Binnenlandsch Nieuws
DE ZUIDERZEEYISSCHERS
KLAGEN HUN NOOD
EEN VERGADERING VAN HET CENTRAAL COMITÉ VAN
ZUIDERZEEVISSCHERS EN DEN VISSCHERSBOND
„ST. PETRUS"
Een motie
ËRK EN SCHOOL
De Encycliek Miserentissimus
Redemptor
Het Centraal Comité van Zuiderzeevls-
schers en de Visschersbond „St. Petrus" heb
ben Woensdagmiddag in „Bellevue" te Am
sterdam een drukbezochte vergadering ge
houden, ten einde het lot van de Zuiderzee-
visschers en hun gezinnen onder de oogen
te zien, dat dien visschers straks wacht bij de
voltooiing van de drooglegging der Zuider
zee.
De vergadering, die onder voorzitterschap
stond van den heer B. Demmer, voorzitter
van het Centraal Comité, werd ook bijge
woond door den vertegenwoordiger der regee
ring, den heer Houben, eersten secretaris
der Generale Commissie tot uitvoering der
Zuiderzeesteunwet.
De voorzitter, de heer Demmer, hield een
openingsrede, waarin hij de algemeene toe
standen der Zuiderzee visschers schetste en
ook het doel, waarvoor de vergadering was
belegd
Ook deelde spr. mede, dat Kamerleden
niet aanwezig konden zijn, aangezien op
dezen zelfden middag de begrooting van het
Zuiderzeefonds in Den Haag behandeld
werd.
Besloten werd een telegram te zenden aan
de Tweede Kamer, waarin wordt aangedron
gen op verwerping der begrooting, indien de
minister niet geneigd is een Verbetering van
de Zuiderzee-steunwet toe te zeggen.
Aan de openingsrede van den voorzitter
is verder nog het volgende ontleend:
De reden waarom wij hier in zoo grooten
getale bijeengekomen zijn, is gelegen in de
ongerustheid, die in de visscherskringen
langs de Zuiderzee leeft over het toekomstige
lot van die visschers en hun gezinnen en
dit ln verband met de afsluitingswerken der
zee.
Die ongerustheid bestond niet ln
1918, toen de Wet tot afsluiting en droogleg
ging der Zuiderzee tot stand kwam; immers
bij die Wet werd nadrukkelijk bepaald, dat
de tegemoetkoming aan de visschers nader
bij de Wet zou worden geregeld.
Die ongerustheid bestond ook niet, toen 'n
sub-commissie uit den Zuiderzeeraad, na 'n
rondreis lang" alle visschersplaatsen in 1920
ondernam, om door persoonlijk onderzoek en
na uitgebreide besprekingen met de vis
schers zelf zich een denkbeeld te vormen
over de schade die aan het visscherijbedrijf
op de Zuideizee door de afsluiting en droog
legging zou worden berokkend en over de
wijze, waarop daarin overeenkomstig de
Wet van 1918. behoorde te worden voorzien.
Immers die Commissie, waarin mannen
als Mr. Vissering, Calkoen, Mr. Smeenge,
Duymaer van Twist, Pollema en anderen
meende zeer geruststellende verzekeringen
te kunnen geven als haar gevraagd werd,
of de visschers werkelijk geen vrees voor
bekrompen behartiging behoefden te heb
ben, omdat op dit nationale reuzenwerk, dat
de bloei en voorspoed in zoo hooge mate van
ons geheeie vaderland zou bevorderen,
mocht de smet niet kleven, dat de kleine
man langs de Zuiderzee er de dupe van zou
worden. En dat was die Commissie volkomen
ernst met die verklaring, want in 't Wets
ontwerp, dat zij na haar onderzoek de Re
geering' aanbood, heeft zij schadeloosstelling,
zooals zij die mogelijk en billijk achtte, en
waarmee ook de groote meerderheid der
visschers aceoord ging, vastgelegd.
Het reuzenwerk der sub.-commissie had
evengoed achterwege kunnen blijven, want
de Regeering heeft het in haar Zuiderzee
steunwet volkomen genegeerd. Er waarde
blijkbaar een geheel andere geest rond in
het Departement van Waterstaat, dan in de
bureaux van de sub.-commissie B., uit den
Zuiderzeeraad.
Nu geen waardevermindering noch voor
de schuit, noch voor de netten, (de sub.-
commissie had die althans voor de schepen
opgenomen) geen afdoende regeling voor
loonderving bij het volgen van vak of onder
wijs; credieten onder zulke bezwarende
voorwaarden, dat er groote moed toe be
hoort, ze te aanvaarden; uitkeering in geld,
die voor de ouderen natuurlijk niet te ver
mijden is, moet, zoo zegt de Memorie van
Toelichting woordelijk: „Zoo laag mogelijk
zijn het bestaansminimum naderen".
Ge hebt het dus goed begrepen? Het be
staansminimum ls de grens, waarlangs een
Zuiderzeevisscher zal moeten leven. Wie de
grens overschrijdt zou doodgaan. Dat
wenscht de Regeering niet, maar wel moet
hij langs de lijn gaan, die dood en leven
scheidt
Het verloop onder de bemanning der vloot
de zucht op andere wijze dan in een ten
doode opgeschreven bedrijf zijn brood te
verdienen, neemt zulke afmetingen aan, dat
tal van bedrijven nu al stilgelegd moeten
worden en als dit zoo doorgaat, dan zal nu
ontijdig een groot deel der Zuiderzee-
visscherij stop gezet moeten worden, zonder
dat er eer. regeling voor die stilliggende be
drijven getroffen is.
Maar is het bij deze stemming der Regee
ring, bij de hoogste autoriteit dus, een groot
wonder, dat er van de Wet zelf niet veel te
recht kan komen en dat die stemming door
werkt bij het lichaam, dat de Regeering bij
de uitvoering van advies dient, de Generale
Cruimissie Wij weten het wel, dat er in dit
tso'ïege ook leden zitting hebben, die de vis
set-crsbevolking een goed hart toedragen,
mai.r wij weten ook dat daarin een veel te
groot aantal hooge Departements- en an
dere ambtenaren zitting hebben, zoodat er
van een soepele toepassing der Wet geen
sprake is en er twijfel rijst op uit deze ge
heel onvoldoende Wet wel gehaald wordt,
wat er nog voor goeds in zit.
In het begin van mijn inleidend woord,
toen ik wees op het groote verschil tusschen
hèt ontwerp van Wet der sub.-commissie B
en de huidige steunwet, noemde ik in de
eerste plaats uitschakeling van de waarde
vermindering van schuit en netten. Inder
daad, zoolang deze toestand gehandhaafd
blijft, zooals ze nu is, zal geen Zuiderzee
visscher bevredigd zijn, ook al was men op
andere punten royaal in plaats van krente
rig, vooral ook omdat het met zijn be
grippen van recht en billijkheid volkomen
in strijd is, dat de Regeering dit bezit vrij
wel waardeloos maakt, zonder zich verplicht
te achten in deze schade tegemoet te komen,
geen advocaat in den lande, hoe goed ook
van den tongriem gesneden, zal het geluk
ken hem het billijke daarvan te doen inzien
Immers wat geeft hij er om, of een enkele
visscherman, die een n'miw zaakje begint,
een sigarenwinkeltje misschien, of 'n steen
koolzaakje of nog wat anders. 3 pCt. van
die waardevermindering kan krijgen, 20 jaar
lang, wanneer hem geen crediet in vol
doende mate verleend kan worden. Daarvan
kunnen toch zeer enkelen profiteeren. Niet
iemand die in loondienst gaat. Practisch al
leen zij die een nieuw bedrijf beginnen.
Als ik mij niet vergis, is de laatste
begrooting der kosten van den grooten af
sluitdijk met de kunstwerken, als sluizen,
havens enz. op 90 millioen getaxeerd. Mocht
het later nu eens blijken, dat de kosten wer
kelijk, zeg 95 millioen hadden beloopen, zou
er dan wel iemand zijn, die zich daarover
eeniszins bezorgd maakt? Het geheeie
werk is het laatste op 600 millioen geschat
en neem nu eens aan, dat het op 650: mil
lioen kwam te staan, zou er dan iemand zijn,
die de rendabiliteit van dit werk in twijfel
zou trekken? Immers niet. Tegenover die
uitgaven zullen enorme directe voordeelen
staan; de uitgifte van gronden alleen schatte
de Staatscommissie Lovink in 1924 op ruim
600 millioen, terwijl zij de meer indirecte
voordeelen op 18 millioen berekende.
Bij dergelijke bedragen zinken de simpele
millioenen die de visschers meer vragen zoo
geheel in het niet, dat ze op het totaal be
drag nauwelijks merkbaren invloed zouden
uitoefenen.
Nu is de wet een klein half jaar dan wel
in werking en wat leert de ervaring nu? Dit,
dat de ongerustheid der visschers volkomen
gegrond blijkt te zijn, want men ontkomt
niet aan den indruk, als men de geschiede
nis der laatste tijden nagaat, dat èn het
departement van Waterstaat èn de Generale
Commissie er op uit zijn, zoo het mogelijk
is, op de meest bekrompen wijze aan het
Wettelijk voorschrift der tegemoetkoming
te voldoen, als er tenminste in het geheel
geen ontkomen aan is.
Maar we geven den moed niet op, omdat
we weten, dat zeer veel leden der Volksver
tegenwoordigers ons in den strijd voor recht
om niets meer, maar ook niet minder bij
staan. Dat zouden ze niet doen, als ze onze
wenschen overdreven vonden en het recht
heeft deze eigenschap, dat hèt wel tij
delijk ln zijn loop gestuit- kan worden, maar
dat het tenslotte zegeviert. Dat gaat echter
niet zonder strijd en als de visschers eens
gezind blijven ter bereiking van ons schoone
doel dan zal aan ons de overwinning zijn. Tot
dien strijd en recht roep ik U bij dezen ook
voor de toekomst op.
(Luid applaus).
Vervolgens voerden verschillende sprekers
het woord.
Visscher L. Wigbout uit Wieringen sprak
over:
De nood- en wantoestanden op
Wieringen.
Voorheen, aldus spr., toen de visscherij op
Wieringen werd beoefend zooals dat voor 't
afsluiten van het Amsteldiep geschiedde,
was de visschersbevolking in financieel op
zicht over het algepaeen in geen slechten
staat.
Het was in 1920 toen het fundament van
den dijk door het Amsteldiep was gemaakt,
en hiermee begint het ongerief voor de vis
schers van West Wieringen hetwelk zich na
korten tijd, met het voltooien van den dijk
in 1924 ontaarde in financieele schade. Deze
schade is op de volgende manier aan te
toonen, niet rechtstreeks in cijfers, maar
met gegronde argumenten en sprekende fei
ten.
Met het maken van den dijk is kunstmatig
het beste deel van het Amsteldiep voor de
wintervisschertj vernield terwijl het overige
deel door de natuur ongeschikt is geworden,
voor vischterrein.
Dit was natuurlijk niet alles; het wulken-
vischterrein der visschers van West Wierin
gen was vervallen, en er bleef niets anders
over dan zich verplaatsen naar het Oosteind
den Oever. Moeilijkheden geen gebrek.
Het wiermaaien was voor vele visschers
tijdens het tijdvak van ongeveer Jupi tot en
met half September een goedloonend bedrijf.
Er werd altijd een goed weekloon mee ver
diend. De wiermaaiers van het Westland wa
ren genoodzaakt, toen het Amsteldiep in
1924 was afgesloten, deze werkzaamheden
voor goed neer te leggen.
Om aan te toonen in hoeverre de exploi
tatie van het gemaaide wier is achteruit
gegaan, dienen de volgende cijfers: Vóór de
afsluiting van het Amsteldiep werden ge
middeld 10000 balen zeegras gemaaid, en na
1924 is het gedaald tot ongeveer 2500. Met
het wierdrogen, het wier dat aanspoelt, ls
het niet veel beter dan met het gemaaide
wier.
De schelpvisscherij op diep water gaat on
tegenzeggelijk naar de maan. De bodem van
deze terreinen gaat natuurlijk het Amstel
diep volgen, daar er geen voldoende stroo
mingen kunnen plaats vinden, en het water
zelf zal benoorden den afsluitdijk van dit
gehalte worden, door de groote hoeveel
heden zoet water welke geloosd zullen wor
den door de enorme groote spuisluizen,
welke gebouwd zullen worden bij den Oever
en nabij Zurich, dat de schelpvisch hier ook
niet zal kunnen leven.
Wanneer een regeerlngspersoon zich de
moeite wil getroosten om een kijkje te ne
men in de havens te Wieringen, alsmede op
de zolders der betrokken visschers, dan zal
deze zich kunnen overtuigen van het mate
riaal dat ten doode is opgeschreven, als 'n
rechtstreeksch gevolg van het grootsche na
tionale werk, ten koste van den visscher
man.
De visschersknecht L. Harlaar sprak over:
Waarneembare schade te Enkhuizen.
Er is een Zuiderzeesteunwet aldus spr.,
doch wat daarmede bereikt wordt is ten
eenenmale onvoldoende, zoo als U wel reeds
gebleken zal zijn uit wat vroegere sprekers
daaromtrent reeds gezegd hebben. Doch dit
is voor ons geen reden, om nu met de han
den in den schoot te gaan zitten, en af te
wachten. Wel hebben wij geen Henri van
Wermeskerken die de noodtoestanden on
der de visschers, met schrille kleuren in de
groote pers schertst, doch daarom zijn zij
vaak niet minder hard.
Wij zijn thans hier om er zelf van te ge
tuigen.
Nog enkele jaren en de Afsluitdijk ls ge-
eed en de vischtoevoer is totaal afgesneden,
reeds nu doen zich de gevolgen in steeds
merkbaarder vormen gevoelen en nog wordt
-oo goed als niets gedaan. Zeker het pro
bleem schijnt moeilijk omdat de visscher
niet voor alle werkzaamheden geschikt is,
doch met volle medewerking van de Regee
ring is er veel te bereiken; het is hun niet
te doen om op hun lauweren te gaan rus
ten. Zij wenschen zich alleen te bekwamen,
voor hun passende betrekkingen, doch kun
nen aaarbg gedurende den overgang de Re-
geeringshulp niet ontbeeren.
De visscher P. Gorter te Medemblik sprak
over:
De schade door de Zuiderzeewerken.
De last, aldus spr., begint reeds ln onze
vroeger zoo ruime haven Medemblik waar 't
nu, door het voor de Zuiderzeewerken in ge
bruik zijnde materiaal, bijna onmoge-
is een goede en veilige ligplaats voor onze
kleine schuitjes te vinden en meenig onzer
heeft reeds op minder aangename wijze ken
nis gemaakt met een bak of sleepboot, wat
dan natuurlijk heel vaak grootere of klei
nere reparaties ten gevolge heeft. Ook de
omgeving der haven wordt door die werken
voor een groot deel in beslag genomen waar
door het drogen en tanen der netten, niet
meer naar behooren kan geschieden.
Als volgend punt, is voor ons de nieuwe
dijk benoorden Medemblik, die reeds meer
dan een paar Kilometers lang is en in zee
uitsteekt, een ernstig bezwaar geworden.
De stroom die er omheen trekt, wordt hoe
langer hoe sterker en de zee daardoor steeds
woester en holler, vooral bij een flinke bries.
Daartegen zijn onze kleine schuitjes, die
toch al niets meer zijn wat ze eens waren,
evenmin als onze netten bestand. Deze
eigenen zich meer voor het kalmere water
in de Wieringermeer.
En dan, hoe moet het gaan in het begin
der ansjovisteelt; als bijna uitsluitend met
drijvend want kan worden gevischt; de er
varing heeft het reeds geleerd; voortdurend
zit 't vol metlosgeslagen rijshout, afkomstig
van de Zuiderzeewefkendit werkt niet al
leen belemmerend op de vangsten, doch geeft
bovendiend nog verscheurd want, dat dan
voor reparatie uit het bedrijf moet worden
genomen.
Visscher B. Kwakman te Volendam sprak
over:
Verloop der bemanning van de
Zuiderzee vloot.
Toen er eenmaal, aldus spr., voor goed een
begin gemaakt werd met de afsluiting van
de Zuiderzee is er door regeeringspersonen
en andere autoriteiten de nadruk op gelegd,
dat de jongeren uit de Zuiderzecvisschersbe-
volking zoo spoedig mogelijk naar iets an
ders uit moesten zien.
Om ze te bekwamen voor de binnenvaart
werden de visscherijscholen langs de Zuider
zee met medewerking van de regeering om
gezet in vakscholen voor de binnenvaart.
Anderen zochten een goed heenkomen
naar fabrieken, Zuiderzeewerken of tracht
ten zich op andere wijze een nieuw bestaan
te verschaffen
De gevolgen voor de visschers, eigenaars
van schepen blijven niet uit.
De beste krachten worden, of zijn aan
het bedrijf onttrokken, zocdat een groot ge
deelte van de vloot naar zee moet met een
bemannning die te oud is of minstens onge
schikt voor het vak, zopdat een ieder kan
begrijpen dat niet datgene gepresteerd kan
worden wat noodig is om de volle 100 pet.
noodig voor een loonend bedrijf uit zee te
halen.
Erger is het evenwel nog, wanneer het
verloop van de bemanning zoodanige afme
tingen aan gaat nemen, dat er niemand te
krijgen is. Al meerdere malen is het tenmin
ste bij ons in Volendam gebeurd, dat bot
ters aan den wal moesten blijven liggen we
gens gebrek aan volk.
Dan is er nog een categorie van visschers,
hoekers genaamd voor wie het personeel-
vraagstuk nog heel wat nijpender is gewor
den. Deze visscherij is er op gebaseerd, dat
ze uitgeoefend kan worden met voorname
lijk jongens. Deze jongens zijn zeer slecht te
krijgen. Men gaat dan probeeren met vol
wassen volk Dat vraagt evenwel een vast
weekloon. Waar nu dit bedrijf een beman
ning vraagt van minstens vier koppen zal
men terstond inzien, dat voor dit soort vis
scherij de schade al zeer groot moet zijn.
Dan komt hierbij, dat de zeewaardigheid
der schuiten ook langzaam maar zeker ach
teruitgaat, daar men huiverig is groots, re
paraties te laten verrichten. Nieuwe bótters -
zijn er al in geen 10 jaren bijgekomen. Het
wordt zoo, dat lang niet met alle weer en
wind uitgevaren kan worden. Men kan niet
te allen tijde uit de visscherij halen wat er
eigenlijk inzit.
Zoo doet zich de toestand op het oogen-
blik te Volendam vóór, en gerust kan men
aanemen, dat deze verschillende vormen van
schade door de visschers geleden, zich in
meerdere of mindere mate doen gevoelen
op de andere visschersplaatsen.
Tot regeling van de tegemoetkomingen in
deze genoemde en andere schade is de Ge
nerale Commissie, die de belangen van de
gedupeerden heeft te behartigen. In die Ge
nerale Commissie hebben ook twee visschers
zitting; ik tv/ijfel er dus niet aan of de door
mij bedoelde toestanden zijn aan de Com
missie bekend. Maar dan zou ik toch wel
eens willen vragen wat die Commissie dan
toch eigenlijk wel uitvoert, want van eenige
tegemoetkoming in de geleden schade is ons
niets bekend.
Ik zou dan ook den visschers in overweging
willen geven, met alle ons ten dienste
staande middelen er bij de Regeering op aan
te dringen om in de door mij genoemde
schade tegemoetkoming te verstrekken. En
wanneer dat aan de hand van deze wet niet
mogelijk is wetswijziging ook op dit punt
te bevorderen.
ook uit de officieele opgaaf der Elburgsche
visschersvloot, die voor 1926 een verminde
ring aangaf van 28.000 en voor 1921 van
ruim 14000, in 2 jaren tijds duseen achter
uitgang van 42000.
dreven, een der oorzaken zijn geweest, waar- i van den engel, die Jezus in den hof ont-
Visscher P. Baas uit Bunschoten
over:
sprak
De toeslag op het bedrijf.
Spr. wil hierbij uiteen zetten hoe hij zich
de regeling van deze kwestie denkt, al stelt
hij op den voorgrond, dat een andere rege
ling misschien, ook wel mogelijk is. Ten
eerste dan, moet deze zaak plaatselijk onder
de oogen worden gezien, want de manier
van visschen is langs de Zuiderzee zoo ver
schillend en de bedrljfsonkosten en de be-
drljfsuitkomsten zoo uiteenloopend, dat een
regeling voor alle plaatsen bezwaarlijk ge
heel dezelfde kan zijn. Stel bijvoorbeeld,
dat een visscher met zijn soort vaartuig en
zijn tak van visscherij 3000, bruto besom
ming moet maken pm zijn brood te verdie
nen. Haalt hij dat bedrag of komt hij er
boven dan blijft hij natuurlijk buiten be
schouwing. maar haalt hij het niet, dan
krijgt hl) voorloopig 20 pCt. of zooveel min
der als hij met de 20 pCt. boven de 3000
zou komen. Als hij 2500 verdiende, zou zijn
toeslag juist voldoende zijn om de 3000, te
halen. Brengt hij het niet verder dan 2000,
besomming, dan krijgt hij 400 toeslag en
maakt in totaal 2400. Hij heeft dan dus
een slecht jaar. Garandeerde men een vast
bedrag, dan zou de prikkel wegvallen om
zoo veel mogelijk zijn best te doen.
- Visscher H. Thijsseling uit Lemmer sprak
over:
Art. 13 der Zuiderzeesteunwet.
In art. 13, aldus spr. wordt er gesproken
van een geldelijke tegemoetkoming. Theore
tisch klinkt dat heel mooi, maar de practijk
is anders, of liever is het niets meer dan
Armenzorg. Waar wij als visschers, dikwijls
hebben gevraagd om ons goed recht, (scha
deloosstelling) spreekt het wel vanzelf, dat
door het aannemen van deze wet de Zui-
derzeevisschers, ten zeerste waren teleurge
steld.
Art. 13 is dan ook volslagen vreemd, van
alle recht en billijkheid, om maar niet van
die andere art. te spreken.
Het komt alleen niet aan de wenschen der
visschers tegemoet, maar zelfs in geenen
deele aan de als een uiterst minimum te be
schouwen voorstellen van de Sub. Commis
sie B. uit de Zuiderzeeraad.
Dagelijks zien wij de rookwolken uit de
zware baggermachines over het water, waar
wij ons brood verdienen, en wij als visschers
weten heel goed dat het versnelde tempo
van de werken, ook onze armoede in sneller
tempo nader brengt. Millioenen worden er
aan besteed, wij kunnen er ons bij neerleg
gen, maar bitter weinig voor de visschers
om hen voor broodgebrek te vrijwaren, daar
kunnen wij geen vrede mee hebben.
Nadat nog visscher W. S. Visser uit Laaxum
gesproken had over de toepassing van de
steunwet, vooral in verband met het ver
schaffen van een anderen werkkring aan de
jonge visschers, voerden nog eenige aanwe
zigen uit de zaal het woord.
De eenige vrouwelijke aanwezige, een vis-
schersvrouw uit Harderwijk zeide
Ik wou eens zeggen, dat wij visschermen-
schen veel meegemaakt hebben, dat wij nooit
gebedeld hebben, maar dat de toestand zoo
wordt ot eigenlijk al is, dat ik hoop, dat on
ze Koningin en de minister eens een hartig
woordje met elkaar zullen wisselen om tot
een besluit te komen en wat te doen! Wat
ik hier allemaal voor naars gehoord heb, dat
is allemaal waar dat kan ik gerust getuigen
en om dat te doen ben ik hier.
Een 73-jarige visscher uit Marken zeide
oa.:
De regeering praat tegen ons, zooals ik
tegen een zieke doen zou. 't Zal wel gaan.
Jft komt er wel door, zegt de mond, maar
het hart gelooft er niet veel van; als ik van
mijn zieke thuis gekomen ben, en ik hoor
dat hij dood is, dan zeg ik: „Dat dacht ik
wel!"
Zoo doet nou net de regeering!
Ten slotte vatte de secretaris van den vis
schersbond „St. Petrus" al het gesprokene
samen en stelde de volgende motie voor:
v Motie
De Zuiderzeevisschers in grooten getale
bijeen in Bellevue te Amsterdam, daartoe
opgeroepen door het Centraal Comité en den
Visschersbond „St. Petrus", gehoord, de be
sprekingen omtrent de bepalingen van
de Zuiderzeesteunwet en de toepassing daar
van constateeren,
dat deze te eenen male onvoldoende zijn
en verre blijken beneden de verwachtin
gen die zij redelijkerwijze mochten koesteren;
dat met name het gemis van een billij
ke vergoeding voor de waardevermindering
van schuit en netten een grievende belee-
diging is van het rechtsgevoel;
dat verder ook de bepalingen omtrent
onderwijs, crediet en geldelijke tegemoetko
ming dringend verbetering vorderen;
dat een -en ander niet te verkrijgen is
met deze gebrekkige Zuiderzeesteunwet,
waarom zij met den meesten nadruk verkla
ren, dat wetswijziging een gebiedende eisch
van rechtvaardigheid is:
Besluiten
deze motie ter kennis te brengen van de
Regeering, de leden van de Staten Generaal
en de Centrale Commissie en ze te publi-
ceeren in de Pers.
Deze motie werd aangenomen.
Met een woord van opwekking sloot de
voorzitter de vergadering.
om de Zoon Gods ter dood werd overgeleverd
en nu nog uit zich dienzelfden dood met
zcjfae smarten en angsten Cnristus zouuen
aandoen.
Immers, elk daarvan wordt geacht op zijne
wijze het lijden des Heeren te vernieuwen
moette, op zich nemen. In deze gedachten
vonden hun oorsprong de broederschappen
van vrome mannen, door den Heiligen
i Stoel goedgekeurd en met aflaten verrijkt,
die ook willen uitboeten door bepaalde ge-
I beden te verrichten en zich toe te leggen op
„Zij kruisigen opnieuw voor zich den Zoon de beoefening der deugd. Uit deze gedachte
Gods en stellen Hem ten toon'
Alsook om onze zonden, die wel toekom-
zijn ook ontstaan de acten van eerherstel
i en de plechtige toewijdingen, die niet alleen
stig waren maar voorzien. Christus' ziel ten I geloovigen voor zichzelf doen, maar door
doode bedroefd is geworden, dan is ook on- i heele parochies, bisdommen en staten overal
getwijfeld een zeker vertroosting begonnen 1 gedaan worden.
vanwege onze eveneens voorziene voldoening I Derhalve, Eerbiedwaardige Broeders, zoo
toen „riem een ^ngei van den hemel ver- als het gebruik der toewijding aan het
scheen", om Zijn door walg en angsten be- Goddelijk Hart, dat, uit een nietig begin
drukt Hart te vertroosten. ontstaan, zich langzamerhand verspreid
En aldus kunnen en moeten wij dat Al-hceft en ten sIotte door den Apostolischen
lerheiligst Hart, dat door de zonden der on- 1 stoel bevestigd werd, zoo ook willen Wij
dankbare menschen onophoudelijk wordtvan hal te de vrome gewoonte van boete en
gewond, ook nu nog op een veel wonderbare,eerherstel, vroeger reeds beoefend, door Ons
maar toch werkelijke wijze troosten. Immers j aP°st0*isch gezag bekrachtigen en Wij
gelijk ook in de heilige Liturgie wordt gele
zen, door den mond van den Psalmist be
klaagt Christus zich erover, dat Hij door
Zijn vrienden is verlaten: „Smart verwacht
te Mijn Hart en ellende. Ik wachtte op een
wenschen vurig, dat ze overal ter wereld
meer en meer ingang zal vinden.
Daarom bepalen en bevelen Wij, dat
jaarlijks, op het feest van het H. Hart,
dat Wij hierbij tot den graad van dubbel
eerste klas met octaaf verheffen in alle
deelnemer in Mijne droefheid en daar was k~erken> over de 5eheele wereld, een acte
er geen; op een vertrooster en Ik vond er V£m eerhsrstei, die overal gelijkluidend zal
Visscher
over:
A. van Doorn te Elburg sprak
Ervaringen aan den Z.O. wal.
Sinds de afsluiting van het Amsteldiep,
dringt de stroom, die nu om Wieringen heen
moet, niet meer zoo diep in de kom der
Zuiderzee binnen, met als gevolg dat nu het
afstroomend IJselwater daar vrij spel heeft
en den boventoon voert. Hierdoor heeft een
ontzilting van het water plaats met afs ge
volg een vermindering van den vischstand;
want het is van algemeene bekendheid dat
haring, spiering en ansjovis zich niet op
houden in water dat overzoet is.
Vooral de spieringvisscherij, aldus
spr., was voor de afsluiting van het Amstel
diep voor ons een voorname bron van in
komsten Doch dezen winter kwam ze zoo
sporadisch voor op ons vischterrein, dat wij
er niet op hebben kunnen visschen.
Dat de visscherij in den Z.O. hoek door de
afsluiting sterk is achteruitgegaan blijkt
Over Eerherstel aan het Allerheiligste
Hart van Jezus
(Vervolg)
Inderdaad, juist de geest van uitboeting
of eerherstel, is altoos in de vereering van
Jezus' Allerheiligst Hart op den voorgrond
getreden en niets is meer overeenkomstig
den oorsprong, 't karakter, den geest en de
practijken dezer devotie, gelijk 't verhaal dei-
gebeurtenissen, de Heilige Liturgie en de da
den der Pausen bevestigen.
Immers, toen Christus Zich aan Mar-
garetha Maria openbaarde en haar Zijn on
eindige" liefde toonde,, klaagde Hij tevens, als
was Hij diep in droefheid, over zooveel en
zoo grooten smaad, door de ondankbare men
schen Hem aangedaan. Mochten die woor
den diep in de harten der vromen geprent
zijn en nooit vergeten worden: „Ziehier dat
Hart zoo sprak hij dat de menschen
zoozeer bemind heeft en hen met alle soort
van weldaden heeft overladen en dat voor
zijn oneindige liefde niet alleen verzuim van
dankbaarheid krijgt, maar ook versmadingen
en deze zelfs door hen somtijds aangedaan,
die tot een bijzondere liefde verplicht en
gehouden zijn."
Om deze schulden uit te boeten, beval Hij
vele andere zaken aan en wel vooral, wat
Hem zeer aangenaam was; dat de menschen
in denzelfden geest van uitboeting aan het
Offer des Altaars zouden deelnemen de
z.g. Communie van Eerherstel dat zij ge
durende den tijd van een uur akten van eer
herstel en-gebeden zouden verrichten het
met zooveel recht „Heilig uur" genoemd.
Deze oefeningen van godsvrucht heeft de
Keflc niet alleen goedgekeurd, maar ook met
ruime geestelijke gunsten verrijkt.
Maar, vraagt men, hoe kunnen dergelijke
oefeningen van eerherstel den troost ver
schaffen aan Christus, die volmaakt geluk
kig in den hemel regeert? Met St. Augus-
tinus' woorden (in Joh. tract. XXVI 4), die
op dit geval juist slaan, antwoorden wij;
„geeft mij iemand die bemint, en hij be
grijpt. wat ik bedoel."
Immers, als' degenen, die God beminnen,
in hun overwegingen terugzien in 't verle
den, schouwen zij in den geest Christus, lij
dend voor den mensch, in diepe smart, het
hardste lot verdurend „voor ons menschen
en voor ons heil", bijna verpletterd onder
droefheid, angsten, smaad, ja zelfs „verbrij
zeld om onze misdaden."
En dit alles overwegen de vrome zielen des
te meer naar waarheid omdat de zondenen
misdaden der menschen, op lederen tijd be-
geen.
Hierbij komt, dat het uitboetend lijden
van Christus vernieuwd en in zekeren zin
voortgezet en aangevuld wordt in Zijn mys
tiek lichaam, dgt de Kerk is. Immers, om
weer de woorden van den H. Augustinus te
gebruiken: „Christus heeft geledén al wat
Hij heeft moeten lijden; aan de maat van
Zijn lijden ontbreekt niets meer. Dus is zijn
lijden vervuld, maar in het Hoofd: er bleef
nog oVer lijden van Christus in Zijn
lichaam." Dit heeft de Heer Jesus zelf zich
gewaardigd te kennen te geven, toen Hij tot
Paulus, die „nog bedreigingen en doodslag
tegen de leerlingen ademde" de woorden
sprak: „Ik ben Jesus, Dien gij vervolgt',
waarmede Hij duidelijk te verstaan gaf, dat
door de tegen de Kerk verwekte vervolgingen
het Goddelijk Hoofd zelf der Kerk bestre
den en mishandeld wordt. Met volle recht
dan ook verlangt de in Zijn mystiek
lichaam nog lijdende Christus ons tot deel-
genooten te hebben in zijn uitboeting. Ln dat
vereischt ook reeds ons nauw verband rnet
Hem; want daar wij „het lichaam van
Christus en leden van het lid zijn", moeten
al de ledematen met Hem lijden al wat het
Hoofd lijdt.
Hoezeer echter zulke uitboeting of eer
herstel vooral in onzen tijd dringend noodig
is, zal iedereen duidelijk zijn, die over deze
zooals wij in 't begin gezegd hebben, „in
boosheid gestelde wereld" den blik des gees-
tes laat gaan. Immers van alle kanten
stijgt een geroep op van volkeren, dit tot
ons verzuchten, wier vorsten of bestuurders
waarlijk zijn opgestaan en te samen geko
men tegen den Heer en tegen Zijne Kerk"
In die landen zien wij alle goddelijke en
menschelijke rechten vertrapt worden.
Kerkgebouwen worden neergehaald en ver
woest, kloosterlingen en godgewijde maag
den uit hun woonsteden verdreven en met
smaadwoorden en mishandelingen, met uit
hongering en kerkerstraf gekweld. Scharen
van jongelingen en jongedochters worden
aan den schoot der Moederkerk ontrukt en
gebracht tot afzwering en vervloeking van
Christus' naam en tot de ergste misdadige
uitspattingen. Geheel het Christenvolk,
hevig beangstigd en uiteengeslagen, verkeert
in voortdurend gevaar voor afval van het
geloof of voor een allerwreedsten dood. Dit
zijn dingen zoo droevig voorzeker, dat men
zou kunnen zeggen, dat door dergelijke ge
beurtenissen reeds nu aangekondigd en
voorspeld wordt het begin der ellende dat
zal brengen „de man der zonde, die zich
verheft boven al wat God heet of vereerd
wordt."
Maar nog meer valt het te betreuren,
Eerbiedwaardige Broeders, dat er onder de
geloovigen zelf, die door het bloed van het
Onbevlekte Lam in het doopsel zijn "gerél-
:jigd en met de genade verrijkt, zoovéél
menschen van iederen sand gevontden wor
den, die lijdend aan een ongelooflijke on
wetendheid omtrent den godsdienst en met
valsche leeringen besmet, hun leven in de
netten der ondeugden verstrikt, ver van het
huis des Vaders doorbrengen, een leven,
niet door het licht van het ware geloof be-
sraald, niet door de hoop op de toekomstige
gelukzaligheid verzoet, niet verkwikt of ge
koesterd door de warmte der liefde, zoodat
het werkelijk ls alsof zijn in de duisernis en
schaduw des doods gezeten zijn.
Bovendien verbreidt zich onder de geloo
vigen een onverschilligheid voor de kerke
lijke tucht en de oude instellingen, waarop
geheel het christelijk leven steunt, waardoor
de gezins-gemeenschap geregeld en de
heiligheid van 't huwelijk beschermd wordt:
de opvoeding der kinderen wordt volslagen
verwaarloosd of door al te weeke troetelarij
bedorven en zelfs ontneemt men de Kerk
de mogelijkheid de jeugd christelijk op te
voeden. De christelijke eerbaarheid wordt
in het leven en in de kleeding Vooral dei-
vrouw jammerlijk, vergeten; naar voorb-
gaande goederen heerscht een teugellooze
begeerte in zaken van politiek kent men
geen perken, volksgunst wordt nagestreefd
buiten alle wet om, het wettig gezag wordt
afgebroken en ten slotte het Woord Gods
wordt veracht, waardoor het geloof zelf aan
het wankelen of in allernaast gevaar wordt
gebracht.
Bij deze rampen komt nog om zoo te
zeggen als toppunt zoowel de lafheid en
zorgeloosheid van hen, die als <ie slapende
en vluchtende leerlingen, wankelend in het
geloof, door angsten bedrukten of door
Satans trawanten omsingelden Christus
jammerlijk aan zijn lot hebben overgela
ten, alsook de trouweloosheid van hen, die
het voorbeeld van, den verrader Judas vol
gend, vermetel en heiligschennend van het
altaar proeven of naar het kamp der vijan
den overloopen. En op deze wijze bekruipt
zelfs tegen wil en dank de ziel de gedachte,
dat reeds nader komen de tijden waarom
trent Onze Heer heeft voorspeld: „En om
dat de ongerechtigheid overvloedig is ge
worden, zal veler liefde verkoelen."
Wanneer de geloovigen dit alles vroom
overwogen zullen hebben, kan het niet uit
zijn, en waarvan Wij het voorbeeld aan
dezen brief toevoegen, zal gebeden worden,
waarin Wij al onze zonden betreuren en
waardoor de geschonden rechten van onzen
Oppersten Koning «Christus en onzen liefde
vollen Heer hersteld zulen worden.
Wij kunnen er niet aan twijfelen, Eerbied
waardige Broeders, dat uit deze nu voor de
geheeie Kerk voorgeschreven godsdienstige
plechtigheid vele en verheven weldaden zul?
len voortvloeien ,niet alleen voor de indivi-
dueele menschen maar ook voor Kerk, staat
en huisgezin, zoofels onze Goddelijke Verlos
ser aan Margarëtha Maria beloofde, „dat
allen, die Zijn Hart aldus zouden eeren, met
een overvloed van hemelsche genaden zou
den overladen worden".
De zondaars toch „opziende naar Hem,
Dien zij doorstoken hebben", bewogen door
de weeklachten en tranen van de geheeie
Kerk, vol droefheid over de beleedigingen,
welke den Oppersten Koning aangedaan
worden, „zullen naar het Hart terugkeeren",
opdat rij niet, in hun zonden volhardend, als
zij Hem, Dien zij bestreden hebben „op de
WplKèn des hemels zien komen" te laat en
tevergeefs over Hem zullen weeklagen.
De rechtvaardigen echter zullen nog meer
gerechtvaardigd en geheiligd worden en zich
geheel en al met nieuwen ijver aan den
dienst van hun Koning, Dien zij zoo ver
acht en bestreden, met zooveel beleedigingen
overdekt zien, wijden. Maar vooral zullen zij
tot ijvpr om het heil der zielen te bevorderen
ontbrand worden, daar zij voortdurend die
vraag van het Goddelijk slachtoffer voor
oogen zullen houden: „Welk nut is er in
Mijn Bloed?" maar ook de vreugde, welke
voor dat Goddelijk Hart van Jezus zal ont
staan „over één zondaar, die boetvaardigheid
doet."
En dit' vooral wenschen Wij en Ons vu
rigste verlangen is, dat het zal geschieden,
dat de rechtvaardigheid Gods, -welke ter
vrille van tien rechtvaardigen alle bewoners
van Sodoma vol barmhartigheid zou ge
spaard hebben, te eer het geheeie mensche-
lijk geslacht zal sparen, als zij smeekend
wordt aangeroepen en gelukkig voldaan
wordt door de gemeenschap der geloovigen,
in verbinding met haar Bemiddelaar en
Hoofd Christus als Plaatsvervanger en
Woordvoerder van alle smeekenden.
Mogen deze wenschen en voorschriften de
welwillende goedkeuring hebben van de
zoete Maagd en Moeder Gods, die, daar zij
ons Jesus den Verlosser gegeven heeft, Hem
heeft opgevoèd èn bij het Kruis Hem als
offer opdroeg, door de wonderbare verbin
tenis met Christus en door een geheel bij
zonder voorrecht van Christus, als de Eer-
herstelster geldt en godsvruchtig aangeroe
pen wordt.
Vertrouwende op haar voorspraak bij
Christus, Die, Jsrwijl Hij zelf de eenige „Be-
midcleïaar fttrssiSïÉn God en de menschen" is
Zijne Moeder tot voorspreekster voor de
zondaren en uitdeelster en bemiddelares der
genade uitverkoren heeft, verleenen Wij U,
Eerbiedwaardige Broeders, en de geheeie aan
Uwe zorgen toevertrouwde kudde, als onder
pand der hemelsche gaven en als bewijs van
Onze vaderlijke liefde, uit geheel Ons hart
den Apostolischen Zegen.
Gegeven te Rome, bij St. Petrus, den 8sten
Mei 1928, het zevende jaar van Ons Ponti
ficaat.
PIUS P. P, XI.
Eerherstellend gebed
Allerliefste Jesus, Wiens liefde, welke
over de menschen is uitgestort, met zooveel
vergetelheid, verwaarloozing, verachting en
ondankbaarheid beantwoord wordt, zie ons
hier voor uw altaren neergeknield, om zoo
veel menschelijke zorgeloosheid en slecht
heid, zooveel beleedigingen, waardoor IJw
allerbeminnelijkst Hart allerwegen bedroefd
wordt, door een bijzonder eerbewijs weer
goed te maken.
Echter, daar wij weten, dat ook wij ons
j vaak aan zooveel onwaardigheid hebben
schuldig gemaakt, waarover wij nu 't diep
ste berouw gevoelen, smeeken wij op de eer
ste plaats Uwe barmhartigheid voor ons zelf
af, bereid om door een vrijwillige boete goed
te maken, niet alleen de misdaden, welke
wij zelf bedreven hebben, maar ook die van
hen, die verre van den weg des heils dwa
len, ofwel, hardnekkig in hun ongeloof, wei
geren U als Herder en Leider te volgen, of
wel de beloften van het Doopsel met voeten
tredende, het zoete juk van Uw wet afge
worpen hebben.
Deze betreurenswaardige misdaden willen
wij alle uitboeten, voor elk afzonderlijk wil
len wij U eerherstel brengen: de ongebon
denheid cn de schandelijkheden van het
particuliere leven en van de beschaving; de
valstrikken, welke worden uitgezet om de
zielen der onschuldigen te verleiden; de
schending der feestdagen; de afschuwelijke
vloeken tegenover U en Uw Heiligen; de be
schimpingen van Uw Plaatsbekleeder op
aarde en den priesterlijken stand, de ver
waarloozing van een de ontzettende heilig
schennissen jegens het Sacrament zelf Uwer
Goddelijke liefde en ten slotte de openbare
,„f misdaden der natiën, welke zich tegen de
blyven, dat zij ontvlamd van liefde tot den rechten en het ieerge-ag van de door u in-
lilriftnrifiTi 7In.licma.lrpr mpt ernntprpn rwpr
gestelde Kerk verzetten.
O, konden wij door ons eigen bloed zoo
vele misdaden uitwisschen! Intusschen bie
den Wij U, om de geschonden Goddelijke eer
te herstellen, de, voldoening aan, welke Gij
sens aan het Kruis den Vader aangeboden
hebt en welke Gij nog dagelijks op de alta-
i ren wilt hernieuwen, in vereeniging met de
lijdenden Zaligmaker, met grooteren ijver i
hun eigen zonden en die van anderen zul
len uitboeten, Christus eerherstel zullen
brengen en het heil der zielen zullen be
vorderen.
Voorwaar het woord van den apostel:
„Waar de zonde overvloedig was, daar zal
de genade nog overvloediger zijn," kan op
boetedoeningen vande H. Maagd* Maria,
worden, want bij het toenemen van de
slechtheid der menschen is ook op wonder
bare wijze, door den bijstand van den Hei-
Van allle geloovige christenen.
En wij beloven U van ganscher harte, de
vroegere zonden van ons zelf en van ande-
ligen Geest, het getal der geloovigen vanren en de onverschilligheid tegenover, zoo-
beiderlei kunne vermeerderd, die met
grooten ijver het Goddelijk Hart voor zoo-
I veel beleedigingen eerherstel trachten te
i brengen, ja zelfs zich aan Christus als
slachtoffer aanbieden.
I Immers, indien men datgene, wat wij in
het voorafgaande gezegd hebben, bij zich
zelf overweegt, kan het niet anders, of men
zal niet alleen de zonden verafschuwen als
het grootste kwaad en dus vermijden, maar
zich ook gèheel overgeven aan den wil van
God, en er naar streven om de beleedigde
majesteit Gods door voortdurende gebeden,
door vrijwillige boetedoeningen en door het
geduldig verdragen van ons door God ge
zonden leed en tegenslag eerherstel geven.
Deze gedachte is dan ook de grondslag
geweest van het ontstaan van de vele orden
voor mannen en vrouwen, die in heiligen
naijver, nacht en dag, als het ware de taak eeuwen. Amen.
voel liefde zooveel in ons is, met de hulp
Uwer genade goed te maken door een vast
geloof, door reine zeden des levens, door
een volkomen naleving van de evangelische
wet, vooral van de liefde. Wij beloven U,
dat wij zooveel mogelijk zullen trachten de
beleedigingen, welke men U zou kunnen
aandoen, naar onze krachten te verbinde-
-en en zoovelen als ons mogelijk is tot Uwen
dienst te breneen
Aanvaard, allerliefste Jesus, door de tus-
-henkomst van de Eerherstellende H.
Maagd Maria, de vrijwillige hulde van dit
eerherstel. En laat ons. geholpen door de
"roote genade der volharding, tot onzen
dood getrouw, in Uw dienst voortleven, op
dat wij allen eens in het vaderland komen,
waar Gij met den Vader en den H. Geest
leeft en heerscht, God in de eeuwen der