De Misdaad van Dokter Marrignan IJ NUMMER 44 ZEVENDE JAARGANG 1928 111 SI Van ongeweten weelde ij j! r 1 'i II.^ =r.. kfl 1 Voor do Huiskamer Marignan veegde het koude zweet van zijn voorhoofd. Er dreigde groot gevaar zoolang die man hier zoo dicht in de buurt woonde. „Wel vader," zei Gauthier lachende, „nu we het er toch over hebben, moet u mij die geschiedenis eens vertellen. Waarom hebt u dat zoo geheim gehouden?" „Het is niets bijzonders", antwoordde de geneesheer. „Ik verraste Goniche op zekeren avond, toen hij trachtte in te breken in het verlaten huis van mevrouw van der Mark Ik heb hem het geld gegeven, dat ik in mijn portemonnaie had en hij beloofde mij, zijn best te doen om een eerlijk man te worden.... Na dien tijd heb ik nooit meer iets van hem gehoord en nu verneem ik voor het eerst, dat hij zijn belofte heeft gehouden." „Hij had ook nog iets te vragen." „Wat dan?" „Goniche is getrouwd en nu schijnt zijn vrouw óngesteld te zijn. Hij vermoedt, dat het een zware verkoudheid is. Dus er is niet veel haast bij." Marignan fronste de wenkbrauwen. „Goed," zeide hij, „ik zal gaan." Daarna begaf hij zich naar zijn kamer. Eerst teged den avond kwam hij weer te voorschijn en maakte zich gereed om heen te gaan. Gauthier wilde hem vergezellen, maar Marignan weigerde, zonder eenige reken schap van die weigering te geven. Haastig begaf dokter Marignan zich id de richting van de rue Corneille. Hij was dezen winkel reeds meerdere ma len voorbij gegaan, maar nog nooit had hij op den naam gelet. Hij opende de deur en trad binnen. Go niche, die in een klein vertrek achter den winkel zat, was bijna gereed met het avond maal. Hij stond haastig op, daar hij meen de met een klant te doen te hebben. Op het eerste gezicht herkende hij den dokter niet. Zooals we reeds gezegd, hebben was deze een grijsaard geworden. „Wat wenscht u, mijnheer," vroeg hij be leefd. „Niets...... ik ben dokter Marignan." „Ah, de dokter", riep Goniche verheugd uit. „Vrouw, daar is de dokterIs dat niet aardig? Hij is terstond gekomen. Ik heb er nog wel bij gezegd, dat hij geen haast be hoefde te maken." De geneesheer begaf zich naar het bed waarop een nog jonge vroüw lag uitge strekt. Haar gelaat was zeer bleek en don kere kringen lagen om haar oogen. Op de vraag van dokter Marignan ant woordde ze, dat ze zich geheel lusteloos en krachteloos gevoelde en veel pijn leed in haar rug. Weldra had de geneesheer gezien, dat hier geen sprake was van een ernstige ver koudheid, maar dat ze longontsteking had. in tamelijk lichten graad. Hij gaf haar eenige wenken en schreef haar een geneesmiddel voor. Vervolgens wendde hij zich tot Goniche en zeide: „Ik wilde je graag eenige oogenblikkeu spreken." „Mij?" „Ja zeker." „U bent gauw gekomen, want het kan nauwelijks twee uren geleden zijn, dat u vernomen hebt, dat ik bij u in de buurt ben komen wonen," en lachend voegde hij er aan toe: „U ziet, dat uw weldaad mij geluk heeft aangebracht. Ik heb hard gewerkt en nu heb ik het zeer goed. Ik ben er zelfs in geslaagd nog wat geld over te sparen." „Kunnen we even naar een ander vertrek gaan, Goniche," vroeg de geneesheer. „Ik wilde je gaarne even alleen spreken." De beide mannen gingen een trap op en nadat Marignan gevraagd had of niemand hen zou kunnen verstaan, begon hij: „Dus Je bent nog niet vergeten, wat ik voor je gedaan heb, Goniche?" „Zooals u ziet. Mijn geheele leven behoort u toe. „Zooveel vraag ik niet van je." „Kan ik dus op mijn beurt u ten dienste zijn?" „Ja". „O, spreek dan dokter, spreek dan „Goniche," begon de geneesheer fluiste rend, „om redenen, die ik je niet kan uit leggen, zou ik liever zien, dat je hier niet blijft wonen." Goniche zette groote oogen op, hij nader de Marignan en verwonderd vroeg hij: .Neemt u het mij niet kwalijk, mijnheer, maar ik begrijp u niet goed." „Je moet Tours verlaten, m'n beste ke rel." „Tours verlaten?!" „Ja, en je elders gaan vestigen, liefst zoo ver mogelijk uit de buurt." „U houdt mij voor den gek." ,Jk heb nog nooit zoo in ernst gesproken als nu." ,Het lijkt wel of lk droijm," merkte Go niche op, terwijl hij met zijn hand over het voorhoofd streek. .Het is mijn bedoeling, dat je terstond zult vertrekken." „Dus morgen reeds?" „Zoo mogelijk jaen je moogt niemand zeggen waar je heengaat en niemand moet je nieuwe adres te weten kunnen komen." Goniche werd vuurrood. „Maar dokter, zooiets kunt u van mij toch niet verlangen?!" „Het moet," antwoordde Marignam. „Maar ik ben een handelsman, ik heb ver plichtingen. Ik heb groote onkosten gehad om mij hier te kunnen vestigen en dat alles zou nu verloren zijn en als ik zooals gij het verlangt, ergens anders ga wonen dan krijg lk weer nieuwe onkosten, alles dat ik heb overgespaard, zal er bij inschietenDat beteekent mijn volslagen ondergang en het zal lang uren eer ik mij weer hersteld heb Denkt u nu eens goed na mijnheer Marig nanU kunt mij tot zooiets toch niet dwingen. Eéns was ik op het punt een mis daad te begaan en u hebt me weerhouden Daar ben ik u nog steeds dankbaar voor. En nu wilt u mij iets voorsteilen, dat niet geheei in den haak is. Het zou juist schijnen of ik mij aan mijne verplichtingen wil onttrek kenNeen. dat wil ik niet „Maak je niet bezorgd om hetgeen je hier achterlaat. Ik zal alles betalen en zelfs de kosten voor je vestiging in een andere stad komen voor mijn rekening en als het moet kun je al dien tijd, die je daarmee verliest, bij de onkostenrekening schrijven. Ik betaal alles." Goniche sprak geen woord. En plotseling zeide hij, met iets dat klonk als een verwijt in zijn stem: „Het is voor u dus van belang, dat ik heenga? Waarom sta ik u in den weg? Waarom wilt u mijn geheele leven in de war sturen? Dan moet „Welnu, wat wil je zeggen." „Welnu, dat moet u bang voor me zijn." „Je bent krankzinnig." Bij deze woorden haalde Marignan zijn schouders op. „Misschien welja, misschien wel, maar als het dat niet is, dan zou ik toch wel eens willen weten „Je zult niets weten!" „Mijnheer Marignan!" „Ik heb geen rekenschap te geven tegen over een man van jouw soort." Goniche boog het hoofd. „U is wreed, mijnheer Marignan," stamel de hij. „Welnu? wat is je besluit?" De metaaldrijver gaf geen antwoord. Ver schillende gedachten woelden door zijn hoofd. „U kunt zooiets niet van mij verlangen, mijnheer," zeide hij na een lang stilzwijgen. „Je weigert dus?" „Ja." „Goed. Dan zal ik niet langer het stil zwijgen bewaren en de eerste de beste ge legenheid, die zich voordoet zal ik aangrij pen om bekend te maken, dat ge uw vak van slotenmaker, als inbreker ziit .begonnen." Tranen vulden de oogen van Goniche. O mijnheer, met een enkel woord hebt ge de heele weldaad van vroeger te niet ge daan Meedoogenloos vroeg de geneesheer: Is dit uw laatste woord? Helaas! Als u het geheim van mijn vroeger leven verraad, dan zal het onmoge lijk zijn voor mij om hier langer te blijven... Wie zal mij nog eenig vertrouwen schenken? NiemandNiemand!U zet mij het mes op de keelIk zal heengaan! De geneesheer slaakte een diepe zucht. Gaat ge dan terstond? Dus u geeft mij geen enkel oogenblik uitstel? Neen. Goed! Dan zal ik morgenavond vertrek ken, en terwijl hij heete tranen schreide, voegde hij er aan toe: Wat zal mijn arme vrouw zeggen, als ze dit droevige nieuws verneemtAls ze er maar geen hinder van heeft met haar long ontsteking. Hoe moet ik haar vervoeren? Ziehier den naam van mijn notaris, hij zal de zaak verder met u afhandelen. Je be hoeft je nergens ongerust over te maken ik zorg verder voor alles. Daar reken ik opanders Goniche hief het hoofd op en zag den geneesheer recht in de oogen. Zijn laatste woorden hielden een bedreiging in en voor spelden niet veel goeds. Anders?herhaalde de dokter. Anders zal lk trachten te weten te ko men waarom u mij wilt laten verdwijnen. Marignan glimlachte minachtend. Morgenavond kom ik weer door deze straat, zeide hij. Goed, morgenavond zal de winkel ge sloten zijn en lk zal een biljet ophangen opdat u gerust kunt zijndan zal uw ge weten u misschien niet langer plagen. Marignan gaf geen antwoord. Hij vertelde tegen Gauthier niets van zijn visite en den volgenden morgen, toen de jon ge man opstond, was zijn vader reeds ver trokken om zijn dagelijksche bezoeken af te leggen. Ze duurden ditmaal langer dan andere dagen en Gauthier vond een briefje, waarin ALLES ZEGGENDE REDEN Schrijver: „Om welke reden hebt u mijn laatste boek 000 verschrikkelijk afgebroken iB d* knot?" Krittktn: Jfc heb t gelezen!" zijn vader hem aanraadde met het eten niet te wachten. Na het ontbijt, toen Gauthier ziph gereed maakte voor een fietstochtje langs de Loire kwam er een man in woeste vaart het huis binnenstormen. Het was Goniche. Gauthier herkende hem terstond. Mijnheer, riep hij uit, mijnheer! o, het is ontzettend. Wat dan? Is uw vader daar? Neen. Maar u bent toch dokter. Ja ik ben dokter. Heb je mü noodig? Niet voor mij, maar voor mijn vrouw...... Ik zeide het reeds tegen dokter Marignan, toen hij mij wilde dwingen deze buurt te verlatenMijn vrouw is plotseling zeer ernstig ziek gewordenZe zal misschien stervenHet is de schuld van uw vader. Het is zijn schuld als zij mocht sterven. Goniche balde woedend de vuisten. Gauthier begreep niets van de onsamen hangende woorden van den metaaldrijver, Overigens deed hij zijn best niet om er ach ter te komen. Een enkele gedachte nam hem geheel in beslag: daar moest een vrouw ge red worden. Later, als hü eenmaal zoover was, dat de jonge vrouw goed zou zijn, kon hij den man ondervragen in hoeverre zijn vader schuld had aan dit geval. Kom, zeide hij. In het huis van den metaalbewerker lag de arme vrouw, ten prooi aan hevige koort sen. Goniche die bleek was als een doode en met vochtige oogen nu eens zijn vrouw, dan weer den geneesheer aanstaarde, trachtte elk oogenblik van den dokter te weten te komen, hoe deze over den toestand dacht. Welnu, dokter, wat denkt u er van? Gauthier gaf geen antwoord; hij durfde niet. Hij was van meening, dat het weinig scheelde, of de vrouw was verloren. Ik smeek u, zeg mij de volle waarheid. Ik kan er nog niets van zeggen. Het is ernstig, nietwaar? Zeer ernstig. Is er veel gevaar? Heeft u alle hoop reeds verloren? Om den ontzettenden angst van den man te verminderen, antwoordde Gauthier: Neen. Maar hij loog. Hij had volstrekt geen hoop meer, die vrouw te kunnen redden. Een groot gedeelte van den nacht bracht hij bij de zieke door. Toen hij haar verliet had hij toch nog eenige reden om op haar behoud te hopen. Goniche vergezelde hem tot aan de deur van de woning. U komt morgenochtend toch terug, niet waar, mijnheer? Stelligen als er in den loop van den nacht iets bijzonders mocht gebeuren Ja, ja, dan zal ik u terstond komen waarschuwenToch wilde ik u nog iets vragenU zult mijn vrouw toch blijven behandelenik bedoel dat toch niet "w vader Ik zal zelf komen. Belooft u het mij? Ja zeker, ik beloof het je stelligals je er zoo op gesteld bent. En als uw vader nu eens wilde komeh? Mijn vader zal niet willen komen, overi gens behoef ik er met hem niet eens over te sprekenWaarom ben je bang voor mijn vader? Omdat het zijn schuld is, dat mijn vrouw ziek is geworden. Het was te laat. Goniche gaf geen verdere uitleggingen, maar Gauthier was er zeker van, dat hij er van daag of morgen wel achter zou komen. Toen hij thuis kwam, was zijn vader nog niet naar bed. Waar kom je vandaan? Antoine heeft mij gezegd, dat je instrumenten hebt «nee genomen. Ja. Wat is er. 't Was voor Goniche. Kijk, kijk, je neemt mij mijne patiënten af, naar het schijnt. U was niet thuis en 't geval was ernstig, acute longontsteking De grijsaard balde zijn vuisten en sloot zijn oogen. Hij voelde, dat het hem steeds nauwer insloot, dat er weldra geen uitweg meer zou zijn en de dag zou komen, waarop zijn misdaad in al haar vreeselijkheid in het volle daglicht geplaatst zou worden. En? vroeg hij terwijl hij beefde over zijn geheele lichaam. De vrouw ls stervende, sprak Gauthier met koele stem. Morgen ga ik met je mee, die vrouw moet gered worden. Ik zal morgen gaanmaar alleen zeide Gauthier,, en als zij gered zal worden dan zal het door mij geschiedenIk heb niemands hulp noodig. Waarom wil je niet? merkte de oude geneesheer op. Omdatomdatik het niet wil. Gauthier snelde heen en liet zijn vader ten prooi aan de hevigste ontroering alleen In het vertrek achter. De oude man strekte zijn handen uit alsof hij de schaduw uit het verleden, welke in wilde vaart op hem af stormde jAcht dagen lang streed Gauthier tegen den dood, die de jonge vrouw bedreigde en eindelijkeindelijk na vele angstige uren, na vele nederlagen en vele overwinningen op den wreeden dood, gelukte het den jon gen geneesheer, om ten volle te zegevieren. Acht dagen lang had Goniche telkens en telkens herhaald: Als ze sterft dan kunt ge tegen uw vader zeggen, dat hij haar vermoord heeft. Daarom was Gauthier dubbel gelukkig toen hü zag, dat hij de ziekte meester was gebleven. Ten tweede was het hem een groote vreugde te weten, dat hü deze vrouw had kunnen redden, terwijl een ander er misschien niet in geslaagd zou zijn en ten slotte was hij zoo voldaan, omdat hij wist, dat, hij zijn vader thans vele gewetenswroe gingen had bespaard. Maar nu de zieke geheel buiten gevaar was, wilde Gauthier weten, wat zijn vader eigenlijk met de zaak te maken had. Goniche scheen voor dokter Marignan een diepe minachting te blijven koesteren. Zooals hij gezegd had, was er niets meer over gebleven van de weldaad, die hij ééns aan hem bewezen had. Nauwelijks was Gauthier over het geheim zinnige geval begonnen, of de metaalbewer ker zeide met kalme, maar diep bedroefende stem: Mijn leven is geheel en al gebroken Gij zijt het geweest, die mijn vronw hebt geredII kunt mij vragen wat u wilt, ik zal u overal antwoord op geven. Hoe kan mijn vader de schuld er van zijn, dat uw vrouw zoo ziek is geworden? Je hebt mij gezegd, dat je haar hebt willen vervoeren en dat zij bij de eerste pogingen zulte een hevige koorts heeft gekregen. Op denzelfden dag neg, dat ik voor het eerst bij u ben geweest, is uw vader bij mij gekomen en heeft hij my gedwongen om heen te gaan en deze buurt te verlaten. Waarom? Dat weet ik niet. Hij moet daar dan zeer ernstige redenen voor hebben. Dat dunkt mij ookmaar hoe ik die reden ook tracht te achterhalen, ik kan er niet in slagenUw vader heeft mij niet alleen gezegd, dat hij de kosten zal dekken, welke met mijn vertrek gepaard gingen, maar hij zou zelfs de onkosten betalen voor reis en verhuizing en bovendien kon ik de verloren tijd ook nog in rekening brengen. Ik geloof, dat als ik hem de helft van zijn bezittingen had gevraagd, hij het mij ook gegeven zou hebben, zonder er veel drukte over te maken. Dat is heel eigenaardig. Ja, vindt u dat ook niet „Hoe heb je kennis gemaakt met mijn vader?" „Ik zal u alles vertellen. Overigens ik heb er reeds het een en ander over los gelaten. Twaalf jaar geleden was ik werkloos en liep ik van de eene stad naar de andere om werk te vinden. In de buurt van Azay lag een aardige villa, welke er heel goed uitzag, maar, naar het scheen, geheel verlaten was. Toen kwam er een vreeselijke gedachte by my op, een gedachte, die my by'na ongelukkig zou heb ben gemaakt voor mijn geheele leven Ik heb de deur geforceerd en ging naar binnen Een huivering ging door zyn ledematen en hy haastte zich er aan toe te voegen: „Dat was slechf van mij. U moet my niet verachtenIk heb er myn heele verdere leven spyt over gehad, en ik zweer u, dat ik my overigens niets te verwijten heb „Ga verder." „Het schynt dat uw vader, niettegen staande het reeds zeer laat was, juist voor bijkwam. Wat had hy daar, by dat huis te deen? Hy alleen kan het u zeggenIk weet er niets vanMaar het meest eigenaardige komt nogIk was nauwelijks het huis binnengegaan, of ik voelde een vreemde ongesteldheidHet was, of ze met hamers tegen mijn slapen sloegen en myn hoofd werd zwaar als lood. Eerst maakte ik myzelven wys, dat het angst en de ontroering was, omdat ik aan zulk soort werk nog niet gewoon was. Maar het was de ontroering in het geheel nietHet kloppen van myn slapen werd steeds hevi ger, het was of myn hoofd zou bersten en ik kon byna niet meer ademhalen, 't Leek wel of iemand my'n keel dichtkneep en ik niet in staat was my te verdedigenHe vige duizelingen beletten my een voet te verzettenIk stelde alle pogingen in het werk om te vluchten, maar het was mij onmogelyk om vooruit te komen. Myn bee- nen weigerden my den dienst en ik had een gevoel alsof ik teveel gedronken had. Plot seling stortte ik neer als een blok hout. Werktuigeiyk begon ik om hulp te roepen, hoewel het my duidelijk was, dat niemand zich in de nabyheid kon bevinden. Ik her inner my nog, dat ik moeite deed om naar de deur te kruipen, maar daarna verloor ik het bewustzyn." Goniche zweeg en wischte het koude zweet van zyn voorhoofd. Nog twaalf jaar na het avontuur deed de herinnering aan die vreeselyke oogenblikken hem beven. Gauthier begreep er niets van. Het eenigste, dat hij kon begrijpen, was dat ér een geheim bestond, dat nog niet was opgelost. Maar met een diepe droefheid luisterde hy naar het verhaal van Goniche, daar hy begreep, dat zijn vader in dit ge heim een belangrijke, maar niet zeer mooie rol speelde. Werktuigelyk, byna zonder er by te den ken, wat hy zeide, vroeg hy: „Waar lag dat huis, waar je trachtte in te breken." „Te Pont de Ruan, vlak voor de Spiritus fabriek." Het was Gauthier of zyn keel werd dicht geknepenIn het huis, dat Goniche daar aanduidde, had Charlotte van der Mark gewoond. „Uw vader had my naar binnen zien gaan. Hij bevond zich juist in den tuin van dat huis, toen ik om hulp riepHy kwam my te hulp en hy heeft my gered, en, om my in de gelegenheid te stellen om weer een eerlyk man te worden, gaf hy my al het geld, dat hy by zich had, maar hy gaf my het bevel, om met niemand te spreken over hetgeen daar was voorgevallen. Ook hy zou nergens over spreken en hy heeft woord gehouden, want zelfs aan u, zijn zoon, schynt hy niets verteld te hebben ,Neen, hy heeft nooit iets tegen my ge zegdEn is dat alles?" „Dat is alles." „Maar ik begrijp nog niet goed, waarom je in gevaar verkeerdeMyn vader zal toch wel verteld hebben, wat er gebeurd was, toen hy je tot het bewustzyn terug bracht?" Verachtelyk haalde Goniche de schouders op. „Ik hoop, dat ik u er niet mede beleedig, mynheer Gauthier, maar, onder ons gezegd, geloof ik niet, dat uw vader slecht is, maar ik denk er toch het myne van en wat ken nis betreft, kan hy by u niet halen." Gauthier bloosde. De metaaldrijver liet daar iets uit, wat hij in het diepste van zyn ziel ook gedacht had. Toch zeide hy, om de minachtende woor den, welke Goniche zoo juist had uitgespro ken, te weerleggen: „Hoe durft u er zulk een meening op na te houden over iemand, die zyn heele leven ernstig gestudeerd heeft en die door ieder een beschouwd wordt als de beste genees heer uit den omtrek?" „Omdat ik hem zelf heb opgehelderd, wat er gebeurd was, daar hij zelf niet in staat was het te begrijpen." „Hoe zoo?" „Achter het bewuste huis ligt een spiritus fabriek, en het is my nog eens overkomen, dat ik, tengevolge van de vergiftige gassen, die zich by wyien in de omgeving versprei den, ernstig ziek ben geworden. Ik heb er toen eenige weken voor in het ziekenhuis moeten liggen." „En heb je toen dezelfde verschynselen opgemerkt, als in het huis, waarin je had ingebroken?" „Jaen die gassen zyn zeer gevaariyk. Ik vermoed, dat er kieren in den wand wa ren, waardoor de vergiftigde gassen in het vertrek binnendrongen." Gauthier herinnerde zich, dat hy in een der dagbladen, welke over de zaak van Charlotte handelden, een blauw kruis had geplaatst by de verklaring van Lange- raume. „Is er dan niemand geweest, die dat op gemerkt heeft," vroeg hy zich zei ven af. „Zouden noch de rechter, noch de advo caten, noch myn vader, daarop gelet heb ben?" Goniche vergiste zich misschien Stel eens voor, als de spiritusfabriek de ware schuldige was geweest van de misdaad, waarvan men Charlotte beschuldigd had. „Neen, neen, dat is niet mogelyk," mom pelde Gauthier, „dat zou te ontzettend zyn." Belangstellend vroeg Goniche: „Scheelt er iets aan, mynheer Gauthier? Wat is onmogelyk en ontzettend?" Gauthier gaf geen antwoord. Op dit oogenblik viel de sluier van alle geheimen en werd alles, wat den jongen man In den laatsten tyd zoo bevreemd had, in het volle licht geplaatst. Nu eerst begreep hy de eigenaardige be langstelling van dokter Marignan voor de beide dochtertjes van Charlotte van der Mark nu begreep hy, waarom zyn vader hem zooveel mogelyk uit het weeshuis trachtte te weren; nu zag hy in, waarom zyn vader zoo ontroerd was geweest, toen hy Chralotte had weergezien, niet als ge vangene, maar als een vrye vrouw, die in staat was alles aan te wenden, Nu eerst begon het verhaal, dat Goniche hem gedaan had, voor hem te leven en zag hij de heele zaak in haar volle klaarheid. „U zegt niets, mynheer," merkte Goniche op, „heb ik daar straks misschien iets te veel gezegd?" „Neen, neen, Goniche, stel je maar gerust hoor." „Heb ik iets gezegd, waarmee ik u mis schien beleedigd heb?" „Neen hoor, beslist niet." „Dan ben ik tevredenVerder heb ik u niets meer te vertellen, nu weet u alles. Ik kan u onmogelyk verklaren, waarom mynheer Marignan my met alle geweld uit Tours wil laten verdwynen, terwyi wij het hier nu juist goed hebbenU zult my misschien begrypen, mynheer Gauthier U ziet natuurlijk zelf wel, dat het op dit oogenblik onmogelyk isMyn vrouw is nog veel te zwak om te kunnen reizen". „Je kunt her gerust blyven wonen, Go niche." „Meent u dat werkelijk?" „Ik zal myn vader er toe trachten te bewegenWerk maar tevreden door en blyf, wat je altyd geweest ben, een eerlyk man." „Daar kunt u van op aanMaar als uw vader eens hier mocht komen? Als hy my weer bedreigt?" „Myn vader zal niet komenMocht ik my echter vergissen, laat het my dan ter stond weten en verander niets in ie levens- wyze." Goniche wischte de tranen uit zijn oogen. „Mynheer Gauthierwat bent u toch goed voor onsIk dank u," en terwyi de jongeman zich gereed maakte om heen te gaan greep hy diens hand en kuste deze. Gauthier sprak met zijn vader in 't geheel niet over hetgeen hy vernomen had. Hy wilde alles wat hy gehoord had, persooniyk onderzoeken Een eigenaardige ontroering maakte zich van hem meester. Waarom wees het lot hem juist aan om deze zaak op te helderen en zich met het geval van Charlotte van der Mark bezig te houden? Wie sprak nog over. haar? Wie dacht er nog aan haar? Het was hem of zijn verdenking tegen zijn vader byna misdadig was. Twee dagen lang kon hy tot geen enkel besluit komen. (Wordt vervolgd) Toen op den vredigen Carmel van Limo ges de laatste klanken der Allerheiligen- vreugde weggestorven waren, nam Averta- nus zyn reisstaf en Romaeus zyn bedelzak en beiden togen te beêvaart naar 't heilige Rome. Als twee zwaluwen trokken zy by t naderen van den winter hun verlangen na, dat reeds zoolang rond Petrus' graf vertoef de. Vér en moeizaam was de reis, en toen zij 't land van Savoye bereikten, toen de vlakte met haal: pynwouden en cypressen achter hen lag en zy aan den voet van wol- kenhooge bergen stonden, vroeg Romaeus: Broeder Avertanus, wie zal ons den weg wyzen, die naar Rome leidt? En Avertanus had als eenlg antwoord zijn geliefd lied: Ave maris Stella! Ave Ster der zeeën! aangeheven, en toen hij gekomen was aan 't vers: Iter para tutum, Bereid ons veil'gé wegen, zong ook Romaeus met hem, en vol vreug de gingen beiden voort. Wel mocht de Koninginne der Engelen hare Broeders beschermen, want hunne wegen leidden nu eens langs duistere af gronden, dan weer over de schier onbegaan bare rotsen of velden vol verblindende sneeuw. En wanneer de avond viel, zagen zij dikwerf tevergeefs uit naar eene hut of spelonk om er beschutting te zoeken tegen den guren nacht. Dan wikkelden zy zich in hun mantels, groetten elkander broeder- lyk met een „Ave Maria", en gingen bly en zonder vreeze ter ruste. En hunne Moeder was met hen; wanneer de zon haar eerste stralende ochtendpracht over de blonde bergkruinen spreidde, stonden zy blyde op en togen verder. En in 't voortgaan aan schouwden zy den gouden morgenjubel der zon, en zy dachten aan Maria, omdat uit haar was opgerezen Jezus, de Zon der ge rechtigheid; en hunne zielen waren als de yie wolkjes, welke, dicht by de Zon, geheel doorglansd en doorgloeid waren van haar zuiver levend licht. Eens op 'n avond was de dag in bloedroo- den schyn gestorven en nog wijlde een yle lichtglans hoog in de teere tint der rozi ge wolken, toen de sneeuw begon te vallen; eerst in kleine zwevende donspluimpjes, die gaandeweg grooter werden. En 't duurde niet lang, of de beide pelgrims zagen niets meer om zich heen, dan een gryze, eentoni ge dwarreling van dichte vlokken, die alles overdekten. Elkaar steunend, strompelden zy voort, niet wetend waarheen. Maar zy, wier naam is als de verre klank va nkoorgezang, ln de roerlooze stilte der ziel, die tot haar waakt, deed hen rusten in haar eigen woning. Zij vonden een een zaam kapeltje, waar ze zich neervleiden aan Maria's voeten, terwijl zy hare beschermen de hand over hen uitstrekteEens was er ook een woeste, ruigbruine bever met groote, kromgebogen slagtanden op hen af gekomen, maar d« wondere kracht van Avertanus scapulier had het dier op de vlucht gedreven. Doch de dag kwam. waarop zy 't land hunner verlangens, Italië, aanschouwden en reeds van verre bergtoppen overzagen zij zyn groene landouwen en hemelsblauwe meren, en zy zongen „Salve Regina" mei innig dankbaar hart. Maar de menschen die daar woonden verstonden hen niet, en de taal die zy spra ken, was voor hen als 't gezang van onge kende vogels. Doch één woord verstond ieder, en deed de beide pelgrims overal welkom zijn, en dat was hun vredegroet: Ave Maria! Ave Maria! Dat was de geheimzinnige sleutel, die alle deuren voor hen opende de glimlach, die alle harten voor hen won En steeds ging Maria vóór hen uit, zy de Sterre der zeeën, die al hare kinderen bestiert en geleidt. En zoo trokken zy dooi landen en steden, door Lombardye, dooi Toscana, door 't dorgeblaakte Umbrië. Er in de dorpen gaven de kinderen hun bloe men, maar strooiden ook bloemen in hun hart door den reinen blik hunner groote. donkere oogen. De menschen schonken hun overvloedig van al wat zy behoefden, wyn, brood en vruchten des lands; en als het nacht werd en de beide pelgrims ter ruste gingen, hoorden zij in de verte 't weli ge lied van guitaar en fluit. De Apenijnen met hunne barre rotsen verkondigden de nadering van 't doel hun ner reis, en «weldra lagen ook deze achter hen En eindelyk, eindelyk bereikten zy Rome, en Avertanus en Romaeus waanden den hemel gevonden te hebben, in al 't geluk dat zij dé&r smaakten, toen hun hart weer zoo jong was, als hadden zy nooit de dagen der grysheid gekend. Een kostbare heilige schat was het, dien zy met zich droegen toen zy Rome verlieten; geen goud of zil ver, maar zaligend geluk en hechte vrede. Zoo togen zy heen, veel blyder nog dan bij hun komst, want zij waren niet gekomen ter voldoening hunner zinnen, maar tot verrij king hunner ziel. Doch het geschiedde, dat de Engel des verderfs zijn zwarte vleugels uitbreidde over 't zonnige land van Italië en de bleeke pestziekte neerzond, die rondging van huis tot huis, van stad tot stad. Verschrikking en ellende heerschte alom, klachten en jam mer deden het lied van guitaar en fluit verstommen; de akkers lagen onbebouwd en de wyngaarden praalden in weelderigen oogst, zonder dat iemand dien plukte. De steden waren verlaten en doodsch, de wei nige menschen, die men er ontmoette, wa ren gejaagd en spraken slechts fluisterend. Want de dood voer over de landen, ge lijk een herfstwind, die door de boomen rent en de blaren voor zich uitdrijft; en hij sneed met zyn scherpen adem veler leven af, maakte veel hoop ydel, en vulde veel herinnering met bitterheid en huiver. En de schrik maakte de zielen ongevoe lig, zoodat er geen medelyden meer gevon den werd, doch ieder slechts zichzelven zocht. De deur der ryken bleef gesloten voor den hongerenden bedelaar, en de arme joeg den stervenden zwerveling van den drempel zyner hut, daar de verschrikking aller har ten sloot. En wie zou er omzien paar die twee arme Carmelbroeders, die niets anders bezaten dan hun rijk, bloeiend geloof, hun koesterende hoop en hun gouden liefde?...... Ach, de menschen hoorden niet naar dat zoete woord „Ave Maria", dat hun heelende balsem zou geweest zyn, harden zy slechts gewild En zoo bereikten zy Lucca Hier werd ook Avertanus aangetast door de pest, zoodat zy niet meer verder konden reizen. Doch de burgers der stad sloten voor hen hunne poorten, daar er, volgens hun zeggen, reeds zieken genoeg binnen hare muren waren. In 't gasthuis van San Pietro Maggiore evenwel werden zij met liefde op genomen en Romaeus week niet meer van zyn broeders ziekbed Doch op een morgen straalde Avertanus' gelaat geiyk weleer te Rome, toen hy aan 't graf van Petrus knielde en Romaeus vernam een wonderen zang, die hem tril len deed van vreemd en zalig verlangen. En toen hy vroeg: Broeder Avertanus, vanwaar dat ge zang, dat ls als een lentedag uit ons kinds heid? antwoordde deze: Zie, Jesus en Maria met tallooze enge lenkoren zyn daar om my te halen. En Romaeus schreide en wilde niet ge troost zyn, omdat zyn broeder heenging en hy hem niet vergezellen mocht. En toen de zon haar gouden wegen baande door 't reine blauw der verre zee in 't Westen, be steeg Avertanus' ziel haar blanken hemel- weg Voor het eerst zyns levens had hy Ro maeus bedroefd, omdat hy gestorven was vóór diens laatste stonde. Als een blanke, reine lelie bloeide hoog Romaeus' bede, en haar geuren stegen op tot vóór den troon der eeuwige Ontferming: en te midden van hemelsche verrukking treurde zyn ziel, omdat zy nog steeds, nog steeds gekerkerd was in 't aardsche lichaam en zy niet op kon stygen om zich te ver liezen In de overstelpende, zaligende glorie van haar Schepper. Doch ook haar ballingschap liep ten ein de, en Romaeus voelde hem naderen, dien zoeten dood, die zijn prikkel verliest voor hen, die rein van harte zyn. O, hoelang moest hy 't lichaam nog dragen, en wat waren die dingen traag, nu hy den hemel zoo naby wist! En toen 't uur des vredes voor Romaeus gekomen was, zag hy zyn heiligen broeder Avertanus naderen met een groote schare hemelingen, en in zoete omhelzing stegen zy op naar Gods eeuwige glorie en hunne lichamen werden vol eerbied te ruste gelegd .in 't zelfde graf. „Carmelrozen." AAN EEN VERKEERD KANTOOR Oude dame (tot politie-agent, by wie ze aangifte doet van haar verloren schoot hondje) „En als U dat schatje van 'n Fido vindt, wil u 't stakkerdje dan direct wat stukjes versch wittebrood geven, gedoopt in room en dan wat uitgeperst druivensap na? Hij i» niet van de sterksten, ziet u."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8