MZE. DJQD L k DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL L L: DE HEKS EN DE JONGE GRAAF HUISNUMMER KUNSTJE EEN KRUXSKAART- RAADSEL DETECTIVE PROBLEEM HET OMGEKEERDE GETAL DE DRIE KOEKJES Hoe je je horloge gebrui ken kunt om de hemel streek te bepalen DOOR G. D. HOOGENDOORN. TasawH-XHVvxsmax xaa maaaaoHJ 3AIXD3X3Ü X3H MVA ONISSOIdO •.Stqssoido S3fM3on 3iaa sa a* Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verooaen NAAR GRIMM Een stokoud vrouwtje leefde met haar troep ganzen ln een woest oord tusschen de bergen, 't Was een heel klein hutje, waar ze in woonde, en rondom was een eeuwen-oud bosch lederen morgen strompelde ze anarheen om gras en wilde vruchten te verzame len en er hout te sprokkelen. Het werd meestal een zware last, maar zij droeg hem makkelijker naar huis, dan men van haar zou verwachten. Als zij onderweg iemand ontmoette, groette zij vriendelijk: „Goeden dag, landsman, mooi weer vandaag, niet? Ja, het verwondert u misschien, dat ik zoo met gras en hout loop te sjouwen, maar ieder mensch heeft in de wereld zijn lasten te dragen." Maar niemand in den omtrek was op zoo"n ontmoeting gesteld en velen maak ten liever een omweg, dan de kans te loopen haar tegen te komen, en de ze was zwaarder dan het dikste boeren meisje. De arme graaf voelde zijn knieën knikken, maar als hij even stilstond, sloeg de oude heks hem met een stok op zijn rug en met brandnetels tegen zijn beenen. Eindelijk eindelijk was hij er op 't punt, van vermoeidheid ineen te zak ken. Toen de ganzen het oude vrouwtje zagen, staken ze de vleugels en de hal zen vooruit, en riepen .Kwèk, kwèk", dat het een lust was, en ze waggelden naar haar toe. Achter haar aan kwam de ganzenhoedster, jonger dan de oude heks, maar zoo leelijk als de nacht. „Moedertje," zei ze tegen de oude vrouw, „er is u toch niets gebeurd, dat gij zoolang onderweg zijt geweest?" „Gelukkig niet, lieve dochter", gaf de oude tep antwoord, „er is mij niets kwaads z ..een stok oud vrouwtje menschen zeiden tot elkaar: „Neem u in acht voor dat oudje, want ze heeft ze achter den elleboog, 't Is een toover- heks!" Op zekeren dag wandelde een jonge graaf door het bosch. De zon scheen op haar mooist en de bloemen hadden de prachtigste kleuren. Dat alles maakte den jongen man zoo gelukkig en 1 blij, dat hij hièt eens schrok, toen hij plot seling tegenover het stok-oude vrouwtje stond, dat op haar knieën aan 't gras snijden was. Zij had al heel wat in een zak en naast haar stonden twee man den, vol wilde appelen en peren. „Maar moedertje," zei hij, „moet jij dat alles dragen?" „Dat zal wel, goede heer," antwoordde zy, „rijke lui's zoontjes hoeven dat niet te doen, maar bij arme menschen, als wy, is 't altoos: ,Neem maar op den rug, die is er voor, of wilt u me soms helpen?" vroeg ze, toen hij staan bleef. „Uw rug is nog niet gebogen," vervolg de ze, „gij hebt jonge beenen en mijn huisje is hier niet ver vandaan. Het zou u niet zwaar vallen." De jongeman voelde medelijden voor dat kleine oude vrouwtje: „Mijn beenen zijn inderdaad jong en mijn rug is recht. Ik ben weliswaar rijk, maar ik zal den last wel op mijn rug nemen." „Als gij het probeeren wilt," zei het vrouwtje en zij werd plotseling één en al bedrijvigheid; den zak bond ze hem op den rug en ze hing de korven aan zijn armen. ,,'t Zal misschien een uurtje loopen zijn, maar dat is voor u natuurlijk de moeite niet." Op 't hooren van een uurtje gaans trok de graaf wel een bedenkelijk gezicht, maar zij liet hem niet meer gaan en zei: „Ziet gij wel, 't is best te dragen." „Maar 't is toch allesbehalve licht." zei de graaf, die al meer dan spijt had van zijn hulpvaardigheid. „Het pak drukt mij, alsof het vol kei- steenen zat en de appelen en peren wegen zoo zwaar als lood; ik kan nau welijks meer adem halen." Hij had veel lust om 't zaakje er bij neer te gooien, maar op de een of ande re manier kon hij dat niet. „Kijk nu eens," riep toen de oude vrouw spottend. „De jonge héér wil niet eens dragen wat ik op mijn jaren al zoo dikwijls getorst heb! Ja, zoo gaat toet. Met mooie woorden is men altijd gauw gereed, maar als het op daden aankomt, ho maar! Wat staat gij nu nog te talmen! Vooruit maar, er is geen sterveling, die 't pak van u zal over nemen! Dat zeg ik u!" Zoolang het over den gelijken grond ging, was het nog te doen, maar toen ze bij de bergen kwamen, en klimmen moesten en de steenen onder de voeten weg kantelden, alsof zij levend waren, toen werd het den jongen graaf angstig te moede. Groote zweetdroppelen ston den op zijn voorhoofd of gutsten hem langs den rug. .Werkelijk, ik kan niet verder," zei hij, „ik moet even rusten." „Neen, hier niet," antwoordde de oude vrouw, „thuis kun je rusten zoo veel je wilt, maar nu moet je voorwaarts; wie weet, of het niet goed voor je is!" en daarbij lachtte zij geheimzinnig. „Je bent een onbeschaamd schepsel," riep de graaf toen toornig, „en hij wilde het pak wegsmijten, maar 't was hem niet mogelijk, 't Leek wel, of al die las ten aan hem vastgegroeid waren en er was geen verwikken of verwegen aan. „Waarde Heer, maak u zoo boos niet," riep de heks spottend, „draag uw last geduldig, dan zal ik u, als we thuis zijn, een goede fooi geven." Wat moest hij doen? Niets anders zat er op, dan gedurig achter het Oude vrouwtje voort te sukkelen, dat hoe langer hoe vlugger scheen te worden, naarmate de zware lasten hem neer drukten. Maar eensklaps nam zij een sprong en zat toen op den rug van den zoo zwaar beladen edelman. En hoe klein en mager ze er ook mocht uitzien, kwaads gebeurd, integendeel, een graaf bood mij zijn hulp aan en heeft de heele vracht voor mij gedragen! Denk eens, tóen ik moe werd van 't klimmen, heeft hij mij nog bovendien op zijn rug ge nomen." Toen sprong zij van zijn rug en nam den armen vermoeiden man de pakken en korven af. „Ga nu maar op die bank bij 't huis zitten en rust maar eens uit. Je hebt Je loon dubbel en dwars verdiend en het zal dan ook niet achterwege blijven." en tot haar dochter zei ze: „Ga jij in huis kind, want de knappe jonge graaf mocht eens verliefd op je worden." De knappe jonge Graaf zelf was zóó moe, dat hij niet eens wist, of hij hier om lachen of huilen moest daarom deed hij geen van beide, maar bromde: „De hemel weet, dat ze met haar hek serijen er toe in staat is, me nog op zoo'n monster verliefd te maken." Daarna ging hij languit op de bank liggen, juist onder den bloeienden appel boom. De lucht was zoel en geurend overal in 't rond stonden de bloemen wilde thym, sleutelbloemen, bosch violen en duizend-schoonen. Daarach ter was een groote groene wei, maar dat zag hij niet meer. 't Werd een groen tapijt van een groote schitterende zaal met een prachtige zoldering, want hij was al ingeslapen. Toen hij een tijd geslapen had kwam 't oude vrouwtje weer uit. de hut en schudde hem wakker: „Sta op," zei ze, „je kunt hier niet langer blijven, want 't begint al donker te worden. Ik heb 't je zuur genoeg ge maakt, maar zoo slecht ben ik toch niet, dat ik je 't loon onthouden zou." Hierbij stopte zij hem een kokertje in de hand, dat uit een enkelen smaragd gesneden was. „Bewaar het zorgvuldig Het zal je geluk brengen!" Toen stond de Graaf op en nadat hij heelemaal uitgerust was, dacht hij niet meer aan al de doorgestane vermoeie nissen, maar bedankte zijn plaaggeest hartelijk voor het geschenk. Toen ging hij op weg, zonder de lee- lijke ganzenhoedster, die aan de deur stond, ook maar met één blik te ver waardigen. Nadat hij drie dagen en nachten gedwaald had, kwam hij in de hoofdstad en omdat hij den koning en de koningin kende, ging hij dadelijk naar 't paleis om hem 't eigenaardige geschenk te laten zien. Maar nauwelijks had de koningin het kokertje open gemaakt of zij viel als dood op den grond. Juist toen de koning in groote woede zijn dienaren beval, den graaf in de gevangenis te werpen, sloeg de koningin de oogen weer op en vroeg of zij den graaf alleen mocht spreken. Toen dat was toegestaan en de graaf alleen met de koningin gelaten werd, begon de laatste, met tranen in de oogen haar verhaal „Ik heb drie dochters gehad, alle drie mooi, maar de jongste was de mooiste van allen. Zij was wit als sneeuw en rose als de appelbloesem en haar haren geleken de stralen van de zon. Maar 't wonderlijkste aan haar was, dat er paarlen op den grond vielen als zij huilde. Toen de jongste achttien Jaar was, liet de koning haar en de andere zus jes voor zijn troori komen. Gij had eens moeten zien hoe de ho velingen verstomden, toen mijn jongste dochter binnenkwam, nog nooit hadden zij zoo iets liefs en moois gezien! Dan zei de koning: „Mijn dochters, ik weet niet, wanneer ik sterven zal, en daarom acht ik nu den tijd gekomen om vast te stellen, wat ieder van u bij mijn dood zal krijgen. Gij houdt alle drie veel van me, dat weet ik, maar wie van u drieën nu het meeste lief heeft, zal het beste deel krijgen!" Toen zeiden ze alle drie, dat ze hun vader het meest beminden. „Kunt gij mij niet duidelijker zeggen, hoe lief gij me hebt?" vroeg toen de koning weer. Toen zei mijn oudste dochter: „Vader, ik heb u zoo lief, als de zoet ste suiker!!' en mijn tweede dochter zei: „Vader, ik heb u zoo lief als mijn mooi ste kleed!" Maar mijn jongste dochter zweeg. Toen vroeg de koning: „En gij, mijn dochter, hoe lief hebt gij mij?" „Ik weet het niet," antwoordde ze. „Ik kan mijn liefde bij niets vergelijken;" Maar de koning drong aan, dat zij een vergelijking zou noemen en daar zei ze het laatste: „De beste spijs smaakt niet zonder zout en zonder zout kan de mensch niet leven, daarom, vader, ik heb u lief als het zout der aarde!" Toen de koning dat hoorde, werd hij boos en riep: „Als gij mij zoo liefhebt als het zout, dan zult gij ook met zout beloond worden." Daarna verdeelde hij zijn bezittingen onder de twee oudste zusters en de jongste liet hij met een zak zout op den rug gebonden door twee dienaren naar een woest gebergte brengen. Wij hebben allen voor haar gebeden vervolgde zij maar de boosheid van den koning was niet tot bedaren te brengen. En wat huilde zij, toen ze weg gevoerd werd! De heele weg was be zaaid met de paarlen, die uit haar oogen vloeiden. Kort daarna kreeg mijn man natuurlijk berouw en hij liet het gansche gebergte doorzoeken, maar nooit is er ook maar één spoor van haar gevonden. Dikwijls denk ik, dat ze nog to leven is, en dat ze in een spelonk haar toevlucht vond of dat medelijden de menschen haar opgenomen hebben. En denk nu eens, toen ik dit smarag den kokertje oplichte, lagen daarin eenige parels van dezelfde soort, als die mijn dochter bij 't huilen uit haar oogen vielen, en gij kunt u dus begrij pen, hoe vreeselijk ik van streek raakte.' Nu moet gij mij ook zeggen, hoe gij I aan die parels gekomen zijt?" Toen vertelde de graaf haar alles van de oude heks, wat hij voor haar had moeten doen, en hoe hi) de belocning ervoor kreeg, maar 'van 's könhigS' jongste dochter, zet hij, had hij niets gezien. Nu werd er besloten om de oude heks op, te zoeken, om van haar te hooren waar die paarlen vandaan kwamen. Intusschen zat de oude vrouw aan haar spinnewiel. Het was al dónker ge worden en de leelijke dochter kwam v juist binnen. Toen ritselde iéts aan het venster en twee vurige oogen gluurden van appelbloesem. Toen ritselde iets in den boom in de nabijheid. Dadelijk, schichtig als een ree, sprong zij op; op naar binnen. Dan klonk er driemaal een lang gerekt: „Uhu!" Dat was een nachtuil. De oude vrouw hief slechts even 't hoofd en zei tegen haar doch ter: „Nu is het tijd, kind!" De dochter stond op en ging naar buiten. Ze liep den berg af, waartegen hun huisje stond en de groote groene wei over, die in den droom van den jongen graaf een tapijt geschenen had; daarna kwam ze in een bosch, en einde lijk op een open plek, waar drie hooge boomen stonden en een bron was, stond zij stil. Het was intusschen zoo licht geworden, dat men de dennenaalden had kunnen tellen, als men er geduld voor gehad had, want de maan stond helder schijnend als een lichtgele lamp boven het bosch. Toen trok het leelijke meisje een huid af, die over haar gezicht gespannen was, bukte zich over de bron en begon zich te wasschen. En hce, veranderde het meisje- nu! Ze zette de grijze pruik af en goudblond haar krulde om haar hoofd. Haar oogen straalden als ster ren en haar wangen hadden de kleur ...herkende zij de koning en de koningin dat oogenblik gleed een donkere wolk voor de maan en toen die voorbij ge trokken was, had t meisje haar leelijke huid weer over haar gezicht getrokken en de grijze pruik opgezet. Toen liep ze zoo vlug haar beenen haar dragen kon den naar 't huisje tegen den berg terug. De oude vrouw stond al voor de deur en toen het meisje haar vertellen wil de, wat er gebeurd was, zei ze: „Ik weet ai alles. Ga maar gauw naar binnen. alles schoon en frisch en trek dan je mooiste kleedje aan." „Maar moeder." zei ze verwonderd, „dat is toch wonderlijk? Zoo laat op den avond aan 't werk?" „Herinnert gij u," vroeg toen de oude vrouw, „dat gij vandaag drie jaar geleden bij mij gekomen zijt? Uw tijd is nu om, en wij kunnen niet langer samen hier blij ven. Het meisje schrok en zei: „Maar waar moet ik heen, als gij mij niet langer bij u houden wilt." „Dat kan ik nog niet zeggen," zei 't oude vrouwtje geheimzinnig, „maar in ieder geval moet ik weg, en 't huisje moet netjes achtergelaten worden." Het meisje vroeg niet meer, maar ze was erg bevreesd. Het vrouwtje begon vlug en hard te werken en het meisje werkte bedroefd mee. En terwijl dit alles gebeurde, waren de Koning en Koningin met den jon gen Graaf al een heelen tijd onderweg. De graaf verdwaalde 's nachts ln het bosch en moest toen den weg alleen zoe ken. Zoo kwam het, dat hij, toen de duisternis viel, op de open plek bij de bron stond. Hij klom in een van de hoo ge boomen, om evenals klein-Duimpje te zien of hij soms een lichtje zag. Maar ihplaats van een lichtje zag hij de lee lijke ganzenhoedster aankomen, en dat was hem nog wel zoo lief. En hij dacht bij zichzelf: „Ha, ha, daar komt de jonge heks aan, als ik die nu maar in de ga ten höüd, dan krijg ik de oude heks ook wel te pakken Maar toen hij van boven uit den boom alles, zag, wat er gebeurde, hoe de leelij ke ganzenhoedster een beeldschoon meis je v?as, zoo wit als sneeuw en zoo rose als de appelbloesem, met haren zoo goud als de zonnestralen, toen boog hij zich in zijn verwondering voorover, zoodat de takken kraakten. Dan gleed de dorfkere wolk voor de maan en toen die weg getrokken was, zag hij van 't mooie meisje of de leelijke ganzenhoedster geen spoor meer. Hij klom vlug uit den boom en holde zoo hard hij kon 't bosch door. Ten slótte kwam hij aan de groote weide en daar zag hij twee gedaanten loopen, recht óp 't kleine huisje af, dat. tegen den ibet'g lag. Spoedig herkende hij de koqlpg jen de koningin. Hij vertelde hun a lift?: w'at er gebeurd: was erf 'Zij twijfel- deryiiifit, of de leelijke ganzenhoedster was hun verloren dochter. Vol blijde verwachting klommen zij nu naar 't huisje van de oude heks. Die stond al in de deur hen op te wachten en zei: „Kom maar binnen, ik weet al wie gij zijt en wat gij komt halen!" Toen zij binnengekomen waren en zij verwonderden zich over de zindelijk heid en gezelligheid van zoo'n klein huisje zei de oude vrouw tegen den koning: „Die moeite hadt gij u kunnen bespa ren, als gij drie jarén geleden uw doch ter niet zoo hardvochtig verstooten had. Ik ben haar goede fee, die haar by de geboorte haar schoonheid gaf en de kunst om paarlen inplaats vah gewone tranen te schreien. Daarom heb ik voor haar gezorgd, tot gij haar terug zoudt halen en uw fout inzien." Daarna liep zij naar een deur, achter in 't vertrek en riep: „Kom, mijn kind," en toen trad de koningsdochter te voorschijn in haar zijden gewaad, waarin ze gekomen was, en allen schreiden van vreugde, tot zelfs de jonge graaf en de koning sprak: „Mijn kind, wat zal Ik je geven, om goed te maken wat ik je misdaan heb?" en de oude vrouw zei: „U hoeft haar niets meer te geven! Al de parels, die zij om uwentwille ge schreid heeft, heb ik verzameld en die geef ik haar hierbij ten geschenke en dan geef ik haar ook nog mijn huisje." Toen ze dit gezegd had, was de oude heks verdwenen. Nu scheen het, of de wanden kraakten- en terwijl allen angstig om zich heen keken veranderde het kleine huisje in een prachtig groot paleis. Zij stonden in een vórstelijke eetzaal en een groote - tafel stond feestelijk gedekt. Bedienden liepen af en aan. Het: verhaal loopt nog veel verdér, maar mijn grootmoeder, die het vertelde, was eenigszins zwak van geheugen en zU had 't overige vergeten. Toch geloof ik, dat de mooie konings dochter met dien aardigen jongen graaf trouwde en dat zij samen in dat prach tige getoovèrde paleis zijn blijven wonen. Of de witte ganzen betooverde meisjes waren, die hun menschelijke gedaanten terugkregen, toen de oude vrouw ver dween, en de dienaressen bij de konings dochter werden weet ik niet zeker, maar ik denk het toch wel Zóóveel is echter zeker, dat het booze moedertje geen oude heks was, maar dat ze het goed met de menschen meende, al plaagde ze graag. Ook weet ik. dat ze nooit meer terug gezien is en dat sindsdien geen enkel meisje de kunst verstond om paarlen inplaats van gewone tranen te schreien. Wat moet dat een winst-gevend talent geweest zijn, niet? PALJAS Ik denk, dat jullie die wandelingen het prettigst vindt, waarbij: je niet precies weet, waar je eigenlijk zult uitkomen en .dat de grooteren onder jullie het heer lijk vinden op de kaart te wandelen. Dat is ook werkelijk 'n genot, als men een goede kaart heeft, doch het kan ge beuren, dat men, door allerlei zijwegen in te slaan, niet goed meer weet, op welk punt je je eigenlijk bevindt en wat nog erger is, in welke richting je moet loopen om je doel te bereiken of weer thuis te komen. Dat is gewoonlijk lang geen -aangena me gewaarwording, maar als je zoo ge lukkig bent, een kompas bij je te hebben, weet je gauw genoeg, in welke richting je gaan moet Het kan echter heel goed voorkomen, dat je geen kompas bij je hebt en dan sta je natuurlijk te kijken. Weet je wat dan redding kan brengen? Een horloge. Ja, zeker, een gewoon horloge, hoe wel je daarmee je waarneming niet zóó juist kunt doen als met een kompas. Je kunt echter met behulp van je hor loge heel gemakkelijk de hemelstreken bepalen uit den stand der zon. Je houdt n.l. het horloge zóó, dat de uurwijzer'zoo precies mogelijk in de rich ting van de zon wijst, hetgeen je door de schaduw van den wijzer op de wijzer plaat gemakkelijk gedaan kunt krijgen. Dan tel je de minuten tusschen het cijfer XII en den dan bestaanden stand van den uurwijzer. Je neemt de helft van dit aantal mi nuten en denk je een rechte lijn, welke het deelpunt verbindt met het midden van de wijzerplaat en met de tegenover liggende zijde daarvan. Deze lijn wijst dus het Noorden en het Zuiden aan. Natuurlijk is het hetzelfde, of je de minuten van den grooteren of den kleineren boog telt. Voor de een voudigheid neem je echter maar den kleineren. Ik moet jullie hierbij nog opmerken, dat gedurende den dag, d.i. van zes uur 's morgens tot zes uur 's avonds, het Zuiden steeds in het midden van den kleineren boog tusschen XII en den uur wijzer ligt, het Noorden daarentegen ln de richting van het deelpunt van den grooteren boog. Doe je de waarneming vóór 's morgens zes uur of na zessen 's avonds, dan wijst het deelpunt van den kleineren boog naar het Noorden. Wanneer je de proef met deze methode neemt, zul je haar juistheid en bruik baarheid leeren waardeeren en onder vinden, dat ze 'n groot gemak kan op- levenren. „Vertel me je huisnummer en ik zal je vertellen hoe oud je bent!" 't Lijkt tooverachtlg of opschepperij als je zoo iets in een gezelschip gaan be weren, maar toch is het mogelijk. Laat mij m'n gang maar 'ns gaan en ik zal jullie aantoonen, dat ik niets te veel beloofde. Je woont op nummer 160, hé? Prachtig. Vermenigvuldig dit getal met 2. Dan krijg ,1e 320. Tel d'r 5 bij. Dat wordt dan 325. Met tieh vermenigvuldigd krijg je 3250. Dan weer met 5 vermenigvuldigd, wordt 16250. Nou je leeftijd zeg: 23 er bij tel len, wordt 16273. Dan 365 er bij tellen, net het aantal dagen van het jaar, Is 16638. Nu met 615 net precies het aantal leden van het Engelsche Parle ment er af trekken, wordt 16023. Dus eerst 160, het huisnummer, en dan 23, den leeftijd. Ik heb al deze cijfers nu zelf opge schreven, maar het aardigste is, dat je dengene, wiens leeftijd je moet raden, op laat schrijven, om alleen het eindcij- ter te vernemen, waardoor je precies kunt vaststellen, hoe de twee getallen zijn. Probeer het maar en je zult zien, dat het prachtig gaat. Je vraagt om zestien kaarten, niet meer of niet minder en wel de vier 118. En eer Oome en eer Tante Goed begrepen, wat hij deed, Zagen zij het dievenlampje Schijnen onder 't tafelkleed. IJzig grepen zijne vingers Graaiend naar den grooten schat, En och lieve, wat een wanhoop, Daar had hij de kist gevat. 119. Met den schat van Oome Joppte Ging de boef nu haastig heen, En liet Oome met mijn Tante Rillende van angst -lleen. Huup! Daar vlucht hij op een paardje. Met den schat van Oome Job. .Zingende: „Ha ha. dat 'vas mé Nog-er-reis een goeie mop!"' 120. „Wee mij", kreunde Tante Jollie, „Broer, het is met ons gedaan. En 't geluk en alle welvaart Zijn voorgoed nu naar de maan!" „Neen", sprak Job, „Mijn lieve zusje, Hoor toch goed, mijn lieve kind, D&t je broertje niet zal rusten, Eer hij 't lieve geld weer vindt." azen, de vier heer en, de vier vrouwen en Ie vier boeren. Die moeten nu zoo ge rangschikt worden ln een vierkant, dat iedere horizontale en iedere verticale rij uic een aas, een heer, een boer en een vrouw bestaat en wel van verschillende „kleur". Dus niet alleen moet op elk der gevraagde rijen één aas, één heer, één vrouw en één boer liggen, maar tevens van iedere kleur één kaart be vatten, zoowel een harten, een schop pen, een klaveren en een ruiten. Hoe doe je dit? Bij 'n moordzaak zijn de volgende bij zonderheden bekend. 1. In de kamer, waar de misdaad be gaan werd, is niets anders te vinden dan een zakmes. 2. Op de muur staat met blauwe letters het woord wraak geschreven. 3. De moord is met een revolver be gaan. 4. Het wapen is nergens te vinden. 6. Men heeft opgemeten, dat de af stand van den grond tot het woord wraak 175 c.M. bedraagt. 6. Op de rechterzijde van het lemmet van het zakmes, indien men het met de rugzijde naar zich toe houdt, bevinden zich blauwe potloodkrassen. Welke conclusies trek je uit deze ge gevens met je detective-instinct? V Kunstjes met getallen heb je al ver scheidene keeren in ons hoekje gezien. En da's nogal logisch, want er zijn er 'n heele serie. Van merkwaardige getallen heb ik jullie ook al eens iets verteld. Maar het getal, waarover ik het ditmaal zal heb ben, is al zeer bijzonder. Het bestaat uit 2 cijfers en is vijfmaal zoo groot als de som der beide cijfers van het oorspronkelijke getal. Tel je bij dit getal 9 op, dan zijn de beide cijfers onderling van plaats verwisseld. Welk getal bedoel ik hier? Zoek dat eens even voor me op. Hieronder hebt ge een aardig puzzle, die je als goocheltoer vertoonen kunt. Je begint met drie koekjes op de tafel te leggen en elk met een geleenden hoed te bedekken. Vervolgens laat je zien, dat je niets in de hand hebt en je noodigt dan de toe schouwers uit om zich te overtuigen, dat de drie koekjes werkelijk onder tie drie hoeden liggen. Dan begin je een goochelpraatje, neemt de hoeden één voor één op, mededeelende dat die koekjes toch eigenlijk te lekker zijn om ze daar te laten liggen en hy ze maar zult opeten, wat dan ook werkelijk gedaan wordt. Nu plaatst men de hoeden weer heel voorzichtig op de tafel in dezelfde positie als toen de koekjes er nog onder lagen en noodigt thans ieder uit, om te komen zien dat ze er nu heusch niet meer zijn. Vervolgens belooft men de drie koekjes te brengen, onder welken der drie hoeden de toeschouwers daarvoor aan wijzen en is de\keuze gedaan, dan doet men dit onmiddellijk. Ra, ra, hoe moet je dat doen? saa jaoq AtnojA jaaq -uaddoqos uarjaH -uarmn -JaAara jaoq see jaaq auioja -uarma -MAnrx -uaddoqag -ua-jien jaaq muoja see Jaoq -j3a«ih -uartna -uarjaH -uaddoqog jaaq MnoJA jaoq san -uarjaH -uaddoqog -jaABix -uacyna •uaap -tOA sf 'piarsaS uapjaM 8A«3do ap ut ajp 'uoqosia ape una apatuieaM 'apjoS;oA apuaars.iapuo u; uarjaasi ap fSa; ap :2uTSSOtdo •uftz rsas.staS sjfuti snp ;aoui uara aa ■307 V0!2 JBBU 73iu 'uodatsaS rjaaq re qotz uba jaS -ipapsrra ap rap 'rpaaJiaA 'uaars saui raq do uada.qs ja rap rjaaq rjynjqaS puaq -.IS3IUH ap raw sa ui raqxftq rep Ma^aa rati si 'uapujAaq raramat raif uba apftziarqaaj ap do qojz uadaars ap jaap ua ua.vftjqos ar n a a j a piooM raq suajoAia "rund -bSubb rjaaq pootrod amnaiq rail 0T7S3M51 ui uoosjad ap rep 'suo uaSSaz saui raq uba rauuiai raq do uadajrspooirod aa ■uftz rsaaa&aS raom TU'a 981 707 081 Jaauapjooui uap "jea 37 -3uat ap rap uauiauuaa SmaA snp uauumi aAf iuaAajqosaS puojS uap uba puersje 'K'O SU do puors 21 a a j m pjootA raH 'uaop uaSoo azuo uba ar -2ooq jar uanaAaS pjapuoq ap uba SiruaS -au ut rap 9M uannz 'uaAftjqos jnnui uaa do srai sjamtm sa jaauuaM 'uftz rsaaaiaS uoosjad Suat u, raora jBsuapjoout aa •uftz raotu sk snp peraS aqfqasiuoJdsioo raq ua *g snp iara3 apjoaqaSrao raq rap '3[oo nu 3M. uaraM. ooztv 'uftz pftr. -ia jajftopuia raq iaz ubp 'do rSiptqa s do 7Bp '5{oo fBraS jqaAi flq 6 uam nax •ufiz g uaa snp raotu jajfio 87S7BB1 raH "ua^nojraSjB uapjoM UB21 6 ubajbbm 'iBraS uaa3 SI 60 SJ3UI -mi :uaSfU3i jaam sjajfto asMr uba iar -a3 uaa3 SuqassiMmo ap au att uapnoz uap rue,a 'uftz 0 uaaS ^ftijnnrau raq UBq 'arsjaa raq rara uapjoJA ue^ piassiAuaA Jioo .tarqoa Jajfio arsraai raq jaaa •uftz raom 0 uaa jo g uaa rsBA ia iaraS O5[ftia5iuo.tdsjoo raq uba Jajfto arsraai raq rap 'uamauuaa snp ftM uauun5i 'rStpuia 0 uaa jo g uaa do raq jaauuaai 'st g joop jaaqiaap iaraS 5)[3 rap 'Suq -137s aSipun5iua5i0j ap uba puojS do •g uba pnoA -laaA uaa si tares raq uapjooA ajap -ua ram sjajfto Jap mos ap jaam g uaa siftiaS si 'rpjo/a pSaaJAaS rap 'jaraS ran 'Sk sf tara3 raH :3mssoido 'TVX30 3aa33M30HI0 X3H •rqoaiqaS uftz paoq uatp .lapuo saf5iao5i aijp ap joopjatq rap 'uauu35i7uo uauunfi nu ibz puamaiM •uarraz ar do paoq uazaMoSuae ap jbbui usaqa rjaoqaq 'uajaoArm jm jaonaqo -00S uapmaauaBooz uazap aip 'auaSaa qaz U35lftiq J33M. 5JOO SUBqr SIBOOZ 'rpjo.Yt uamouaS uaqossnr ja uaaSiuaut 3ou qoor laAiuaAa apam.iee.Yi 'ptaq3ipjaa apn.o uaa do airaijaA uaa si ajzznd azaa

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 11