De Misdaad van Dokter Marrignan
IJ
NUMMER 44
ZEVENDE JAARGANG 1928
111 SI
Van ongeweten weelde
ij j! r
1 'i II.^ =r.. kfl 1
Voor
do Huiskamer
Marignan veegde het koude zweet van zijn
voorhoofd. Er dreigde groot gevaar zoolang
die man hier zoo dicht in de buurt woonde.
„Wel vader," zei Gauthier lachende, „nu
we het er toch over hebben, moet u mij die
geschiedenis eens vertellen. Waarom hebt u
dat zoo geheim gehouden?"
„Het is niets bijzonders", antwoordde de
geneesheer. „Ik verraste Goniche op zekeren
avond, toen hij trachtte in te breken in het
verlaten huis van mevrouw van der Mark
Ik heb hem het geld gegeven, dat ik in mijn
portemonnaie had en hij beloofde mij, zijn
best te doen om een eerlijk man te worden....
Na dien tijd heb ik nooit meer iets van hem
gehoord en nu verneem ik voor het eerst, dat
hij zijn belofte heeft gehouden."
„Hij had ook nog iets te vragen."
„Wat dan?"
„Goniche is getrouwd en nu schijnt zijn
vrouw óngesteld te zijn. Hij vermoedt, dat
het een zware verkoudheid is. Dus er is niet
veel haast bij."
Marignan fronste de wenkbrauwen.
„Goed," zeide hij, „ik zal gaan."
Daarna begaf hij zich naar zijn kamer.
Eerst teged den avond kwam hij weer te
voorschijn en maakte zich gereed om heen
te gaan.
Gauthier wilde hem vergezellen, maar
Marignan weigerde, zonder eenige reken
schap van die weigering te geven.
Haastig begaf dokter Marignan zich id de
richting van de rue Corneille.
Hij was dezen winkel reeds meerdere ma
len voorbij gegaan, maar nog nooit had hij
op den naam gelet.
Hij opende de deur en trad binnen. Go
niche, die in een klein vertrek achter den
winkel zat, was bijna gereed met het avond
maal. Hij stond haastig op, daar hij meen
de met een klant te doen te hebben.
Op het eerste gezicht herkende hij den
dokter niet. Zooals we reeds gezegd, hebben
was deze een grijsaard geworden.
„Wat wenscht u, mijnheer," vroeg hij be
leefd.
„Niets...... ik ben dokter Marignan."
„Ah, de dokter", riep Goniche verheugd
uit. „Vrouw, daar is de dokterIs dat niet
aardig? Hij is terstond gekomen. Ik heb er
nog wel bij gezegd, dat hij geen haast be
hoefde te maken."
De geneesheer begaf zich naar het bed
waarop een nog jonge vroüw lag uitge
strekt. Haar gelaat was zeer bleek en don
kere kringen lagen om haar oogen.
Op de vraag van dokter Marignan ant
woordde ze, dat ze zich geheel lusteloos en
krachteloos gevoelde en veel pijn leed in
haar rug.
Weldra had de geneesheer gezien, dat
hier geen sprake was van een ernstige ver
koudheid, maar dat ze longontsteking had.
in tamelijk lichten graad.
Hij gaf haar eenige wenken en schreef
haar een geneesmiddel voor. Vervolgens
wendde hij zich tot Goniche en zeide:
„Ik wilde je graag eenige oogenblikkeu
spreken."
„Mij?"
„Ja zeker."
„U bent gauw gekomen, want het kan
nauwelijks twee uren geleden zijn, dat u
vernomen hebt, dat ik bij u in de buurt ben
komen wonen," en lachend voegde hij er
aan toe: „U ziet, dat uw weldaad mij geluk
heeft aangebracht. Ik heb hard gewerkt en
nu heb ik het zeer goed. Ik ben er zelfs in
geslaagd nog wat geld over te sparen."
„Kunnen we even naar een ander vertrek
gaan, Goniche," vroeg de geneesheer. „Ik
wilde je gaarne even alleen spreken."
De beide mannen gingen een trap op en
nadat Marignan gevraagd had of niemand
hen zou kunnen verstaan, begon hij:
„Dus Je bent nog niet vergeten, wat ik
voor je gedaan heb, Goniche?"
„Zooals u ziet. Mijn geheele leven behoort
u toe.
„Zooveel vraag ik niet van je."
„Kan ik dus op mijn beurt u ten dienste
zijn?"
„Ja".
„O, spreek dan dokter, spreek dan
„Goniche," begon de geneesheer fluiste
rend, „om redenen, die ik je niet kan uit
leggen, zou ik liever zien, dat je hier niet
blijft wonen."
Goniche zette groote oogen op, hij nader
de Marignan en verwonderd vroeg hij:
.Neemt u het mij niet kwalijk, mijnheer,
maar ik begrijp u niet goed."
„Je moet Tours verlaten, m'n beste ke
rel."
„Tours verlaten?!"
„Ja, en je elders gaan vestigen, liefst zoo
ver mogelijk uit de buurt."
„U houdt mij voor den gek."
,Jk heb nog nooit zoo in ernst gesproken
als nu."
,Het lijkt wel of lk droijm," merkte Go
niche op, terwijl hij met zijn hand over het
voorhoofd streek.
.Het is mijn bedoeling, dat je terstond
zult vertrekken."
„Dus morgen reeds?"
„Zoo mogelijk jaen je moogt niemand
zeggen waar je heengaat en niemand moet
je nieuwe adres te weten kunnen komen."
Goniche werd vuurrood.
„Maar dokter, zooiets kunt u van mij toch
niet verlangen?!"
„Het moet," antwoordde Marignam.
„Maar ik ben een handelsman, ik heb ver
plichtingen. Ik heb groote onkosten gehad
om mij hier te kunnen vestigen en dat alles
zou nu verloren zijn en als ik zooals gij het
verlangt, ergens anders ga wonen dan krijg
lk weer nieuwe onkosten, alles dat ik heb
overgespaard, zal er bij inschietenDat
beteekent mijn volslagen ondergang en het
zal lang uren eer ik mij weer hersteld heb
Denkt u nu eens goed na mijnheer Marig
nanU kunt mij tot zooiets toch niet
dwingen. Eéns was ik op het punt een mis
daad te begaan en u hebt me weerhouden
Daar ben ik u nog steeds dankbaar voor. En
nu wilt u mij iets voorsteilen, dat niet geheei
in den haak is. Het zou juist schijnen of ik
mij aan mijne verplichtingen wil onttrek
kenNeen. dat wil ik niet
„Maak je niet bezorgd om hetgeen je hier
achterlaat. Ik zal alles betalen en zelfs de
kosten voor je vestiging in een andere stad
komen voor mijn rekening en als het moet
kun je al dien tijd, die je daarmee verliest,
bij de onkostenrekening schrijven. Ik betaal
alles."
Goniche sprak geen woord.
En plotseling zeide hij, met iets dat klonk
als een verwijt in zijn stem:
„Het is voor u dus van belang, dat ik
heenga? Waarom sta ik u in den weg?
Waarom wilt u mijn geheele leven in de war
sturen? Dan moet
„Welnu, wat wil je zeggen."
„Welnu, dat moet u bang voor me zijn."
„Je bent krankzinnig." Bij deze woorden
haalde Marignan zijn schouders op.
„Misschien welja, misschien wel, maar
als het dat niet is, dan zou ik toch wel eens
willen weten
„Je zult niets weten!"
„Mijnheer Marignan!"
„Ik heb geen rekenschap te geven tegen
over een man van jouw soort."
Goniche boog het hoofd.
„U is wreed, mijnheer Marignan," stamel
de hij.
„Welnu? wat is je besluit?"
De metaaldrijver gaf geen antwoord. Ver
schillende gedachten woelden door zijn
hoofd.
„U kunt zooiets niet van mij verlangen,
mijnheer," zeide hij na een lang stilzwijgen.
„Je weigert dus?"
„Ja."
„Goed. Dan zal ik niet langer het stil
zwijgen bewaren en de eerste de beste ge
legenheid, die zich voordoet zal ik aangrij
pen om bekend te maken, dat ge uw vak van
slotenmaker, als inbreker ziit .begonnen."
Tranen vulden de oogen van Goniche.
O mijnheer, met een enkel woord hebt
ge de heele weldaad van vroeger te niet ge
daan
Meedoogenloos vroeg de geneesheer:
Is dit uw laatste woord?
Helaas! Als u het geheim van mijn
vroeger leven verraad, dan zal het onmoge
lijk zijn voor mij om hier langer te blijven...
Wie zal mij nog eenig vertrouwen schenken?
NiemandNiemand!U zet mij het
mes op de keelIk zal heengaan!
De geneesheer slaakte een diepe zucht.
Gaat ge dan terstond?
Dus u geeft mij geen enkel oogenblik
uitstel?
Neen.
Goed! Dan zal ik morgenavond vertrek
ken, en terwijl hij heete tranen schreide,
voegde hij er aan toe:
Wat zal mijn arme vrouw zeggen, als ze
dit droevige nieuws verneemtAls ze er
maar geen hinder van heeft met haar long
ontsteking. Hoe moet ik haar vervoeren?
Ziehier den naam van mijn notaris, hij zal
de zaak verder met u afhandelen. Je be
hoeft je nergens ongerust over te maken ik
zorg verder voor alles.
Daar reken ik opanders
Goniche hief het hoofd op en zag den
geneesheer recht in de oogen. Zijn laatste
woorden hielden een bedreiging in en voor
spelden niet veel goeds.
Anders?herhaalde de dokter.
Anders zal lk trachten te weten te ko
men waarom u mij wilt laten verdwijnen.
Marignan glimlachte minachtend.
Morgenavond kom ik weer door deze
straat, zeide hij.
Goed, morgenavond zal de winkel ge
sloten zijn en lk zal een biljet ophangen
opdat u gerust kunt zijndan zal uw ge
weten u misschien niet langer plagen.
Marignan gaf geen antwoord.
Hij vertelde tegen Gauthier niets van zijn
visite en den volgenden morgen, toen de jon
ge man opstond, was zijn vader reeds ver
trokken om zijn dagelijksche bezoeken af te
leggen.
Ze duurden ditmaal langer dan andere
dagen en Gauthier vond een briefje, waarin
ALLES ZEGGENDE REDEN
Schrijver: „Om welke reden hebt u mijn laatste boek 000 verschrikkelijk afgebroken
iB d* knot?"
Krittktn: Jfc heb t gelezen!"
zijn vader hem aanraadde met het eten
niet te wachten.
Na het ontbijt, toen Gauthier ziph gereed
maakte voor een fietstochtje langs de Loire
kwam er een man in woeste vaart het huis
binnenstormen.
Het was Goniche.
Gauthier herkende hem terstond.
Mijnheer, riep hij uit, mijnheer! o, het
is ontzettend.
Wat dan?
Is uw vader daar?
Neen.
Maar u bent toch dokter.
Ja ik ben dokter. Heb je mü noodig?
Niet voor mij, maar voor mijn vrouw......
Ik zeide het reeds tegen dokter Marignan,
toen hij mij wilde dwingen deze buurt te
verlatenMijn vrouw is plotseling zeer
ernstig ziek gewordenZe zal misschien
stervenHet is de schuld van uw vader.
Het is zijn schuld als zij mocht sterven.
Goniche balde woedend de vuisten.
Gauthier begreep niets van de onsamen
hangende woorden van den metaaldrijver,
Overigens deed hij zijn best niet om er ach
ter te komen. Een enkele gedachte nam hem
geheel in beslag: daar moest een vrouw ge
red worden.
Later, als hü eenmaal zoover was, dat de
jonge vrouw goed zou zijn, kon hij den man
ondervragen in hoeverre zijn vader schuld
had aan dit geval.
Kom, zeide hij.
In het huis van den metaalbewerker lag
de arme vrouw, ten prooi aan hevige koort
sen.
Goniche die bleek was als een doode en
met vochtige oogen nu eens zijn vrouw, dan
weer den geneesheer aanstaarde, trachtte
elk oogenblik van den dokter te weten te
komen, hoe deze over den toestand dacht.
Welnu, dokter, wat denkt u er van?
Gauthier gaf geen antwoord; hij durfde
niet. Hij was van meening, dat het weinig
scheelde, of de vrouw was verloren.
Ik smeek u, zeg mij de volle waarheid.
Ik kan er nog niets van zeggen.
Het is ernstig, nietwaar?
Zeer ernstig.
Is er veel gevaar?
Heeft u alle hoop reeds verloren?
Om den ontzettenden angst van den man
te verminderen, antwoordde Gauthier:
Neen.
Maar hij loog. Hij had volstrekt geen hoop
meer, die vrouw te kunnen redden.
Een groot gedeelte van den nacht bracht
hij bij de zieke door. Toen hij haar verliet
had hij toch nog eenige reden om op haar
behoud te hopen.
Goniche vergezelde hem tot aan de deur
van de woning.
U komt morgenochtend toch terug, niet
waar, mijnheer?
Stelligen als er in den loop van den
nacht iets bijzonders mocht gebeuren
Ja, ja, dan zal ik u terstond komen
waarschuwenToch wilde ik u nog iets
vragenU zult mijn vrouw toch blijven
behandelenik bedoel dat toch niet "w
vader
Ik zal zelf komen.
Belooft u het mij?
Ja zeker, ik beloof het je stelligals
je er zoo op gesteld bent.
En als uw vader nu eens wilde komeh?
Mijn vader zal niet willen komen, overi
gens behoef ik er met hem niet eens over
te sprekenWaarom ben je bang voor
mijn vader?
Omdat het zijn schuld is, dat mijn
vrouw ziek is geworden.
Het was te laat. Goniche gaf geen verdere
uitleggingen, maar Gauthier was er zeker
van, dat hij er van daag of morgen wel
achter zou komen.
Toen hij thuis kwam, was zijn vader nog
niet naar bed.
Waar kom je vandaan? Antoine heeft
mij gezegd, dat je instrumenten hebt «nee
genomen.
Ja.
Wat is er.
't Was voor Goniche.
Kijk, kijk, je neemt mij mijne patiënten
af, naar het schijnt.
U was niet thuis en 't geval was ernstig,
acute longontsteking
De grijsaard balde zijn vuisten en sloot
zijn oogen. Hij voelde, dat het hem steeds
nauwer insloot, dat er weldra geen uitweg
meer zou zijn en de dag zou komen, waarop
zijn misdaad in al haar vreeselijkheid in het
volle daglicht geplaatst zou worden.
En? vroeg hij terwijl hij beefde over
zijn geheele lichaam.
De vrouw ls stervende, sprak Gauthier
met koele stem.
Morgen ga ik met je mee, die vrouw
moet gered worden.
Ik zal morgen gaanmaar alleen
zeide Gauthier,, en als zij gered zal worden
dan zal het door mij geschiedenIk heb
niemands hulp noodig.
Waarom wil je niet? merkte de oude
geneesheer op.
Omdatomdatik het niet wil.
Gauthier snelde heen en liet zijn vader
ten prooi aan de hevigste ontroering alleen
In het vertrek achter. De oude man strekte
zijn handen uit alsof hij de schaduw uit het
verleden, welke in wilde vaart op hem af
stormde
jAcht dagen lang streed Gauthier tegen
den dood, die de jonge vrouw bedreigde en
eindelijkeindelijk na vele angstige uren,
na vele nederlagen en vele overwinningen
op den wreeden dood, gelukte het den jon
gen geneesheer, om ten volle te zegevieren.
Acht dagen lang had Goniche telkens en
telkens herhaald:
Als ze sterft dan kunt ge tegen uw
vader zeggen, dat hij haar vermoord heeft.
Daarom was Gauthier dubbel gelukkig
toen hü zag, dat hij de ziekte meester was
gebleven. Ten tweede was het hem een
groote vreugde te weten, dat hü deze vrouw
had kunnen redden, terwijl een ander er
misschien niet in geslaagd zou zijn en ten
slotte was hij zoo voldaan, omdat hij wist,
dat, hij zijn vader thans vele gewetenswroe
gingen had bespaard.
Maar nu de zieke geheel buiten gevaar
was, wilde Gauthier weten, wat zijn vader
eigenlijk met de zaak te maken had.
Goniche scheen voor dokter Marignan een
diepe minachting te blijven koesteren.
Zooals hij gezegd had, was er niets meer
over gebleven van de weldaad, die hij ééns
aan hem bewezen had.
Nauwelijks was Gauthier over het geheim
zinnige geval begonnen, of de metaalbewer
ker zeide met kalme, maar diep bedroefende
stem:
Mijn leven is geheel en al gebroken
Gij zijt het geweest, die mijn vronw hebt
geredII kunt mij vragen wat u wilt,
ik zal u overal antwoord op geven.
Hoe kan mijn vader de schuld er van
zijn, dat uw vrouw zoo ziek is geworden?
Je hebt mij gezegd, dat je haar hebt willen
vervoeren en dat zij bij de eerste pogingen
zulte een hevige koorts heeft gekregen.
Op denzelfden dag neg, dat ik voor het
eerst bij u ben geweest, is uw vader bij mij
gekomen en heeft hij my gedwongen om
heen te gaan en deze buurt te verlaten.
Waarom?
Dat weet ik niet.
Hij moet daar dan zeer ernstige redenen
voor hebben.
Dat dunkt mij ookmaar hoe ik die
reden ook tracht te achterhalen, ik kan er
niet in slagenUw vader heeft mij niet
alleen gezegd, dat hij de kosten zal dekken,
welke met mijn vertrek gepaard gingen,
maar hij zou zelfs de onkosten betalen voor
reis en verhuizing en bovendien kon ik de
verloren tijd ook nog in rekening brengen.
Ik geloof, dat als ik hem de helft van zijn
bezittingen had gevraagd, hij het mij ook
gegeven zou hebben, zonder er veel drukte
over te maken.
Dat is heel eigenaardig.
Ja, vindt u dat ook niet
„Hoe heb je kennis gemaakt met mijn
vader?"
„Ik zal u alles vertellen. Overigens ik heb
er reeds het een en ander over los gelaten.
Twaalf jaar geleden was ik werkloos en liep
ik van de eene stad naar de andere om
werk te vinden.
In de buurt van Azay lag een aardige
villa, welke er heel goed uitzag, maar, naar
het scheen, geheel verlaten was. Toen kwam
er een vreeselijke gedachte by my op, een
gedachte, die my by'na ongelukkig zou heb
ben gemaakt voor mijn geheele leven
Ik heb de deur geforceerd en ging naar
binnen
Een huivering ging door zyn ledematen
en hy haastte zich er aan toe te voegen:
„Dat was slechf van mij. U moet my niet
verachtenIk heb er myn heele verdere
leven spyt over gehad, en ik zweer u, dat
ik my overigens niets te verwijten heb
„Ga verder."
„Het schynt dat uw vader, niettegen
staande het reeds zeer laat was, juist voor
bijkwam. Wat had hy daar, by dat huis te
deen? Hy alleen kan het u zeggenIk
weet er niets vanMaar het meest
eigenaardige komt nogIk was nauwelijks
het huis binnengegaan, of ik voelde een
vreemde ongesteldheidHet was, of ze
met hamers tegen mijn slapen sloegen en
myn hoofd werd zwaar als lood. Eerst
maakte ik myzelven wys, dat het angst en
de ontroering was, omdat ik aan zulk soort
werk nog niet gewoon was. Maar het was
de ontroering in het geheel nietHet
kloppen van myn slapen werd steeds hevi
ger, het was of myn hoofd zou bersten en
ik kon byna niet meer ademhalen, 't Leek
wel of iemand my'n keel dichtkneep en ik
niet in staat was my te verdedigenHe
vige duizelingen beletten my een voet te
verzettenIk stelde alle pogingen in het
werk om te vluchten, maar het was mij
onmogelyk om vooruit te komen. Myn bee-
nen weigerden my den dienst en ik had een
gevoel alsof ik teveel gedronken had. Plot
seling stortte ik neer als een blok hout.
Werktuigeiyk begon ik om hulp te roepen,
hoewel het my duidelijk was, dat niemand
zich in de nabyheid kon bevinden. Ik her
inner my nog, dat ik moeite deed om naar
de deur te kruipen, maar daarna verloor ik
het bewustzyn."
Goniche zweeg en wischte het koude
zweet van zyn voorhoofd. Nog twaalf jaar
na het avontuur deed de herinnering aan
die vreeselyke oogenblikken hem beven.
Gauthier begreep er niets van.
Het eenigste, dat hij kon begrijpen, was
dat ér een geheim bestond, dat nog niet
was opgelost. Maar met een diepe droefheid
luisterde hy naar het verhaal van Goniche,
daar hy begreep, dat zijn vader in dit ge
heim een belangrijke, maar niet zeer mooie
rol speelde.
Werktuigelyk, byna zonder er by te den
ken, wat hy zeide, vroeg hy:
„Waar lag dat huis, waar je trachtte in
te breken."
„Te Pont de Ruan, vlak voor de Spiritus
fabriek."
Het was Gauthier of zyn keel werd dicht
geknepenIn het huis, dat Goniche daar
aanduidde, had Charlotte van der Mark
gewoond.
„Uw vader had my naar binnen zien gaan.
Hij bevond zich juist in den tuin van dat
huis, toen ik om hulp riepHy kwam my
te hulp en hy heeft my gered, en, om my
in de gelegenheid te stellen om weer een
eerlyk man te worden, gaf hy my al het
geld, dat hy by zich had, maar hy gaf my
het bevel, om met niemand te spreken over
hetgeen daar was voorgevallen. Ook hy zou
nergens over spreken en hy heeft woord
gehouden, want zelfs aan u, zijn zoon,
schynt hy niets verteld te hebben
,Neen, hy heeft nooit iets tegen my ge
zegdEn is dat alles?"
„Dat is alles."
„Maar ik begrijp nog niet goed, waarom
je in gevaar verkeerdeMyn vader zal
toch wel verteld hebben, wat er gebeurd
was, toen hy je tot het bewustzyn terug
bracht?"
Verachtelyk haalde Goniche de schouders
op.
„Ik hoop, dat ik u er niet mede beleedig,
mynheer Gauthier, maar, onder ons gezegd,
geloof ik niet, dat uw vader slecht is, maar
ik denk er toch het myne van en wat ken
nis betreft, kan hy by u niet halen."
Gauthier bloosde. De metaaldrijver liet
daar iets uit, wat hij in het diepste van zyn
ziel ook gedacht had.
Toch zeide hy, om de minachtende woor
den, welke Goniche zoo juist had uitgespro
ken, te weerleggen:
„Hoe durft u er zulk een meening op na
te houden over iemand, die zyn heele leven
ernstig gestudeerd heeft en die door ieder
een beschouwd wordt als de beste genees
heer uit den omtrek?"
„Omdat ik hem zelf heb opgehelderd,
wat er gebeurd was, daar hij zelf niet in
staat was het te begrijpen."
„Hoe zoo?"
„Achter het bewuste huis ligt een spiritus
fabriek, en het is my nog eens overkomen,
dat ik, tengevolge van de vergiftige gassen,
die zich by wyien in de omgeving versprei
den, ernstig ziek ben geworden. Ik heb er
toen eenige weken voor in het ziekenhuis
moeten liggen."
„En heb je toen dezelfde verschynselen
opgemerkt, als in het huis, waarin je had
ingebroken?"
„Jaen die gassen zyn zeer gevaariyk.
Ik vermoed, dat er kieren in den wand wa
ren, waardoor de vergiftigde gassen in het
vertrek binnendrongen."
Gauthier herinnerde zich, dat hy in een
der dagbladen, welke over de zaak van
Charlotte handelden, een blauw kruis had
geplaatst by de verklaring van Lange-
raume.
„Is er dan niemand geweest, die dat op
gemerkt heeft," vroeg hy zich zei ven af.
„Zouden noch de rechter, noch de advo
caten, noch myn vader, daarop gelet heb
ben?"
Goniche vergiste zich misschien
Stel eens voor, als de spiritusfabriek de
ware schuldige was geweest van de misdaad,
waarvan men Charlotte beschuldigd had.
„Neen, neen, dat is niet mogelyk," mom
pelde Gauthier, „dat zou te ontzettend zyn."
Belangstellend vroeg Goniche:
„Scheelt er iets aan, mynheer Gauthier?
Wat is onmogelyk en ontzettend?"
Gauthier gaf geen antwoord.
Op dit oogenblik viel de sluier van alle
geheimen en werd alles, wat den jongen
man In den laatsten tyd zoo bevreemd had,
in het volle licht geplaatst.
Nu eerst begreep hy de eigenaardige be
langstelling van dokter Marignan voor de
beide dochtertjes van Charlotte van der
Mark nu begreep hy, waarom zyn vader
hem zooveel mogelyk uit het weeshuis
trachtte te weren; nu zag hy in, waarom
zyn vader zoo ontroerd was geweest, toen
hy Chralotte had weergezien, niet als ge
vangene, maar als een vrye vrouw, die in
staat was alles aan te wenden,
Nu eerst begon het verhaal, dat Goniche
hem gedaan had, voor hem te leven en zag
hij de heele zaak in haar volle klaarheid.
„U zegt niets, mynheer," merkte Goniche
op, „heb ik daar straks misschien iets te
veel gezegd?"
„Neen, neen, Goniche, stel je maar gerust
hoor."
„Heb ik iets gezegd, waarmee ik u mis
schien beleedigd heb?"
„Neen hoor, beslist niet."
„Dan ben ik tevredenVerder heb ik
u niets meer te vertellen, nu weet u alles.
Ik kan u onmogelyk verklaren, waarom
mynheer Marignan my met alle geweld uit
Tours wil laten verdwynen, terwyi wij het
hier nu juist goed hebbenU zult my
misschien begrypen, mynheer Gauthier
U ziet natuurlijk zelf wel, dat het op dit
oogenblik onmogelyk isMyn vrouw is
nog veel te zwak om te kunnen reizen".
„Je kunt her gerust blyven wonen, Go
niche."
„Meent u dat werkelijk?"
„Ik zal myn vader er toe trachten te
bewegenWerk maar tevreden door en
blyf, wat je altyd geweest ben, een eerlyk
man."
„Daar kunt u van op aanMaar als
uw vader eens hier mocht komen? Als hy
my weer bedreigt?"
„Myn vader zal niet komenMocht ik
my echter vergissen, laat het my dan ter
stond weten en verander niets in ie levens-
wyze."
Goniche wischte de tranen uit zijn oogen.
„Mynheer Gauthierwat bent u toch
goed voor onsIk dank u," en terwyi de
jongeman zich gereed maakte om heen te
gaan greep hy diens hand en kuste deze.
Gauthier sprak met zijn vader in 't geheel
niet over hetgeen hy vernomen had. Hy
wilde alles wat hy gehoord had, persooniyk
onderzoeken
Een eigenaardige ontroering maakte zich
van hem meester.
Waarom wees het lot hem juist aan om
deze zaak op te helderen en zich met het
geval van Charlotte van der Mark bezig te
houden? Wie sprak nog over. haar? Wie
dacht er nog aan haar?
Het was hem of zijn verdenking tegen
zijn vader byna misdadig was.
Twee dagen lang kon hy tot geen enkel
besluit komen.
(Wordt vervolgd)
Toen op den vredigen Carmel van Limo
ges de laatste klanken der Allerheiligen-
vreugde weggestorven waren, nam Averta-
nus zyn reisstaf en Romaeus zyn bedelzak
en beiden togen te beêvaart naar 't heilige
Rome. Als twee zwaluwen trokken zy by t
naderen van den winter hun verlangen na,
dat reeds zoolang rond Petrus' graf vertoef
de.
Vér en moeizaam was de reis, en toen
zij 't land van Savoye bereikten, toen de
vlakte met haal: pynwouden en cypressen
achter hen lag en zy aan den voet van wol-
kenhooge bergen stonden, vroeg Romaeus:
Broeder Avertanus, wie zal ons den
weg wyzen, die naar Rome leidt?
En Avertanus had als eenlg antwoord
zijn geliefd lied:
Ave maris Stella!
Ave Ster der zeeën!
aangeheven, en toen hij gekomen was aan
't vers:
Iter para tutum,
Bereid ons veil'gé wegen,
zong ook Romaeus met hem, en vol vreug
de gingen beiden voort.
Wel mocht de Koninginne der Engelen
hare Broeders beschermen, want hunne
wegen leidden nu eens langs duistere af
gronden, dan weer over de schier onbegaan
bare rotsen of velden vol verblindende
sneeuw. En wanneer de avond viel, zagen
zij dikwerf tevergeefs uit naar eene hut of
spelonk om er beschutting te zoeken tegen
den guren nacht. Dan wikkelden zy zich
in hun mantels, groetten elkander broeder-
lyk met een „Ave Maria", en gingen bly en
zonder vreeze ter ruste. En hunne Moeder
was met hen; wanneer de zon haar eerste
stralende ochtendpracht over de blonde
bergkruinen spreidde, stonden zy blyde op
en togen verder. En in 't voortgaan aan
schouwden zy den gouden morgenjubel der
zon, en zy dachten aan Maria, omdat uit
haar was opgerezen Jezus, de Zon der ge
rechtigheid; en hunne zielen waren als de
yie wolkjes, welke, dicht by de Zon, geheel
doorglansd en doorgloeid waren van haar
zuiver levend licht.
Eens op 'n avond was de dag in bloedroo-
den schyn gestorven en nog wijlde een yle
lichtglans hoog in de teere tint der rozi
ge wolken, toen de sneeuw begon te vallen;
eerst in kleine zwevende donspluimpjes, die
gaandeweg grooter werden. En 't duurde
niet lang, of de beide pelgrims zagen niets
meer om zich heen, dan een gryze, eentoni
ge dwarreling van dichte vlokken, die alles
overdekten. Elkaar steunend, strompelden
zy voort, niet wetend waarheen.
Maar zy, wier naam is als de verre klank
va nkoorgezang, ln de roerlooze stilte der
ziel, die tot haar waakt, deed hen rusten
in haar eigen woning. Zij vonden een een
zaam kapeltje, waar ze zich neervleiden aan
Maria's voeten, terwijl zy hare beschermen
de hand over hen uitstrekteEens was
er ook een woeste, ruigbruine bever met
groote, kromgebogen slagtanden op hen af
gekomen, maar d« wondere kracht van
Avertanus scapulier had het dier op de
vlucht gedreven.
Doch de dag kwam. waarop zy 't land
hunner verlangens, Italië, aanschouwden en
reeds van verre bergtoppen overzagen zij
zyn groene landouwen en hemelsblauwe
meren, en zy zongen „Salve Regina" mei
innig dankbaar hart.
Maar de menschen die daar woonden
verstonden hen niet, en de taal die zy spra
ken, was voor hen als 't gezang van onge
kende vogels. Doch één woord verstond
ieder, en deed de beide pelgrims overal
welkom zijn, en dat was hun vredegroet:
Ave Maria!
Ave Maria! Dat was de geheimzinnige
sleutel, die alle deuren voor hen opende
de glimlach, die alle harten voor hen won
En steeds ging Maria vóór hen uit, zy
de Sterre der zeeën, die al hare kinderen
bestiert en geleidt. En zoo trokken zy dooi
landen en steden, door Lombardye, dooi
Toscana, door 't dorgeblaakte Umbrië. Er
in de dorpen gaven de kinderen hun bloe
men, maar strooiden ook bloemen in hun
hart door den reinen blik hunner groote.
donkere oogen. De menschen schonken hun
overvloedig van al wat zy behoefden,
wyn, brood en vruchten des lands; en als
het nacht werd en de beide pelgrims ter
ruste gingen, hoorden zij in de verte 't weli
ge lied van guitaar en fluit.
De Apenijnen met hunne barre rotsen
verkondigden de nadering van 't doel hun
ner reis, en «weldra lagen ook deze achter
hen
En eindelyk, eindelyk bereikten zy Rome,
en Avertanus en Romaeus waanden den
hemel gevonden te hebben, in al 't geluk
dat zij dé&r smaakten, toen hun hart weer
zoo jong was, als hadden zy nooit de dagen
der grysheid gekend. Een kostbare heilige
schat was het, dien zy met zich droegen
toen zy Rome verlieten; geen goud of zil
ver, maar zaligend geluk en hechte vrede.
Zoo togen zy heen, veel blyder nog dan bij
hun komst, want zij waren niet gekomen ter
voldoening hunner zinnen, maar tot verrij
king hunner ziel.
Doch het geschiedde, dat de Engel des
verderfs zijn zwarte vleugels uitbreidde
over 't zonnige land van Italië en de bleeke
pestziekte neerzond, die rondging van huis
tot huis, van stad tot stad. Verschrikking
en ellende heerschte alom, klachten en jam
mer deden het lied van guitaar en fluit
verstommen; de akkers lagen onbebouwd en
de wyngaarden praalden in weelderigen
oogst, zonder dat iemand dien plukte. De
steden waren verlaten en doodsch, de wei
nige menschen, die men er ontmoette, wa
ren gejaagd en spraken slechts fluisterend.
Want de dood voer over de landen, ge
lijk een herfstwind, die door de boomen rent
en de blaren voor zich uitdrijft; en hij
sneed met zyn scherpen adem veler leven
af, maakte veel hoop ydel, en vulde veel
herinnering met bitterheid en huiver.
En de schrik maakte de zielen ongevoe
lig, zoodat er geen medelyden meer gevon
den werd, doch ieder slechts zichzelven
zocht. De deur der ryken bleef gesloten voor
den hongerenden bedelaar, en de arme joeg
den stervenden zwerveling van den drempel
zyner hut, daar de verschrikking aller har
ten sloot. En wie zou er omzien paar die
twee arme Carmelbroeders, die niets anders
bezaten dan hun rijk, bloeiend geloof, hun
koesterende hoop en hun gouden liefde?......
Ach, de menschen hoorden niet naar dat
zoete woord „Ave Maria", dat hun heelende
balsem zou geweest zyn, harden zy slechts
gewild
En zoo bereikten zy Lucca
Hier werd ook Avertanus aangetast door
de pest, zoodat zy niet meer verder konden
reizen. Doch de burgers der stad sloten voor
hen hunne poorten, daar er, volgens hun
zeggen, reeds zieken genoeg binnen hare
muren waren. In 't gasthuis van San Pietro
Maggiore evenwel werden zij met liefde op
genomen en Romaeus week niet meer van
zyn broeders ziekbed
Doch op een morgen straalde Avertanus'
gelaat geiyk weleer te Rome, toen hy aan
't graf van Petrus knielde en Romaeus
vernam een wonderen zang, die hem tril
len deed van vreemd en zalig verlangen.
En toen hy vroeg:
Broeder Avertanus, vanwaar dat ge
zang, dat ls als een lentedag uit ons kinds
heid? antwoordde deze:
Zie, Jesus en Maria met tallooze enge
lenkoren zyn daar om my te halen.
En Romaeus schreide en wilde niet ge
troost zyn, omdat zyn broeder heenging
en hy hem niet vergezellen mocht. En toen
de zon haar gouden wegen baande door 't
reine blauw der verre zee in 't Westen, be
steeg Avertanus' ziel haar blanken hemel-
weg
Voor het eerst zyns levens had hy Ro
maeus bedroefd, omdat hy gestorven was
vóór diens laatste stonde.
Als een blanke, reine lelie bloeide hoog
Romaeus' bede, en haar geuren stegen op
tot vóór den troon der eeuwige Ontferming:
en te midden van hemelsche verrukking
treurde zyn ziel, omdat zy nog steeds, nog
steeds gekerkerd was in 't aardsche lichaam
en zy niet op kon stygen om zich te ver
liezen In de overstelpende, zaligende glorie
van haar Schepper.
Doch ook haar ballingschap liep ten ein
de, en Romaeus voelde hem naderen, dien
zoeten dood, die zijn prikkel verliest voor
hen, die rein van harte zyn. O, hoelang
moest hy 't lichaam nog dragen, en wat
waren die dingen traag, nu hy den hemel
zoo naby wist!
En toen 't uur des vredes voor Romaeus
gekomen was, zag hy zyn heiligen broeder
Avertanus naderen met een groote schare
hemelingen, en in zoete omhelzing stegen
zy op naar Gods eeuwige glorie
en hunne lichamen werden vol
eerbied te ruste gelegd .in 't zelfde graf.
„Carmelrozen."
AAN EEN VERKEERD KANTOOR
Oude dame (tot politie-agent, by wie ze
aangifte doet van haar verloren schoot
hondje)
„En als U dat schatje van 'n Fido vindt,
wil u 't stakkerdje dan direct wat stukjes
versch wittebrood geven, gedoopt in room en
dan wat uitgeperst druivensap na? Hij i»
niet van de sterksten, ziet u."