De Misdaad van Dokter Marrignan NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE 4 NUMMER 51 ZEVENDE JAARGANG 1928 Hoe Alexj Menschikow den vrede vond. Voor de De afstand tusschen de jongelieden en het echtpaar werd steeds grooter. Ze liepen voort zonder een woord met elkaar te spre ken; de stilte welke hen omringde, vervulde hen met een groot geluk en van tijd tot tijd drukte Gauthier teeder den arm van het jonge meisje tegen zijn borst. Dat was alles. Meer hadden zij niet noo- dig óm te zeggen, da ze elkander lief hadden. Madeleine was de eerste, die de stilte ver brak. Zacht fluisterde zij: „Je hebt mij lief, niet waar?" „Ja, ik heb je innig lief." „Ik bemin je reeds zoo langzoo lang Plotseling verscheen er een droevige trek op het gelaat van Clara. „Al heb je mij lief", stamelde zij, „toch kan ik nooit je vrouw worden." Ontzet zag Gauthier het meisje aan. „Waarom nietals ik je bemin is er geen enkele reden, waarom we niet spoedig zouden kunnen trouwen", riep hij uit, terwijl hij opgewonden haar hand tegen zijn borst drukte, ondanks den tegenstand, welken het meisje bood. „Het was beter geweest als we elkaar niet meer ontmoet hadden," fluisterde Clara. „Ik had de kracht niet meer om mij tegen mijn liefde te verzetten." „Ik voel mij zoo ongelukkig als ik -niet bij jou ben." Plotseling bemerkte Gauthier, dat het Jonge meisje weende. „Waarom ween je?" vroeg h ijteeder, ter wijl hij zijn arm om haar schouder legde. „Omdat ik met jou nooit gelukkig zal kun nen wordenLaten wij vrienden blijven en nooit meer over onze liefde praten. Ze tvischte de tranen uit hare oogen en trachtte haar kalmte te herwinnen. HU nam hare handen in de zijne. Ze liet ze rusten en trachtte ze niet terug te trek ken. „Madeleine," sprak de jonge man, wat is er wat je zoo doet lijdenWaarom kun nen wij niet samen trouwen?Waarom niet, vraag ik mij zeiven af, waarom niet?" „Ik kan je geen antwoord geven," zei ze ernstig. „Laten we terugkeeren, Gauthier.' Langzaam en zwijgend keerden zij naar de woning van Clara terug. Er werd geen woord tusschen hen gewisseld, tot op het oogenblik dat ze bij het huis waren aangekomen en daar weer samen kwamen met het echtpaar, dat inmiddels reeds was teruggekeerd, toen ze ontdekt hadden, dat de jonge lieden zoo ver achtergebleven waren, dat zij hen uit het oog verloren hadden. Men nam afscheid, maar zooals gewoon lijk, bleef Gauthier nog geruimen tijd met Madeleine bij het tuinhek praten. 't Meisje vergat alles, wat er eenige oogen- bliken geleden tusschen hen gesproken was. Toen Gauthier haar de hand wilde reiken, barstte ze eensklaps in een hevig snikken uit. „Ga niet heen voorgoed," riep ze, „keer morgen terugVergeet mij niet Gau thierHet is een ontzettend geheim, dat ons scheidtGa niet heen Gauthier!" Ze sloeg hare armen om zijn hals om hem te beletten, zich te verwijderen. „Madeleine," zeide hij, „Madeleine, ik heb Je inniginnig lief." Plotseling lieten ze elkander ontzet los. Een noodkreet reet de avondstilte uiteen. „Help!Help!" Angstig zag Madeleine Gauthier aan. „Er verkeert iemad in nood," stamel de zjj. „Het is een vrouw!" Ze hadden niet bemerkt, dat er op kor ten afstand eenige mannen tusschen de struiken op den loer gelegen hadden. Hun droefheid en hun liefde had hen zoo in be slag genomen, dat ze niet gezien hadden, wat er rondom hen voorviel. „Luister," riep Clara. „LuisterHeb je het gehoord, Gauthier." Wederom riep er iemand om hulp. „Help!Help! .Die stem" stamelde Clara ontzet „die stem!Het lijkt welO ik wordt nog krankzinnig." Gauthier was reeds in de richting gesneld, vanwaar het hulpgeroep gekomen was. Wel iswaar had hij geen wapenen bij zich, maar hij was sterk en moedig. Op korten afstand ontwaarde hij eenige mannen. Toen ze voetstappen hoorden na deren, sloegen verscheidenen op de vlucht. Gauthier bemerkte terstond, dat de drie of vier mannen met geweld een meisje met zich mede trachtten te voeren. Ze scheen wel weerstand te bieden, maar op het oogen blik, dat Gauthier naderde, verloor ze het bewustzijn. Met één sprong had de jonge man de booswichten bereikt en met een paar vuist slagen deed hij twee hunner ter aarde stor ten. Tegelijkertijd lieten de twee anderen het meisje op straat vallen en namen een dreigende houding aan. In het maanlicht flikkerden twee messen. ,Jk zal Je leeren, je te bemoeien met zaken, die je niet aangaan", riep de een hem toe. Hij wilde zijn mes reeds in de borst van Gauthier stooten, toen de andere hem eensklaps weerhield met den uitroep: „Politie! Maak dat je weg komt!" De ander liet zijn oos opzet varen en verdween in een der donkere en smalle stegen, welke op de Seine uitkwamen. Werkelijk naderden er twee politie-man- nen. Hard klonk hun zware tred door de kille straat. Gauthier was meester van het terrein. Hü boog zich over het jonge meisje heen. „Ik hoop, dat ze haar geen letsel hebben gedaan", mompelde hij. Hij lichtte' haar op en wilde haar mede- nemen naar het huis van Madaleine. Eensklaps opende het meisje de oogen en staarde Gauthier ontzet aan. Ze bemerkte terstond, dat het niet een der onverlaten van daarstraks was, die haar mede wilde voeren. „Mijnheer," smeekte zij„heb mede lijden met mij en laat mij niet alleen!" „Neen, neen, u kunt gerust zijnDe bandieten keeren niet meer terugU heeft niets meer te vreezen." „O, ik dank u, mijnheer, ik dank u, ik dacht reeds dat ik verloren was!" Kom maar met mij mede. Ginds kunt u een beetje tot kalmte komen en weer fris- schen moed scheppen." Zoover Gauthier kon oordeelen. was het nog een tamelijk jong meisje, ze zou onge veer van denzelfden leeftijd zijn als Made leine. Ze was nog zeer bleek en sidderde van angst. Heur haren hingen los op haar rug en haar kleeren waren danig gehavend en be smeurd met modder. Wat deed dat meisje zoo laat op straat, en dan nog wel zoo alleen, zonder iemand, die haar kon beschermen. Het meisje begreep, welke vragen de jonge man zichzelven stelde en ze vertelde hem met korte woorden, wat er. was voor gevallen. „Ik ben vanmorgen zonder geld te Parijs aangekömen, om werk te.zoeken Overal heb ik aangeklopt en eindelijk ben ik in deze buurt terecht gekomen. Ik was verdwaald en voelde mij duizelig, omdat ik sinds gisteren niets meer gegeten had. Toen ben ik op deze bank gaan zitten. Eensklaps werd ik overvallen door die ellendelingen, die zich op mij wierpenO, ik heb zoo'n hongerIk heb zoo'n vreeselijken hon ger" „Kom maar mede, m'n kind", zeide Gau thier medelijdend, „kom maar mede.' Steunend op zijn arm trachtte ze de wo ning van Clara te bereiken. Halverwege begaven hare krachten haar en was Gauthier genoodzaakt haar verder te dragen. Angstig stond Clara te wachten. Ze was bang. dat Gauthier iets overkomen zou en tegelijkertijd beefde ze nog bij de gedachte aan de stem, welke zij gehoord had. Gauthier kwam het tuinhek binnen, met het half bewustelooze meisje op zijn armen en droeg zijn zware last onmiddellijk het huis binnen. Met enkele woorden stelde hij Clara op de hoogte met hetgeen er geschied was. Wolken bedekten de maan en maakten, dat het zoo duister werd, dat men geen hand voor de oogen meer kon onderschei den. Clara boog zich over het onbewegelijke gelaat en de gesloten oogen van het meisje, dat in de armen van Gauthier lag. „M'n God, m'n God," stamelde ze ver ward. Ze wilde het licht aansteken, maar haar handen beefden zoo hevig dat ze daar niet in slaagde. Gauthier bemerkte het. „Wat scheelt er aan Madeleine", vroeg hij verschrikt. „Gauw, gauw, licht!Ik moet haar zien!" Het meisje, dat inmiddels het bewust zijn weer ten volle verloren had, lag op een rustbed uitgestrekt. Gauthier stak een der lampen van het salon aan. Nauwelijks was het licht op het gelaat van de vreemdelinge gevallen, of Clara slaakte een luiden kreet, een kreet van vreugde. Ze snelde op het rustbed toe, nam het onbe wegelijke lichaam in haar beide armen en bedekte het gelaat van het meisje met kus sen. „Louise, o, Louise! Ben je daar! God zij dank! „Ken je dat meisje?" vroeg Gauthier ver wonderd. „Het is mijn zuster." „Je zuster?" „Louise. M'n lieve Louise! „Je hebt me nooit verteld, dat je je zus' ter hadt „Dat geheim maakt een deel uit van m\jn afkomst, welke ik voor jou altijd verborgen heb gehoudenMaar jij moet haar ook kennen Onmiddellijk vestigde Clara al haar aan dacht op haar zuster. „Louise, Louise, ik smeek Je, zie mij aan! Weet je niet wie ik ben?" Louise keerde tot het bewustzijn terug. Ze wierp eerst een dankbaren blik op den man, die over haar heen gebogen stond en die haar eenige oogenblikken geleden gered had. Vervolgens ontmoetten hare oogen die van Clara. Ze sperde ze wijd open alsof een droombeeld voor haar was opgerezen. Een keej wringen: blijven staan. De duisternis onttrok hem bij na geheel aan het gezicht der meisjes. Hij was zeer verwonderd en diep ontroerd bij het aanschouwen van dit wederzien. Maar hij had den uitroep van Louise ge hoord, toen zij haar zuster herkende. „Clara!" Dus het meisje dat hij beminde heette niet Madeleine. Plotseling ging er een schok door zijn lichaam. „Clara en Louise!" Eensklaps meende hij zich te herinneren, die beide namen meer vereenigd gehoord te hebben, Clara en Louise!Twee zusters! Waar had hij die namen meer ontmoet? Nu drong er een lichtstraal tot hem door. De beide dochters van de drankduivelln! Zouden zij het zijn? Maar dit was onmogelijk. Zoo wreed zou het toeval niet zijn. Maar toch! Hij kende haar geschiedenis, hij wist dat ze gevlucht waren en dat men haar nooit terug had kunnen vinden. In den grond van zijn hart hoopte hij dat zij het niet waren, anders zou de mis daad van zijn vader nog grooter worden dan hij ooit had kunnen vermoeden. Wederom dreigde het meisje in de armen van Clara het bewustzijn te verliezen. Ik heb zoo'n honger, ik heb zoo'n hon ger," klaagde zij. „Sinds gisteren heb ik niets meer gegeten." Clara liet Louise zóó plaats nemen, dat ze gemakkelijk zat en snelde vervolgens naar de keuken en bracht brood en wijn binnen, die ze op een klein tafeltje plaatste, dat ze binnen het bereik van Lotftse neerzette. „Drink eerst eens wat, Louisedat zal je goed doenZoo, niet te schielijk." Louise gehoorzaamde glimlachend. Toen ze een weinig gedronken had maakte Clara wat .brood voor haar gereed. Hier, eet maar flinkmaar langzaam aan hoor, anders zal het je niet goed be komen." Clara knielde voor haar zuster neer en reikte haar telkens een stukje brood toe. Geen van beiden dacht meer aan de aan wezigheid van Gauthier. Van tijd tot tijd hield Louise even op met eten. Glimlachend zagen de beide meisjes el kander aan. tranen welden op in hare oogen en ze voelden zich gedrongen om elkander te omhelzen. „Louise!" „Clara 1" Dat was alles. Ze hadden geen andere woorden noodig om elkaar te vertellen hoe gelukkig zij thans waren. Later zouden ze wel vernemen wat er in al dien tijd gebeurd was. Een gedruisch in den hoek, waar Gau thier zich bevond, herinnerde haar eraan dat ze niet alleen waren. „Wie is die man?" „Een kennis van mijje zult zijn naam wel kennen." „Hoe heet hij dan?" „Gauthier, het is de zoon van dokter Marignan." „O, van den dokter, die „Hij kent mijn waren naam niet." „Hij weet dus niet welk een schande wij door dit leven meedragen? Hij weet dus niet, dat onze moeder „Ja, maar ik zal het hem zeggenIk moet het hem zeggen." Ze hadden fluisterend met elkander ge sproken. Ofschoon Gauthier niets verstaan had, ver moedde hij waar het over ging. Het waren de beide zusters wel: Clara en LouiseOngetwijfeld! Ernstig en bedroefd trad hij op haar toe. „Juffrouw, daar u mij niet meer noodig hebt en ik zoo gelukkig ben geweest u weer met uw zuster te vereenigen, vraag ik ver lof om heen te mogen gaan." Clara ging met hem mee naar buiten. „Gauthier", fluisterde zij, „ik ben nu zoo gelukkigzoo gelukkig, dat ik bang ben voor mijn geluk." Hij gaf geen antwoord. „En jij, Gauthier," vroeg ze. „Ben je nog niet vergeten, wat ik je daar straks ge vraagd heb? Je komt toch terug? Ik heb je zoo liefwaarom zwijg je? Waar denk je over?" „Ik ben zoo bedroefd." „Waarom?" „Morgen zal ik het je zeggenIntus- schen wil ik je één ding zeggen." „En dat is?" „Ik meen te weten, wie jullie bent Clara en Louise, de dochters van Charlotte van der Mark." „O", snikte Clara, „nu zul je je voor mij schamen." „Neen." „Waarachtig niet?" „NeenSinds ik het geheim nu ken... Hij voltooide den zin niet. Het was hem of zijn keel werd dichtgeknepen. Eindelijk, met groote zelfbeheersching slaagde hij erin, de volgende woorden uit zijn vreeselijke ontroering had zich van het meis je meester gemaakt. Ze rees overeind en strekte hare armen uit naar die schim uit het verleden. Maar het was geen schim, haar handen tastten niet in de ijle ruimte Ook Clara strekte haar armen uit. „Louise! Lieve Louise!" „Clara!" Het was of er aan hunne omhelzingen geen einde zou komen. Beiden schreiden en ten slotte konden ze elkaar niet meer zien, zoo omsluierden de tranen haar oogen. Gauthier had zich ongemerkt verwijderd, maar in den verst verwijderden hoek was hij DAT WAREN ZIJN LAATSTE WOORDEN Voetganger„Daar heb je nou 'n wagen, zooals ik bedoel". „Sinds ik je geheim ken, nu ik weet wie je bent, nu bemin ik je nog meer." En hij vluchtte heen, terwijl hij Clara als bedwelmend van geluk achterliet in den tuin temidden der geurende seringen. EINDE VAN HET DERDE DEEL VIERDE DEEL EERSTE HOOFDSTUK Toen Gauthier heensnelde en Clara alleen achterliet, wist het meisje niet meer of ze waakte of droomde. Het was reeds laat en het was doodstil in den omtrek. Een ontzaglijk geluk vervulde haar, een dubbele vreugde. Nu immers wist ze, dat ze zeker kon zijn van de liefde van Gau thier, en tegelijkertijd had zij haar zuster weergevonden, die ze reeds voor altijd ver loren waande. Langzaam schreed zij weer naar de deur van haar woniiife. Haar blijde oogen schit terden en het zachte maanlicht deed de vreugdetranen op haar marmerbleeke wan gen glanzen als kostbare paarlen. Nu eerst was het geluk in haar leven gekomen, een geluk dat bijna boven hare zwakke krachten ging, een geluk dat bijna te mooi was om waar en blijvend te zijn Niets was er, wat in haar ziel de vreug de meer kon verstoren en het was haar of alles wat haar omringde in haar blijd schap deelde. De zilveren maan wierp haar teedere stralen op de blanke bloemen van de serin gen en de zachte zephir deed de blaadjes trillen en zoete geuren van seringen en jas mijn omzweefden haar. Bedwelmd van geluk richtte ze hare oogen naar den helderen sterrenhemel om den Schepper te danken voor al het geluk, dat Hij haar geschonken had en terwijl zoete tranen langs haar wangen stroomden, dankte zij Hem omdat Hij haar Gauthier en Louise had weergegeven. In droomen verzonken ging ze naar bin nen, naar haar zuster die op zullB een avontuurlijke en wonderbaarlijke wijze was teruggekomen. Langzaam ging ze de donkere gang door naar de geopende deur, waar haar een weelde van licht tegemoet straalde. Maar Clara schrok ook van haar tengere gestalte, van haar ingevallen wangen en de diepe kringen om haar oogen. Wat moest zij veel geleden hebben! Haar tengere gestalte en bleek, smal ge zichtje gaven haar een eigenaardige beko ring. Haar blonde haren omlijstten haar smal gezichtje en deden de mooie, groote oogen nog sterker spreken. Verheugd was ze Clara tegemoet geko men. „Waar ben ik hier," vroeg ze. „Het lijkt wel of jij hier meesteres bent." „Ja, dat is mijn huis," merkte Clara op. „Is dit huis van jou?En al die rijkdom dan, die meubels en tapijten Ja, zuchtte Clara bedroefd, en terwijl ik baadde m weelde, moest jij je treurig be staan misschien rekken met een kort brood, ging jij misschien in lompen gehuld bedelend langs de straten totdat je een boer vond, die medelijden met je had en je in den stal of in het hooi liet slapen. Terwijl ik gekleed ging in kostbare zijde en glanzend fluweel, kon jij je nauwelijks tegen de koude dekken met eenige grauwe gescheurde lompen, ter wijl ik fijne schoentjes droeg van peau de suède of satijn, stiet jij je teere voeten stuk op scherpe keien of glasscherven, welke in het stof der wegen lagen, terwijl ik rijtoer- tjes maakte in een sierlijk rijtuig, sleepte jij je zwakke lichaam voort in de brandende zon of in felle hagelbuien en zware sneeuw buien. Terwijl ik mij koesterde bij het warme haardvuur snerpte de ijskoude Noordenwind door jouw dunne katoenen jurk." Ademloos had Louise geluisterd naar het geen Clara haar zeide. Verwonderd streelde ze haar zuster over de kroezende bruine lok ken. toen ze zag hoe het meisje snikte. Haai schouders schokten. Haar diepe smart zei voldoende hoezer ze er onder leed, dat Louise zooveel ontbering had ondergaan. Louise begreep echter niet, waarom haar zuster zoo bedroefd was, en niet wetende, hoezeer het Clara griefde ,dat zij van haar welstand gewag maakte, kon ze niet nalaten haar bewondering te uiten over de weelde, welke Clara omringde. Wat zie je er mooi uit", merkte ze kin derlijk op. Wat 'n mooie japon heb je aanEn je hebt diamanten oorbellen! Wat is er gebeurd, dat je zoo'n rijkdom ge niet? Clara vertelde nu alles wat haar den laat sten tijd overkomen was, hoe zij geholpen was door een rijken bankier, Moëb, die eerst heel goed voor haar was geweest, maar haar later had willen overhalen om een misdaad te plegen. Ze vertelde hoe hij haar voor gesteld had. liefde te huichelen jegens een jongen man, Henri Vernet,, die kostbare papieren in zijn bezit had, welke den onder gang van den bankier konden veroorzaken, hoe Moëb van haar verlangde, dat zij de pa pieren op een listige en lafhartige wijze in haar bezit zou zien te krijgen. In één adem vertelde Clara verder, dat ze eindelijk kennis had gemaakt met Robert Aujoux, die haar oprecht en innig liefhad en wien ze ten slotte haar hart had geschon ken, meer uit dankbaarheid voor hetgeen hij jegens haar had gedaan, dan uit liefde. Ten slotte verhaalde ze op welk een treu rige wijze die Robert Aujoux om het leven was gekomen, dat hü gevallen was als het slachtoffer van de yraak van dien ellende ling, bankier Moëb, en dat er na zün dood gebleken was, dat nü het grootste gedeelte van zün fortuin aan haar had vermaakt. In ademlooze spanning had Louise geluis terd naar het verhaal van haar zuster. Het scheen haar bijna een drama toe, een ro man, hetgeen Clara doorleefd had. Eensklaps zweeg Clara, ze droogde hare tranen en met deelnemende stem vroeg ze of Louise genoeg gegeten had. Ja, antwoordde deze. Heb je nog meer dorst? NeenDie wün was nogal zwaar niettegenstaande je er water bij hebt ge daanik voel mü een beetje licht in het hoofd. Het zal de vermoeienis zijn. Ja, dat denk ik ookIk ben zoo moezoo moe. Laten wij naar bed gaan. En in bed moet je mij vertellen, wat er met jou gebeurd is, sedert je het weeshuis verlaten hebt. Ja, ik zal alles nauwkeurig verhalen zooals het zich toegedragen heeft. Maar ik ben erg nieuwsgierig om je woning eerst te zien en al het moois, dat je hebtWat ben jü toch- gelukkig geweest. Laten wü daarmede liever tot morgen wachten. De ontroering van dezen avond en je vermoeidheid hebben reeds genoeg van je krachten gevergd. Ik regel mü heelemaal naar jou. Jü bent hier meesteres in huisIk kom hier alleen maar als een lastige gast binnen rollen. Louise, antwoorde Clara ernstig en ont roerd. Zooiets mag je nooit meer zeggen, voortaan blijven we al tüd bij elkaar en zul len we lief en leed samen deelen. Dankbaar zag Louise haar zuster aan. Daarna volgde ze naar boven, naar de slaap kamer. Dit vertrek was zeer elegant en smaak vol ingericht. Het was geheel in blauwe tin ten gehouden Charlotte van der Mark hield ook veel van blauw en Clara had deze voor liefde van haar moeder geërfd. De wanden waren evenals de meubelen fün blauw gelakt, voor de vensters hingen gordünen van een donkerder blauwe kleur. Alleen de kostbare sprei en fijne Spaansche kant was helder wit en gaf aan het geheel een buitengewone distinctie. Toen Louise toevallig langs de sierlijke kaptafel liep en haar eigen beeltenis zag in den hoogen spiegel, schrok ze van zichzelf. Ze had in langen tüd niet meer in een spie gel gekeken, maar nooit had ze gedacAt, dat ze in den laatsten tüd zoo mager was ge worden. Ze schrok van haar oogen, die diep in hunne kassen lagen en van haar ingeval len wangen. Vervolgens zag ze om zich heen. O, wat ziet deze kamer er lief uit, riep ze, wat een mooie slaapkamer! Ik kom hier niet op mün voordeeligst uit, vervolgde ze glimlachend, mijn gescheurde en met modder besmeurde kleeren zien er nu ellen diger uit dan ooitIk zal je meubelen nog bevuilen met deze kleeren. Verwütend zag Clara haar zuster aan. (Wordt vervolgd.) Door Emil Frank Een eenvoudige houten boerenwoning aan de Lena ten Z.-W. van Jakoetsk in Oost- Siberië. Het huis onderscheidt zich in vele opzichten van de andere hutten, het is veel grooter, veel properder, en bezit een aan bouw, die duidelijk als een bidkapel te her kennen is Een oude man schrijdt, leunend op zün stok moeizaam heen en weer voor het huis. Zün blikken dwalen over de wijde vlak te en blüven ten slotte rusten op de naaste omgeving van het huis. Er straalt zulk een voldoening uit de oogen van den grijsaard, als nauwelijks eens geschiedde bü den al-" machtigen vorst Alexj Menschikow, wanneer hü zün paleizen aanschouwde. Langzaam keert de verbannen vorst in huis terug. In de keuken is zün oudste doch ter Pawlona bezig met het bereiden van het middagmaal. In de kamer daarnaast treft hü zün jongste dochter Tatjana aan, die Üverig zit te spinnen. Alles wat in huis aan kleeding en linnengoed noodig is. wordt ver vaardigd 'door haar vlütige hand. Juist kwamen de mannen van den akker thuis, de mannen die jaren geleden vrüwil- lig hun vorst in zijn verbanning gevolgd waren. Van honderdduizend onderdanen wil den acht het lot van hun heer deelen. Aan het hoofd dezer getrouwen schreed een jonge krachtige man, in een eenvoudigen arbei derskiel en men zag het aan z'n gespierde armen, dat zij den zwaren byl wel wisten te hanteeren. Alexander Menschikow stond aan het venster en groette met stralende blikken den zoon, die aan het hoofd der onderhoorigen huiswaarts keerde. Was dit nog dezelfde ver wende aristocraat, die zich in Petersburg te vreden stelde met den titel van officier^der Presbraschenskische garde en het aan ande ren overliet om te werken? De frissche stem der bekoorlijke Tatjana riep allen aan tafel. Men nuttigde het een voudige maal uit houten borden met houten lepels en het scheen allen voortreffelük te smaken. Alleen de jeugdige kokin schoof reeds na den eersten hap haar bord met een zucht terug. De bezorgde vader nam bij haar de kentee- kenen van een zwarte koorts waar, die zü tot nu toe dapper weerstaan had. Dadelijk beval hü haar naar bed te gaan. Uit zün kleine huisapotheek haalde hü een genees middel om het kwaad in 't begin te verstik ken. Hü week niet van het bed van zijn "kind, dat zich in zware koortsen wentelde en keer de. Ten slotte braken de zwarte pokken uit! De angst om dit kind beklemde zijn hart. Geen menschelijke hulp kon hier meer ba tenGod alleen kon helpen! Terwijl Alexj Menschikow aan het bed van Pawlowna den Hemel met zün gebeden be stormde, kwamen de herinneringen aan vroegere tijden weer terug, den tüd toen hij nog de gunsteling van den Czaar was, toen er in Rusland niemand machtiger was dan hij, toen hü meende, dat zün kind, dat nu in wilde koortsen lag te ijlen, eens de kroon der Czaritza zou dragen. Hoe dikwüls zal het toen wel gebeurd zijn dat door zijne schuld ouders met verscheurde harten aan het ziek bed van hun kind vertoefden? Hoevele vloe ken had men hem toen wel nageroepen? En onwillekeurig denkt hü weer aan één van hen! Zün vertrouwdsten vriend Schaf- firow had hü in 't verderf gestort, zijn ver banning naar Siberië bewerkt. En toen men hem wegvoerde had de vrouw van zijn vriend hem haar vloek in het gezicht geslingerd. O, hoe verschrikkelijk was het, wat zü hem toegeroepen had. Maar het had hem niet ontroerd. En pas toen hü zelf bij den Czaar in ongenade viel en naar Siberië verbannen werd, herinnerde hij zich dat uur en verborg beschaamd zün hoofd in z'n handen. En toen hij op een eenvoudigen wagen Pe tersburg verliet, was de moeder van zijn vriemj gekomen om zich in zün ongeluk te verlustigen. Toen vernederde hü zich voor haar en smeekte haar zoo lang om vergiffenis, tot zü hem ten slotte de hand reikte. Maar was daarmede ook die eerste vloek van hem weggenomen? En al die andere, die men hem in dien verschrikkelijken tüd nagezonden had? Trof hem nu de welverdiende straf? Oogstte hü nu, wat hü toen gezaaid had? Van alle menschelijke hulp verstoken, kon hij alleen de goedheid Gods aanroepen. Doch zoo dikwijls hü züne oogen ten hemel sloeg, scheen het hem toe als zag hü uit de grauwe nevelachtige wolken een geweldigen arm te voorschün komen, die dreigend het zwaard der gerechtigheid verhief. En hü hoorde stemmen roepen: „Aanvaard de straf die gij zoo overvloedig verdiend hebt. Buig u voor den Wil van den Almachtige!" Hü. echter bad telkens weder: „Straf mü, mün God. Ik heb het verdiend. Doe met mü, zooals gü wilt, laat mü den meest smart- vollen dood sterven. Maar spaar mün kind, want het is onschuldig! De eene dag na den anderen verliep. De koorts ging op en neerzwakker en zwak ker brandde het levenslampje van de zieke. Het was nacht om haar heen. Maar de oogen van den geest schouwden ver over de aarde heen een stille, blanke vrouw kwam haar tegemoet en strekte verlangend de armen naar haar uit. Zachtjes riep Pawlowna: „Ik kom, moeder!" Hare ziel verliet het lichaam en vloog ten hemel Als vernietigd zonk Alexj Menschikow aan het doodsbed van zün kind neer. Gods straf fende hand had hem getroffenZün on schuldig kind was als offer voor hem geval lenWas deze beproeving nu voldoende? Neen! Toen hü zich doodsbedroefd naar de deur sleepte om aan zün beide andere kinderen, die hü tot nu toe van Pawlowna's bed verwüderd had gehouden, de treurige tijding mede te deelen, riep een der bedien den hem toe, dat ook zün zoon Fedor ziek was. Den volgenden dag werd ook Tatjana door de besmettelüke ziekte aangetast. Zou den nu allen, die hij liefhad vóór hem den dood ingaan en hem alleen achterlaten? Nu verdeelde hü züne liefdevolle zorgen tusschen twee zieken. Voor beiden hief hü smeekend de handen ten hemel, ofschoon dan telkens weer ruwe handen zijne borst vaneenreten en hoonende stemmen hem toe riepen: Waarvoor bidt gü nog? Maak er een einde aan en sterf. O, de dood zou een verlos sing zün voor hem! En juist daarom moest hü blijven levenToen boog hü dieper het hoofd en sprak woorden van overgeving aan Gods H. Wil Pawlowna's stoffelük overschot moest toe vertrouwd worden aan den schoot der aarde. De vader maakte zelf een graf neven de bid kapel. Met een doffen klank vielen de aard kluiten op de eenvoudige doodkist van het meisje. Lang verbleef de oude vorst aan het graf en telkens weer opnieuw vroeg hij zich af: Wie zal de volgende zün, die hier zal be graven worden? Daar vernam hij voor het huis paardenge trappel en kortaf-klinkende stemmen, die blijkbaar gewoon waren te bevelen. Alexj moest zich dwingen er heen te gaan. Hij bleef een oogenblik in de deur staan en keek de ruiters onderzoekend aan. Aan het hoofd van den troep stond een jonge officier die ongeduldig met de zweep tegen de hooge schachten zijner laarzen sloeg. Bü het zien van den officier deinsde Menschikow onwil lekeurig terug. Was het mogelijk? Michael Schaffirow hier voor zün huis? De ruiter eischte levensmiddelen en een gids voor het naaste statiön. Menschikow gaf ten antwoord: „Gaarne zou ik u gastvrijheid verleenen. Maar in mün huis heerschen de zwarte pokken. Levens middelen en een gids zult gü echter hebben, Michael Schaffirow." „Hoe kent gij mij?" vroeg de officier ten hoogste verbaasd. „Toen gij nog een kind waart, kwaamt ge dikwüls in mijn huis. Je eersten veldtocht heb je meegemaakt onder mün opperbevel. Ik zelf ondersteunde je wensch deel te nemen aan de expeditie van Majoor Bering. Herkent ge mij nu nog niet?" „Neen. dat wil zeggenik kan het niet geloovende man, van wien gij spreekt was de almachtige gunsteling van den Czaar, mijn Heer „Zün niet reeds vele gunstelingen van den Czaar naar Siberië verbannen?" „Dan waart gü vorst Menschikow?" „Ja, ik ben Alexj Menschikow." De ruiter bracht zün paard in de onmid dellijke nabijheid van den vorst en ziedende van toorn beet hü hem toe: „Dan tref ik je toch eindelijk, jij den verderver van mün ouders, den verwoester van ons geluk. Sedert ik van je vreeselijk lot hoorde had ik slechts ééne gedachte: wraak op je te nemen en je al je dierbaren te ontnemenGü leeft hier in ongestoorden vrede en moogt, u in uwe familie verheugen Treurig onderbrak de vorst hem: „Ook mijn huishouden is vaneengescheurd. Mün vrouw stierf op weg naar Siberië. Heden be groef ik mijn oudste dochter Pawlowna; mijn beide andere kinderen liggen aan de zwarte pokken. Ook pp mü drukt zwaar de hand van het wrekende noodlot." „Waarlijk, gij hebt het genoeg verdiend, dat eindelijk de straffende hand Gods u ge troffen heeft." Daarmede wilde hü zonder verderen groet verder rüden. Toen greep Menschikow het paard bü den teugel en smeekte: „Ter wille uwer moeder, vergeef mij! Ook zü heeft mü eenmaal ver vloekt met recht. Als zij mü echter in mijn vernedering zag, zou zü medelüden met me hebben. Wilt gij minder zijn dan uw moe der? Ik smeek u nogmaals: vergeef mü!" Langzamerhand werden de stemmen van wraak en haat zachter in Michael's hart. Reinere stemmen zongen het lied der ver gevende liefde. En in dit koor mengde zich ook de trots op de verre moeder, die in al haar kwelling en verbittering toch nog zoo veel zielegrootheid behouden had, dat zü dezen man vergaf, wien een hoogere macht van het toppunt van macht en grootheid in het niet geslingerd hadToen zeide hi) zacht: „Moge God u vergeven, zooals ik u vergeef." „Dank! duizendmaal dank!" riep de vorst en omklemde den arm van den ruiter en drukte zün mond op den bestoften mouw van zijn uniform. Michael Schaffirow reikte hem de hand. „Groet Tatjana van mü en zeg haar dat zü verzekerd kan zün van mijn hulp als zü die eens noodig mocht hebben. En nu vaarwel!" Zonder zich nog eenmaal om 'te wenden, ver- wü'derde hü zich. Alexj keek hem echter lang na en telkens weer herhaalde hü zachtjes Michaels woorden: „Moge God u vergeven, zooals ik u vergeef!" Langzaam keerde hü in huis terug. Aan de deur kwam hem een der onderhoorigen tegen en meldde hem dat de zieken zich wel wat beter gevoelden. Toen knielde de vorst neer en dankte God uit het diepste van zijn hart. Nu mocht komen, wat wilde, als God zün schuld maar niet wreekte op zijn kinderen.... Weinige maanden later liep het met Alexj Menschikow op een einde. Hij kon nog den wensch uiten, om naast Pawlowna te rusten. Toen drukte de dood hem de oogen toe Hü had het beste gevonden, wat de mensch kan bezitten: den vrede in God. ABSOLUUT! in_i h) „Ik ferseker je, Sjuul, dat 't de allerlaatste keer geweist is, dat ik met jou naar 'n bad- plaas ga!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8