Binnenlandsch Nieuws DE ZUIDERZEEYISSCHERS KLAGEN HUN NOOD EEN VERGADERING VAN HET CENTRAAL COMITÉ VAN ZUIDERZEEVISSCHERS EN DEN VISSCHERSBOND „ST. PETRUS" Een motie ËRK EN SCHOOL De Encycliek Miserentissimus Redemptor Het Centraal Comité van Zuiderzeevls- schers en de Visschersbond „St. Petrus" heb ben Woensdagmiddag in „Bellevue" te Am sterdam een drukbezochte vergadering ge houden, ten einde het lot van de Zuiderzee- visschers en hun gezinnen onder de oogen te zien, dat dien visschers straks wacht bij de voltooiing van de drooglegging der Zuider zee. De vergadering, die onder voorzitterschap stond van den heer B. Demmer, voorzitter van het Centraal Comité, werd ook bijge woond door den vertegenwoordiger der regee ring, den heer Houben, eersten secretaris der Generale Commissie tot uitvoering der Zuiderzeesteunwet. De voorzitter, de heer Demmer, hield een openingsrede, waarin hij de algemeene toe standen der Zuiderzee visschers schetste en ook het doel, waarvoor de vergadering was belegd Ook deelde spr. mede, dat Kamerleden niet aanwezig konden zijn, aangezien op dezen zelfden middag de begrooting van het Zuiderzeefonds in Den Haag behandeld werd. Besloten werd een telegram te zenden aan de Tweede Kamer, waarin wordt aangedron gen op verwerping der begrooting, indien de minister niet geneigd is een Verbetering van de Zuiderzee-steunwet toe te zeggen. Aan de openingsrede van den voorzitter is verder nog het volgende ontleend: De reden waarom wij hier in zoo grooten getale bijeengekomen zijn, is gelegen in de ongerustheid, die in de visscherskringen langs de Zuiderzee leeft over het toekomstige lot van die visschers en hun gezinnen en dit ln verband met de afsluitingswerken der zee. Die ongerustheid bestond niet ln 1918, toen de Wet tot afsluiting en droogleg ging der Zuiderzee tot stand kwam; immers bij die Wet werd nadrukkelijk bepaald, dat de tegemoetkoming aan de visschers nader bij de Wet zou worden geregeld. Die ongerustheid bestond ook niet, toen 'n sub-commissie uit den Zuiderzeeraad, na 'n rondreis lang" alle visschersplaatsen in 1920 ondernam, om door persoonlijk onderzoek en na uitgebreide besprekingen met de vis schers zelf zich een denkbeeld te vormen over de schade die aan het visscherijbedrijf op de Zuideizee door de afsluiting en droog legging zou worden berokkend en over de wijze, waarop daarin overeenkomstig de Wet van 1918. behoorde te worden voorzien. Immers die Commissie, waarin mannen als Mr. Vissering, Calkoen, Mr. Smeenge, Duymaer van Twist, Pollema en anderen meende zeer geruststellende verzekeringen te kunnen geven als haar gevraagd werd, of de visschers werkelijk geen vrees voor bekrompen behartiging behoefden te heb ben, omdat op dit nationale reuzenwerk, dat de bloei en voorspoed in zoo hooge mate van ons geheeie vaderland zou bevorderen, mocht de smet niet kleven, dat de kleine man langs de Zuiderzee er de dupe van zou worden. En dat was die Commissie volkomen ernst met die verklaring, want in 't Wets ontwerp, dat zij na haar onderzoek de Re geering' aanbood, heeft zij schadeloosstelling, zooals zij die mogelijk en billijk achtte, en waarmee ook de groote meerderheid der visschers aceoord ging, vastgelegd. Het reuzenwerk der sub.-commissie had evengoed achterwege kunnen blijven, want de Regeering heeft het in haar Zuiderzee steunwet volkomen genegeerd. Er waarde blijkbaar een geheel andere geest rond in het Departement van Waterstaat, dan in de bureaux van de sub.-commissie B., uit den Zuiderzeeraad. Nu geen waardevermindering noch voor de schuit, noch voor de netten, (de sub.- commissie had die althans voor de schepen opgenomen) geen afdoende regeling voor loonderving bij het volgen van vak of onder wijs; credieten onder zulke bezwarende voorwaarden, dat er groote moed toe be hoort, ze te aanvaarden; uitkeering in geld, die voor de ouderen natuurlijk niet te ver mijden is, moet, zoo zegt de Memorie van Toelichting woordelijk: „Zoo laag mogelijk zijn het bestaansminimum naderen". Ge hebt het dus goed begrepen? Het be staansminimum ls de grens, waarlangs een Zuiderzeevisscher zal moeten leven. Wie de grens overschrijdt zou doodgaan. Dat wenscht de Regeering niet, maar wel moet hij langs de lijn gaan, die dood en leven scheidt Het verloop onder de bemanning der vloot de zucht op andere wijze dan in een ten doode opgeschreven bedrijf zijn brood te verdienen, neemt zulke afmetingen aan, dat tal van bedrijven nu al stilgelegd moeten worden en als dit zoo doorgaat, dan zal nu ontijdig een groot deel der Zuiderzee- visscherij stop gezet moeten worden, zonder dat er eer. regeling voor die stilliggende be drijven getroffen is. Maar is het bij deze stemming der Regee ring, bij de hoogste autoriteit dus, een groot wonder, dat er van de Wet zelf niet veel te recht kan komen en dat die stemming door werkt bij het lichaam, dat de Regeering bij de uitvoering van advies dient, de Generale Cruimissie Wij weten het wel, dat er in dit tso'ïege ook leden zitting hebben, die de vis set-crsbevolking een goed hart toedragen, mai.r wij weten ook dat daarin een veel te groot aantal hooge Departements- en an dere ambtenaren zitting hebben, zoodat er van een soepele toepassing der Wet geen sprake is en er twijfel rijst op uit deze ge heel onvoldoende Wet wel gehaald wordt, wat er nog voor goeds in zit. In het begin van mijn inleidend woord, toen ik wees op het groote verschil tusschen hèt ontwerp van Wet der sub.-commissie B en de huidige steunwet, noemde ik in de eerste plaats uitschakeling van de waarde vermindering van schuit en netten. Inder daad, zoolang deze toestand gehandhaafd blijft, zooals ze nu is, zal geen Zuiderzee visscher bevredigd zijn, ook al was men op andere punten royaal in plaats van krente rig, vooral ook omdat het met zijn be grippen van recht en billijkheid volkomen in strijd is, dat de Regeering dit bezit vrij wel waardeloos maakt, zonder zich verplicht te achten in deze schade tegemoet te komen, geen advocaat in den lande, hoe goed ook van den tongriem gesneden, zal het geluk ken hem het billijke daarvan te doen inzien Immers wat geeft hij er om, of een enkele visscherman, die een n'miw zaakje begint, een sigarenwinkeltje misschien, of 'n steen koolzaakje of nog wat anders. 3 pCt. van die waardevermindering kan krijgen, 20 jaar lang, wanneer hem geen crediet in vol doende mate verleend kan worden. Daarvan kunnen toch zeer enkelen profiteeren. Niet iemand die in loondienst gaat. Practisch al leen zij die een nieuw bedrijf beginnen. Als ik mij niet vergis, is de laatste begrooting der kosten van den grooten af sluitdijk met de kunstwerken, als sluizen, havens enz. op 90 millioen getaxeerd. Mocht het later nu eens blijken, dat de kosten wer kelijk, zeg 95 millioen hadden beloopen, zou er dan wel iemand zijn, die zich daarover eeniszins bezorgd maakt? Het geheeie werk is het laatste op 600 millioen geschat en neem nu eens aan, dat het op 650: mil lioen kwam te staan, zou er dan iemand zijn, die de rendabiliteit van dit werk in twijfel zou trekken? Immers niet. Tegenover die uitgaven zullen enorme directe voordeelen staan; de uitgifte van gronden alleen schatte de Staatscommissie Lovink in 1924 op ruim 600 millioen, terwijl zij de meer indirecte voordeelen op 18 millioen berekende. Bij dergelijke bedragen zinken de simpele millioenen die de visschers meer vragen zoo geheel in het niet, dat ze op het totaal be drag nauwelijks merkbaren invloed zouden uitoefenen. Nu is de wet een klein half jaar dan wel in werking en wat leert de ervaring nu? Dit, dat de ongerustheid der visschers volkomen gegrond blijkt te zijn, want men ontkomt niet aan den indruk, als men de geschiede nis der laatste tijden nagaat, dat èn het departement van Waterstaat èn de Generale Commissie er op uit zijn, zoo het mogelijk is, op de meest bekrompen wijze aan het Wettelijk voorschrift der tegemoetkoming te voldoen, als er tenminste in het geheel geen ontkomen aan is. Maar we geven den moed niet op, omdat we weten, dat zeer veel leden der Volksver tegenwoordigers ons in den strijd voor recht om niets meer, maar ook niet minder bij staan. Dat zouden ze niet doen, als ze onze wenschen overdreven vonden en het recht heeft deze eigenschap, dat hèt wel tij delijk ln zijn loop gestuit- kan worden, maar dat het tenslotte zegeviert. Dat gaat echter niet zonder strijd en als de visschers eens gezind blijven ter bereiking van ons schoone doel dan zal aan ons de overwinning zijn. Tot dien strijd en recht roep ik U bij dezen ook voor de toekomst op. (Luid applaus). Vervolgens voerden verschillende sprekers het woord. Visscher L. Wigbout uit Wieringen sprak over: De nood- en wantoestanden op Wieringen. Voorheen, aldus spr., toen de visscherij op Wieringen werd beoefend zooals dat voor 't afsluiten van het Amsteldiep geschiedde, was de visschersbevolking in financieel op zicht over het algepaeen in geen slechten staat. Het was in 1920 toen het fundament van den dijk door het Amsteldiep was gemaakt, en hiermee begint het ongerief voor de vis schers van West Wieringen hetwelk zich na korten tijd, met het voltooien van den dijk in 1924 ontaarde in financieele schade. Deze schade is op de volgende manier aan te toonen, niet rechtstreeks in cijfers, maar met gegronde argumenten en sprekende fei ten. Met het maken van den dijk is kunstmatig het beste deel van het Amsteldiep voor de wintervisschertj vernield terwijl het overige deel door de natuur ongeschikt is geworden, voor vischterrein. Dit was natuurlijk niet alles; het wulken- vischterrein der visschers van West Wierin gen was vervallen, en er bleef niets anders over dan zich verplaatsen naar het Oosteind den Oever. Moeilijkheden geen gebrek. Het wiermaaien was voor vele visschers tijdens het tijdvak van ongeveer Jupi tot en met half September een goedloonend bedrijf. Er werd altijd een goed weekloon mee ver diend. De wiermaaiers van het Westland wa ren genoodzaakt, toen het Amsteldiep in 1924 was afgesloten, deze werkzaamheden voor goed neer te leggen. Om aan te toonen in hoeverre de exploi tatie van het gemaaide wier is achteruit gegaan, dienen de volgende cijfers: Vóór de afsluiting van het Amsteldiep werden ge middeld 10000 balen zeegras gemaaid, en na 1924 is het gedaald tot ongeveer 2500. Met het wierdrogen, het wier dat aanspoelt, ls het niet veel beter dan met het gemaaide wier. De schelpvisscherij op diep water gaat on tegenzeggelijk naar de maan. De bodem van deze terreinen gaat natuurlijk het Amstel diep volgen, daar er geen voldoende stroo mingen kunnen plaats vinden, en het water zelf zal benoorden den afsluitdijk van dit gehalte worden, door de groote hoeveel heden zoet water welke geloosd zullen wor den door de enorme groote spuisluizen, welke gebouwd zullen worden bij den Oever en nabij Zurich, dat de schelpvisch hier ook niet zal kunnen leven. Wanneer een regeerlngspersoon zich de moeite wil getroosten om een kijkje te ne men in de havens te Wieringen, alsmede op de zolders der betrokken visschers, dan zal deze zich kunnen overtuigen van het mate riaal dat ten doode is opgeschreven, als 'n rechtstreeksch gevolg van het grootsche na tionale werk, ten koste van den visscher man. De visschersknecht L. Harlaar sprak over: Waarneembare schade te Enkhuizen. Er is een Zuiderzeesteunwet aldus spr., doch wat daarmede bereikt wordt is ten eenenmale onvoldoende, zoo als U wel reeds gebleken zal zijn uit wat vroegere sprekers daaromtrent reeds gezegd hebben. Doch dit is voor ons geen reden, om nu met de han den in den schoot te gaan zitten, en af te wachten. Wel hebben wij geen Henri van Wermeskerken die de noodtoestanden on der de visschers, met schrille kleuren in de groote pers schertst, doch daarom zijn zij vaak niet minder hard. Wij zijn thans hier om er zelf van te ge tuigen. Nog enkele jaren en de Afsluitdijk ls ge- eed en de vischtoevoer is totaal afgesneden, reeds nu doen zich de gevolgen in steeds merkbaarder vormen gevoelen en nog wordt -oo goed als niets gedaan. Zeker het pro bleem schijnt moeilijk omdat de visscher niet voor alle werkzaamheden geschikt is, doch met volle medewerking van de Regee ring is er veel te bereiken; het is hun niet te doen om op hun lauweren te gaan rus ten. Zij wenschen zich alleen te bekwamen, voor hun passende betrekkingen, doch kun nen aaarbg gedurende den overgang de Re- geeringshulp niet ontbeeren. De visscher P. Gorter te Medemblik sprak over: De schade door de Zuiderzeewerken. De last, aldus spr., begint reeds ln onze vroeger zoo ruime haven Medemblik waar 't nu, door het voor de Zuiderzeewerken in ge bruik zijnde materiaal, bijna onmoge- is een goede en veilige ligplaats voor onze kleine schuitjes te vinden en meenig onzer heeft reeds op minder aangename wijze ken nis gemaakt met een bak of sleepboot, wat dan natuurlijk heel vaak grootere of klei nere reparaties ten gevolge heeft. Ook de omgeving der haven wordt door die werken voor een groot deel in beslag genomen waar door het drogen en tanen der netten, niet meer naar behooren kan geschieden. Als volgend punt, is voor ons de nieuwe dijk benoorden Medemblik, die reeds meer dan een paar Kilometers lang is en in zee uitsteekt, een ernstig bezwaar geworden. De stroom die er omheen trekt, wordt hoe langer hoe sterker en de zee daardoor steeds woester en holler, vooral bij een flinke bries. Daartegen zijn onze kleine schuitjes, die toch al niets meer zijn wat ze eens waren, evenmin als onze netten bestand. Deze eigenen zich meer voor het kalmere water in de Wieringermeer. En dan, hoe moet het gaan in het begin der ansjovisteelt; als bijna uitsluitend met drijvend want kan worden gevischt; de er varing heeft het reeds geleerd; voortdurend zit 't vol metlosgeslagen rijshout, afkomstig van de Zuiderzeewefkendit werkt niet al leen belemmerend op de vangsten, doch geeft bovendiend nog verscheurd want, dat dan voor reparatie uit het bedrijf moet worden genomen. Visscher B. Kwakman te Volendam sprak over: Verloop der bemanning van de Zuiderzee vloot. Toen er eenmaal, aldus spr., voor goed een begin gemaakt werd met de afsluiting van de Zuiderzee is er door regeeringspersonen en andere autoriteiten de nadruk op gelegd, dat de jongeren uit de Zuiderzecvisschersbe- volking zoo spoedig mogelijk naar iets an ders uit moesten zien. Om ze te bekwamen voor de binnenvaart werden de visscherijscholen langs de Zuider zee met medewerking van de regeering om gezet in vakscholen voor de binnenvaart. Anderen zochten een goed heenkomen naar fabrieken, Zuiderzeewerken of tracht ten zich op andere wijze een nieuw bestaan te verschaffen De gevolgen voor de visschers, eigenaars van schepen blijven niet uit. De beste krachten worden, of zijn aan het bedrijf onttrokken, zocdat een groot ge deelte van de vloot naar zee moet met een bemannning die te oud is of minstens onge schikt voor het vak, zopdat een ieder kan begrijpen dat niet datgene gepresteerd kan worden wat noodig is om de volle 100 pet. noodig voor een loonend bedrijf uit zee te halen. Erger is het evenwel nog, wanneer het verloop van de bemanning zoodanige afme tingen aan gaat nemen, dat er niemand te krijgen is. Al meerdere malen is het tenmin ste bij ons in Volendam gebeurd, dat bot ters aan den wal moesten blijven liggen we gens gebrek aan volk. Dan is er nog een categorie van visschers, hoekers genaamd voor wie het personeel- vraagstuk nog heel wat nijpender is gewor den. Deze visscherij is er op gebaseerd, dat ze uitgeoefend kan worden met voorname lijk jongens. Deze jongens zijn zeer slecht te krijgen. Men gaat dan probeeren met vol wassen volk Dat vraagt evenwel een vast weekloon. Waar nu dit bedrijf een beman ning vraagt van minstens vier koppen zal men terstond inzien, dat voor dit soort vis scherij de schade al zeer groot moet zijn. Dan komt hierbij, dat de zeewaardigheid der schuiten ook langzaam maar zeker ach teruitgaat, daar men huiverig is groots, re paraties te laten verrichten. Nieuwe bótters - zijn er al in geen 10 jaren bijgekomen. Het wordt zoo, dat lang niet met alle weer en wind uitgevaren kan worden. Men kan niet te allen tijde uit de visscherij halen wat er eigenlijk inzit. Zoo doet zich de toestand op het oogen- blik te Volendam vóór, en gerust kan men aanemen, dat deze verschillende vormen van schade door de visschers geleden, zich in meerdere of mindere mate doen gevoelen op de andere visschersplaatsen. Tot regeling van de tegemoetkomingen in deze genoemde en andere schade is de Ge nerale Commissie, die de belangen van de gedupeerden heeft te behartigen. In die Ge nerale Commissie hebben ook twee visschers zitting; ik tv/ijfel er dus niet aan of de door mij bedoelde toestanden zijn aan de Com missie bekend. Maar dan zou ik toch wel eens willen vragen wat die Commissie dan toch eigenlijk wel uitvoert, want van eenige tegemoetkoming in de geleden schade is ons niets bekend. Ik zou dan ook den visschers in overweging willen geven, met alle ons ten dienste staande middelen er bij de Regeering op aan te dringen om in de door mij genoemde schade tegemoetkoming te verstrekken. En wanneer dat aan de hand van deze wet niet mogelijk is wetswijziging ook op dit punt te bevorderen. ook uit de officieele opgaaf der Elburgsche visschersvloot, die voor 1926 een verminde ring aangaf van 28.000 en voor 1921 van ruim 14000, in 2 jaren tijds duseen achter uitgang van 42000. dreven, een der oorzaken zijn geweest, waar- i van den engel, die Jezus in den hof ont- Visscher P. Baas uit Bunschoten over: sprak De toeslag op het bedrijf. Spr. wil hierbij uiteen zetten hoe hij zich de regeling van deze kwestie denkt, al stelt hij op den voorgrond, dat een andere rege ling misschien, ook wel mogelijk is. Ten eerste dan, moet deze zaak plaatselijk onder de oogen worden gezien, want de manier van visschen is langs de Zuiderzee zoo ver schillend en de bedrljfsonkosten en de be- drljfsuitkomsten zoo uiteenloopend, dat een regeling voor alle plaatsen bezwaarlijk ge heel dezelfde kan zijn. Stel bijvoorbeeld, dat een visscher met zijn soort vaartuig en zijn tak van visscherij 3000, bruto besom ming moet maken pm zijn brood te verdie nen. Haalt hij dat bedrag of komt hij er boven dan blijft hij natuurlijk buiten be schouwing. maar haalt hij het niet, dan krijgt hl) voorloopig 20 pCt. of zooveel min der als hij met de 20 pCt. boven de 3000 zou komen. Als hij 2500 verdiende, zou zijn toeslag juist voldoende zijn om de 3000, te halen. Brengt hij het niet verder dan 2000, besomming, dan krijgt hij 400 toeslag en maakt in totaal 2400. Hij heeft dan dus een slecht jaar. Garandeerde men een vast bedrag, dan zou de prikkel wegvallen om zoo veel mogelijk zijn best te doen. - Visscher H. Thijsseling uit Lemmer sprak over: Art. 13 der Zuiderzeesteunwet. In art. 13, aldus spr. wordt er gesproken van een geldelijke tegemoetkoming. Theore tisch klinkt dat heel mooi, maar de practijk is anders, of liever is het niets meer dan Armenzorg. Waar wij als visschers, dikwijls hebben gevraagd om ons goed recht, (scha deloosstelling) spreekt het wel vanzelf, dat door het aannemen van deze wet de Zui- derzeevisschers, ten zeerste waren teleurge steld. Art. 13 is dan ook volslagen vreemd, van alle recht en billijkheid, om maar niet van die andere art. te spreken. Het komt alleen niet aan de wenschen der visschers tegemoet, maar zelfs in geenen deele aan de als een uiterst minimum te be schouwen voorstellen van de Sub. Commis sie B. uit de Zuiderzeeraad. Dagelijks zien wij de rookwolken uit de zware baggermachines over het water, waar wij ons brood verdienen, en wij als visschers weten heel goed dat het versnelde tempo van de werken, ook onze armoede in sneller tempo nader brengt. Millioenen worden er aan besteed, wij kunnen er ons bij neerleg gen, maar bitter weinig voor de visschers om hen voor broodgebrek te vrijwaren, daar kunnen wij geen vrede mee hebben. Nadat nog visscher W. S. Visser uit Laaxum gesproken had over de toepassing van de steunwet, vooral in verband met het ver schaffen van een anderen werkkring aan de jonge visschers, voerden nog eenige aanwe zigen uit de zaal het woord. De eenige vrouwelijke aanwezige, een vis- schersvrouw uit Harderwijk zeide Ik wou eens zeggen, dat wij visschermen- schen veel meegemaakt hebben, dat wij nooit gebedeld hebben, maar dat de toestand zoo wordt ot eigenlijk al is, dat ik hoop, dat on ze Koningin en de minister eens een hartig woordje met elkaar zullen wisselen om tot een besluit te komen en wat te doen! Wat ik hier allemaal voor naars gehoord heb, dat is allemaal waar dat kan ik gerust getuigen en om dat te doen ben ik hier. Een 73-jarige visscher uit Marken zeide oa.: De regeering praat tegen ons, zooals ik tegen een zieke doen zou. 't Zal wel gaan. Jft komt er wel door, zegt de mond, maar het hart gelooft er niet veel van; als ik van mijn zieke thuis gekomen ben, en ik hoor dat hij dood is, dan zeg ik: „Dat dacht ik wel!" Zoo doet nou net de regeering! Ten slotte vatte de secretaris van den vis schersbond „St. Petrus" al het gesprokene samen en stelde de volgende motie voor: v Motie De Zuiderzeevisschers in grooten getale bijeen in Bellevue te Amsterdam, daartoe opgeroepen door het Centraal Comité en den Visschersbond „St. Petrus", gehoord, de be sprekingen omtrent de bepalingen van de Zuiderzeesteunwet en de toepassing daar van constateeren, dat deze te eenen male onvoldoende zijn en verre blijken beneden de verwachtin gen die zij redelijkerwijze mochten koesteren; dat met name het gemis van een billij ke vergoeding voor de waardevermindering van schuit en netten een grievende belee- diging is van het rechtsgevoel; dat verder ook de bepalingen omtrent onderwijs, crediet en geldelijke tegemoetko ming dringend verbetering vorderen; dat een -en ander niet te verkrijgen is met deze gebrekkige Zuiderzeesteunwet, waarom zij met den meesten nadruk verkla ren, dat wetswijziging een gebiedende eisch van rechtvaardigheid is: Besluiten deze motie ter kennis te brengen van de Regeering, de leden van de Staten Generaal en de Centrale Commissie en ze te publi- ceeren in de Pers. Deze motie werd aangenomen. Met een woord van opwekking sloot de voorzitter de vergadering. om de Zoon Gods ter dood werd overgeleverd en nu nog uit zich dienzelfden dood met zcjfae smarten en angsten Cnristus zouuen aandoen. Immers, elk daarvan wordt geacht op zijne wijze het lijden des Heeren te vernieuwen moette, op zich nemen. In deze gedachten vonden hun oorsprong de broederschappen van vrome mannen, door den Heiligen i Stoel goedgekeurd en met aflaten verrijkt, die ook willen uitboeten door bepaalde ge- I beden te verrichten en zich toe te leggen op „Zij kruisigen opnieuw voor zich den Zoon de beoefening der deugd. Uit deze gedachte Gods en stellen Hem ten toon' Alsook om onze zonden, die wel toekom- zijn ook ontstaan de acten van eerherstel i en de plechtige toewijdingen, die niet alleen stig waren maar voorzien. Christus' ziel ten I geloovigen voor zichzelf doen, maar door doode bedroefd is geworden, dan is ook on- i heele parochies, bisdommen en staten overal getwijfeld een zeker vertroosting begonnen 1 gedaan worden. vanwege onze eveneens voorziene voldoening I Derhalve, Eerbiedwaardige Broeders, zoo toen „riem een ^ngei van den hemel ver- als het gebruik der toewijding aan het scheen", om Zijn door walg en angsten be- Goddelijk Hart, dat, uit een nietig begin drukt Hart te vertroosten. ontstaan, zich langzamerhand verspreid En aldus kunnen en moeten wij dat Al-hceft en ten sIotte door den Apostolischen lerheiligst Hart, dat door de zonden der on- 1 stoel bevestigd werd, zoo ook willen Wij dankbare menschen onophoudelijk wordtvan hal te de vrome gewoonte van boete en gewond, ook nu nog op een veel wonderbare,eerherstel, vroeger reeds beoefend, door Ons maar toch werkelijke wijze troosten. Immers j aP°st0*isch gezag bekrachtigen en Wij gelijk ook in de heilige Liturgie wordt gele zen, door den mond van den Psalmist be klaagt Christus zich erover, dat Hij door Zijn vrienden is verlaten: „Smart verwacht te Mijn Hart en ellende. Ik wachtte op een wenschen vurig, dat ze overal ter wereld meer en meer ingang zal vinden. Daarom bepalen en bevelen Wij, dat jaarlijks, op het feest van het H. Hart, dat Wij hierbij tot den graad van dubbel eerste klas met octaaf verheffen in alle deelnemer in Mijne droefheid en daar was k~erken> over de 5eheele wereld, een acte er geen; op een vertrooster en Ik vond er V£m eerhsrstei, die overal gelijkluidend zal Visscher over: A. van Doorn te Elburg sprak Ervaringen aan den Z.O. wal. Sinds de afsluiting van het Amsteldiep, dringt de stroom, die nu om Wieringen heen moet, niet meer zoo diep in de kom der Zuiderzee binnen, met als gevolg dat nu het afstroomend IJselwater daar vrij spel heeft en den boventoon voert. Hierdoor heeft een ontzilting van het water plaats met afs ge volg een vermindering van den vischstand; want het is van algemeene bekendheid dat haring, spiering en ansjovis zich niet op houden in water dat overzoet is. Vooral de spieringvisscherij, aldus spr., was voor de afsluiting van het Amstel diep voor ons een voorname bron van in komsten Doch dezen winter kwam ze zoo sporadisch voor op ons vischterrein, dat wij er niet op hebben kunnen visschen. Dat de visscherij in den Z.O. hoek door de afsluiting sterk is achteruitgegaan blijkt Over Eerherstel aan het Allerheiligste Hart van Jezus (Vervolg) Inderdaad, juist de geest van uitboeting of eerherstel, is altoos in de vereering van Jezus' Allerheiligst Hart op den voorgrond getreden en niets is meer overeenkomstig den oorsprong, 't karakter, den geest en de practijken dezer devotie, gelijk 't verhaal dei- gebeurtenissen, de Heilige Liturgie en de da den der Pausen bevestigen. Immers, toen Christus Zich aan Mar- garetha Maria openbaarde en haar Zijn on eindige" liefde toonde,, klaagde Hij tevens, als was Hij diep in droefheid, over zooveel en zoo grooten smaad, door de ondankbare men schen Hem aangedaan. Mochten die woor den diep in de harten der vromen geprent zijn en nooit vergeten worden: „Ziehier dat Hart zoo sprak hij dat de menschen zoozeer bemind heeft en hen met alle soort van weldaden heeft overladen en dat voor zijn oneindige liefde niet alleen verzuim van dankbaarheid krijgt, maar ook versmadingen en deze zelfs door hen somtijds aangedaan, die tot een bijzondere liefde verplicht en gehouden zijn." Om deze schulden uit te boeten, beval Hij vele andere zaken aan en wel vooral, wat Hem zeer aangenaam was; dat de menschen in denzelfden geest van uitboeting aan het Offer des Altaars zouden deelnemen de z.g. Communie van Eerherstel dat zij ge durende den tijd van een uur akten van eer herstel en-gebeden zouden verrichten het met zooveel recht „Heilig uur" genoemd. Deze oefeningen van godsvrucht heeft de Keflc niet alleen goedgekeurd, maar ook met ruime geestelijke gunsten verrijkt. Maar, vraagt men, hoe kunnen dergelijke oefeningen van eerherstel den troost ver schaffen aan Christus, die volmaakt geluk kig in den hemel regeert? Met St. Augus- tinus' woorden (in Joh. tract. XXVI 4), die op dit geval juist slaan, antwoorden wij; „geeft mij iemand die bemint, en hij be grijpt. wat ik bedoel." Immers, als' degenen, die God beminnen, in hun overwegingen terugzien in 't verle den, schouwen zij in den geest Christus, lij dend voor den mensch, in diepe smart, het hardste lot verdurend „voor ons menschen en voor ons heil", bijna verpletterd onder droefheid, angsten, smaad, ja zelfs „verbrij zeld om onze misdaden." En dit alles overwegen de vrome zielen des te meer naar waarheid omdat de zondenen misdaden der menschen, op lederen tijd be- geen. Hierbij komt, dat het uitboetend lijden van Christus vernieuwd en in zekeren zin voortgezet en aangevuld wordt in Zijn mys tiek lichaam, dgt de Kerk is. Immers, om weer de woorden van den H. Augustinus te gebruiken: „Christus heeft geledén al wat Hij heeft moeten lijden; aan de maat van Zijn lijden ontbreekt niets meer. Dus is zijn lijden vervuld, maar in het Hoofd: er bleef nog oVer lijden van Christus in Zijn lichaam." Dit heeft de Heer Jesus zelf zich gewaardigd te kennen te geven, toen Hij tot Paulus, die „nog bedreigingen en doodslag tegen de leerlingen ademde" de woorden sprak: „Ik ben Jesus, Dien gij vervolgt', waarmede Hij duidelijk te verstaan gaf, dat door de tegen de Kerk verwekte vervolgingen het Goddelijk Hoofd zelf der Kerk bestre den en mishandeld wordt. Met volle recht dan ook verlangt de in Zijn mystiek lichaam nog lijdende Christus ons tot deel- genooten te hebben in zijn uitboeting. Ln dat vereischt ook reeds ons nauw verband rnet Hem; want daar wij „het lichaam van Christus en leden van het lid zijn", moeten al de ledematen met Hem lijden al wat het Hoofd lijdt. Hoezeer echter zulke uitboeting of eer herstel vooral in onzen tijd dringend noodig is, zal iedereen duidelijk zijn, die over deze zooals wij in 't begin gezegd hebben, „in boosheid gestelde wereld" den blik des gees- tes laat gaan. Immers van alle kanten stijgt een geroep op van volkeren, dit tot ons verzuchten, wier vorsten of bestuurders waarlijk zijn opgestaan en te samen geko men tegen den Heer en tegen Zijne Kerk" In die landen zien wij alle goddelijke en menschelijke rechten vertrapt worden. Kerkgebouwen worden neergehaald en ver woest, kloosterlingen en godgewijde maag den uit hun woonsteden verdreven en met smaadwoorden en mishandelingen, met uit hongering en kerkerstraf gekweld. Scharen van jongelingen en jongedochters worden aan den schoot der Moederkerk ontrukt en gebracht tot afzwering en vervloeking van Christus' naam en tot de ergste misdadige uitspattingen. Geheel het Christenvolk, hevig beangstigd en uiteengeslagen, verkeert in voortdurend gevaar voor afval van het geloof of voor een allerwreedsten dood. Dit zijn dingen zoo droevig voorzeker, dat men zou kunnen zeggen, dat door dergelijke ge beurtenissen reeds nu aangekondigd en voorspeld wordt het begin der ellende dat zal brengen „de man der zonde, die zich verheft boven al wat God heet of vereerd wordt." Maar nog meer valt het te betreuren, Eerbiedwaardige Broeders, dat er onder de geloovigen zelf, die door het bloed van het Onbevlekte Lam in het doopsel zijn "gerél- :jigd en met de genade verrijkt, zoovéél menschen van iederen sand gevontden wor den, die lijdend aan een ongelooflijke on wetendheid omtrent den godsdienst en met valsche leeringen besmet, hun leven in de netten der ondeugden verstrikt, ver van het huis des Vaders doorbrengen, een leven, niet door het licht van het ware geloof be- sraald, niet door de hoop op de toekomstige gelukzaligheid verzoet, niet verkwikt of ge koesterd door de warmte der liefde, zoodat het werkelijk ls alsof zijn in de duisernis en schaduw des doods gezeten zijn. Bovendien verbreidt zich onder de geloo vigen een onverschilligheid voor de kerke lijke tucht en de oude instellingen, waarop geheel het christelijk leven steunt, waardoor de gezins-gemeenschap geregeld en de heiligheid van 't huwelijk beschermd wordt: de opvoeding der kinderen wordt volslagen verwaarloosd of door al te weeke troetelarij bedorven en zelfs ontneemt men de Kerk de mogelijkheid de jeugd christelijk op te voeden. De christelijke eerbaarheid wordt in het leven en in de kleeding Vooral dei- vrouw jammerlijk, vergeten; naar voorb- gaande goederen heerscht een teugellooze begeerte in zaken van politiek kent men geen perken, volksgunst wordt nagestreefd buiten alle wet om, het wettig gezag wordt afgebroken en ten slotte het Woord Gods wordt veracht, waardoor het geloof zelf aan het wankelen of in allernaast gevaar wordt gebracht. Bij deze rampen komt nog om zoo te zeggen als toppunt zoowel de lafheid en zorgeloosheid van hen, die als <ie slapende en vluchtende leerlingen, wankelend in het geloof, door angsten bedrukten of door Satans trawanten omsingelden Christus jammerlijk aan zijn lot hebben overgela ten, alsook de trouweloosheid van hen, die het voorbeeld van, den verrader Judas vol gend, vermetel en heiligschennend van het altaar proeven of naar het kamp der vijan den overloopen. En op deze wijze bekruipt zelfs tegen wil en dank de ziel de gedachte, dat reeds nader komen de tijden waarom trent Onze Heer heeft voorspeld: „En om dat de ongerechtigheid overvloedig is ge worden, zal veler liefde verkoelen." Wanneer de geloovigen dit alles vroom overwogen zullen hebben, kan het niet uit zijn, en waarvan Wij het voorbeeld aan dezen brief toevoegen, zal gebeden worden, waarin Wij al onze zonden betreuren en waardoor de geschonden rechten van onzen Oppersten Koning «Christus en onzen liefde vollen Heer hersteld zulen worden. Wij kunnen er niet aan twijfelen, Eerbied waardige Broeders, dat uit deze nu voor de geheeie Kerk voorgeschreven godsdienstige plechtigheid vele en verheven weldaden zul? len voortvloeien ,niet alleen voor de indivi- dueele menschen maar ook voor Kerk, staat en huisgezin, zoofels onze Goddelijke Verlos ser aan Margarëtha Maria beloofde, „dat allen, die Zijn Hart aldus zouden eeren, met een overvloed van hemelsche genaden zou den overladen worden". De zondaars toch „opziende naar Hem, Dien zij doorstoken hebben", bewogen door de weeklachten en tranen van de geheeie Kerk, vol droefheid over de beleedigingen, welke den Oppersten Koning aangedaan worden, „zullen naar het Hart terugkeeren", opdat rij niet, in hun zonden volhardend, als zij Hem, Dien zij bestreden hebben „op de WplKèn des hemels zien komen" te laat en tevergeefs over Hem zullen weeklagen. De rechtvaardigen echter zullen nog meer gerechtvaardigd en geheiligd worden en zich geheel en al met nieuwen ijver aan den dienst van hun Koning, Dien zij zoo ver acht en bestreden, met zooveel beleedigingen overdekt zien, wijden. Maar vooral zullen zij tot ijvpr om het heil der zielen te bevorderen ontbrand worden, daar zij voortdurend die vraag van het Goddelijk slachtoffer voor oogen zullen houden: „Welk nut is er in Mijn Bloed?" maar ook de vreugde, welke voor dat Goddelijk Hart van Jezus zal ont staan „over één zondaar, die boetvaardigheid doet." En dit' vooral wenschen Wij en Ons vu rigste verlangen is, dat het zal geschieden, dat de rechtvaardigheid Gods, -welke ter vrille van tien rechtvaardigen alle bewoners van Sodoma vol barmhartigheid zou ge spaard hebben, te eer het geheeie mensche- lijk geslacht zal sparen, als zij smeekend wordt aangeroepen en gelukkig voldaan wordt door de gemeenschap der geloovigen, in verbinding met haar Bemiddelaar en Hoofd Christus als Plaatsvervanger en Woordvoerder van alle smeekenden. Mogen deze wenschen en voorschriften de welwillende goedkeuring hebben van de zoete Maagd en Moeder Gods, die, daar zij ons Jesus den Verlosser gegeven heeft, Hem heeft opgevoèd èn bij het Kruis Hem als offer opdroeg, door de wonderbare verbin tenis met Christus en door een geheel bij zonder voorrecht van Christus, als de Eer- herstelster geldt en godsvruchtig aangeroe pen wordt. Vertrouwende op haar voorspraak bij Christus, Die, Jsrwijl Hij zelf de eenige „Be- midcleïaar fttrssiSïÉn God en de menschen" is Zijne Moeder tot voorspreekster voor de zondaren en uitdeelster en bemiddelares der genade uitverkoren heeft, verleenen Wij U, Eerbiedwaardige Broeders, en de geheeie aan Uwe zorgen toevertrouwde kudde, als onder pand der hemelsche gaven en als bewijs van Onze vaderlijke liefde, uit geheel Ons hart den Apostolischen Zegen. Gegeven te Rome, bij St. Petrus, den 8sten Mei 1928, het zevende jaar van Ons Ponti ficaat. PIUS P. P, XI. Eerherstellend gebed Allerliefste Jesus, Wiens liefde, welke over de menschen is uitgestort, met zooveel vergetelheid, verwaarloozing, verachting en ondankbaarheid beantwoord wordt, zie ons hier voor uw altaren neergeknield, om zoo veel menschelijke zorgeloosheid en slecht heid, zooveel beleedigingen, waardoor IJw allerbeminnelijkst Hart allerwegen bedroefd wordt, door een bijzonder eerbewijs weer goed te maken. Echter, daar wij weten, dat ook wij ons j vaak aan zooveel onwaardigheid hebben schuldig gemaakt, waarover wij nu 't diep ste berouw gevoelen, smeeken wij op de eer ste plaats Uwe barmhartigheid voor ons zelf af, bereid om door een vrijwillige boete goed te maken, niet alleen de misdaden, welke wij zelf bedreven hebben, maar ook die van hen, die verre van den weg des heils dwa len, ofwel, hardnekkig in hun ongeloof, wei geren U als Herder en Leider te volgen, of wel de beloften van het Doopsel met voeten tredende, het zoete juk van Uw wet afge worpen hebben. Deze betreurenswaardige misdaden willen wij alle uitboeten, voor elk afzonderlijk wil len wij U eerherstel brengen: de ongebon denheid cn de schandelijkheden van het particuliere leven en van de beschaving; de valstrikken, welke worden uitgezet om de zielen der onschuldigen te verleiden; de schending der feestdagen; de afschuwelijke vloeken tegenover U en Uw Heiligen; de be schimpingen van Uw Plaatsbekleeder op aarde en den priesterlijken stand, de ver waarloozing van een de ontzettende heilig schennissen jegens het Sacrament zelf Uwer Goddelijke liefde en ten slotte de openbare ,„f misdaden der natiën, welke zich tegen de blyven, dat zij ontvlamd van liefde tot den rechten en het ieerge-ag van de door u in- lilriftnrifiTi 7In.licma.lrpr mpt ernntprpn rwpr gestelde Kerk verzetten. O, konden wij door ons eigen bloed zoo vele misdaden uitwisschen! Intusschen bie den Wij U, om de geschonden Goddelijke eer te herstellen, de, voldoening aan, welke Gij sens aan het Kruis den Vader aangeboden hebt en welke Gij nog dagelijks op de alta- i ren wilt hernieuwen, in vereeniging met de lijdenden Zaligmaker, met grooteren ijver i hun eigen zonden en die van anderen zul len uitboeten, Christus eerherstel zullen brengen en het heil der zielen zullen be vorderen. Voorwaar het woord van den apostel: „Waar de zonde overvloedig was, daar zal de genade nog overvloediger zijn," kan op boetedoeningen vande H. Maagd* Maria, worden, want bij het toenemen van de slechtheid der menschen is ook op wonder bare wijze, door den bijstand van den Hei- Van allle geloovige christenen. En wij beloven U van ganscher harte, de vroegere zonden van ons zelf en van ande- ligen Geest, het getal der geloovigen vanren en de onverschilligheid tegenover, zoo- beiderlei kunne vermeerderd, die met grooten ijver het Goddelijk Hart voor zoo- I veel beleedigingen eerherstel trachten te i brengen, ja zelfs zich aan Christus als slachtoffer aanbieden. I Immers, indien men datgene, wat wij in het voorafgaande gezegd hebben, bij zich zelf overweegt, kan het niet anders, of men zal niet alleen de zonden verafschuwen als het grootste kwaad en dus vermijden, maar zich ook gèheel overgeven aan den wil van God, en er naar streven om de beleedigde majesteit Gods door voortdurende gebeden, door vrijwillige boetedoeningen en door het geduldig verdragen van ons door God ge zonden leed en tegenslag eerherstel geven. Deze gedachte is dan ook de grondslag geweest van het ontstaan van de vele orden voor mannen en vrouwen, die in heiligen naijver, nacht en dag, als het ware de taak eeuwen. Amen. voel liefde zooveel in ons is, met de hulp Uwer genade goed te maken door een vast geloof, door reine zeden des levens, door een volkomen naleving van de evangelische wet, vooral van de liefde. Wij beloven U, dat wij zooveel mogelijk zullen trachten de beleedigingen, welke men U zou kunnen aandoen, naar onze krachten te verbinde- -en en zoovelen als ons mogelijk is tot Uwen dienst te breneen Aanvaard, allerliefste Jesus, door de tus- -henkomst van de Eerherstellende H. Maagd Maria, de vrijwillige hulde van dit eerherstel. En laat ons. geholpen door de "roote genade der volharding, tot onzen dood getrouw, in Uw dienst voortleven, op dat wij allen eens in het vaderland komen, waar Gij met den Vader en den H. Geest leeft en heerscht, God in de eeuwen der

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 14