De Misdaad van Dokter Marrignan
De eerste autotocht.
NIEUWE HAARLEMSCHÈ COURANT
BLADZIJDE 4
NUMMER 50
ZEVENDE JAARGANG 1928
'fl
Het was of b haar m~*er daar voor
zich zag liggen tusschen de boomen van
een uitgestrekt woud. Ze was overdekt
met wondenHaar handen waren stijf
en koudZe was dood
Het was of de duisteru's Clara meer en
meer omringde en haar langzamerhand
geheel omsluierde
Met een kreet sprong Clara overeind en
snelde naar den knop van het electrische
licht.
De duisternis werd verdreven door een
plas van hei-geel licht, dat ver naar bui
ten scheen en weerspiegelde in net
droom-stille water van de Seine.
Clara nam een oock ter hand, maar zij
kon haar gedachten er niet bij houden.
Telkens liet ze het weer op haar schoot
zinken en zat ze te denkenTevergeefs
pijnigde zij hare hersenen met zichzelf af
te vragea wtar Louise nu kon zijn wat
er van haar geworden was.
Eensklaps voelde zij dat het verlangen
haar doortrilde wt -nwoerew.nanbaar ver
langen om alles, zelfs het onmogelijke
in het werk te stellen om haar zuster te
vinden.
Nu had ze geld en tyd, nu was er niets
meer, wat haar kon weerhouden om zelf
Louise te zoeken of te trachten, tenminste
iets naders omtrent haar te weten te ko
men. Thans was ze niet bang meer. dat
men haar waren naam zou ontdekken. Ze
kon nu hl haar eigen behoeften voorzien
en het zou nu zoo gemakkelijk niet meer
zijn om haar in het weeshuis te krijgen.
Ze was vrij en onafhankelijk en ofschoon
haar hoop zeer gering was,' toch meende ze
eindelijk te moeten slagen.
Tn haar eenzaamheid zag ze slechts wei
nig menschen. Alleen als de beide vrienden
van Robert toevallig voorbij fietsten wan
neer ze een rijwieltocht langs de Seine
maakten, kwamen zij zoo nu en dan eens
haar even bezoeken.
Op zekeren dag kwam ook Gauthier haar
feen bezoek brengen.
Madeleine, hij kende haar waren naam
nog niet had een levendigen indruk op
hem gemaakt. Haar geheele verschijnjng
trok hem buitengewoon aan. Niet alleen om
dat ze een mooi en bevallig meisje was,
maar hij was ook tot de ontdekking ge
komen, dat zij zeer geestig en verstandig
was.
Toch was er nog iets anders wat hem in
Clan belang inboezemde, namelijk haar ge
lijken s met Charlotte. Toen hij haar voor
het eerst zag, had hü zich daarvan zoozeer
geen rekenschap gegeven, maar later kwam
het beeld van het jonge meisje hem voort
durend voor den geest.
Hij dacht er geen oogenblik aan, dat in
het diepste van zijn hart nog een ander
gevoelen was, dat hem naar het meisje trok,
hij dacht er niet aan, dat de liefde in z'n hart
opbloeide, dat de tteftallige verschijning van
Clara de liefde in zijn ziel deed ontwaken.
Nog steeds heerschte er een diepe rouw in
zijn ziel om de misdaad van zijn vader. Dat
leed sloot zijn hart voor teerder gevoelens.
Niettegenstaande hij de liefde uit zijn
hart trachtte buiten te sluiten, zijn men-
echenliefde leefde en hij dacht onophoude
lijk aan Charlotte van der Mark en daarbij
ook can Clara, orpdat haar verschijning
hem zoo aan die ongelukkige vrouw had
doer denken.
Oii zekeren dag dus had hij zich naar
Clara begeven en het meisje ontving hem
met de natuurlijke hartelijkheid, waarmede
zü gewend was de vrienden van Robert te
verwelkomen.
Het meisje wist, dat hij de zoon was
van den man, die haar moeder in het onge
luk had gestort. Toch liet zij den haat, wel
ken zij tegen den vader koesterde niet op
den zoon neerdalen, integendeel, naar hart
werd onweerstaanbaar getrokken to* dien
jongen man. wiens oogen dikwijls, zonder
dat hij het zelf wist. een diepe droefheid
verrieden. Haar vrouwelijk gemoed had ont
dekt, dat hij leed onder een geheimzinnige
smart, welke hem misschien langzaam zou
doen sterven, want nog nooit had ze hem
zien glimlachen.
Na dien eersten keer kwam hij meerdere
malen, maar hij was nooit alleen. Altijd
vergezelde hem één van de vrienaen van
Robert Aujoux en steeds was het toeval
geweest, dat hem in de richting van Clara's
Woning dreef.
Toen de lente teneinde spoedde en de
Zomer kwam, hield Gauthier eensklaps op,
met haar te bezoeken.
Hij had Madeleine op geen enkele wijze
gewaarschuwd. Hij had er geen woord over
gesproken, dat hij op reis zou gaan of dat
zijn werkzaamheden hem in beslag namen.
Daar hij in de laatste maanden twee- of
driemalen per week was gekomen, duurde
het niet lang of Clara merkte deze ver
anderde houding op.
Ze deelde den vrienden van den jongen
geneesheer mede, dat ze zich ongerust over
hem maakte.
Er was niemand, die haar kon zeggen,
waarom zij hem niet meer zag. Men zeide
haar alleen, dat Gauthier er den laatsten
tijd bedroefder uitzag en dat hij iedereen
vluchtte. Het was of hij walgde van alle
vermaken en of iedere verstrooiing hem met
angst vervulde.
Niemand werd meer in zijn kamer aan de
rue de Fleurus toegelaten en niemand was
er meer die hem ontmoette, zooals vroe
ger nog wel eens gebeurde, als hij lang
zaam en bedroefd door de mooie lanen van
den jardin du Luxembourg wandelde.
Nu eerst ontdekte Clara welke plaats de
jonge man in haar leven had ingenomen.
Het was haar of er aan de dagen geen
eind meer kwam nu Gauthier naar niet
meer kwam bezoeken.
Het drong nog niet terstond tot haar door,
wat Gauthier voor haar was gaan betee-
kenen. Eerst waren het de stilte en de een
zaamheid, welke haar drukten.
Zij trachtte de uren met lezen en droomen
door te komen, of ze staarde door de hooge
vensters naar het wassen en dalen van de
Seine of naar de vele wielrijders, die langs
de oevers van de rivier reden.
„Wat deed hij? Waarom kwam hij niet
meer?"
Veertien dagen wachtte ze in zenuwach
tige spanning, maar er kwam niemand
Op den avond van den veertienden dag
begon ze zacht te snikken.
Nu eerst drong de waarheid ten volle
tot haar door; ze had hem lief.
Toen ze dit eenmaal besefte, voelde ze
zich gelukkig en ongelukkig tegelijk.
Ze vreesde, dat Gauthier nooit meer te
rug zou komen, dat hij haar voor altijd zou
vermijden. Waarom? Dat wist ze zelf niet....
Hierom voelde ze zich zeer ongelukkig. Maar
ondanks dit verdriet voelde ze in haar hart
een groote teederheid en innige vreugde:
een vreugde, welke zij nooit gevoeld had,
want ze had Robert Aujoux nooit liefgehad,
daar haar genegenheid meer uit een soort
van dankbaarheid was voortgekomen.
Gauthier had ze lief.
Ze had hem lief, zonder het hem te kun
nen zeggen, ze beminde hem in het diep
ste van haar hart en in alle stilte, zelfs
al zou hij haar niet liefhebben.
Clara voorzag niet, dat hun liefde een
kwelling, een marteling voor hun heele le
ven zou kunnen worden, als een van hen
belden den ander niet beminde. Ze gaf zich
geheel en al over aan het zoete geluk, dat
een nieuwe wereld voor haar opende.
In haar leven, hetwelk tot nog toe steeds
vol droefheid was geweest, viel plotseling
een lichtstraal, waarnaar ze terstond haar
beide armen uitstrekte.
Wederom gingen veertien dagen voor by.
Gauthier gaf geen enkel teeken van leven.
Het meisje was reeds bang, dat hij haar
geheel vergeten zou.
zy voelde er behoefte aan hem bij zich
te hebben en' hem in zfjn droevige oogen
te kunnen zien. Hoe ze overal haar best
deed om nadere bijzonderheden van hem
te weten te komen, niemand kon haar in
lichten.
Eindelijk besloot ze zelf maar de stoute
schoenen aan te trekken en zich naar zijn
woning te begeven. Toen ze eenmaal dit be
sluit genomen had, kon ze geen oogenblik
meer wachten; zoo snel ze kon, begaf ze zich
naar de rue de Fleurus en trachtte bij den
concierge iets van hem te weten te komen,
zonder den man te zeggen, hoe ze heette.
Ze vernam nu, dat Gauthier Parijs niet
had verlaten en dat hij niet ziek was ook.
Wat moest ze er van denken? Wat zou
er dan gebeurd zijn?Zou ze hem mis
schien iets gezegd hebben, dat hij als een
beleediging had opgevat?
Eindelyk meende ze een reden gevonden
te hebben.
„Hij veracht mij," dacht ze, „omdat hij
heeft bemerkt, dat ik Robert Aujoux nooit
heb liefgehad en nu denkt hij, dat ik liefde
gehuicheld heb om den rijkdom van Robert
te bemachtigen
In de rue de Fleurus zat Gauthier in een
clubfauteuil, terwijl hij alle mogelijke po
gingen aanwendde om het beeld van Clara
uit zyn geest te verdryven.
Hij had het meisje innig lief, hij beminde
haar vurig, maar hij wist niet of ze hem
wel ooit kon liefhebben.
Gauthier was er van overtuigd, dat de
liefde van Madeleine voor Robert oprecht
was geweest en hü meende, dat zy er nooit
in zou toestemmen om zyn vrouw te worden.
Om zichzelven en het meisje veel leed en
teleurstellingen te besparen, had hij ten
slotte het besluit genomen, om zich niet
meer in de woning van Madeleine te vertoo-
nen en haar zooveel mogelijk te vermijden.
Maar hoe hy ook zyn best deed, de liefde
voor Madeleine uit zijn hart te verbannen
en heti meisje uit zyn herinnering te doen
verdwijnen, het was alles tevergeefsch.
Met ,een soort woede begon hy te studee-
ren, maar tusschen hem en zyn boeken rees
telkens de bekoorlijke gestalte van het
meisje met haar bleek gelaat en droevige
oogen.
Toen gaf hy zich gewonnen. Hy liet zich
achterover in zijn fauteuil zinken, sloot zyn
oogen en bleef zoo de schim van zijn ver
beelding aanschouwen. Het was hem of hij
haar stem hoorde en de geuren van haar
meest geliefd parfum tot hem doordrongen.
Hij beminde haar met al de vurigheid en
innigheid eener eerste liefde.
Maar eensklaps sprong hij op en opge
wonden riep hy uit:
Neen, neen! Ik mag haar nooit
nooit weerzien 1
Wederom gingen er cenige weken voorbij
Op zekeren morgen vond zij tusschen zijn
correspondentie een heel kort briefje van
den volgenden inhoud:
KOOPMANSBLOED
Moeder: „Tommie, wat heb je gedaan met de twee stuivers, die ik je gegeven heb,
Omdat je goed je medicynen zult innemen?"
Tommie: „Voor den eenen stuiver heb ik 'n nougablok gekocht en den anderen heb
fle aan zus gegeven, omdat zij m'n medicy nen zal opdrinken."
Ik bén ziek, u moet my komen bezoe
ken. Madeleine.
Zc was ziek eu vroeg nu naar hem!
Kon hy wel weigeren?
Een oogenblik aarzelde hy. Niets was ge-
makkelyker dan een voorwendsel te vinden
en een van zyn collega's te sturen Ze zou
evengoed verzorgd worden. Men zou hem dan
regelmatig op de hoogte kunnen houden, hoe
het met de zieke ging en of de ziekte werke
lijk van emstigen aard was.
Maar weldra verzette hij zich tegen deze
zwakheid.
Hy schaamde zich dat hij bang geweest
was,
Hy beminde haar, maar hij zou zijn liefde
voor haar verborgen houden en Madeleine
zou nooit te weten komen dat hij haar lief
had. Hij zou zich zoo onverschillig en koel
voordoen dat het meisje onmogelijk kon ver
moeden, welk een vurige liefde hij haar toe
droeg. Vijf minuten na de ontvangst van het
briefje begaf hij zich reeds naar haar toe.
Toen hy in de avenue de Boulogne den
mooien tuin, welke het huis van Clara om
ringde, binnentrad, klopte zijn hart ontstui-
mig.
Het kamermeisje stond reeds buiten op hem
te wachten Ze zag er zeer ongerust uit, zoo
dat Gauthier haar vroeg of haar meesteres
reeds lang ziek was.
Het is reeds acht dagen geleden dat de
eerste verschijnselen zich voordeden.
Waarom heeft ze dan zoo lang gewacht
om een dokter te laten komen?
Dat' heeft mevrouw my niet gezegd,
maar ik veronderstel dat zy gewacht heeft
tot u toevallig eens aan zoudt komen. Toen
ze echter bemerkte, dat u den weg naar
haar huis vergeten waart, heeft, ze eindelijk
besloten u een briefje te sturen.
Is ze m haar kamer?
Ja, mynheer, mevrouw ligt te bed.
Wil je haar dan even zeggen dat ik er
ben en my bij haar brengen?Ligt ze
te bed? Is het dan zoo ernstig?
Nu eerst had Gauthier er spyt van, dat
hy zoo lang was weggebleven, want als hy
in dien tusschentyd meerdere malen ge
komen was, dan had hy mischien nog veel
kwaad kunnen voorkomen.
Clara lag te bed, maar ze sliep niet.
Ze lag ten prooi aan een hevige koorts,
zoo hevig rtat ze over haar geheele lichaam
beefde. Hare weggezonken oogen schitter
den en zagen den dokter smeekend aan.
Maar niet alleen een bede lag er in hare
oogen maar tevens een verwyt.
„Laat my niet sterven", stamelde zy, als
ik sterf, dan is het uw schuld."
Nadat Gauthier haar een half uur goed
onderzocht had, was hy er zeker van, dat
zij leed aan typheuze koortsen en dat er
ernstige reden bestond om voor haar leven
te vreezen.
Een oogenblik, een heel kort oogenblik,
verloor hij het hoofd.
Voor het eerst van zyn leven twijfelde hij
aan zichzelf, aan de wetenschap en aan zijn
kennis. Hij meende, dat hij onmachtig was.
zijn verstand liet hem in den steek en hij
beefde by de gedachte dat hy onmachtig en
niet geschikt was om haar te verzorgen en
te redden.
Hij voelde dezelfde onzekerheid welke alle
geneesheeren in zich gewaar worden, als ze
by het ziekbed staan, van hen, die zy bemin
nen.
Maar deze zwakheid duurde slechts kort.
Spoedig had hy zyn gewone koelbloedigheid
teruggekregen en daar hy er van overtuigd
was, dat het meisje in greet, gevaar verkeer
de, telegrapheerde hy nr.ar de rue de Fleures
dat hy voorloopig niet tliuis zou komen en
liet hy zich een kamer inrichten in het huis
aan de rue de Boulogne.
Tevens liet hij twee verpleegsters komen,
die beurtelings by het ziekbed, van Clara
moesten waken.
Wanneer de koorts en de pijnen van Clara
van tijd tot tijd verminderden, was het
meisje bij volle kennis en als de dokter zich
dan bij haar bevond, was het of ze zich
eensklaps aanmerkelijk beter gevoelde.
Wat bent u toch goed voor my, dokter,
dat u steeds by my blijft, fluisterde zy som
tijds.
Terstond bracht hij het gesprek dan op
een ander onderwerp en deed zijn best om
haar eenige verstrooiing te bezorgen. Ge
durende de eerste acht dagen wanhoopte
hy er bijna aan, haar te kunnen behouden.
Eerst na veertien dagen begon hy een wei
nig vooruitgang te bespeuren en toen er
drie weken waren verstreken, kon hij tot
haar zeggen:
Nu bent u gered, als u myn raadgevin
gen tenminste stipt blijft navolgen en geen
onvoorzichtigheid begaat.
Ik zal gehoorzamen aan uw bevelen,
dokterIk heb nog in 't geheel geen zin
om te sterven.
Sedert drie weken was ze gewoon, hem
bijna den geheelen dag te zien, maar toen
ze het beter maakte, keerde hij naar de rue
de Fleures terug en kwam hy slechts ééns
per dag naar haar kijken.
Langzamerhand werden zyn bezoeken
minder, eerst kwam hij nog om den anderen
dag, vervolgens om de drie dagen en
ten slotte eens in de week.
Clara bemerkte dat de jonge man den laat-
sten tyd weer zeer veranderd was.
Toen ze ziek was, was hy heel vriendelyk
en voorkomend jegens haar geweest. Hy had
haar omringd met zyn teedere zorgen en zy
was er diep door ontroerd geweest.
Nu ze echter beter begon te worden ver
anderde zyn houding jegens haar.
Hij werd koel, bijna onverschillig.
Als hij kwam, bleef hij slechts enkele mi
nuten.
Terwijl het Clara de grootste moeite kostte
om hem te doen blyken hoeveel leed dit haar
deed, vroeg zy:
Het komt mij voor, dat u mij ontvlucht?
Toen ik nog ziek was, waart u heel wat
vriendelijker.
Hy antwoordde, dat hy het erg druk had,
en daarom niet zoo lang kon blyven.
Op zekeren dag begon zy. toen Gauthier
haar verliet na een kort bezoek, plotseling
te schreien.
Hij bemerkte het en was zoozeer uit het
veld geslagen, dat hy niet wist wat hem
te doen stond.
Met zacht klagende stem, waarin echter
geen zweem van bitterheid te bemerken was,
zeide ze:
Heb ik iets jegens u misdaan?"
Weineen.
Waarom bent u dan zoo hard tegen
my?"
Wanneer ben ik dan hard tegen u ge
weest?
U moet my niet bedriegenU bent
zeer veel veranderd en ik zoek tevergeefs
naar de reden.
U vergist u, Madeleine, ik verzeker
het u.
Maar zij luisterde niet eens meer naar zyn
woorden.
Maar het is waar, merkte ze schamper
op, u wilt mij niet meer zien.
Het leven is voor den geneesheer in Pa
rijs niet gemakkelyk. We hebben het ont
zettend druk.
In dia twee of drie weken, toen ik ziek
was, hadt u het toen niet druk?
Nu bent u genezen.
Ik had gehoopt, dat niet de geneesheer
maar de vriend mij nog dikwyis had komen
bezoekenBinnen korten, zeer korten tyd
zal ik u niet meer zien en ik zal wederom
ziek moeten worden om u eraan te herinne
ren dat ik nog besta!
Madeleine!
U weet niet wie ik ben en waar ik van
daan komMaar er zal eens een dag
komen waarop ik u alles zal zeggen.
Geruimen tijd bewaarden belden het stil
zwijgen.
Clara was de eerste, die de stilte verbrak.
Dus u zult my weer meerdere malen
komen bezoeken?
Toen Gauthier bleef zwijgen, herhaalde
zij: Dus u komt spoedig terug?
Neenals u mij noodig hebt, kunt U
mij laten roepen.
Dat vraag ik niet.
Meer kan ik u niet beloven.
Clara slaakte een diepen zucht ©n reikte
hem de hand.
Vaarwel danWees gelukkig.
Vaarwel, Madeleine.
Koel drukten zy elkaar de hand.
Gauthier liep den tuin door, zonder om
te zien. Snel ging hij voort, dwars door
Parys. Hij wilde aan niets meer denken. Z'n
hoofd was loodzwaar en het was of men
met hamers op zijn slapen sloeg, Zijn voch
tige oogen en z'n gerimpeld voorhoofd ver
rieden zijn spyt, dat hij zoo wreed jegens dat
meisje was geweest.
Op de Place de l'Etoile stond hy stil en
dacht er een oogenblik aan om op zyn stap
pen terug te keeren. Maar het was inmid
dels reeds nacht geworden. Een rijtuig hield
by hem stil, zonder dat hij er om gevraagd
had. Werktuigelijk stapte hy in en beval
den koetsier om naar de rue de Fleurus te
ryden.
Den volgenden morgen, by het ontwaken,
was hy ervan overtuigd, dat hü goed gehan
deld had. Weliswaar was het afscheid zeer
pijnlijk geweest, maar nu was alles afgeloo-
pen. Hij zette zich aan den arbeid en ver
diepte zich in zyn boeken; om niet meer aan
dat meisje in de rue de Boulogne te denken.
Hij slaagde hier tamelyk wel in en hy was
reeds van meening, dat zyn verstand de lief
de overwonnen had.
Maar den daarop volgenden Zondag kwam
hij eensklaps tot de ontdekking, dat hy zün
liefde nog niet had overwonnen.
Hy voelde, dat hy Madeleine niet meer
missen kon, hy wilde haar mooie, treurige
oogen zien en hare zoete woorden hooren. In
den namiddag werden er te Autreuil paar
denrennen gehouden, en Gauthier had een
vage hoop, dat zy er zou zyn, niettegen
staande zü er sinds den dood van Robert
niet meer verschenen was. Hoe hy ook zocht,
hy kon haar niet ontdekken. Hy verliet het
veld en liep de Seine langs naar het huis
van Madeleine. Toen hij by den tuin geko
men was, wilde hy naar binnen kyken om
te zien of het meisje thuis was, maar de
vensters waren gesloteiT en de luiken waren
dicht.
Het was hem of zyn keel werd dichtge
knepen.
Zou ze vertrokken zijn? Zou ze Parijs ver
laten hebben?
Hy had niet den moed om aan te bellen
en er naar te vragen. De seringen, waarvan
de tuin vol was, stonden in vollen bloei en
verspreidden heeriyke geuren. De tuin, wel
ke nog steeds goed onderhouden was en
waar geen grassprietje tusschen de kiezel-
steenen was te bemerken, verried voldoende
dat een zorgzame hand hem onderhield en
er dus naar alle waarschijnlykheid nog wel
iemand in het huis aanwezig was.
Hü vervolgde zyn wandeling tot aan
Sèvres en keerde daarna op zyn schreden
terug.
Toen hy weer voor het huis gekomen was
van haar, die hij beminde, bracht hy werk-
tuigeiyk zyn hand naar den schelknop en
eerst toen de bel rinkelde, drong het ten
volle tot hem door, dat hy ontrouw was aan
zün voornemen om Madeleine niet meer te
ontmoeten.
Het meisje deed open. Ze glimlachte toen
ze Gauthier herkende.
„Mevrouw is geheel en al genezen", zei
ze, „maar toch zal het haar een groot ge
noegen doen, dat u gekomen bent."
Gauthier herademde. Madeleine was dus
niet vertrokken. Ze was in de kamer, waar
van de vensters zich aan de andere zyde
van het huis bevonden.
Toen hij binnentrad, ging er een sidde
ring door haar lichaam, ze sprong overeind
en reikte hem verheugd de hand.
„Ik dacht reeds dat u nooit zoudt terug
komen", zeide ze met een zacht verwyt in
haar stem.
„Het zou ongetwijfeld beter geweest zyn."
„Waarom?"
Hij gaf geen antwoord, maar bracht het
gesprek op een onverschillig onderwerp,
van hen trachtte verborgen te houden, dat
Beider houding was een leugen, want elk
de liefde hen naar elkander dreef.
Gedurende den tijd, welke daarop volgde
waren ze zeer gelukkig, want Gauthier kwam
haar iederen dag bezoeken.
De jonge man verlangde den geheelen dag
naar haar bijzijn. Een groote onrust beziel
de hem gedurende de uren, die hy niet bij
haar kon doorbrengen en het was hem byna
onmogelijk om zijn gedachten bij den arbeid
te houden.
En Clara dwaalde, als hij er niet was, door
den tuin en trachtte op alle mogelijke ma
nieren afleiding te zoeken. Ze telde de minu
ten, welke haar nog van het bezoek van
Gauthier scheidden.
Dikwyis ging zij op het balcon staan om
te zien of hij in de verte misschien aankwam.
Als zij hem dan van verre ontwaarde, dan
snelde ze naar beneden om het hek voor
hem open te doen en hem zoo spoedig mo
gelijk te verwelkomen.
Geen van beiden sprak een woordover
liefde, maar hun stilzwijgen was welspre
kender dan woorden.
Als ze weer moesten scheiden, dan was
het of hun keel werd dichtgeknepen.
Op dit oogenblik scheelde het meestal wei
nig of ze stonden op het punt om elkaar
hun liefde te bekennen.
Ze bracht hem weg tot aan het hek en
daar bleven ze dan nog langen tyd staan
praten totdat het begon te schemeren en
beiden tot de ontdekking kwamen, dat het
hoog tijd was om afscheid te nemen.
Op zekeren dag nam Gauthier de hand
van Madeleine in dc zyne en de vingers
van den jongen man strengelden zlfch stevig
met de bevende vingers van het jonge
meisje.
Clara sloeg de oogen neer en werd doods
bleek.
„Madeleine", stamelde Gauthier, „m'n
lieve Madeleine."
Het was het meisje, of de grond onder
haar voeten wegzonk en ze moest steun
zoeken tegen het tuinhek.
„Gauthierlieve Gauthier," fluisterde
zij.
Toch was zij het, die den meesten moed en
wilskracht toonde.
„Ga heen, Gauthier", sprak ze „en kom
morgen terug. Ik zal in cfen tijd aan jou
blyven denken."
De jonge man nam de blanke hand van
het meisje en bracht deze aan zijn lippen,
terwijl een diepe ontroering zijn handen
deed beven.
Het oogenblik, dat ze elkander toever
trouwden, wat er reeds zoo langen tijd diep
in hun hart geleefd had, was aangebroken.
Op zekeren dag, toen hij langer dan ge
woonlijk bij haar was gebleven, vroeg ze
hem om by haar te blyven eten. Er zou een
vriendin van Madeleine komen met haar
echtgenoot en het zou een gezellig avondje
kunnen worden.
Eerst weigerde hij, maar de moed om zich
langen tijd tegen het meisje te verzetten,
ontbrak hem.
Kort daarop kwam het bezoek, dat Clara
verwachtte en de tyd snelde voorbij. Na den
maaltijd gingen ze een kleine wandeling ma
ken. De vriendin van Clara ging met haar
echtgenoot voorop, het meisje volgde met
den jongen man.
„Wat zou je er van denken", vroeg Clara,
„om eens naar het bosch te wandelen?"
Het voorstel werd met algemeene stemmen
aangenomen en weldra wandelde het kleine
gezelschap langs de oevers van de Seine.
Gauthier voelde den arm van het jonge
meisje op den zynen beven. Ze was zeer
zenuwachtig, maar desondanks verrieden
hare schitterende oogen, dat een groote
vreugde haar vervulde en dat ze meer het
geluk dat haar doortrilde trachtte verborgen
te houden.
(Wordt vervolgd.)
Gelijk vele andere inwoners „in bonis"
notabelen of zakenlui, had ook mijnheer
Karei van den Meerover eene vereerende
uitnoodiging ontvangen om, zonder de min
ste verplichting, een kijkje te komen nemen
in de geweldige, nieuw geïnstalleerde, naar
de laatste eischen des tyds ingerichte auto
garage van de firma Snellemans en Co. in
de Breede Brugstraat. Dies begaf hij zich op
weg. en nauwelijks binnengetreden, maakte
hij kennis met de joviale vertegenwoordigers
van de versch geïmporteerde merken. „Jupi
ter", „Olympus" en „Thor", superieure wa
gens die comfort aan gratie en snelheid
paarden. Een sigaar werd opgestoken, een
glaasje wijn gedronken en een geanimeerd
gesprek ontspon zich weldra.
Langzamerhand geraakte ook de flegma
tieke mynheer Karei van den Meeroever,
die in den graan- en meelhandel een for
tuin gewonnen had op volkomen eerlyke wij
ze, zonder zijnen afnemers krijt in plaats
van kostelyke bloem te leveren, onder de
onweerstaanbare bekoring van het sugges
tieve woord van de, voor hunne taak wel
berekende vertegenwoordigers der Ameri-
kaansche auto-fabriek, totdat plotseling ook
hem de karakteristieke hartstocht van den
auto bezitter, zijn eigen auto. Zijn oog viel
autobezitten, zijn eigen auto. Zyn oog viel
op een glbnzenden 6-cylinder, 30 P.K. ge
heel compleet en gereed om bestegen te wor
den. Aarzelend naderde mynheer van den
MeeroeVfer het monsterachtige wonder, welks
twee zoeklichten, op de groote schuifdeuren
gericht, de menigte der bezoekers schenen
uit te dagen. Langen tijd sloop de brave
graan- en meelhandelaar om den auto, totdat
een der exposanten, zyne weifelende hou
ding bemerkend, bemoedigend sprak:
„Wel mijnheer, wat dunkt u van den
wagen? Een meesterwerk van constructie,
symbool van luxe en schoonheid! Al hetgeen
kan bijdragen tot het comfort, de luxe, de
afwezigheid van vermoeidheid bij de reizi
gers, de zachtheid, de soepelheid, een zekere
geruischlooze gang, vindt hier toepassing.
Mijnheer, dit is de wagen der fraaie presta
ties."
En mynheer Karei van den Meeroever.
zenuwachtig, opgewonden, had gelegenheid
iets van zyn plots oplaaienden hartstocht te
voldoen. Met volle, grage handen had hij
het stuurrad omklemd, met al zyn vingers
den hoorn betast, de lederen zitting van den
chaflffeur gestreeld.
„Neem toch plaats, mijnheer!" had hem
toen de exposant aangespoord, „en neem de
moeite u te overtuigen van de talrijke ge
makken die deze wagen bieden kan!"
En mijnheer van den Meeroever had plaats
genomen. Te ontroerd om zich trotsch te
gevoelen, het was immers voor den eersten
keer zijns levens dat hij een stuurrad om
klemde, had hij zyn twee voeten op twee
nieuwe pedalen gezet. De handen om het
stuurrad, had hy recht voor zich uitgezien
door de wijdgeopende deuren om zich de
illusie te geven van reeds verslonden afstan
den.
Wat was er op datzelfde oogenblik ge
schied?
Welk zenuwachtig gebaar, welke impul
sieve beweging had mynheer van den Meer
oever uitgevoerd? In elk geval de 6-cylinder
was beginnen te grommen, dof, dreigend,
gelijk de wilde dieren doen wanneer zij,
slecht êeluimd zijn. En zachtkens had de
wagen zich in beweging gezet, onweder-
staanbaar, en aan snelheid meer en meer
winnende, gleed de prachtige auto de gara
ge uit.
Mijnheer van den Meeroever had achter
zich tientallen kreten van schrik gehoord, en
door de voorruit zag hij eene beangstigde
menigte zich haastte ruim baan te maken.
Op hetzelfde oogenblik had hy. als bij een
zonderling instinct, zijn claxon doen gieren.
Och, waartoe diende dat? Hij was reeds
midden op straat.
Om te remmen had hij iets naast zich
aangeraakt. Helaas! Hij had de vierde ver
snelling ingeschakeld. Juist had hij den tyd
gehad links uit te wijken en na een kranten
kiosk te hebben weggeruimd, was hy een
groote, breede laan ingeslagen. Een schrille
fluitstoot verscheurde de lucht, en mynheer
van den Meeroever zag dat hij zich aan de
linkerzijde van den weg bevond. Met duizend
voorzorgsmaatregelen had hy naar rechts
geweken, na eerst een stel melkemmers te
hebben gevloerd en een ongelukkigen wiel
rijder tusschen het trottoir en zijn auto ge
kneld te hebben.
Steeds sneller razende bereikte hij het
marktplein. Een verkeersagent rees op dat
oogenblik voor den auto op en zwaaide met
zyn wit geschoeide hand. Maar plotseling
had mijnheer Karei van den Meervoort hem
uit het oog verloren alsof de man op een hal-\
ven meter vóór den wagen door een valluik
verzwolgen was.
Waar bevond hij zich? In welke straat?
In welke stad? In welk land? Mijnheer van
den Meeroever had er niet het flauwste be
grip van. Trouwens hij had wat meer to
doen dan in het voorbijrijden om te zien
naar de blauwe borden van de K. N. A. C. of
de wegwyzers van den A.N.W.B. Hij zou
graag vaart geminderd hebben, om daarna
te stoppen en in allerijl ver van het mon
ster weg te vluchten.
Met den voet tastte hij naar de pedalen,
die hij by het instappen terloops had ge
zien. Geheel op goed geluk af drukte hij
doorop het gaspedaal. De wagen deert
een sprong, en juigt passeerde hy in volle
snelheid rakelings een autobus. Een stort
vloed van scheldwoorden, ongetwijfeld aan
zyn adres gericht, ging in den wind verloren.
Nu was hy in het vlakke veld. Bij de nade
ring van het monster, vluchtten de koeien,
van schrik loeiend, naar een andere zyde
van de weide. En zij waren toch gewoon der
gelijke voertuigen met razende vaart te zien
voorbij stuiven. De kippen die op den weg
naarstig wat voedsel gaarden, zochten wijd
beens 'n goed heenkomen toen zy 't ontketen
de monster zagen naderen. En de auto ver
volgde zyn weg, wankelend als 'n dronken
centaur.
Misschien had mynheer van den Meer
oever reeds 100, 200 kilometer afgelegd. 50
of 60 personen verpletterd. Toen bemerkte
hy dat zijn hand gewend raakte aan het
stuur. Verschillende malen was het hun ge
lukt een kuil te ontwijken, een mijlpaal te
millimeteren, en ongeveer gerust wat de rich
ting betrof, wanhoopte hy niet het middel
te zullen vinden den wagen tot stilstand te
brengen.
Na gindsche bocht, een bocht die intus-
schen angstwekkend naderde, zou hij slechts
een hand aan het stuur wydeft en met óe
andere een voor een alle knoppen beproe
ven; tenslotte zou hy toch vanzelf wel
succes hebben.
Met een helsche vaart nam mijnheer van
den Meeroever de bocht. De straatweg
draaide bijna met een rechten hoek. Twee
telegraafpalen namen er de verantwoording
van en knapten met vreeselijk geraas af.
Maar o schrik! Op 300 meter eindigde de
weg plotseling. Een enorme, hooge muur
sloot hem loodrecht af, en daarachter hoor
de men het loeien van een snelvlietenden
stroom.
Mijnheer van den Meeroever slaakte een
kreet.
„Stop! Stop! Help!"
De muur was slechts op 200 meter en het
gebrul van den stroom nam in hevigheid toe.
100 meter scheidden hem van den muur,
50, 10
„Ik sterf!" kreunde hij.
Hy sloot de oogen, drukte zijn handen
tegen de ooren om de geweldige botsing
niet te zien en niet te hooren. Toen voelde
hij zich uit den wagen geslingerd en duikelde
het hoofd vooroverin de diepte van de
kussens. In de rustige slaapkamer weerklonk
een vrouwenstem
„Kom Karei, wat mankeert ge om zóó te
roepen en te woelen! Laat tenminste ande
ren met vreê wanneer ge zelf geen slaap
meer hebt
„Hsgean."
DE MOEILIJKE KINDER-OPVOEDING
Dickie; „Zeg, mammie, waarom bent u zoo knap?"
Moeder (de gelegenheid aangrypend): „Waaromwel, dat komt, omdat ik altüd
zoo braaf was, toen ik nog zoo klein was als Dick."
Dickie (nadenkend): „Wat moet pappie vroeger dan een erge stouta jongen ge
weest zijn!"