De Misdaad van Dokter Marrignan De eerste autotocht. NIEUWE HAARLEMSCHÈ COURANT BLADZIJDE 4 NUMMER 50 ZEVENDE JAARGANG 1928 'fl Het was of b haar m~*er daar voor zich zag liggen tusschen de boomen van een uitgestrekt woud. Ze was overdekt met wondenHaar handen waren stijf en koudZe was dood Het was of de duisteru's Clara meer en meer omringde en haar langzamerhand geheel omsluierde Met een kreet sprong Clara overeind en snelde naar den knop van het electrische licht. De duisternis werd verdreven door een plas van hei-geel licht, dat ver naar bui ten scheen en weerspiegelde in net droom-stille water van de Seine. Clara nam een oock ter hand, maar zij kon haar gedachten er niet bij houden. Telkens liet ze het weer op haar schoot zinken en zat ze te denkenTevergeefs pijnigde zij hare hersenen met zichzelf af te vragea wtar Louise nu kon zijn wat er van haar geworden was. Eensklaps voelde zij dat het verlangen haar doortrilde wt -nwoerew.nanbaar ver langen om alles, zelfs het onmogelijke in het werk te stellen om haar zuster te vinden. Nu had ze geld en tyd, nu was er niets meer, wat haar kon weerhouden om zelf Louise te zoeken of te trachten, tenminste iets naders omtrent haar te weten te ko men. Thans was ze niet bang meer. dat men haar waren naam zou ontdekken. Ze kon nu hl haar eigen behoeften voorzien en het zou nu zoo gemakkelijk niet meer zijn om haar in het weeshuis te krijgen. Ze was vrij en onafhankelijk en ofschoon haar hoop zeer gering was,' toch meende ze eindelijk te moeten slagen. Tn haar eenzaamheid zag ze slechts wei nig menschen. Alleen als de beide vrienden van Robert toevallig voorbij fietsten wan neer ze een rijwieltocht langs de Seine maakten, kwamen zij zoo nu en dan eens haar even bezoeken. Op zekeren dag kwam ook Gauthier haar feen bezoek brengen. Madeleine, hij kende haar waren naam nog niet had een levendigen indruk op hem gemaakt. Haar geheele verschijnjng trok hem buitengewoon aan. Niet alleen om dat ze een mooi en bevallig meisje was, maar hij was ook tot de ontdekking ge komen, dat zij zeer geestig en verstandig was. Toch was er nog iets anders wat hem in Clan belang inboezemde, namelijk haar ge lijken s met Charlotte. Toen hij haar voor het eerst zag, had hü zich daarvan zoozeer geen rekenschap gegeven, maar later kwam het beeld van het jonge meisje hem voort durend voor den geest. Hij dacht er geen oogenblik aan, dat in het diepste van zijn hart nog een ander gevoelen was, dat hem naar het meisje trok, hij dacht er niet aan, dat de liefde in z'n hart opbloeide, dat de tteftallige verschijning van Clara de liefde in zijn ziel deed ontwaken. Nog steeds heerschte er een diepe rouw in zijn ziel om de misdaad van zijn vader. Dat leed sloot zijn hart voor teerder gevoelens. Niettegenstaande hij de liefde uit zijn hart trachtte buiten te sluiten, zijn men- echenliefde leefde en hij dacht onophoude lijk aan Charlotte van der Mark en daarbij ook can Clara, orpdat haar verschijning hem zoo aan die ongelukkige vrouw had doer denken. Oii zekeren dag dus had hij zich naar Clara begeven en het meisje ontving hem met de natuurlijke hartelijkheid, waarmede zü gewend was de vrienden van Robert te verwelkomen. Het meisje wist, dat hij de zoon was van den man, die haar moeder in het onge luk had gestort. Toch liet zij den haat, wel ken zij tegen den vader koesterde niet op den zoon neerdalen, integendeel, naar hart werd onweerstaanbaar getrokken to* dien jongen man. wiens oogen dikwijls, zonder dat hij het zelf wist. een diepe droefheid verrieden. Haar vrouwelijk gemoed had ont dekt, dat hij leed onder een geheimzinnige smart, welke hem misschien langzaam zou doen sterven, want nog nooit had ze hem zien glimlachen. Na dien eersten keer kwam hij meerdere malen, maar hij was nooit alleen. Altijd vergezelde hem één van de vrienaen van Robert Aujoux en steeds was het toeval geweest, dat hem in de richting van Clara's Woning dreef. Toen de lente teneinde spoedde en de Zomer kwam, hield Gauthier eensklaps op, met haar te bezoeken. Hij had Madeleine op geen enkele wijze gewaarschuwd. Hij had er geen woord over gesproken, dat hij op reis zou gaan of dat zijn werkzaamheden hem in beslag namen. Daar hij in de laatste maanden twee- of driemalen per week was gekomen, duurde het niet lang of Clara merkte deze ver anderde houding op. Ze deelde den vrienden van den jongen geneesheer mede, dat ze zich ongerust over hem maakte. Er was niemand, die haar kon zeggen, waarom zij hem niet meer zag. Men zeide haar alleen, dat Gauthier er den laatsten tijd bedroefder uitzag en dat hij iedereen vluchtte. Het was of hij walgde van alle vermaken en of iedere verstrooiing hem met angst vervulde. Niemand werd meer in zijn kamer aan de rue de Fleurus toegelaten en niemand was er meer die hem ontmoette, zooals vroe ger nog wel eens gebeurde, als hij lang zaam en bedroefd door de mooie lanen van den jardin du Luxembourg wandelde. Nu eerst ontdekte Clara welke plaats de jonge man in haar leven had ingenomen. Het was haar of er aan de dagen geen eind meer kwam nu Gauthier naar niet meer kwam bezoeken. Het drong nog niet terstond tot haar door, wat Gauthier voor haar was gaan betee- kenen. Eerst waren het de stilte en de een zaamheid, welke haar drukten. Zij trachtte de uren met lezen en droomen door te komen, of ze staarde door de hooge vensters naar het wassen en dalen van de Seine of naar de vele wielrijders, die langs de oevers van de rivier reden. „Wat deed hij? Waarom kwam hij niet meer?" Veertien dagen wachtte ze in zenuwach tige spanning, maar er kwam niemand Op den avond van den veertienden dag begon ze zacht te snikken. Nu eerst drong de waarheid ten volle tot haar door; ze had hem lief. Toen ze dit eenmaal besefte, voelde ze zich gelukkig en ongelukkig tegelijk. Ze vreesde, dat Gauthier nooit meer te rug zou komen, dat hij haar voor altijd zou vermijden. Waarom? Dat wist ze zelf niet.... Hierom voelde ze zich zeer ongelukkig. Maar ondanks dit verdriet voelde ze in haar hart een groote teederheid en innige vreugde: een vreugde, welke zij nooit gevoeld had, want ze had Robert Aujoux nooit liefgehad, daar haar genegenheid meer uit een soort van dankbaarheid was voortgekomen. Gauthier had ze lief. Ze had hem lief, zonder het hem te kun nen zeggen, ze beminde hem in het diep ste van haar hart en in alle stilte, zelfs al zou hij haar niet liefhebben. Clara voorzag niet, dat hun liefde een kwelling, een marteling voor hun heele le ven zou kunnen worden, als een van hen belden den ander niet beminde. Ze gaf zich geheel en al over aan het zoete geluk, dat een nieuwe wereld voor haar opende. In haar leven, hetwelk tot nog toe steeds vol droefheid was geweest, viel plotseling een lichtstraal, waarnaar ze terstond haar beide armen uitstrekte. Wederom gingen veertien dagen voor by. Gauthier gaf geen enkel teeken van leven. Het meisje was reeds bang, dat hij haar geheel vergeten zou. zy voelde er behoefte aan hem bij zich te hebben en' hem in zfjn droevige oogen te kunnen zien. Hoe ze overal haar best deed om nadere bijzonderheden van hem te weten te komen, niemand kon haar in lichten. Eindelijk besloot ze zelf maar de stoute schoenen aan te trekken en zich naar zijn woning te begeven. Toen ze eenmaal dit be sluit genomen had, kon ze geen oogenblik meer wachten; zoo snel ze kon, begaf ze zich naar de rue de Fleurus en trachtte bij den concierge iets van hem te weten te komen, zonder den man te zeggen, hoe ze heette. Ze vernam nu, dat Gauthier Parijs niet had verlaten en dat hij niet ziek was ook. Wat moest ze er van denken? Wat zou er dan gebeurd zijn?Zou ze hem mis schien iets gezegd hebben, dat hij als een beleediging had opgevat? Eindelyk meende ze een reden gevonden te hebben. „Hij veracht mij," dacht ze, „omdat hij heeft bemerkt, dat ik Robert Aujoux nooit heb liefgehad en nu denkt hij, dat ik liefde gehuicheld heb om den rijkdom van Robert te bemachtigen In de rue de Fleurus zat Gauthier in een clubfauteuil, terwijl hij alle mogelijke po gingen aanwendde om het beeld van Clara uit zyn geest te verdryven. Hij had het meisje innig lief, hij beminde haar vurig, maar hij wist niet of ze hem wel ooit kon liefhebben. Gauthier was er van overtuigd, dat de liefde van Madeleine voor Robert oprecht was geweest en hü meende, dat zy er nooit in zou toestemmen om zyn vrouw te worden. Om zichzelven en het meisje veel leed en teleurstellingen te besparen, had hij ten slotte het besluit genomen, om zich niet meer in de woning van Madeleine te vertoo- nen en haar zooveel mogelijk te vermijden. Maar hoe hy ook zyn best deed, de liefde voor Madeleine uit zijn hart te verbannen en heti meisje uit zyn herinnering te doen verdwijnen, het was alles tevergeefsch. Met ,een soort woede begon hy te studee- ren, maar tusschen hem en zyn boeken rees telkens de bekoorlijke gestalte van het meisje met haar bleek gelaat en droevige oogen. Toen gaf hy zich gewonnen. Hy liet zich achterover in zijn fauteuil zinken, sloot zyn oogen en bleef zoo de schim van zijn ver beelding aanschouwen. Het was hem of hij haar stem hoorde en de geuren van haar meest geliefd parfum tot hem doordrongen. Hij beminde haar met al de vurigheid en innigheid eener eerste liefde. Maar eensklaps sprong hij op en opge wonden riep hy uit: Neen, neen! Ik mag haar nooit nooit weerzien 1 Wederom gingen er cenige weken voorbij Op zekeren morgen vond zij tusschen zijn correspondentie een heel kort briefje van den volgenden inhoud: KOOPMANSBLOED Moeder: „Tommie, wat heb je gedaan met de twee stuivers, die ik je gegeven heb, Omdat je goed je medicynen zult innemen?" Tommie: „Voor den eenen stuiver heb ik 'n nougablok gekocht en den anderen heb fle aan zus gegeven, omdat zij m'n medicy nen zal opdrinken." Ik bén ziek, u moet my komen bezoe ken. Madeleine. Zc was ziek eu vroeg nu naar hem! Kon hy wel weigeren? Een oogenblik aarzelde hy. Niets was ge- makkelyker dan een voorwendsel te vinden en een van zyn collega's te sturen Ze zou evengoed verzorgd worden. Men zou hem dan regelmatig op de hoogte kunnen houden, hoe het met de zieke ging en of de ziekte werke lijk van emstigen aard was. Maar weldra verzette hij zich tegen deze zwakheid. Hy schaamde zich dat hij bang geweest was, Hy beminde haar, maar hij zou zijn liefde voor haar verborgen houden en Madeleine zou nooit te weten komen dat hij haar lief had. Hij zou zich zoo onverschillig en koel voordoen dat het meisje onmogelijk kon ver moeden, welk een vurige liefde hij haar toe droeg. Vijf minuten na de ontvangst van het briefje begaf hij zich reeds naar haar toe. Toen hy in de avenue de Boulogne den mooien tuin, welke het huis van Clara om ringde, binnentrad, klopte zijn hart ontstui- mig. Het kamermeisje stond reeds buiten op hem te wachten Ze zag er zeer ongerust uit, zoo dat Gauthier haar vroeg of haar meesteres reeds lang ziek was. Het is reeds acht dagen geleden dat de eerste verschijnselen zich voordeden. Waarom heeft ze dan zoo lang gewacht om een dokter te laten komen? Dat' heeft mevrouw my niet gezegd, maar ik veronderstel dat zy gewacht heeft tot u toevallig eens aan zoudt komen. Toen ze echter bemerkte, dat u den weg naar haar huis vergeten waart, heeft, ze eindelijk besloten u een briefje te sturen. Is ze m haar kamer? Ja, mynheer, mevrouw ligt te bed. Wil je haar dan even zeggen dat ik er ben en my bij haar brengen?Ligt ze te bed? Is het dan zoo ernstig? Nu eerst had Gauthier er spyt van, dat hy zoo lang was weggebleven, want als hy in dien tusschentyd meerdere malen ge komen was, dan had hy mischien nog veel kwaad kunnen voorkomen. Clara lag te bed, maar ze sliep niet. Ze lag ten prooi aan een hevige koorts, zoo hevig rtat ze over haar geheele lichaam beefde. Hare weggezonken oogen schitter den en zagen den dokter smeekend aan. Maar niet alleen een bede lag er in hare oogen maar tevens een verwyt. „Laat my niet sterven", stamelde zy, als ik sterf, dan is het uw schuld." Nadat Gauthier haar een half uur goed onderzocht had, was hy er zeker van, dat zij leed aan typheuze koortsen en dat er ernstige reden bestond om voor haar leven te vreezen. Een oogenblik, een heel kort oogenblik, verloor hij het hoofd. Voor het eerst van zyn leven twijfelde hij aan zichzelf, aan de wetenschap en aan zijn kennis. Hij meende, dat hij onmachtig was. zijn verstand liet hem in den steek en hij beefde by de gedachte dat hy onmachtig en niet geschikt was om haar te verzorgen en te redden. Hij voelde dezelfde onzekerheid welke alle geneesheeren in zich gewaar worden, als ze by het ziekbed staan, van hen, die zy bemin nen. Maar deze zwakheid duurde slechts kort. Spoedig had hy zyn gewone koelbloedigheid teruggekregen en daar hy er van overtuigd was, dat het meisje in greet, gevaar verkeer de, telegrapheerde hy nr.ar de rue de Fleures dat hy voorloopig niet tliuis zou komen en liet hy zich een kamer inrichten in het huis aan de rue de Boulogne. Tevens liet hij twee verpleegsters komen, die beurtelings by het ziekbed, van Clara moesten waken. Wanneer de koorts en de pijnen van Clara van tijd tot tijd verminderden, was het meisje bij volle kennis en als de dokter zich dan bij haar bevond, was het of ze zich eensklaps aanmerkelijk beter gevoelde. Wat bent u toch goed voor my, dokter, dat u steeds by my blijft, fluisterde zy som tijds. Terstond bracht hij het gesprek dan op een ander onderwerp en deed zijn best om haar eenige verstrooiing te bezorgen. Ge durende de eerste acht dagen wanhoopte hy er bijna aan, haar te kunnen behouden. Eerst na veertien dagen begon hy een wei nig vooruitgang te bespeuren en toen er drie weken waren verstreken, kon hij tot haar zeggen: Nu bent u gered, als u myn raadgevin gen tenminste stipt blijft navolgen en geen onvoorzichtigheid begaat. Ik zal gehoorzamen aan uw bevelen, dokterIk heb nog in 't geheel geen zin om te sterven. Sedert drie weken was ze gewoon, hem bijna den geheelen dag te zien, maar toen ze het beter maakte, keerde hij naar de rue de Fleures terug en kwam hy slechts ééns per dag naar haar kijken. Langzamerhand werden zyn bezoeken minder, eerst kwam hij nog om den anderen dag, vervolgens om de drie dagen en ten slotte eens in de week. Clara bemerkte dat de jonge man den laat- sten tyd weer zeer veranderd was. Toen ze ziek was, was hy heel vriendelyk en voorkomend jegens haar geweest. Hy had haar omringd met zyn teedere zorgen en zy was er diep door ontroerd geweest. Nu ze echter beter begon te worden ver anderde zyn houding jegens haar. Hij werd koel, bijna onverschillig. Als hij kwam, bleef hij slechts enkele mi nuten. Terwijl het Clara de grootste moeite kostte om hem te doen blyken hoeveel leed dit haar deed, vroeg zy: Het komt mij voor, dat u mij ontvlucht? Toen ik nog ziek was, waart u heel wat vriendelijker. Hy antwoordde, dat hy het erg druk had, en daarom niet zoo lang kon blyven. Op zekeren dag begon zy. toen Gauthier haar verliet na een kort bezoek, plotseling te schreien. Hij bemerkte het en was zoozeer uit het veld geslagen, dat hy niet wist wat hem te doen stond. Met zacht klagende stem, waarin echter geen zweem van bitterheid te bemerken was, zeide ze: Heb ik iets jegens u misdaan?" Weineen. Waarom bent u dan zoo hard tegen my?" Wanneer ben ik dan hard tegen u ge weest? U moet my niet bedriegenU bent zeer veel veranderd en ik zoek tevergeefs naar de reden. U vergist u, Madeleine, ik verzeker het u. Maar zij luisterde niet eens meer naar zyn woorden. Maar het is waar, merkte ze schamper op, u wilt mij niet meer zien. Het leven is voor den geneesheer in Pa rijs niet gemakkelyk. We hebben het ont zettend druk. In dia twee of drie weken, toen ik ziek was, hadt u het toen niet druk? Nu bent u genezen. Ik had gehoopt, dat niet de geneesheer maar de vriend mij nog dikwyis had komen bezoekenBinnen korten, zeer korten tyd zal ik u niet meer zien en ik zal wederom ziek moeten worden om u eraan te herinne ren dat ik nog besta! Madeleine! U weet niet wie ik ben en waar ik van daan komMaar er zal eens een dag komen waarop ik u alles zal zeggen. Geruimen tijd bewaarden belden het stil zwijgen. Clara was de eerste, die de stilte verbrak. Dus u zult my weer meerdere malen komen bezoeken? Toen Gauthier bleef zwijgen, herhaalde zij: Dus u komt spoedig terug? Neenals u mij noodig hebt, kunt U mij laten roepen. Dat vraag ik niet. Meer kan ik u niet beloven. Clara slaakte een diepen zucht ©n reikte hem de hand. Vaarwel danWees gelukkig. Vaarwel, Madeleine. Koel drukten zy elkaar de hand. Gauthier liep den tuin door, zonder om te zien. Snel ging hij voort, dwars door Parys. Hij wilde aan niets meer denken. Z'n hoofd was loodzwaar en het was of men met hamers op zijn slapen sloeg, Zijn voch tige oogen en z'n gerimpeld voorhoofd ver rieden zijn spyt, dat hij zoo wreed jegens dat meisje was geweest. Op de Place de l'Etoile stond hy stil en dacht er een oogenblik aan om op zyn stap pen terug te keeren. Maar het was inmid dels reeds nacht geworden. Een rijtuig hield by hem stil, zonder dat hij er om gevraagd had. Werktuigelijk stapte hy in en beval den koetsier om naar de rue de Fleurus te ryden. Den volgenden morgen, by het ontwaken, was hy ervan overtuigd, dat hü goed gehan deld had. Weliswaar was het afscheid zeer pijnlijk geweest, maar nu was alles afgeloo- pen. Hij zette zich aan den arbeid en ver diepte zich in zyn boeken; om niet meer aan dat meisje in de rue de Boulogne te denken. Hij slaagde hier tamelyk wel in en hy was reeds van meening, dat zyn verstand de lief de overwonnen had. Maar den daarop volgenden Zondag kwam hij eensklaps tot de ontdekking, dat hy zün liefde nog niet had overwonnen. Hy voelde, dat hy Madeleine niet meer missen kon, hy wilde haar mooie, treurige oogen zien en hare zoete woorden hooren. In den namiddag werden er te Autreuil paar denrennen gehouden, en Gauthier had een vage hoop, dat zy er zou zyn, niettegen staande zü er sinds den dood van Robert niet meer verschenen was. Hoe hy ook zocht, hy kon haar niet ontdekken. Hy verliet het veld en liep de Seine langs naar het huis van Madeleine. Toen hij by den tuin geko men was, wilde hy naar binnen kyken om te zien of het meisje thuis was, maar de vensters waren gesloteiT en de luiken waren dicht. Het was hem of zyn keel werd dichtge knepen. Zou ze vertrokken zijn? Zou ze Parijs ver laten hebben? Hy had niet den moed om aan te bellen en er naar te vragen. De seringen, waarvan de tuin vol was, stonden in vollen bloei en verspreidden heeriyke geuren. De tuin, wel ke nog steeds goed onderhouden was en waar geen grassprietje tusschen de kiezel- steenen was te bemerken, verried voldoende dat een zorgzame hand hem onderhield en er dus naar alle waarschijnlykheid nog wel iemand in het huis aanwezig was. Hü vervolgde zyn wandeling tot aan Sèvres en keerde daarna op zyn schreden terug. Toen hy weer voor het huis gekomen was van haar, die hij beminde, bracht hy werk- tuigeiyk zyn hand naar den schelknop en eerst toen de bel rinkelde, drong het ten volle tot hem door, dat hy ontrouw was aan zün voornemen om Madeleine niet meer te ontmoeten. Het meisje deed open. Ze glimlachte toen ze Gauthier herkende. „Mevrouw is geheel en al genezen", zei ze, „maar toch zal het haar een groot ge noegen doen, dat u gekomen bent." Gauthier herademde. Madeleine was dus niet vertrokken. Ze was in de kamer, waar van de vensters zich aan de andere zyde van het huis bevonden. Toen hij binnentrad, ging er een sidde ring door haar lichaam, ze sprong overeind en reikte hem verheugd de hand. „Ik dacht reeds dat u nooit zoudt terug komen", zeide ze met een zacht verwyt in haar stem. „Het zou ongetwijfeld beter geweest zyn." „Waarom?" Hij gaf geen antwoord, maar bracht het gesprek op een onverschillig onderwerp, van hen trachtte verborgen te houden, dat Beider houding was een leugen, want elk de liefde hen naar elkander dreef. Gedurende den tijd, welke daarop volgde waren ze zeer gelukkig, want Gauthier kwam haar iederen dag bezoeken. De jonge man verlangde den geheelen dag naar haar bijzijn. Een groote onrust beziel de hem gedurende de uren, die hy niet bij haar kon doorbrengen en het was hem byna onmogelijk om zijn gedachten bij den arbeid te houden. En Clara dwaalde, als hij er niet was, door den tuin en trachtte op alle mogelijke ma nieren afleiding te zoeken. Ze telde de minu ten, welke haar nog van het bezoek van Gauthier scheidden. Dikwyis ging zij op het balcon staan om te zien of hij in de verte misschien aankwam. Als zij hem dan van verre ontwaarde, dan snelde ze naar beneden om het hek voor hem open te doen en hem zoo spoedig mo gelijk te verwelkomen. Geen van beiden sprak een woordover liefde, maar hun stilzwijgen was welspre kender dan woorden. Als ze weer moesten scheiden, dan was het of hun keel werd dichtgeknepen. Op dit oogenblik scheelde het meestal wei nig of ze stonden op het punt om elkaar hun liefde te bekennen. Ze bracht hem weg tot aan het hek en daar bleven ze dan nog langen tyd staan praten totdat het begon te schemeren en beiden tot de ontdekking kwamen, dat het hoog tijd was om afscheid te nemen. Op zekeren dag nam Gauthier de hand van Madeleine in dc zyne en de vingers van den jongen man strengelden zlfch stevig met de bevende vingers van het jonge meisje. Clara sloeg de oogen neer en werd doods bleek. „Madeleine", stamelde Gauthier, „m'n lieve Madeleine." Het was het meisje, of de grond onder haar voeten wegzonk en ze moest steun zoeken tegen het tuinhek. „Gauthierlieve Gauthier," fluisterde zij. Toch was zij het, die den meesten moed en wilskracht toonde. „Ga heen, Gauthier", sprak ze „en kom morgen terug. Ik zal in cfen tijd aan jou blyven denken." De jonge man nam de blanke hand van het meisje en bracht deze aan zijn lippen, terwijl een diepe ontroering zijn handen deed beven. Het oogenblik, dat ze elkander toever trouwden, wat er reeds zoo langen tijd diep in hun hart geleefd had, was aangebroken. Op zekeren dag, toen hij langer dan ge woonlijk bij haar was gebleven, vroeg ze hem om by haar te blyven eten. Er zou een vriendin van Madeleine komen met haar echtgenoot en het zou een gezellig avondje kunnen worden. Eerst weigerde hij, maar de moed om zich langen tijd tegen het meisje te verzetten, ontbrak hem. Kort daarop kwam het bezoek, dat Clara verwachtte en de tyd snelde voorbij. Na den maaltijd gingen ze een kleine wandeling ma ken. De vriendin van Clara ging met haar echtgenoot voorop, het meisje volgde met den jongen man. „Wat zou je er van denken", vroeg Clara, „om eens naar het bosch te wandelen?" Het voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen en weldra wandelde het kleine gezelschap langs de oevers van de Seine. Gauthier voelde den arm van het jonge meisje op den zynen beven. Ze was zeer zenuwachtig, maar desondanks verrieden hare schitterende oogen, dat een groote vreugde haar vervulde en dat ze meer het geluk dat haar doortrilde trachtte verborgen te houden. (Wordt vervolgd.) Gelijk vele andere inwoners „in bonis" notabelen of zakenlui, had ook mijnheer Karei van den Meerover eene vereerende uitnoodiging ontvangen om, zonder de min ste verplichting, een kijkje te komen nemen in de geweldige, nieuw geïnstalleerde, naar de laatste eischen des tyds ingerichte auto garage van de firma Snellemans en Co. in de Breede Brugstraat. Dies begaf hij zich op weg. en nauwelijks binnengetreden, maakte hij kennis met de joviale vertegenwoordigers van de versch geïmporteerde merken. „Jupi ter", „Olympus" en „Thor", superieure wa gens die comfort aan gratie en snelheid paarden. Een sigaar werd opgestoken, een glaasje wijn gedronken en een geanimeerd gesprek ontspon zich weldra. Langzamerhand geraakte ook de flegma tieke mynheer Karei van den Meeroever, die in den graan- en meelhandel een for tuin gewonnen had op volkomen eerlyke wij ze, zonder zijnen afnemers krijt in plaats van kostelyke bloem te leveren, onder de onweerstaanbare bekoring van het sugges tieve woord van de, voor hunne taak wel berekende vertegenwoordigers der Ameri- kaansche auto-fabriek, totdat plotseling ook hem de karakteristieke hartstocht van den auto bezitter, zijn eigen auto. Zijn oog viel autobezitten, zijn eigen auto. Zyn oog viel op een glbnzenden 6-cylinder, 30 P.K. ge heel compleet en gereed om bestegen te wor den. Aarzelend naderde mynheer van den MeeroeVfer het monsterachtige wonder, welks twee zoeklichten, op de groote schuifdeuren gericht, de menigte der bezoekers schenen uit te dagen. Langen tijd sloop de brave graan- en meelhandelaar om den auto, totdat een der exposanten, zyne weifelende hou ding bemerkend, bemoedigend sprak: „Wel mijnheer, wat dunkt u van den wagen? Een meesterwerk van constructie, symbool van luxe en schoonheid! Al hetgeen kan bijdragen tot het comfort, de luxe, de afwezigheid van vermoeidheid bij de reizi gers, de zachtheid, de soepelheid, een zekere geruischlooze gang, vindt hier toepassing. Mijnheer, dit is de wagen der fraaie presta ties." En mynheer Karei van den Meeroever. zenuwachtig, opgewonden, had gelegenheid iets van zyn plots oplaaienden hartstocht te voldoen. Met volle, grage handen had hij het stuurrad omklemd, met al zyn vingers den hoorn betast, de lederen zitting van den chaflffeur gestreeld. „Neem toch plaats, mijnheer!" had hem toen de exposant aangespoord, „en neem de moeite u te overtuigen van de talrijke ge makken die deze wagen bieden kan!" En mijnheer van den Meeroever had plaats genomen. Te ontroerd om zich trotsch te gevoelen, het was immers voor den eersten keer zijns levens dat hij een stuurrad om klemde, had hij zyn twee voeten op twee nieuwe pedalen gezet. De handen om het stuurrad, had hy recht voor zich uitgezien door de wijdgeopende deuren om zich de illusie te geven van reeds verslonden afstan den. Wat was er op datzelfde oogenblik ge schied? Welk zenuwachtig gebaar, welke impul sieve beweging had mynheer van den Meer oever uitgevoerd? In elk geval de 6-cylinder was beginnen te grommen, dof, dreigend, gelijk de wilde dieren doen wanneer zij, slecht êeluimd zijn. En zachtkens had de wagen zich in beweging gezet, onweder- staanbaar, en aan snelheid meer en meer winnende, gleed de prachtige auto de gara ge uit. Mijnheer van den Meeroever had achter zich tientallen kreten van schrik gehoord, en door de voorruit zag hij eene beangstigde menigte zich haastte ruim baan te maken. Op hetzelfde oogenblik had hy. als bij een zonderling instinct, zijn claxon doen gieren. Och, waartoe diende dat? Hij was reeds midden op straat. Om te remmen had hij iets naast zich aangeraakt. Helaas! Hij had de vierde ver snelling ingeschakeld. Juist had hij den tyd gehad links uit te wijken en na een kranten kiosk te hebben weggeruimd, was hy een groote, breede laan ingeslagen. Een schrille fluitstoot verscheurde de lucht, en mynheer van den Meeroever zag dat hij zich aan de linkerzijde van den weg bevond. Met duizend voorzorgsmaatregelen had hy naar rechts geweken, na eerst een stel melkemmers te hebben gevloerd en een ongelukkigen wiel rijder tusschen het trottoir en zijn auto ge kneld te hebben. Steeds sneller razende bereikte hij het marktplein. Een verkeersagent rees op dat oogenblik voor den auto op en zwaaide met zyn wit geschoeide hand. Maar plotseling had mijnheer Karei van den Meervoort hem uit het oog verloren alsof de man op een hal-\ ven meter vóór den wagen door een valluik verzwolgen was. Waar bevond hij zich? In welke straat? In welke stad? In welk land? Mijnheer van den Meeroever had er niet het flauwste be grip van. Trouwens hij had wat meer to doen dan in het voorbijrijden om te zien naar de blauwe borden van de K. N. A. C. of de wegwyzers van den A.N.W.B. Hij zou graag vaart geminderd hebben, om daarna te stoppen en in allerijl ver van het mon ster weg te vluchten. Met den voet tastte hij naar de pedalen, die hij by het instappen terloops had ge zien. Geheel op goed geluk af drukte hij doorop het gaspedaal. De wagen deert een sprong, en juigt passeerde hy in volle snelheid rakelings een autobus. Een stort vloed van scheldwoorden, ongetwijfeld aan zyn adres gericht, ging in den wind verloren. Nu was hy in het vlakke veld. Bij de nade ring van het monster, vluchtten de koeien, van schrik loeiend, naar een andere zyde van de weide. En zij waren toch gewoon der gelijke voertuigen met razende vaart te zien voorbij stuiven. De kippen die op den weg naarstig wat voedsel gaarden, zochten wijd beens 'n goed heenkomen toen zy 't ontketen de monster zagen naderen. En de auto ver volgde zyn weg, wankelend als 'n dronken centaur. Misschien had mynheer van den Meer oever reeds 100, 200 kilometer afgelegd. 50 of 60 personen verpletterd. Toen bemerkte hy dat zijn hand gewend raakte aan het stuur. Verschillende malen was het hun ge lukt een kuil te ontwijken, een mijlpaal te millimeteren, en ongeveer gerust wat de rich ting betrof, wanhoopte hy niet het middel te zullen vinden den wagen tot stilstand te brengen. Na gindsche bocht, een bocht die intus- schen angstwekkend naderde, zou hij slechts een hand aan het stuur wydeft en met óe andere een voor een alle knoppen beproe ven; tenslotte zou hy toch vanzelf wel succes hebben. Met een helsche vaart nam mijnheer van den Meeroever de bocht. De straatweg draaide bijna met een rechten hoek. Twee telegraafpalen namen er de verantwoording van en knapten met vreeselijk geraas af. Maar o schrik! Op 300 meter eindigde de weg plotseling. Een enorme, hooge muur sloot hem loodrecht af, en daarachter hoor de men het loeien van een snelvlietenden stroom. Mijnheer van den Meeroever slaakte een kreet. „Stop! Stop! Help!" De muur was slechts op 200 meter en het gebrul van den stroom nam in hevigheid toe. 100 meter scheidden hem van den muur, 50, 10 „Ik sterf!" kreunde hij. Hy sloot de oogen, drukte zijn handen tegen de ooren om de geweldige botsing niet te zien en niet te hooren. Toen voelde hij zich uit den wagen geslingerd en duikelde het hoofd vooroverin de diepte van de kussens. In de rustige slaapkamer weerklonk een vrouwenstem „Kom Karei, wat mankeert ge om zóó te roepen en te woelen! Laat tenminste ande ren met vreê wanneer ge zelf geen slaap meer hebt „Hsgean." DE MOEILIJKE KINDER-OPVOEDING Dickie; „Zeg, mammie, waarom bent u zoo knap?" Moeder (de gelegenheid aangrypend): „Waaromwel, dat komt, omdat ik altüd zoo braaf was, toen ik nog zoo klein was als Dick." Dickie (nadenkend): „Wat moet pappie vroeger dan een erge stouta jongen ge weest zijn!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8