a a j m pjootA raH
'uaop uaSoo azuo uba ar
-2ooq jar uanaAaS pjapuoq ap uba SiruaS
-au ut rap 9M uannz 'uaAftjqos jnnui uaa
do srai sjamtm sa jaauuaM 'uftz rsaaaiaS
uoosjad Suat u, raora jBsuapjoout aa
•uftz raotu sk snp peraS aqfqasiuoJdsioo
raq ua *g snp iara3 apjoaqaSrao raq
rap '3[oo nu 3M. uaraM. ooztv 'uftz pftr.
-ia jajftopuia raq iaz ubp 'do rSiptqa s
do 7Bp '5{oo fBraS jqaAi flq 6 uam nax
•ufiz g uaa snp raotu
jajfio 87S7BB1 raH "ua^nojraSjB uapjoM
UB21 6 ubajbbm 'iBraS uaa3 SI 60 SJ3UI
-mi :uaSfU3i jaam sjajfto asMr uba iar
-a3 uaa3 SuqassiMmo ap au att uapnoz
uap rue,a 'uftz 0 uaaS ^ftijnnrau raq UBq
'arsjaa raq rara uapjoJA ue^ piassiAuaA
Jioo .tarqoa Jajfio arsraai raq jaaa
•uftz raom 0 uaa jo g uaa rsBA ia iaraS
O5[ftia5iuo.tdsjoo raq uba Jajfto arsraai
raq rap 'uamauuaa snp ftM uauun5i
'rStpuia 0 uaa jo g uaa do raq jaauuaai
'st g joop jaaqiaap iaraS 5)[3 rap 'Suq
-137s aSipun5iua5i0j ap uba puojS do
•g uba pnoA
-laaA uaa si tares raq uapjooA ajap
-ua ram sjajfto Jap mos ap jaam g uaa
siftiaS si 'rpjo/a pSaaJAaS rap 'jaraS ran
'Sk sf tara3 raH
:3mssoido
'TVX30 3aa33M30HI0 X3H
•rqoaiqaS uftz paoq
uatp .lapuo saf5iao5i aijp ap joopjatq rap
'uauu35i7uo uauunfi nu ibz puamaiM
•uarraz ar do paoq uazaMoSuae ap jbbui
usaqa rjaoqaq 'uajaoArm jm jaonaqo
-00S uapmaauaBooz uazap aip 'auaSaa
qaz U35lftiq J33M. 5JOO SUBqr SIBOOZ
'rpjo.Yt uamouaS uaqossnr ja uaaSiuaut
3ou qoor laAiuaAa apam.iee.Yi 'ptaq3ipjaa
apn.o uaa do airaijaA uaa si ajzznd azaa