Landbouw en Visscherij DE VIERDE VERGADERING VAN DEN PARTIJRAAD DER R.-K. STAATSPARTIJ ■o* Vereeniging van ambtenaren der gemeente-financiën De veenbranden in Drenthe Ned. vereeniging tot bescherming van dieren Verantwoording van gemeentegeld en KUNST EN KENNIS Jan Musch Een werkverbod Ned. Tooneelverbond De uitvoer van veezuivel- en landbouwproducten en Wijziging der Ongevallenwet der Land- en Tuinbouw- ongevallenwet Minimumloonen in het Landbouwbedrijf Enschede's markt geschorst Kon. Ned. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde KERKNIEUWS Mgr. dr. Jan Olav Smit in Nederland GEMENGD NIEUWS Te ver m zee Hoe Iaat zou 't zijn? Voor Allen die Sukkelen Mijnhardt's Laxeertabletten De vergadering van Zaterdagmorgen was aanmerkelijk beter bezet dan die van den vorigen avond, ook woonden meer Kamer leden de vergadering bij. Berichten van verhindering waren inge komen van prot. mr. Aalberse, de heeren v. Melgeren, Visman, Kampschörer, prof. v. d. Grinten, fr. P. J. Asselberg en Jos Dekker. Voorzitter was wederom prof. dr. Mgr, Nolens. Bespreking Prae-adviezen In deze vergadering was aan de orde de bespreking over de vier prae-adviezen over de taak van den wetgever in den tegen woordigen tijd ten aanzien van de ver houding tusschen werkgever en werknemer in he bedrijfsleven, uitgebracht door de heeren Dr. v. Beurden, Kuijper, prof. dr. Baaymakers en mr. P. L. Steenberghe. In verband met het besluit van de vo rige vergadering werd eerst het woord verleend aan de adviseerende leden. De heer ANDRIESSEN (adviseerend lid) Juicht het toe, dat het partijbestuur dit belangrijke onderwerp op de agenda heeft gezet. De kapialistische geest, die m het bedrijfsleven nog vaak overheerschend is, maakt het dringend noodig, dat van de verhoudingen van werkgevers en werkne mers meer derk gemaakt wordt. Spr. con stateert een groot verschil tusschen de prae-adviezen van de drie eerste prae- adviseurs en dat van den laatsten, mr. Steenberghe. De drie eersten houden aan op publiek rechtelijke bedrijfs-organisatie, de laatste stuurt voor verbetering der verhoudingen pan op het collectief arbeidscontract. In dit laatste nu, hoezeer het onder de huidige omstandigheden nuttig werk kan verrichten, ziet spr niet het ideaal om tot een geaonde oplossing der verhoudingen onderling te komen, vooral ook, omdat het leidt tot machtsuitingen. De principieele bezwaren, die mr. Steen berghe heeft tegen publiekrechtelijke be drijfsorganisatie, worden door spr. niet ge deeld, de absolute eigendom van den werk gever over de productiemiddelen ontkent spreker. De heer v. d. MEIJS (adviseerend lid) bestrijdt eveneens het prae-advies-Steen- berghe, er op wijzende, dat het in de maat schappelijke groepen volgens Christelijke opvattingen niet aangaat in de productie der goederen alle bevoegdheden in handen van één persoon of één groep van perso nen te leggen. Trouwens ook de prae-advi- seur erkent eenige gemeenschappelijke be voegdheden. De vraag ls echter, hoe die gemeenschappelijke bevoegdheden moeten worden verdeeld. De meening, door den heer Steenberghe ln zijn prae-advies neergelegd, is een ster ke bestrijding der publiekrechtelijke be drijfsorganisatie, o.m. op grond van de onderstelling, dat dit zou moeten leiden tot socialisatie. Ook acht hij, dat door publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de persoonlijke eigen dom van den werkgever in het gedrang zou komen. Beide onderstellingen moet spr. ernstig bestrijden. In het advies van mr. Steen berghe worden aan zijn mede-prae-advi- eeur Kuijper dingen ln de schoenen ge schoven, waaraan hij nimmer heeft ge dacht, zelfs niet kan gedacht hebben. Spr. zou mr. Steenberghe willen vragen waarop zijn bewering steunt, dat publiek rechtelijke bedrijfsorganisatie in strijd zou zijn met de Christelijke opvattingen van het eigendomsrecht. Bij welken Kerk vader of ln welke encycliek of bij welken katholieken socioloog heeft hfl dat gevon den? Het kan voor de vergadering en voor het partijbestuur nuttig zijn, dit te weten. Ten slotte noemt spr. een bindend ver klaring van de CAO. die mr. Steenberghe voorstaat feitelijk een paskwil. De heer VERSCHURE (adviseerend lid) vraagt zich af of het in 1928 bij de huidige verhouding tusschen werkgever en werkne mers, bij de huidige loonen en sociale voor zorgen nog noodig is om zulke ingrijpende wijzigingen ln het bedrijfsleven te verdedi gen. Als spr. bedenkt hoe de toestand van den werknemer thans is ln vergelijking met van voor een dertig Jaar, dan begrijpt hij niet dat praeadviseurs kunnen spreken van "n gewapenden vrede, van arbeidsverhoudin gen, die niets Christelijks hebben enz. Spr. zelf heeft als werkgever met vreugde mede gewerkt aan de verbetering van tal van ar beidstoestanden. Dat de collectieve arbeids overeenkomsten (CAO.) slechts dingen zijn die een gewapenden vrede veroorzaken moet spr. ten stelligste tegenspreken. De wijze waarop die C.A.O. niet alleen gesloten, maar ook telkens vernieuwd worden zijn bewijs, dat ef geregeld overleg tusschen arbeiders en werkgevers plaats heeft. Spr. waarschuwt de R.-K. Staatspartij zich wel tweemaal te bedenken alvorens te besluiten om op korten termijn ln te grijpen ln de bestaande ver houding tusschen werkgevers en werkne mers. De heer KORTENHORST (adviseerend lid) wil een enkel woord zeggen over het prae-advies van prof. Raaymakers. Hij be strijdt de meening, dat hier stakingen en uitsluitingen aan de orde van den dag zyn. Er zijn er wel, maar ln verhouding tot de afgesloten contracten zijn er zoo goed als niet. Ook de meening van prof. Raaymakers dat de C. A. O.'ers uit den tijd zouden zijn, moet spr. ernstig bestrijden. Het aantal col lectieve arbeidscontraten neemt steeds toe en het aantal werklieden onder die contracten werkende ls veel grooter dan 't aantal leden der arbeidsorganisaties. Het failliet van de C. A. O. dat prof. Raaymakers ziet, ziet spreker niet. Dan komend tot de door den prae-adviseur voorgestane bedrijfsorganisa tie merkt spr. op, dat deze zich toch niet zal kunnen bezig houden met de loonpoli tiek zonder zich ln te laten met het vraag stuk der kapitaalvorming, terwijl ook de ri sico van het bedrijf niet geheel langs haar heen zal kunnen gaan. De heer v. SPAENDONCK (advls. lid) is door het prae-advies van prof. Raayma kers zeer teleurgesteld geweest. Hij heeft daar niet in gevonden een practische uit eenzetting der zaak. De prae-adviseur beziet de zaak alleen vanuit het ideëele standpunt van het beginsel. Spr. vraagt zich af of prof. Raaymakers ook maar iets zich op de hoogte heeft gesteld van den werkelijken toestand ln het bderijfsleven. Zoo moet spr. beslist ontkennen, dat ln de arbeidsverhoudingen het vuistrecht beslist en dat stakingen aan de orde van den dag zijn. Er komen wel eens (volstrekt niet zoo dikwijls) conflicten voor, maar zoowel bij de werkgevers als bij de werknemers bestaat een streven al die conflicten door onderling overleg op te hef' fen. De heer LOERAKKER (adviseerend lid) betoogt, dat de toestanden met het collec tleve arbeidscontract, speciaal in het land bouwbedrijf niet zoo rooskleurig zijn als door verschillende sprekers ls uiteengezet. Dat niet Veel meer conflicten plaats vinden, vindt niet zelden zijn oorzaak ln de onmacht van een van beide partijen om den strijd aan te binden. In de huidige omstandigheden vindt spr. ongetwijfeld de C. A. O. heel nuttig en hij zou ze niet gaarne willen missen, maar gestreefd moet toch worden naar een bete ren verhouding en die betere verhouding is omschreven in de prae-adviezen van de drie eerste prae-adviseurs. De heer SPIT (den Haag) constateert zoowel in wat de prae-adviseur Steenberghe I schrijft als in wat door de heeren Korten- horst en v. Spaendonk gezegd is, een tegenstrijdigheid met de encycliek Rerum Novarum. Beiden gaan lijnrecht in de lijn van het liberale individualisme. De heer HENDRIKS (Amsterdam) con stateert dat alle prae-adviseurs het erover eens zijn, dat de Staat in de arbeidsver houdingen een taak te vervullen heeft. Reeds hebben we vele sociale wetten en een voor zichtig vooruitgaan op dezen weg verdient aanbeveling. Daarnaast staat echter de vraag in hoeverre de Staat heeft in te grijpen in de meer intieme arbeidsverhoudnigen. Het wil spr. voorkomen dat hier niet de Staat, doch de persoonlijke vrijheid van werk nemer en werkgever te beslissen hebben hoe hun onderlinge verhoudingen geregeld zullen zijn. Nu weet spr. wel dat die vrij heid vaak gedwongen is in een bepaalde richting te gaan, doch dat werkgever en werknemer altijd zoo scherp tegenover el kaar staan als dé heer Loerakker heeft be toogd, dat de onmacht van den een door den ander zou worden misbruikt en steeds misbruikt dit moet spr. pertinent tegen spreken. Spr. heeft in het debat van heden tot zijn verwondering weinig gehoord over het prae-advies van dr. v. Beurden en toch vindt hij dit uit de heden voorgezette spijslijst het meest aanbevelenswaardige ge recht, omdat in de stellingen van dezen ad viseur het best de taak van den wetgever is omschreven. Spr. vindt het verkeerd dat de C. A. O.'s besproken worden zooals in het begin van de vergadering gedaan is. Het arbeidscontract heeft in het verleden veel nut gesticht doet het nog en kan het in de toekomst nog meer doen indien men slechts kon krijgen een bindend verklaring van hare bepalingen en verplichte arbitrage. De heer BRANDSMA (Zwolle) vraagt zich af of een nieuwe wetgevende macht noodig is om al de Idealen te bereiken die prae-adviseurs schetsen. Zou uitbreiding en vergaande uitbreiding van de huidige soci ale wetgeving niet evengoed de noodige ver beteringen brengen? De heer KLEIN (Haarlem) zou wenschen, dat de vier heeren prae-adviseurs eens bij elkaar konden komen om uit de vier ad viezen één gemeenschappelijke conclusie op te bouwen. Maar wat ook het eindresultaat van deze bespreking zal zijn en wat ook op het volgend partijprogram zal komen te staan, spr. hoopt dat met kracht aan de verwezenlijking daarvan gewerkt zal worden. De heer HELLENBERG HUBAR (Den Haag) constateert, dat de prae-adviseurs het ook hierover eens zijn dat de bindend verklaring van het collectief arbeidscontract een der middelen is om een betere verhou ding tusschen arbeider en werkgever te scheppen. Maar spr. vraagt zich af of die verdere gebondenheid in de practijk wel gunstig zal werken. Vervolgens vraagt hü of de wetgever hier een regelende taak heeft. Hij wijst daarbij op het collectieve contract in de grafische vakken, waar men zeer ver doorgevoerde bepalingen heeft vastgelegd. Aan de hand van wat daar geschiedt be toogt spr., dat het mogelijk moet kunnen zijn, dat de wetgever in het algemeen be lang regelend optreedt. Hierna wordt gepauzeerd. NAMIDDAGVERGADERING. De prae-adviseurs aan het woord. In de middagvergadering werd het woord gevoerd door de verschillende prae-advi seurs. Dr. v. BEURDEN de eerste der prae-advi seurs begint met te -zeggen, dat het moeilijk is te debatteeren over appreciaties. Het getal werkstakingen is in den laatsten tijd erg laag geweest zegt men, maar moet een der oorzaken daarvan niet gezocht worden in de goede werking der arbeidsgeschillen-wet, juist iets dat gaant ln de richting van wat prae-adviseur wil? Toch mag uit het aantal stakingen geen conclusies worden opge bouwd dat het in de verhoudingen tusschen patroon en arbeider nu zoo goed er voor staat. Het aantal stakingen of uitsluitin gen zou zeker grooter geweest zijn als niet één van beide partijen of beide partijen zich onmachtig gevoelde om den strijd aan te binden. Er is gezegd dat de Dultsche Rijksregee- ring graag van de bindendverklaring der scheidsrechtelijke uitspraken af zou willen, maar waarom maakt dan de Rijksre- geering zoo vaak gebruik van dit scheidsge recht? Spr. wijst hier op den toestand in Nieuw Zeeland. Daar waren eerst de werknemers, later de werkgevers tegen die bindende scheidsrechtelijke uitspraken gekant, doch thans werkt het stelsel daar tot beider ge noegen. Zoo verwacht spr. ook voor ons land heel veel nut voor een bindend verklaring van de C. A. O. De heer KUIJPER, de tweede prae-advi seur is evenals zijn voorganger slechts wei nig in het debat aangevallen; de groote bul kwam neer op de beide laatste prae-advi seurs. Spr. weet niet of hi) zich daarover al dan niet moet verheugen. In het onbe sproken laten van zijn prae-advies kan hij zoowel zien een bewijs dat zijn advies zoo gedegen is dat er weinig tegen in te brengen is, maar hjj kah er ook een bewijs in zien, dat men het de moeite niet waard vindt om er veel van te zeggen. Spr. heeft met be langstelling het geheele debat gevolgd en hij meent dat men niet zoo ver van elkaar staat als dat op het eerste gezicht wel lijkt. Als de ontwikkeling van de verhoudingen tusschen arbeiders en werkgevers in de toe komst doorgaat, zooals die zich in de laatste vijf en twintig jaar ontwikkeld heeft, dan voorziet spr. dat er binnen afzienbaren, toekomst komen twee groote machten die rechtstreeks tegenover elkaar staan. Men moet vooral bij deze bespreking niet verge ten, dat er in Nederland heerscht een ka tholieke geest onder werkgevers en werkne mers, er bestaat ook een liberale geest onder de werkgevers en een socialistische geest on der de werknemers. En als men nu dien libe ralen en dien socialistischen geest tegenover elkaar stelt dan zal men moeilijk vol kunnen houden dat er in ons land een verhouding van samenwerking tusschen arbeiders en werkgevers bestaat. Inderdaad heerscht in die beide partijen de stelregel dat macht recht ls. Nu vreest spreker dat deze stelregel meer funest zal werken, naar gelang de macht van beide partijen toeneemt. Mede op deze gronden meent spr., dat er in de toekomst moet komen een ander lichaam om conflicten, die bij het huidig stelsel ln aantal en in omvang zullen toenemen, bij te leggen. Nu wil spr. niet wat een der debaters veronderstelde, dien ommekeer plotseling en in korten tijd hebben. Die reorganisatie zal langzaam en geleidelijk moeten gaan-, maar naar spr.'s meening zal de katholieke staats partij toch in die richting moeten sturen en hij waarschuwt de debaters, die de drie prae- adviezen bestreden hebben, niet alleen op het heden te letten, doch ook naar de toe komst te zien en die blik in de toekomst zal hen leeren om ook de gedachten der drie eerste prae-adviseurs te waardeeren. Prof. RAAYMAKERS wijst erop, dat zijn bestrijders hem verweten hebben, dat hij de zaak te veel vanuit de studeerkamer be ziet, dat de toestand op het oogenblik niet erg is. Spr. merkt hiertegenover op dat hij ook wel kranten leest en ook wel met werk gevers en arbeidersleiders spreekt en dit alleen reeds is hem voldoende om tot de conclusie te komen dat de toestand niet zoo rooskleurig is als van de zijde van zijn be strijders wordt voorgesteld. Maar afgezien daarvan, zelfs veronderstellend, dat spr. al leen achter de studeertafel zit, dan nog meent hij het volle recht te hebben om te schrijven wat hij schreef. Het is spr. een teleurstelling geweest dat hij bij geen van zijn opponenten een woord gehoord heeft over de katholieke beginselen in het be drijfsleven. Men heeft gezegd: „het gaat zóó wel" en „laten we het maar zoo laten", maar de vraag of het in overeenstemming is met de christelijke moraal, heeft spr. niet gehoord. Dit heeft spr. diep teleurgesteld. Geroep: Zeer juist. Maar ook dit ter zijde gesteld, dan nog vraagt spr. zich af of de toestand wel zoo gunstig is als ze hier is voorgesteld. Als men nagaat wat er in verschillende landen om ons heen plaats grijpt, dan ziet spr. die rust niet en vreest hij dat die nat ook in ons land slechts een schijnrust ls. Bestre den zijn de Raden van Arbeid en gezegd is, dat die raden een fiasco zijn gebleken oni daaruit 't bewijs te consrueeren da ook de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie niet gaan zal. Spr. kan niet ontkennen, dat de Raden van Arbeid niet aan hun opzet be antwoorden, maar moet de oorzaak hiervan wellicht niet gezocht worden in het feit dat de vele coll. contracten, die thans bestaan, 'n bewijs zijn van vrede, en rust in 't bedrijf, doch spr. houdt vol,, dat dit slechts een gewapende vrede is. Men maakt de strjjd- kassen zoo sterk mogelijk om straks als die contracten moeten worden vernieuwd, des noods met geweld zoo veel mogelijk gunsti ge bepalingen af te dwingen. Kan men dit e n ideëelen toestand van vrede vinden? Ge zegd is dat spr. de zaak te simplistisch ziet en men heeft zelfs getracht sprekers stre ven naar overheidszorg in het belachelijke te trekken. Zeer sterk moet spr. daartegen opkomen: de tijd zal leeren. Ten slotte leest spr. in „Sociale Voorzor gen" van 1920 een citaat van een schrijver, wiens autoriteit hij hoog aanslaat, waarin hetzelfde wordt verdedigd wat spr. verde digt. Spr. twijfelt er niet aan of mr. Kor- tenhorst van thans zal het volkomen met mr. Kortenhorst van toen eens zijn. De laatste prae-adviseur, mr. STEEN BERGHE, daarna het woord bekomend, zegt, dat hij gaarne wil medewerken tot het verkrijgen van socialen vrede en rust, mits dit niet is een rust des doods, een sociale vrede ten koste der bedrijven. Na deze ee-r ste beginselverklaring afgelegd te hebben, komt hij .tot degenen die hem bestreden hebben, speciaal den heer v. d. Meijs. Spr. wijst erop, dat hij volstrekt niet is tegen medezeggingschap in de loonregeling, wel is hij tegen de medezeggingschap in de lei ding van het bedrijf. Met nadruk wijst spr. erop, dat de opdracht aan de prae-advi seurs geweest is uiteen te zetten de taak van den wetgever in den tegenwoordigen tijd. Welnu dan heeft hij zich ook niet in te laten met toekomstmuziek. In dezen tijd nu acht hij het bese middel om den socialen vrede te verkrijgen de collectieve arbeids overeenkomsten met bindend? bevoegdheid. Het groote waarom het bij spr. hier gaat, is het vraagstuk der verordenende bevoegd heid. De heer Loerakker zegt, waarom kan zooals bij de gemeenteraden ook in het be drijf geen verordenende bevoegdheid worden Ingevoerd. Zoodra men daarbij bepaalt, dat evenals de gemeente, ook het bedrijf be lasting mag heffen als men niet uitkomt, dan is spreker daar voor. De heer KORTENHORST kort replicee- rend, bestrijdt de meening, dat de produc tie er op de eerste plaats is voor den consu ment, welke meening door prof. Raaymakers verdedigd was; zij is er op de eerste plaats voor den producent, die als gevolg van den zondenval, verplicht is door werken in zijn onderhoud te voorzien. Deze stelregel leidï ertoe, dat de overheid in de interne bedrijfs- aangelegenheden zoo weinig mogelijk moet ingrijpen. Spr. erkent, dat er bemoeiingen zijn, die het algemeen belang raken, dat de opiumhandel verboden wordt, dat de drankhandel aan banden gelegd wordt acht spr. een algemeen belang, maar ln de In terne handelsbelangen en bedrijfsbelangen moet de overheid zich niet mengen meer dan hoog noodzakelijk ls. Nadat ook de heer LOERAKKER nog kort nader zijn meening over het O. A. O. heeft uiteengezet, komt aan de orde het slotwoord van Mgr. NOLENS. In de prae-adviezen, die hier behandeld zijn moet men onderscheid maken tusschen wat in de adviezen geschreven is en wat in de conclusies staat. Op beweringen, die in sommige adviezen geuit zijn pas^pn niet altijd precies de conclusies. Het heeft in een debat altijd iets verlokkelijks om over Ideëele formules te praten, doch het zal altijd moei lijk blijken te zijn, die Ideëele formules ln overeenstemming te brengen met de reëele werkelijkheid en de mogelijkheden, die be reikbaar zijn_ Spr. zal uit al het gehoorde geen bepaalde conclusie trekken, wel wil hij enkele opmerkingen naar aanleiding van het gehoorde maken. De vraag hoe de verhouding tusschen werkgever en werknemer moet zijn is heel erg oud en er is veel over geschreven ln alle tijdperken. Men moet b.v zeer voorzichtig zijn met bij de besprekingen dier verhoudingen veel te kijken naar de middeleeuwen met hun gil den. Er waren toen haast geen werknemers ieder deed zaken voor eigen risico. De middeleeuwsche gilden zijn verdwenen en men heeft gekregen een tijdperk van vrijen arbeid. Ook die tijd is voorbij, er zijn gekomen organisaties; eerst van werkne mers, later ook van werkgevers. Thans is in alle landen de vraag: Hoe kunnen wij die twee groote machten nader tot elkaar brengen om te bereiken en te bestendigen den socialen vrede? Verschillende middelen zijn daarvoor aan te voeren en verschillende wegen staan daartoe open. Maar wil die sociale vrede ko men en wil die ln de toekomst ook vruch ten afwerpen, dan zal vooreerst noodig zijn, dat beiden, werkgevers en werknemers, het met elkaar eens zijn. Er ligt nog altijd het program van 1922 over de bedrijfsraden, er is nog altijd het advies van den Hoogen Raad van den Arbeid en ook vandaag is veel materiaal bijeengebracht. Laat men in vergadering en in Pers dat alles nog eens rustig over zien en spr. ver trouwt, dat men tot overeenstemming ko men zal. In de hoop, dat dit inderdaad geschieden zal, sluit spr_ de vergadering omstreeks vier uur, met den Christelijken groet. bewaking van gebouwen of erven, wordt geene of een mindere belasting dan op andere honden gelegd". Het hoofdbestuur oordeelde het juiste oogenblik tot het doen van die stappen nog niet gekomen, waarop na eenige discussie werd aangenomen een motie, waarin aan het hoofdbestuur werd opgedragen, op een door dat bestuur te be palen tijd een verzoek, als door de afdeeling Limburg bedoeld aan den minister te doen. Nog was door de afdeeling Limburg voor gesteld te bevorderen, dat aanspanning van honden naast de kar worde verboden. Daar verschillende afgevaardigden be twijfelden, of dit wel verboden kan worden, besloot de vergadering, dat het hoofdbe stuur aan alle inspecteurs zal verzoeken om in zoodanige gevallen proces-verbaal op te maken en het resultaat daarvan af te wachten. Blijkt dan, dat aanspanning naast de kar geoorloofd is, dan zal den minister worden verzocht dat te doen verbieden. In de te Rotterdam voortgezete verga dering der vereeniging van ambtenaren der gemeente-financtën, gemeentebedrijven en gemeentediensten, bracht prof. Th. Limberg Jr., hoogleeraar aan de Universiteit van Amsterdam prae-advies uit over: opleiding en examens van financieele en comptable gemeente-ambtenaren. De financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeente werd door mr. V. Sickenga, gemeentesecretaris van Schiedam behandeld. Prof. dr. ir. J. Goudriaan Jr., Buitgenge- Hoogeschool te Rotterdam behandelt de Hoogeschool te Rotterdam behandeld de ontwikkeling van de Bedrijfsleer als toege paste wetenschap. Na gedachtenwisseling werd besloten de prae-adviezen in studie te nemen. i Geen beroep op de publieke offervaardigheid De Commissaris der Koningin in de pro vincie Drenthe, mr. J. T. Linthorst Homan, bericht namens het Provinciaal Comité tot hu'rverleening bij rampen van algemeenen aard, dat voor het verkrijgen der middelen tot hulpverleening en schadevergoeding in zake de veenbranden in Drenthe, geen be roep op de offervaardigheid van het Neder- landsche volk zal worden gedaan, nu de Koninklijke Nationale Bond voor Reddings wezen en Eerste Hulp by Ongelukken „Het Oranje Kruis" en de vereeniging „Het Nederlandsche Roode Kruis" door het be schikbaar stellen van gelden en goederen het Comité de noodige middelen hebben verschaft. Te Zutphen is de algemeene vergadering gehouden van de Ned. Vereeniging tot be scherming van dieren, onder voorzitter schap van jhr. mr. J. L. W. C. von Weiier te 's-Gravenhage. Het jaarverslag, de rekening en verant woording en de begrooting werden goedge keurd. Als lid van het hoofdbestuur werd geko zen dr. H. J. Kars, directeur van het slacht huis te Heerlen, lid van het hoofdbestuur der afdeeling Limburg, terwijl herkozen werden de heeren G. Fabius en jhr. mr. J. L. W. C. von Weiier. De afdeeling Limburg stelde voor, aan den minister te verzoeken, te willen bevor deren, dat art. 253 der Gemeentewet wordt geschrapt, luidende: „Op honden, uitslui tend gehouden ten dienste van den land bouw of eenig bedxyf van nijverheid, of ter In verband met het betrekkelijk groot aantal gevallen, waarbij in den laatsten tüd sprake is van gevallen van niet-verantwoor- ding van gemeente-gelden door een ge meentesecretaris, heeft het hoofdbestuur van den Bond van Gemeenteambtenaren zich gewend tot de onderscheiden colleges van Ged. Staten, met het verzoek er by de controle der gemeenteiyke administraties op te willen letten, dat de verantwoording der gemeentegelden in haar vollen omvang geschiedt door de ambtenaren, tot wier taak het behoort, n.l. door hen, die daarvoor door wet of verordening ultdrukkelUk gijn aangewezen. De bekende acteur Jan Musch is te Am sterdam in ondertrouw opgenomen met mej. Mary Smithuysen, die sedert eenigen tyd met hem optreedt. Naar het V. D.-bureau verneemt, is van wege de Ned. Artisten-Organisatie een werk verbod uitgevaardigd met ingang van Zater dag by de Amsterdamsche leden van den Alg. Bond van Cabarethouders in Nederland, en met ingang van Zaterdag 26 Mei voor de leden van dien Bond te Hilversum, Utrecht, Groningen, Zwolle en Alkmaar. Het conflict schynt zyn oorzaak te vinden in het feit, dat een lid van dien Bond te Zwolle eenige va- riété-artisten heeft uitgesloten. Te Amsterdam zyn by dit conflict twintig Inrichtingen, waar eenige keeren in de week variété-artisten optreden, betrokken. In „Artis" te Amsterdam heeft het Neder- landsch Tooneelverbond zyn 59ste algemeene vergadering gehouden onder voorzitterschap van prof. dr. P. H. van Moerkerken. Na de openingsrede van den voorzitter werden de jaarverslagen behandeld. De algemeene secretaris herdacht het overiyden van mevrouw Van der Horst en Pisuisse, en gewaagde van het veertigjarig jubileum van Adriaan van der Horst en wydt vervolgens een beschouwing aan het optreden van de Noord- en Zuid-Nederlan ders te Parys tydens het festival in 1927. Komende tot de interne aangelegenheden van het Verbond kan de secretaris niet op grooten vooruitgang van het ledenaantal wyzen. Wel werd in October 1927 de afdee ling Arnhem definitief opgericht, doch de bestaande afdeelingen gingen met enkele uitzonderingen niet veel in ledental vooruit. Het Verbond heeft thans 12 afdeelingen met totaal 1379 leden. Vervolgens werden de begrooting en reke ning en verantwoording behandeld. Mr. J. de Vrieze protesteerde er tegen, dat de Staat der Nederlanden geen voldoenden steun geeft aan de eenige school, waar het mogelijk is, tooneelonderwys te ontvangen. Een subsidie vah 3000 is belacheiyk. In verband met een en ander zeide spr. ver heugd te zijn, dat de regeerlngscommlssaris, dr. J. F. M. Sterck, de vergadering bywoonde. Als leden van het Hoofdbestuur werden vervolgens gekozen het aftredend lid, mr. B. I. D. Zubli te 's-Gravenhage, W. Onnes te De Punt (bij Groningen) en mr. J. de Vrieze te Amsterdam. Voor Rotterdam blijft de va cature voorloopig open. Tot lid der commissie van beheer en toe zicht werd de heer Herman Kloppers her kozen. Jhr. A. W. O. van Riemsdyk had besloten de commissie te verlaten. Tot leden van een propaganda-commissle werden benoemd: mr. J. de Vrieze te Am sterdam, D. G. A. van den Berg te Amster dam, mevrouw W. van Italie-van Embden te Leiden, O. O. M. van Hees te Haarlem en H. Evers te Rotterdam. In April en de eerste vier maanden van 1928 Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert weder gegevens omtrent den uitvoer van vee, zuivel- en landbouwpro ducten, thans over April en de eerste vier maanden van 1928. Volgens deze cijfers liet de uitvoer van paarden zoowel van oudere als jongere, nog zeer te wenschen. De hoeveelheden geduren de April als ook voor de eerste vier maanden blijven bij die van het vorige jaar ten achter, maar de prijzen waren iets hooger. In 1927 .verlieten in April, 2911 oudere paarden ons land ter waarde van 1.200.000, nu was het aantal 2178 stuks ter waarde van ƒ958.000. Voor jongere paarden waren de cijfers resp. 2337 stuks voor ƒ482.000 en 1068 stuks voor ƒ268.000. Runderen hadden eveneens geringeren export dan het vorige jaar, maar hierbij is het mond- en klauwzeer natuurlijk van zeer grooten invloed, waardoor b.v. deze maand niet naar Spanje is uitgevoerd. België en Italië zijn nu vrijwel de eenige afnemers. Zeer groot blijft de export van varkens, in het bijzonder naar Italië, dat deze maand van den totalen uitvoer van 11.230 stuks 8680 stuks betrok. Van wolvee is de uitvoer ongeveer als het vorige jaar in totaal 2880 stuks, waarvan 1540 naar Duitschland en 1330 naar België. Ook van deze rubriek waren de prijzen per stuk hooger dan het vorige jaar. Eveneens was dit met levende hoenders het geval, waarvan de uitvoer in April groo ter was dan het vorige jaar, zoodat de veel kleinere export gedurende Jan. en Febr. nu vrijwel weer geheel is ingehaald. Geslachte hoenders werden daarentegen minder uitgevoerd, nu zoowel Duitschland als Engeland minder betrokken. Ook de export van versch rund- en varkens- vleesch was minder groot dan het vorige jaar en eveneens minder dan in Maart. Van var- kensvleesch is de afzet naar Frankrijk goed en van rund- en kalfsvleesch naar Duitschland. Bacon en andere gezouten vleesch vond vrij wel even grooten buitenlandschen afzet als het vorige jaar. Wel was in April de uitvoer van boter ruim 1 mill. kg. grooter dan in Maart, maar deze was toch nog ruim 500 ton minder dan in April 1927. Van de totale hoeveelheid van 4066 ton gingen 3300 ton naar Duitschland en 500 ton naar Engeland, waarmede het belang van deze beide landen voor onzen boterexport voldoende is gedemonstreerd. Echter óók van kaas zijn deze landen wel de belangrijkste afnemers geweest, al zijn voor dit product ook andere landen zeer be langrijk. In April toch werd totaal 6369 ton kaas uitgevoerd, waarvan o.m. 2.680 naar Duitschland, 1000 ton naar Engeland, 940 ton naar België en 800 ton naar Frankrijk. De totale uitvoer bleef evenwel zoowel bij die van Maart als van April 1927 ten achter, toen ruim 7 mill, kg werd geexporteerd. Van de melkproducten was de buiten- landsche afzet ongeveer als in de vorige maand Engeland is verreweg de voornaamste afne mer. Alhoewel van eieren in de afgeloopen maand de uitvoer ongeveer 1 millioen kg. minder bedroeg dan in Maart en ruim 1 mill, kg minder dan in April 1927, was de uitvoer gedurende Jan.April toch nog ongeveer 1mill, kg grooter dan in dezelfde periode van het vorige jaar, terwijl tevens valt op te merken, dat dit jaar daarbij de prijzen nog hooger zijn. Van de zaaigranen bestond alleen van haver nog eenige uitvoer, maar van de niet-zaai- granen was vooral de export van tarwe en gerst zeer belangrijk, vooral naar Duitsch land en België, maar deze bleef toch algemeen bij dien van Maart achter. Eveneens was de peulvruchtenuitvoer vrij groot. Al was deze aan ook iets minder dan in de voorgaande mand, toch was hij groote r dan in April 1927. Insgelijks viel voor de handelszaden een minder groote uitvoer te constateeren dan in Maart, maar deze was tevens kleiner dan in April van het vorige jaar. Uien werden hpo dzakelijk naar Engeland en Duitschland geëxporteerd, doch veel minder dan in de vorige maand de totale uitvoer in April beliep 4320 ton. Ook deze maand bleef de export van aard appelen bij dien van April 1927 achter, maar toch was deze iets grooter dan in de vorige maand. Evenwel t.a.v. de afgeloopen vier maanden bleef de uitvoer ongeveer 100 mill, kg geringer dan in het vorige jaar n.l. 59 mill, kg tegen 153 mill. kg. Voor pootaardap- pelen waren de totalen 2810 ton tegen 4130 ton. Suikerbieten en pulp hadden vrijwel geen uitvoer. Ook van vlas in bewerkten en onbe- werkten toestand was de export minder groot dan vorig jaar en vorige maand. Verschenen is de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende de wetsontwerpen tot wyziging der Ongevallen wet 1928; 2e. wijziging der Land- en Tuin- bouwongevallenwet 1922. Daaraan is het volgende ontleend: De Minister van Arbeid, Handel en Ny- verheid kan niet als juist aanvaarden de door sommige leden geuite critiek op frag mentarische wyzigihg van sociale wetten. Inzonderheid aan deze wetten moest de eisch worden gesteld, dat zy in voeling blijven met het sociale leven. Tot zijn leedwezen is de Minister niet in staat een berekening te ge ven van de kosten, welke het gevolg zullen zyn van de hier aan de orde gestelde wets- wyzigingen. De verwachting mag worden ge koesterd, dat althans voor zooveel betreft de geiykstelling met ongevallen door de in de wet opgenomen specifieke beroepsziekten de kostenvermeerdering van geringe beteekenis zal zyn. De ln het Voorloopig Verslag aangevoerde bezwaren tegen de gelijkstelling onder be paalde voorwaarden van arbeid, verricht in aangenomen werk, met arbeid, verricht, in loondienst, kunnen door den Minister niet worden gedeeld. Met betrekking tot het bezwaar, aange voerd tegen het inlasschen van de artikelen IV en V, onderscheideniyk in de ontwerpen Ongevallenwet en Land- en Tuinbouwonge- vallenwet, zegt de Minister dat de toege voegde artikelen kenneiyk de bedoeling heb ben om uitsluitend de arbeiders by werk verschaffingen te helpen. Dit blijkt reeds uit de woorden: „hetzy met, hetzy zonder sub sidie van Overheidswege", welke woorden alleen by deze bedoeling dier onderhavige artikelen zin hebben. Aan andere personen, als dienstboden, chauffeurs e.a., is niet ge dacht. Ten einde eiken twyfel aan de juiste strekking der bepaling den pas af te snyden, zou de Minister lntusschen niet ongenegen zyn om novellen in te dienen, strekkende tot inlassching in de onderhavige bepalingen van de woorden: „als werkverschaffing". Het rapport voor het Kon. Ned, Landbouw Comité Het Koninklijk Nederlandsch Landbouw- Comité oordeelde het in verband met het feit, dat het onderwerp „minimumloonen" in de maand Mei 1928 in de Conferentie van het Internationaal Arbeidsbureau te Geneve aan de orde zal komen, gewenscht een moge lijke invoering van minimumloonen in den landbouw nader onder oogen te zien. Aan een commissie, bestaande uit de heeren Prof. Dr. H. W. C. Bordewij k te Groningen, Prof. Dr. Ir. G. Minderhoud te Wageningen en Dr. J. Oortwijn Botjes te Oostwold (Old.) rapporteur, werd verzocht omtrent deze aangelegenheid een rapport samen te stellen, waaraan door genoemde heeren bereid willig is voldaan. Het rapport behandelt achtereenvolgens „de invloed van de invoering van het mini mumloon op het loonpeil", de invloed van het minimumloon op de prijzen der pro ducten", de gevolgen van het invoeren van minimumloonen öp onze bodemcultuur", „de invloed op de grondprijzen en de pach ten", de invloed van de minimumloonen op den toestand van de grondbezitters", „de gevolgen van het minimumloon op de positie van de landarbeiders", en „de invloed op de algemeene welvaart." De eindconclusies van dit rapport, waar mede men zich algemeen heeft vereenigd, luiden als volgt 1. De loonen der landarbeiders zullen onder den invloed van een wettelijk minimum loon in het geheele land stijgen. 2. Als alle andere omstandigheden gelijk blijven, zullen minimumloonen tengevolge hebben, dat de productiekosten van de land- bouwvoortbrengselen in een groot deel van ons land hooger worden. 3. De prijzen van de belangrijkste land bouwproducten zullen er daarentegen niet noemenswaard door worden verhoogd, ook niet als in Genève tot internationale invoering wordt geadviseerd. 4.'De mogelijkheid om met behoud va de thans bestaande arbeidsintensieve cultuur te kunnen blijven concurreeren met den meer extensief gedreven landbouw in an dere landen, wordt verminderd. 5. De grootere bedrijven zullen minder arbeidsintensief worden gedreven, terwijl splitsing in kliene bedrijfjes in de hand wordt gewerkt. 6. Grondverbetering en het in cultuur brengen van grond wordt tegengegaan. 7. Het bezit en het inkomen van eigen- geerfde boeren en grondbezitters worden verkleind. 8. De werkloosheid zal toenemen. 9. De belastingen, en vooral de gemeen- elijke belastingen ten plattelande, zullen moeten worden verhoogd, terwijl kapitaal vorming in mindere mate zal plaats hebben. Hoewel de commissie gr9ote waarde toe kent aan het onder punt één genoemde, meent ze toch na overweging van de voor- en nadeelen te moeten waarschuwen tegen invoering van minimumloonen in het land bouwbedrijf. In verband met bet mond- en klauwzeer Ged. Staten van Overysel hebben be krachtigd het besluit van den raad der ge meente Enschedé tot schorsing van de in die gemeente bestaande veemarkt in verband met het heerschen van mond- en klauwzeer. De jaarvergadering van voorzitters en secretarissen der Koninkl. Ned. Maatschappy van Tuinbouw- en Plantkunde zal 5 Juni te Apeldoorn worden gehouden en niet, zooala eerst was vastgesteld, te Dordrecht. Jj tiiiai Mgr. dr. Jan Olav Smit is te Deventer teni huize van zijn ouders gearriveerd. Mgr. had vanaf Kopenhagen de reis over Hamburg naar Amsterdam per vliegtuig ge daan. Binnenkort zal mgr. een dienstreis naar Rome ondernemen en daarna een bezoek aan Palestina brengen. Een tragisch ongeluk aan het Scheve ningsche strand Te Scheveningen is in de nabyheid van den vuurtoren, de 61-jarige heer R„ uit Amsterdam afkomstig, te ver in zee ge raakt en kon slechts met groote moeite door twee personen, die zich in zee begaven, op het droge gebracht worden. In bewusteloozen toestand werd de dren keling naar het Roode Kruis Ziekenhuis overgebracht, waar hy na korten tüd is overleden. Tot welke toestanden men komt Indien men zich niet aan eene behoqriyke toepas sing van den zomertyd wenscht te houden, demonstreert zich ten duideiykste, aldus het „Hbld.", in een dorpje ln de omgeving van Amsterdam. De gemeenteklok wyst vanzelfsprekend den nieuwen tyd aan, doch om de boeren te believen luidt deze klok des middags oni 1 uur. dat is dus 12 uur. De R. K. school houdt zich aan den ouden tyd, de O. L. aan de officieele, terwijl de Chr. School er weer een eigen tijd op nahoudt, zoodanig berekend, dat het om twaalf uur half één is. Sommige kerken houden den ouden tyd, andere den nieuwen. Vraagt men hoe laat het is dan is er niemand te vinden die een juist antwoord weet te geven. met Verstopping of moeilijken, tragen en onregelmatigen Stoelgang zijn onmisbaar. Werken vlug zonder kramp of pijn. Bij Apoth. en Drog. Doos 60 ct.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 12