'oor Onze.
(k
mraiBiiDBP
Mm
ïk'
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOJ-.
DERDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
BLADZIJDE 2
DIE NARE AUTOBUS
HET VERHAAL VAN DEN VALSCHEN
PRINS
DOOR G. D. HOOGENDOORN
plecht- goed
<NNn.gepu.nt potlood
Overname ail deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden.
Eindelijk, daar kwam de wagen,
Stopte aan de halteplaats,
En Louis was gauw gezeten.
Maakte tegen ieder praats.
Maar na één kwartiertje rijden.
Sprong ineens zoo'n groote band,
„Pang", zei die en alle menschen
In den wagen hadden 't land.
Iedereen moest uit den wagen,
En dus ook de kleine guit,
„Wat vervelend," riep hij nijdig,
„Waarom moet ik er nou uit?"
„Wel," zei vader, ,,'k zal 't Je zeggen,
Kijk, die groote band is stuk.
Als we nu tóch verder rijden,
Krijgen we een ongeluk.
Daarom zullen we hier wachten,
Tot een andere wagen komt,
Dan gaan wij de reis vervolgen,
Denk maar niet dat grootmos bromt."
't Duurde lang en na veel kijken,
Konden ze weer verder gaan,
En Louis kwam twee uur later.
Mopperig bij grootmoe aan.
„Wel, Louis," vroeg grootmoe, „vond je
't Reisje met de bus niet fijn?"
„O nee, grootmoe," was het antwoord
„Ik reis liever met den trein!"
JAC. SUERINK.
Eind'Hjk was de dag gekomen,
Dat Louis met pa en moe
In de autobus mocht rijden,
Want hij ging naar grootmoe toe.
Even moesten ze nog wachten,
Want de bus was er nog niet,
Vader zei: „Je moet maar kijken,
Of je haar ook ergens ziet."
Uit het Duitsch naar HAUFF
Er was eens een kleermakersknecht
die Labakan heette. Hij was in de leer
bij een knappen ouden kleermaker in
Alexandrië.
Labakan was niet ongeschikt voor
zijn v.erit. Integendeel! Hij kon prach
tig naaien.
Laba..h.a was ook niet lui, want hil
kon, als hij wou, 't vlugst van ieder
klaar zijn. Maar toch was er iets niet
in den haak met hem.
Er waren tijden, dat hij zoo vlug
naaide, dat zijn naald gloeiend werd en
de draad rookte, maar er waren ook
tijden, en 't gebeurde niet zoo weinig
waardigheid miskenden en de wijde
\yereld intrekken.
Zoo gezegd, zoo gedaan, en in 't duis
ter van den nacht wandelde hij, van top
tot teen een Prins, de poort van Alex
andrië uit.
De nieuwe Prins werd overal, waar
hij kwam met verwondering gadege
slagen, want het Koninklijke gewaad
en de schoone, aristocratische gelaats
trekken pasten niet 't minst bij een
voetganger. En wanneer iemand daar
over zijn verwondering te kennen gaf,
olacht hij heel geheimzinnig te glim
lachen en te zeggen, dat bij daarvoor
i
.vertelde hij mij op zijn sterfbed.
dat hij aan één stuk voor zich uit
staarde en dan was er iets erg vreemds
aan hem.
Zijn meester en de andere knechts
zeiden dan: „Kijk Labakan weer eens
voornaam kijken!"
's Zondags, als alle menschen uit de
kerk naar huls gingen, liep Labakan
met een deftig gezicht door de straten
en over pleinen en wanneer iemand,
die hem tegenkwam: „Vrede zij u", of'
„Hoe gaat het u, Labakan," zei, dan
knikte hij slechts genadig met zijn hoofd
of wpuköe heel koeltles met zim hand.
Als zijn meester dan zei: „Aan jou is een
Prins verloren gegaan, Labakan," dan
gnuifde hij inwendig van blijdschap,
maar zei rustig:
„Hééft u dat ook al gemerkt?" of
„Dat heb Ik al lang geweten!"
Zoo stelde Labakan zieh meerdere ma
len belachelijk aan, en zijn meester
verdroeg zijn kuren, omdat hij zoo goed
naaien kon.
Op zekeren dag zond de broer van den
Bultan een feestkleed naar den kleer
maker, dat gerepareerd moest worden en
omdat Labakan het mooiste naaien
kon, moest hij het glanzend-zijden
kleed van 's Keizers broeder stoppen.
Den dag, dat 't kleed hersteld was
kwam Labakan 's avonds heimelijk
terug in de kleermakerswerkplaats. Lan
gen tijd stond hij als in gedachten ver-
zónken voor het feestelijk klepd. Hi) be
wonderde het fijne stikwerk, de prach
tige kleur van het fluweel en de zijde
waarvan het gemaakt was.
,3en ik niet eên Prins, zoo goed als
die andere?" zei hij bi) zichzelf, terwijl
hij de werkplaats op en neer liep.
„Heeft de meester zelf niet altijd ge
zegd, dat ik voor Prins in de wieg ge
legd leek?"
Met die woorden pam hij het prin
selijk gewaad van den haak en trok 't
an,n.
ISij meende niet anders, of hij was eet
onbekende Koningszoon en hij wilde de
streek verlaten, waar de menschen zijl
zijn gegronde reden had. Toen hii ech
ter merkte, dat hij zich door zijn reizen
te voet belachelijk maakte, kocht hij
voor de spaarpenningen, die hij meege
nomen had, een oud paard, dat juist ge
schikt voor hem was, omdat hij daarop
nooit ruiterbekwaamheden ten beste zou
hoeven te geven.
Op zekeren dag, toen hij stap voor
stap, op zijn Marva, zoo 'had hij het
paard genoemd, voortreed, sloot een rui
ter zich bij hem aan en vroeg met hem
mee te mogen reizen, omdat hij 't plezie
riger vond in gezelschap, dan alleen te
rijden: het kortte den tijd. Labakan".
stond het genadig toe. De reisgenoot was_
een vroolijke jongeman, aangenaam en
beleefd.
Spoedig hadden ze elkanders weder*
waardigheden verteld en zoo bleek hei
dat de reisgezel, evenals Labakan, ge
heel doelloos de wereld doorreisde. H
zei, dat hij Omar heette en een neef
was van den Sultan van Kaïro; dat hij
rondreisde om een opdracht te vervullen;
die zijn oom hem op zijn sterfbed gege
ven had. Labakan liet zich natuurlijk
niet zoo openhartig uit en zei alleen, dat!
hij van hooge afkomst was en voor zijn
genoegen reisde.
Op den tweeden dag van hun geza
menlijke reis vroeg Labakan aan Omar,
waarin de opdracht bestond, die hij te
vervullen had, en Omar antwoordde:
Elfl Bey, de Sultan van Kaïro, heeft
mij opgevoed, mij in den waan latend,
dat ik zijn zoon was. Toen hij door vijan
den overvallen en doodelijk gewond werd,
vertelde hij mij op zijn sterfbed, dat
ik niet zijn zoon was, maar die van een
machtig heerscher, wiens naam hij niet
noemde. Onder invloed van de voorspel
lingen van zijn sterrewichelaars had deze
mij als klein kind naar mijn oom Elfi
Bey gezonden en gezworen dat hij mij
voor mijn twee-en-twintigste jaar niet
zou weerzien. Mijn oom heeft mij niet
den naam van mijn vader genoemd,
maar hij heeft mij gezegd, dat ik op
mijn twee-en-twintigsten verjaardag
aan de beroemde zuil El-Serujah moest
zijn, die vier dagreizen ten Oosten van
Alexandrië staat. Daar Allien eenige
mannen staan, aan wio ik mijn dolk
moet geven en zeggen: „Hier ben ik,
dien gij zoekt" en als zij zeggen: „Allah
zij Geloofd, dat gij bewaard zijt." moet
ik hen volgen en zullen zij mij naar
mijn vader brengen."
Labakan hoorde dit alles met afgun
stige gedachten aan. Verbeeld je, wat
was alles toch onrechtvaardig in de
wereld. Die man was al de neef van
Elfi Bey en nou werd hij bovendien nog
de zoon van een machtig vorst, terwijl
hijzelf, bij al zijn schitterende persoon
lijke gaven, nederig van geboorte was, en
nog kleermaker 1 bovendien.
Hij werd hoe langer hoe jaloers.cher.
En 's nachts, toen Omar sliep, trok
hij diens dolk uit de scheede en stak dien
in zijn eigen gordel. Toen zadelde hij
snel en stil Omar's paard en voor deze
ontwaakte, had Labakan al een grooten
voorsprong, op weg naar de beroemde
zuil El-Serujah. Hij redeneerde bij zich
zelf, dat zijn uiterlijk veel prinselijker
was dan dat van Omar, zoodat hij wel
dadelijk als zoon van den machtigen
vorst zou worden aangenomen.
Tegen den middag van den derden
dag (en Omar had hem gezegd, dat die
dag zijn verjaardag was), zag hij de zuil
El-Serujah. Zij stond op een kleinen
heuvel in een eenzame vlakte en Juist
toen Labakan de zuil bereikt had, zag
hij aan den horizon een grooten stoet
met paarden en kameelen komen.
Aan den voet van den heuvel hield de
stoet stil en zes mannen, oud en eer
waardig, klommen te voet naar de zuil.
Op den oudsten en moo'»' gekleeden
liep Labakan toe, de dolk in zijn hand,
boog en zei:
„Hier ben ik, dien gij zoekt."
„Geloofd zij de Profeet die u Bewaar
de," antwoordde de grijsaard, met tra
nen in de oogen van vreugde en ont
roering. „Omhels uw ouden vader, ge
liefde zoon Omar."
Onze slimme kleermaker toonde zich
tén zeerste bewogen én wierp zich met
een gemengd gevoel van vreugde en
schaamte in de armèn van den ouden
vorst. Maar zijn vreugde was van korten
duur, want toen hij weer opkeek, zag hij
over de vlakte een ruiter aankomen. Het
was een zonderlinge ruiter en een zon
derling paard; de eerste scheen met
handen en voeten haast te willen ma
ken en de tweede scheen bij iederen trap
langzamer en vermoeider te loopen. Da
delijk herkende Labakan den waren
Omar, maar r.u hij eenmaal als zoon
was aangenomen, zou hij zich niet van
zijn plaats laten verdringen, hü had zijn
leugen al bij de hand; en toen Omar,
onder aan den heuvel gekomen, naar
boven schreeuwde:
„Houdt eens op, laat u niet door dien
bedrieger misleiden, Ik ben Omar en geen
sterveling wage het, van mijn naam mis
bruik te maken!"
Toen antwoordde Labakan rustig:
„Genadige heer en vader, laat u niet
door dezen man misleiden. Voor zoover
ik wëet, is hij een krankzinnig kleer
maker uit Alexandrië, die al meer der
gelijke grapjes heeft uitgehaald. Toch
verdient hij eerder uw medelijden, dan
uw toorn."
Deze woorden brachten den waren
Omar buiten zichzelven van woede. Met
een van boosheid vertrokken gezicht,
wilde hij op Labakan toespringen, maar
de omstanders beletten het hem en de
grijsaard zei:
„Ja, mijn zoon, ik merk het dat deze
jonge man geestesziek is; we zullen hem
binden en op een van de drommedaris-
sen zetten. Misschien kunnen we nog
iets voor hem doen."
Toen vatte hü, zonder meer op de
beurtelings woedende en smeekende woor
den van den waren Omar acht te slaan,
Labakan bij de hand en zoo liepen ze
beiden den heuvel af. Zij zetten zich
op de prachtig gezadelde paarden,
terwijl de ongelukkige Prins geboeid op
een der drommedarissen achter hen
aan gevoerd werd.
De koninklijke grijsaard was Saaud,
de Sultan der Wechabiten. Hij was al
heel oud, toen hem eindelijk een zoon
geboren werd. Maar de sterrenwiche
laars hadden van zijn zoontje voorspeld,
dat He<(-ïtbt zijn twee en twintigste jaar
gevaar liep door een vijand verdrongen
te worden en om toen het leven van
zijn kind te verzekeren, had de Sultan
den kleinen Prins onder de hoede van
den beroemden Elfi Bey gesteld en twee
en twintig lange jaren op de terugkomst
van zijn eenige kind gewacht.
Toen zü in de stad aankwamen,
werden zij met uitbundige vreugde ont
vangen.
Er waren eerebogen van groene guir
landes en groote witte bloemen en er
hingen prachtige tapijten langs de
hulzen.
Labakan's hart zwol van trots en
vreugde. Nu voelde hij zich eerst recht
op zijn plaats!
Geloofd Kij de profeet die u bewaarde.
Omar 'was echter diep ongelukkig en
ih stomme vertwijfeling zag en hoorde
hü de vreugde, die voor hem bestemd
geweest was.
Alles riep: „Omar! Heil! Omar!"
Maar naar Omar zelf zag niemand
om en mocht deze of gene eens vragen,
wie hij was, dan kreeg hij ten ant
woord: „Een' krankzinnig kleermaker
uit Alexandrië!", maar dat was ook de
eenige belangstelling, die hem ten deel
viel.
De stoet kwam ten slotte bij het
paleis.
De Sultane, met haar heelen hofstoet,
verwachtte haar zoon in een groote
zaal.
Zij zat op een hoogen troon van
louter goud met amethisten versierd en
de Sheik van Medina woei haar met
een pauweveeren waaier koelte toe.
Zij was een oude, lieve vrouw en zt)
had ook twee en twintig Jaren op haar
zoon gewacht. Maar zij zou hem uit
duizenden herkend hebbeh. want zij zag
hem dikwijls in haar droomen.
Daar hoorde zü het gedruisch van den
naderenden stoet. Nader en nader
kwam het; daar vlogen de groote
deuren openen de Sultan met zijn zoon
aan de nand, schreden tot voor den
troon der Sultane.
„Hier," zei de vader, breng ik u den
lang verwachte naar wien we zoo ver
langd hebbenI"
De Sultane viel haar man tn de rede
en riep: „Maar dat is mijn zoon niet!
Dat is niet het gezicht mijner droomen!"
Juist toen de Sultan zijn vrouw
over zooveel bijgeloovigheid wilde onder
houden, vloog de deur van de zaal weer
open en Prins Omar stormde, achter
volgd door zijn bewakers, aan wie hij
ontsnapt was. naar binnen en wlerg
zich voor zijn moeder op den grond.
„Hier wil ik sterven!" riep hij uit.
„Dood mij wreede vader, want dezen
smaad verdraag ik niet langer!"
Iedereen verschrok over zooveel onbe
schaamdheid en de bewakers drongen
naar voren om den krankzinnige weer
in zijn boeien te slaan, toen de Sultane
zich van haar troon verhief en sprak:
„Laat af! Deze en geen andere is mijn
zoon. Den zoon, dien mijn oogen nim
mer zagen, doch dien mijn hart altijd
heeft gekend!"
Toen werd de Sultan kwaad en riep
uit:
„Ik heb hier te beslissen en er zal hier
niet naar vrouwelijke droomerijen ge
luisterd worden, maar afgegaan op
feiten; deze hier (en hü wees op Laba
kan) is mijn ware zoon, want niemand
dan hij bracht mij den dolk van Elfl
Bey!"
„Gestolen heeft hy hem," schreeuwde
Omar, doch de Sultan sloeg geen acht
op de woorden van zyn waren zoon; hy
was gewend zyn eigen zin te volgen en
dat deed hy hierin ook.
Daarna nam hy Labakan mede naar
zyn eigen vertrekken en verontschul
digde zijn vrouw tegenover zyn gewaan-
den zoon, die schijnbaar wanhopig ver
drietig was door de slechte ontvangst
van zyn moeder.
De Sultane echter zon op een middel
om haar man van de dwaling te bevrij
den. Het stond onfeilbaar voor haar
vast, dat niemand anders dan de zoo
genaamde krankzinnige haar eigen zoon
was, die door 'n bedrieger van zyn plaats
was verdrongen.
Maar het ging niet zoo gemakkeiyk,
want Labakan speelde zyn rol meester-
lyk, ook doordat hy eertyds Omar zoo
slim alles had uitgehoord.
zy riep de mannen by zich, die den
Sultan op reis naar de zuil El-Serujah
hadden vergezeld, om zich nauwkeurig
te laten vertellen, hoe de eerste ont
moeting had plaats gevonden.
zy vertelden haar alles tot de kleinste
byzonderheid. Daarna vertelde de Sul
tane alles weer nauwkeurig aan haar
hofdames. En een oude, slimme hof
dame, Melechsalah heette ze, vroeg:
„Hoorde ik wel, gebiedster, dat de
overbrenger van den dolk, hem, dien
gy voor uw zoon houdt, Labakan noemde,
een kleermaker?"
„Ja, dat is zoo," antwoordde de Sul
tane, „maar wat wildet gy daarmee?"
„Wat ik daarmee wilde is dit: Als die
bedrieger uw zoon zijn naam heeft op
gedrongen dan bestaat er een prachtig
middel, om hem er in te laten loopen,"
en toen fluisterde zij de Sultane iets in
het oor.
Dit scheen de Sultane buitengewoon
goed te bevallen, want zij stond dade
lijk op, om zich naar haar gemaal te
begeven.
En tot dien zelde zy
„Lieve man. Ik w.l gaarne den jonge
ling, dien gy voor uw zoon houdt, ook als
den mynen erkennen, maar slechts onder
één voorwaarde: ik wilde gaarne ieder
van de beide jongelieden een kaftan
(jas) zien maken en naar het onder
scheid der beide kaftans wil ik nog eens
mijn meening toetsen.
De Sultan lachte.
„Wel, dat is toch te dwaas. Myn zoon
zou zieh met jouw waanzinnigen kleer
maker moeten meten in 't kleeren
naaien? Neen, vrouw, dat is te gek!"
Maar toen de Sultane bad en smeekte,
legde hy zich ten slotte by haar voor
stel neer, maar zei er by, dat hy toch in
geen geval den krankzinnigen kleermaker
als zyn zoon zou erkennen, al maakte
hii i—nog zoo mooi.
Toen vertelde de Sultan de vraag van
zyn vrouw aan zyn zoon en verzocht
hem, aan dat dwaze verzoek te willen
voldoen.
Labakan schaterde inwendig van pret
nou als 't op kaftans maken aan
kwam, dan kon de Sultane pleizier van
hem beleven!
Twee kamers werden nu in gereed
heid gebracht: één voor Labakan en één
voor den armen waren Omar.
Daar moesten zy hun meesterstuk
tot stand brengen, zy kregen ieder een
lap zyde, een schaar, naalden en garen.
De Sultan was erg benieuwd, wat
zijn zoon er wel van terecht zou bren
gen, en de Sultane was erg beangst of
haar list wel zou gelukken.
De beide jongelieden hadden twee
dagen tyd voor de hun opgelegde taak.
Op den derden dag liet de Sultan zyn
vrouw roepen en zond een bediende
naar de werkkamers om de beide kaf
tans te halen en tevens de makers er
van te laten binnen komen.
Zegevierend kwam Labakan de zaal
in.
„Ziehier vader, ziehier moeder," riep
hij uit, een prachtig gemaakte kaftan
als 'n trophee omhoog houdend. „Zaugt
gij ooit een mooiere kaftan? Ik wed met
den besten hofkleermaker, dat hy er
zoo een niet maken kan!"
De Sultane glimlachte slechts op
Labakan's woorden en wendde zich tot
Omar.
Woedend smeet deze de zyde, de schaar
en het garen op den grond en riep:
„Men heeft mij geleerd een paard te
beryden, het kromzwaard te zwaaien,
en myn lans toeft op zestig meters af
stand haar doel maar met een naald
heb ik niet leeren omgaan, een naald
is een onwaardig wapen voor de hand
van den pleegzoon van Elfi Bey, den
beheerscher van Caïrol"
„O, gy, waardige zoon van den Sultan!"
riep de Sultane en zich tot haar man
wendend, zeide ze: „Vergeef my, dat
ik me van deze list bediende om u
de waarheid te doen inzien. Ziet gy nu,
wie de kleermaker en wie uw zoon is?
De ware kleermaker maakte Immers
zyn kaftan voortreffeiyk en ik zou wel
eens willen weten, bij wien hij in de leer
geweest is?"
Toen viel Labakan door de mand en
voordat de Sultan nog iets had kunnen
zeggen, wierp hy zich voor de voeten
van Omar en riep:
„Vergeef my, Prins, vergeef my!"
„Trouw aan den vriend, grootmoedig
tegenover den vyand, dat is de leer der
Abbasiden," antwoordde Omar, „Ga
heen in vrede!"
Toen twyfelde niemand meer aan zyn
recht.
„Gy zijt dus mijn ware zoon," riep de
Sultan ontroerd en beschaamd en om
helsde den eens zoo miskende.
De emirs en bassa's en alle grooten
des rijks verhieven zich van hun kus
sens en riepen uit: „Leve .de.. Konings
zoon, leve Omar!"
En onder dit vreugdegejuich liep
Labakan stil en ongemerkt de zaal uit.
Toen Labakan, na een lange en ver
moeiende reis weer in Alexandrië en by
zijn vroegeren meester aankwam, kreeg
hij daar eerst de volle laag. De meester
zelf en al zyn knechts vleien op hem
aan als wilae dieren, en toen hy einde
lijk kruipend van pijn in een hoek lag»
hield zyn baas een strafpredikatie over
hem, wegens het gestolen kleed.
Hy maakte zoo gauw hy kon maar
dat hij wegkwam en begon toen heel
bescheiden aan het andere einde van
Alexandrië een kleermakerswinkel.
En al kon Labakan geen Prins zyn,
naaien kon hij nog altyd piekfyn, zoodat
zijn kleine winkel weldra een groote
werd.
Eigenlyk had Labakan het niet ver
diend, voor al zyn pekelzonden, maar
zoo Is het nu eenmaal In de wereld: de
paarden die de haver verdienen, krygen
ze niet! PALJAS.
„Zaagt ge ooit mooiere kaftan?"
Zie dien booswicht daar eens vluchten
Over 't dek van 'fc hellend schip,
Dat in tweeën werd geslagen
Op de punten van een klip.
„Hel-lep!" riep hy, „dat ik vluchte
Naar den allerhoogsten mast
En daar dan een schuilplaats zoeke
Met myn gouden-duiten-last."
Onderwyi had oome Joppie
In zyn doodsangst om zyn geld
Zich de handen en de koorden
Met de tanden lósgepeld.,
En Juist als de boot ging zinken
En het water hooger steeg,
Brak oom Job door angst en spanning
't Laatste boord als koekedeeg.
144. Met opeengeklemde tanden
Rende toen oom Job naar 't dek,
Roepend: „Boef, jou dief, waar zit je
Met je langen boevennek?"
Ha, daar zag hy ginds den gauwdief
By den hoogen mast ai staan.
„En als ik," dacht Job, „niet vlug ben,
Is myn geldzak naar de maan."
Een paar maanden geleden neb Je
hier in dit hoekje al eens een en ander
over teekenen kunnen lezen.
Nu me blykt, dat jullie in teekenen
nogal wat pleizier hebben en je het fyn
zoudt vinden, als je d'r eens 'n beetje
meer handigheid in kreeg, wil ik Jullie
als vervolg op die eerste artikeltjes nog
eens een en ander over teekenen en over
wat daar bij te pas komt vertellen.
Want het is toch eigenlyk dood, en
doodjammer, dat er eigenlyk nog mag,r
zoo weinig jongens en meisjes zyn, dl©
een behooriyk teekeningetje kunnen
maken.
En dat kan toch eigenlyk veel beter
worden, als Jullie maar wilt. Of neen,
willen en liefhebbery voor teekenen heb
ben Jullie natuurlijk allemaal; alleen
moet je een beetje ln de goede richting
geduwd worden.
Nou, dat zullen we dan ln deze „tee-
kenlessen" eens een beetje gaan doen.
Al kent de timmerman zyn vak nog
zoo goed, zonder uitstekend gereedschap
brengt ie er niets van terecht.
Eerst dus een enkel woordje over ons
teekengereedschap en de vraag beant
woord
Waarmee teekenen we?
Teekenen kun je niet alleen met pot
lood of kleurkryt, maar met alles, wat.
verf bevat, of kieur afgeeft, of 't een pen
ls of een penseel, kryt of houtskool.
Vandaar dat je al naar je gereed
schap potlood-, inkt-, pen-, penseel-,
houtskool-, krytteekeningen, enz. kunt
onderschelden.
We beginnen natuurlijk met het een
voudigste materiaal, n.l. het potlood.
Hierin heb je honderden soorten, zoowel
ln hardheid als in kwaliteit. Ik geef
jullie alleen den goeden raad: koop een
goed potlood, dat niet al te hard is en
in geen geval krassen op het papier
maakt.
Een proefje, dat je neemt op een
stukje ruw wit teekenpapier, vertelt je
direct of je al of niet een bruikbaar
potlood gevonden hebt. Een potlood van
Faber, hardheid no. 2 is uitstekend. Na-
tuuriyk zorg je voor een behooriyke
punt. Het plaatje hieronder vertelt je,
zonder dat ik er veel over schryven
moet, hoe het wel en hoe het niet moet
zyn.
Ook niet met stompjes teekenen, hoor.
Dan doe je er maar een potloodhouder
aan. Een stukje gummi heeft een goede
teekenaar feiteiyk niet noodig. Iedere
lijn moet direct „zitten". Maar beginners
kunnen het voorloopig nog niet missen.
Koop dus in ieder geval een zacht stuk
je gummi.
En waarop teekenen we?
Op papier natuurlijk. Maar het is
misschien toch wel gewenscht daar ook
een enkel woordje over te zeggen. Om
te beginnen is een eenvoudig schets
boekje voldoende, een beetje „korrelig"
zooals alle goede teekenpapier moet zyn.
Daarop komen geteekende ïynén des te
fyner uit. Je kunt tegenwoordig in de
boekwinkels schetsboeken in blokvorm
krijgen; kleine velletjes op een stevigen
kartonnen onderlegger.
Over de andere hulpmiddelen als
krijt, houtskool, verf etc. zullen we het
later nog wel eens hebben. Wel moet ik
jullie nog even wijzen op de houding
van lichaam en hoofd by het teekenen.
Je herinnert je vast allemaal nog Je
meester of je juffrouw wel, toen je de
eerste gymnastische oefeningen op het
slappe koord der schryfkunst ging be
oefenen. Ook by het teekenen is het ge
wenscht, dat je je lichaam niet in aller
lei bochten wringt, maar het zooveel
mogeiyk rechtop houdt, terwyi Je to
geen geval met je neus boven op je
teekening moet gaan liggen. Dat ls niet
alleen slecht voor je oogen, maar Je ver
liest er bovendien het overzicht, over je
teekening door. Zorg tevens, dat je werk
recht voor je ligt, anders heb je heel
veel kans, dat het een scheeve beweging
wordt.
Wanneer je binnenshuis teekent, zorg
dan evenals dat by het schryven ge
wenscht is dat je het licht van links
krygt ter vermyding van schaduw op je
papier van hand of potlood.
Ik behoef je zeker niet te vertellen,
dat je ook al weer net als by het
schryven je teekening links bovenaan
begint „op te zetten", om niet, zooals
men dat zegt: „over de hand te wer
ken" en daardoor het reeds geteekende
met Je teekenhand uit te vlakken.
Maar voor vandaag is het genoeg.
Ik had het daar net over het
„opzetten" der teekening. Dat is voor
jullie misschien nog 'n beetje Spaansch.
JANTJE STEEN.