De Misdaad van Dokter Marrignan
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE 4
NUMMER 51
ZEVENDE JAARGANG 1928
Hoe Alexj Menschikow
den vrede vond.
Voor de
De afstand tusschen de jongelieden en het
echtpaar werd steeds grooter. Ze liepen
voort zonder een woord met elkaar te spre
ken; de stilte welke hen omringde, vervulde
hen met een groot geluk en van tijd tot tijd
drukte Gauthier teeder den arm van het
jonge meisje tegen zijn borst.
Dat was alles. Meer hadden zij niet noo-
dig óm te zeggen, da ze elkander lief hadden.
Madeleine was de eerste, die de stilte ver
brak.
Zacht fluisterde zij: „Je hebt mij lief, niet
waar?"
„Ja, ik heb je innig lief."
„Ik bemin je reeds zoo langzoo
lang
Plotseling verscheen er een droevige trek
op het gelaat van Clara.
„Al heb je mij lief", stamelde zij, „toch
kan ik nooit je vrouw worden."
Ontzet zag Gauthier het meisje aan.
„Waarom nietals ik je bemin is er
geen enkele reden, waarom we niet spoedig
zouden kunnen trouwen", riep hij uit, terwijl
hij opgewonden haar hand tegen zijn borst
drukte, ondanks den tegenstand, welken het
meisje bood.
„Het was beter geweest als we elkaar niet
meer ontmoet hadden," fluisterde Clara.
„Ik had de kracht niet meer om mij tegen
mijn liefde te verzetten."
„Ik voel mij zoo ongelukkig als ik -niet
bij jou ben."
Plotseling bemerkte Gauthier, dat het
Jonge meisje weende.
„Waarom ween je?" vroeg h ijteeder, ter
wijl hij zijn arm om haar schouder legde.
„Omdat ik met jou nooit gelukkig zal kun
nen wordenLaten wij vrienden blijven
en nooit meer over onze liefde praten. Ze
tvischte de tranen uit hare oogen en trachtte
haar kalmte te herwinnen.
HU nam hare handen in de zijne. Ze liet
ze rusten en trachtte ze niet terug te trek
ken.
„Madeleine," sprak de jonge man, wat is
er wat je zoo doet lijdenWaarom kun
nen wij niet samen trouwen?Waarom
niet, vraag ik mij zeiven af, waarom niet?"
„Ik kan je geen antwoord geven," zei ze
ernstig. „Laten we terugkeeren, Gauthier.'
Langzaam en zwijgend keerden zij naar de
woning van Clara terug. Er werd geen woord
tusschen hen gewisseld, tot op het oogenblik
dat ze bij het huis waren aangekomen en
daar weer samen kwamen met het echtpaar,
dat inmiddels reeds was teruggekeerd, toen
ze ontdekt hadden, dat de jonge lieden zoo
ver achtergebleven waren, dat zij hen uit het
oog verloren hadden.
Men nam afscheid, maar zooals gewoon
lijk, bleef Gauthier nog geruimen tijd met
Madeleine bij het tuinhek praten.
't Meisje vergat alles, wat er eenige oogen-
bliken geleden tusschen hen gesproken was.
Toen Gauthier haar de hand wilde reiken,
barstte ze eensklaps in een hevig snikken uit.
„Ga niet heen voorgoed," riep ze, „keer
morgen terugVergeet mij niet Gau
thierHet is een ontzettend geheim, dat
ons scheidtGa niet heen Gauthier!"
Ze sloeg hare armen om zijn hals om hem
te beletten, zich te verwijderen.
„Madeleine," zeide hij, „Madeleine, ik heb
Je inniginnig lief."
Plotseling lieten ze elkander ontzet los.
Een noodkreet reet de avondstilte uiteen.
„Help!Help!"
Angstig zag Madeleine Gauthier aan.
„Er verkeert iemad in nood," stamel
de zjj.
„Het is een vrouw!"
Ze hadden niet bemerkt, dat er op kor
ten afstand eenige mannen tusschen de
struiken op den loer gelegen hadden. Hun
droefheid en hun liefde had hen zoo in be
slag genomen, dat ze niet gezien hadden,
wat er rondom hen voorviel.
„Luister," riep Clara. „LuisterHeb je
het gehoord, Gauthier."
Wederom riep er iemand om hulp.
„Help!Help!
.Die stem" stamelde Clara ontzet „die
stem!Het lijkt welO ik wordt nog
krankzinnig."
Gauthier was reeds in de richting gesneld,
vanwaar het hulpgeroep gekomen was. Wel
iswaar had hij geen wapenen bij zich, maar
hij was sterk en moedig.
Op korten afstand ontwaarde hij eenige
mannen. Toen ze voetstappen hoorden na
deren, sloegen verscheidenen op de vlucht.
Gauthier bemerkte terstond, dat de drie of
vier mannen met geweld een meisje met
zich mede trachtten te voeren. Ze scheen
wel weerstand te bieden, maar op het oogen
blik, dat Gauthier naderde, verloor ze het
bewustzijn.
Met één sprong had de jonge man de
booswichten bereikt en met een paar vuist
slagen deed hij twee hunner ter aarde stor
ten. Tegelijkertijd lieten de twee anderen
het meisje op straat vallen en namen een
dreigende houding aan.
In het maanlicht flikkerden twee messen.
,Jk zal Je leeren, je te bemoeien met
zaken, die je niet aangaan", riep de een
hem toe.
Hij wilde zijn mes reeds in de borst van
Gauthier stooten, toen de andere hem
eensklaps weerhield met den uitroep:
„Politie! Maak dat je weg komt!"
De ander liet zijn oos opzet varen en
verdween in een der donkere en smalle
stegen, welke op de Seine uitkwamen.
Werkelijk naderden er twee politie-man-
nen. Hard klonk hun zware tred door de
kille straat.
Gauthier was meester van het terrein.
Hü boog zich over het jonge meisje heen.
„Ik hoop, dat ze haar geen letsel hebben
gedaan", mompelde hij.
Hij lichtte' haar op en wilde haar mede-
nemen naar het huis van Madaleine.
Eensklaps opende het meisje de oogen en
staarde Gauthier ontzet aan.
Ze bemerkte terstond, dat het niet een der
onverlaten van daarstraks was, die haar
mede wilde voeren.
„Mijnheer," smeekte zij„heb mede
lijden met mij en laat mij niet alleen!"
„Neen, neen, u kunt gerust zijnDe
bandieten keeren niet meer terugU
heeft niets meer te vreezen."
„O, ik dank u, mijnheer, ik dank u, ik
dacht reeds dat ik verloren was!"
Kom maar met mij mede. Ginds kunt u
een beetje tot kalmte komen en weer fris-
schen moed scheppen."
Zoover Gauthier kon oordeelen. was het
nog een tamelijk jong meisje, ze zou onge
veer van denzelfden leeftijd zijn als Made
leine. Ze was nog zeer bleek en sidderde
van angst.
Heur haren hingen los op haar rug en
haar kleeren waren danig gehavend en be
smeurd met modder.
Wat deed dat meisje zoo laat op straat,
en dan nog wel zoo alleen, zonder iemand,
die haar kon beschermen.
Het meisje begreep, welke vragen de
jonge man zichzelven stelde en ze vertelde
hem met korte woorden, wat er. was voor
gevallen.
„Ik ben vanmorgen zonder geld te Parijs
aangekömen, om werk te.zoeken
Overal heb ik aangeklopt en eindelijk ben
ik in deze buurt terecht gekomen. Ik was
verdwaald en voelde mij duizelig, omdat ik
sinds gisteren niets meer gegeten had. Toen
ben ik op deze bank gaan zitten. Eensklaps
werd ik overvallen door die ellendelingen,
die zich op mij wierpenO, ik heb zoo'n
hongerIk heb zoo'n vreeselijken hon
ger"
„Kom maar mede, m'n kind", zeide Gau
thier medelijdend, „kom maar mede.'
Steunend op zijn arm trachtte ze de wo
ning van Clara te bereiken.
Halverwege begaven hare krachten haar
en was Gauthier genoodzaakt haar verder
te dragen.
Angstig stond Clara te wachten. Ze was
bang. dat Gauthier iets overkomen zou en
tegelijkertijd beefde ze nog bij de gedachte
aan de stem, welke zij gehoord had.
Gauthier kwam het tuinhek binnen, met
het half bewustelooze meisje op zijn armen
en droeg zijn zware last onmiddellijk het
huis binnen. Met enkele woorden stelde hij
Clara op de hoogte met hetgeen er geschied
was.
Wolken bedekten de maan en maakten,
dat het zoo duister werd, dat men geen
hand voor de oogen meer kon onderschei
den.
Clara boog zich over het onbewegelijke
gelaat en de gesloten oogen van het meisje,
dat in de armen van Gauthier lag.
„M'n God, m'n God," stamelde ze ver
ward.
Ze wilde het licht aansteken, maar haar
handen beefden zoo hevig dat ze daar niet
in slaagde.
Gauthier bemerkte het.
„Wat scheelt er aan Madeleine", vroeg
hij verschrikt.
„Gauw, gauw, licht!Ik moet haar
zien!"
Het meisje, dat inmiddels het bewust
zijn weer ten volle verloren had, lag op een
rustbed uitgestrekt. Gauthier stak een der
lampen van het salon aan.
Nauwelijks was het licht op het gelaat van
de vreemdelinge gevallen, of Clara slaakte
een luiden kreet, een kreet van vreugde. Ze
snelde op het rustbed toe, nam het onbe
wegelijke lichaam in haar beide armen en
bedekte het gelaat van het meisje met kus
sen.
„Louise, o, Louise! Ben je daar! God zij
dank!
„Ken je dat meisje?" vroeg Gauthier ver
wonderd.
„Het is mijn zuster."
„Je zuster?"
„Louise. M'n lieve Louise!
„Je hebt me nooit verteld, dat je je zus'
ter hadt
„Dat geheim maakt een deel uit van m\jn
afkomst, welke ik voor jou altijd verborgen
heb gehoudenMaar jij moet haar ook
kennen
Onmiddellijk vestigde Clara al haar aan
dacht op haar zuster.
„Louise, Louise, ik smeek Je, zie mij aan!
Weet je niet wie ik ben?"
Louise keerde tot het bewustzijn terug.
Ze wierp eerst een dankbaren blik op den
man, die over haar heen gebogen stond en
die haar eenige oogenblikken geleden gered
had.
Vervolgens ontmoetten hare oogen die van
Clara. Ze sperde ze wijd open alsof een
droombeeld voor haar was opgerezen. Een keej wringen:
blijven staan. De duisternis onttrok hem bij
na geheel aan het gezicht der meisjes. Hij
was zeer verwonderd en diep ontroerd bij
het aanschouwen van dit wederzien.
Maar hij had den uitroep van Louise ge
hoord, toen zij haar zuster herkende.
„Clara!"
Dus het meisje dat hij beminde heette
niet Madeleine.
Plotseling ging er een schok door zijn
lichaam.
„Clara en Louise!"
Eensklaps meende hij zich te herinneren,
die beide namen meer vereenigd gehoord
te hebben,
Clara en Louise!Twee zusters! Waar
had hij die namen meer ontmoet?
Nu drong er een lichtstraal tot hem door.
De beide dochters van de drankduivelln!
Zouden zij het zijn?
Maar dit was onmogelijk.
Zoo wreed zou het toeval niet zijn. Maar
toch! Hij kende haar geschiedenis, hij wist
dat ze gevlucht waren en dat men haar
nooit terug had kunnen vinden.
In den grond van zijn hart hoopte hij
dat zij het niet waren, anders zou de mis
daad van zijn vader nog grooter worden
dan hij ooit had kunnen vermoeden.
Wederom dreigde het meisje in de armen
van Clara het bewustzijn te verliezen.
Ik heb zoo'n honger, ik heb zoo'n hon
ger," klaagde zij. „Sinds gisteren heb ik niets
meer gegeten."
Clara liet Louise zóó plaats nemen, dat ze
gemakkelijk zat en snelde vervolgens naar
de keuken en bracht brood en wijn binnen,
die ze op een klein tafeltje plaatste, dat ze
binnen het bereik van Lotftse neerzette.
„Drink eerst eens wat, Louisedat zal
je goed doenZoo, niet te schielijk."
Louise gehoorzaamde glimlachend.
Toen ze een weinig gedronken had maakte
Clara wat .brood voor haar gereed.
Hier, eet maar flinkmaar langzaam
aan hoor, anders zal het je niet goed be
komen."
Clara knielde voor haar zuster neer en
reikte haar telkens een stukje brood toe.
Geen van beiden dacht meer aan de aan
wezigheid van Gauthier.
Van tijd tot tijd hield Louise even op
met eten.
Glimlachend zagen de beide meisjes el
kander aan. tranen welden op in hare oogen
en ze voelden zich gedrongen om elkander
te omhelzen.
„Louise!"
„Clara 1"
Dat was alles. Ze hadden geen andere
woorden noodig om elkaar te vertellen hoe
gelukkig zij thans waren. Later zouden ze
wel vernemen wat er in al dien tijd gebeurd
was.
Een gedruisch in den hoek, waar Gau
thier zich bevond, herinnerde haar eraan
dat ze niet alleen waren.
„Wie is die man?"
„Een kennis van mijje zult zijn naam
wel kennen."
„Hoe heet hij dan?"
„Gauthier, het is de zoon van dokter
Marignan."
„O, van den dokter, die
„Hij kent mijn waren naam niet."
„Hij weet dus niet welk een schande wij
door dit leven meedragen? Hij weet dus
niet, dat onze moeder
„Ja, maar ik zal het hem zeggenIk
moet het hem zeggen."
Ze hadden fluisterend met elkander ge
sproken.
Ofschoon Gauthier niets verstaan had, ver
moedde hij waar het over ging.
Het waren de beide zusters wel: Clara
en LouiseOngetwijfeld!
Ernstig en bedroefd trad hij op haar toe.
„Juffrouw, daar u mij niet meer noodig
hebt en ik zoo gelukkig ben geweest u weer
met uw zuster te vereenigen, vraag ik ver
lof om heen te mogen gaan."
Clara ging met hem mee naar buiten.
„Gauthier", fluisterde zij, „ik ben nu zoo
gelukkigzoo gelukkig, dat ik bang ben
voor mijn geluk."
Hij gaf geen antwoord.
„En jij, Gauthier," vroeg ze. „Ben je nog
niet vergeten, wat ik je daar straks ge
vraagd heb? Je komt toch terug? Ik heb
je zoo liefwaarom zwijg je? Waar denk
je over?"
„Ik ben zoo bedroefd."
„Waarom?"
„Morgen zal ik het je zeggenIntus-
schen wil ik je één ding zeggen."
„En dat is?"
„Ik meen te weten, wie jullie bent
Clara en Louise, de dochters van Charlotte
van der Mark."
„O", snikte Clara, „nu zul je je voor mij
schamen."
„Neen."
„Waarachtig niet?"
„NeenSinds ik het geheim nu ken...
Hij voltooide den zin niet. Het was hem
of zijn keel werd dichtgeknepen.
Eindelijk, met groote zelfbeheersching
slaagde hij erin, de volgende woorden uit zijn
vreeselijke ontroering had zich van het meis
je meester gemaakt.
Ze rees overeind en strekte hare armen
uit naar die schim uit het verleden. Maar
het was geen schim, haar handen tastten
niet in de ijle ruimte
Ook Clara strekte haar armen uit.
„Louise! Lieve Louise!"
„Clara!"
Het was of er aan hunne omhelzingen geen
einde zou komen. Beiden schreiden en ten
slotte konden ze elkaar niet meer zien, zoo
omsluierden de tranen haar oogen.
Gauthier had zich ongemerkt verwijderd,
maar in den verst verwijderden hoek was hij
DAT WAREN ZIJN LAATSTE WOORDEN
Voetganger„Daar heb je nou 'n wagen, zooals ik bedoel".
„Sinds ik je geheim ken, nu ik weet wie
je bent, nu bemin ik je nog meer."
En hij vluchtte heen, terwijl hij Clara
als bedwelmend van geluk achterliet in den
tuin temidden der geurende seringen.
EINDE VAN HET DERDE DEEL
VIERDE DEEL
EERSTE HOOFDSTUK
Toen Gauthier heensnelde en Clara alleen
achterliet, wist het meisje niet meer of ze
waakte of droomde.
Het was reeds laat en het was doodstil
in den omtrek.
Een ontzaglijk geluk vervulde haar, een
dubbele vreugde. Nu immers wist ze, dat
ze zeker kon zijn van de liefde van Gau
thier, en tegelijkertijd had zij haar zuster
weergevonden, die ze reeds voor altijd ver
loren waande.
Langzaam schreed zij weer naar de deur
van haar woniiife. Haar blijde oogen schit
terden en het zachte maanlicht deed de
vreugdetranen op haar marmerbleeke wan
gen glanzen als kostbare paarlen. Nu eerst
was het geluk in haar leven gekomen, een
geluk dat bijna boven hare zwakke krachten
ging, een geluk dat bijna te mooi was om
waar en blijvend te zijn
Niets was er, wat in haar ziel de vreug
de meer kon verstoren en het was haar of
alles wat haar omringde in haar blijd
schap deelde.
De zilveren maan wierp haar teedere
stralen op de blanke bloemen van de serin
gen en de zachte zephir deed de blaadjes
trillen en zoete geuren van seringen en jas
mijn omzweefden haar.
Bedwelmd van geluk richtte ze hare oogen
naar den helderen sterrenhemel om den
Schepper te danken voor al het geluk,
dat Hij haar geschonken had en terwijl
zoete tranen langs haar wangen stroomden,
dankte zij Hem omdat Hij haar Gauthier
en Louise had weergegeven.
In droomen verzonken ging ze naar bin
nen, naar haar zuster die op zullB een
avontuurlijke en wonderbaarlijke wijze was
teruggekomen.
Langzaam ging ze de donkere gang door
naar de geopende deur, waar haar een
weelde van licht tegemoet straalde.
Maar Clara schrok ook van haar tengere
gestalte, van haar ingevallen wangen en de
diepe kringen om haar oogen.
Wat moest zij veel geleden hebben!
Haar tengere gestalte en bleek, smal ge
zichtje gaven haar een eigenaardige beko
ring. Haar blonde haren omlijstten haar
smal gezichtje en deden de mooie, groote
oogen nog sterker spreken.
Verheugd was ze Clara tegemoet geko
men.
„Waar ben ik hier," vroeg ze. „Het lijkt
wel of jij hier meesteres bent."
„Ja, dat is mijn huis," merkte Clara op.
„Is dit huis van jou?En al die rijkdom
dan, die meubels en tapijten
Ja, zuchtte Clara bedroefd, en terwijl
ik baadde m weelde, moest jij je treurig be
staan misschien rekken met een kort brood,
ging jij misschien in lompen gehuld bedelend
langs de straten totdat je een boer vond, die
medelijden met je had en je in den stal of
in het hooi liet slapen. Terwijl ik gekleed
ging in kostbare zijde en glanzend fluweel,
kon jij je nauwelijks tegen de koude dekken
met eenige grauwe gescheurde lompen, ter
wijl ik fijne schoentjes droeg van peau de
suède of satijn, stiet jij je teere voeten stuk
op scherpe keien of glasscherven, welke in
het stof der wegen lagen, terwijl ik rijtoer-
tjes maakte in een sierlijk rijtuig, sleepte
jij je zwakke lichaam voort in de brandende
zon of in felle hagelbuien en zware sneeuw
buien. Terwijl ik mij koesterde bij het warme
haardvuur snerpte de ijskoude Noordenwind
door jouw dunne katoenen jurk."
Ademloos had Louise geluisterd naar het
geen Clara haar zeide. Verwonderd streelde
ze haar zuster over de kroezende bruine lok
ken. toen ze zag hoe het meisje snikte. Haai
schouders schokten. Haar diepe smart zei
voldoende hoezer ze er onder leed, dat
Louise zooveel ontbering had ondergaan.
Louise begreep echter niet, waarom haar
zuster zoo bedroefd was, en niet wetende,
hoezeer het Clara griefde ,dat zij van haar
welstand gewag maakte, kon ze niet nalaten
haar bewondering te uiten over de weelde,
welke Clara omringde.
Wat zie je er mooi uit", merkte ze kin
derlijk op. Wat 'n mooie japon heb je
aanEn je hebt diamanten oorbellen!
Wat is er gebeurd, dat je zoo'n rijkdom ge
niet?
Clara vertelde nu alles wat haar den laat
sten tijd overkomen was, hoe zij geholpen
was door een rijken bankier, Moëb, die eerst
heel goed voor haar was geweest, maar haar
later had willen overhalen om een misdaad
te plegen. Ze vertelde hoe hij haar voor
gesteld had. liefde te huichelen jegens een
jongen man, Henri Vernet,, die kostbare
papieren in zijn bezit had, welke den onder
gang van den bankier konden veroorzaken,
hoe Moëb van haar verlangde, dat zij de pa
pieren op een listige en lafhartige wijze in
haar bezit zou zien te krijgen.
In één adem vertelde Clara verder, dat ze
eindelijk kennis had gemaakt met Robert
Aujoux, die haar oprecht en innig liefhad
en wien ze ten slotte haar hart had geschon
ken, meer uit dankbaarheid voor hetgeen hij
jegens haar had gedaan, dan uit liefde.
Ten slotte verhaalde ze op welk een treu
rige wijze die Robert Aujoux om het leven
was gekomen, dat hü gevallen was als het
slachtoffer van de yraak van dien ellende
ling, bankier Moëb, en dat er na zün dood
gebleken was, dat nü het grootste gedeelte
van zün fortuin aan haar had vermaakt.
In ademlooze spanning had Louise geluis
terd naar het verhaal van haar zuster. Het
scheen haar bijna een drama toe, een ro
man, hetgeen Clara doorleefd had.
Eensklaps zweeg Clara, ze droogde hare
tranen en met deelnemende stem vroeg ze
of Louise genoeg gegeten had.
Ja, antwoordde deze.
Heb je nog meer dorst?
NeenDie wün was nogal zwaar
niettegenstaande je er water bij hebt ge
daanik voel mü een beetje licht in het
hoofd.
Het zal de vermoeienis zijn.
Ja, dat denk ik ookIk ben zoo
moezoo moe.
Laten wij naar bed gaan.
En in bed moet je mij vertellen, wat er
met jou gebeurd is, sedert je het weeshuis
verlaten hebt.
Ja, ik zal alles nauwkeurig verhalen
zooals het zich toegedragen heeft. Maar ik
ben erg nieuwsgierig om je woning eerst te
zien en al het moois, dat je hebtWat
ben jü toch- gelukkig geweest.
Laten wü daarmede liever tot morgen
wachten. De ontroering van dezen avond
en je vermoeidheid hebben reeds genoeg van
je krachten gevergd.
Ik regel mü heelemaal naar jou. Jü
bent hier meesteres in huisIk kom hier
alleen maar als een lastige gast binnen
rollen.
Louise, antwoorde Clara ernstig en ont
roerd. Zooiets mag je nooit meer zeggen,
voortaan blijven we al tüd bij elkaar en zul
len we lief en leed samen deelen.
Dankbaar zag Louise haar zuster aan.
Daarna volgde ze naar boven, naar de slaap
kamer.
Dit vertrek was zeer elegant en smaak
vol ingericht. Het was geheel in blauwe tin
ten gehouden Charlotte van der Mark hield
ook veel van blauw en Clara had deze voor
liefde van haar moeder geërfd.
De wanden waren evenals de meubelen
fün blauw gelakt, voor de vensters hingen
gordünen van een donkerder blauwe kleur.
Alleen de kostbare sprei en fijne Spaansche
kant was helder wit en gaf aan het geheel
een buitengewone distinctie.
Toen Louise toevallig langs de sierlijke
kaptafel liep en haar eigen beeltenis zag in
den hoogen spiegel, schrok ze van zichzelf.
Ze had in langen tüd niet meer in een spie
gel gekeken, maar nooit had ze gedacAt, dat
ze in den laatsten tüd zoo mager was ge
worden. Ze schrok van haar oogen, die diep
in hunne kassen lagen en van haar ingeval
len wangen.
Vervolgens zag ze om zich heen.
O, wat ziet deze kamer er lief uit, riep
ze, wat een mooie slaapkamer! Ik kom
hier niet op mün voordeeligst uit, vervolgde
ze glimlachend, mijn gescheurde en met
modder besmeurde kleeren zien er nu ellen
diger uit dan ooitIk zal je meubelen
nog bevuilen met deze kleeren.
Verwütend zag Clara haar zuster aan.
(Wordt vervolgd.)
Door Emil Frank
Een eenvoudige houten boerenwoning aan
de Lena ten Z.-W. van Jakoetsk in Oost-
Siberië. Het huis onderscheidt zich in vele
opzichten van de andere hutten, het is veel
grooter, veel properder, en bezit een aan
bouw, die duidelijk als een bidkapel te her
kennen is Een oude man schrijdt, leunend
op zün stok moeizaam heen en weer voor het
huis. Zün blikken dwalen over de wijde vlak
te en blüven ten slotte rusten op de naaste
omgeving van het huis. Er straalt zulk een
voldoening uit de oogen van den grijsaard,
als nauwelijks eens geschiedde bü den al-"
machtigen vorst Alexj Menschikow, wanneer
hü zün paleizen aanschouwde.
Langzaam keert de verbannen vorst in
huis terug. In de keuken is zün oudste doch
ter Pawlona bezig met het bereiden van het
middagmaal. In de kamer daarnaast treft
hü zün jongste dochter Tatjana aan, die
Üverig zit te spinnen. Alles wat in huis aan
kleeding en linnengoed noodig is. wordt ver
vaardigd 'door haar vlütige hand.
Juist kwamen de mannen van den akker
thuis, de mannen die jaren geleden vrüwil-
lig hun vorst in zijn verbanning gevolgd
waren. Van honderdduizend onderdanen wil
den acht het lot van hun heer deelen. Aan
het hoofd dezer getrouwen schreed een jonge
krachtige man, in een eenvoudigen arbei
derskiel en men zag het aan z'n gespierde
armen, dat zij den zwaren byl wel wisten te
hanteeren.
Alexander Menschikow stond aan het
venster en groette met stralende blikken den
zoon, die aan het hoofd der onderhoorigen
huiswaarts keerde. Was dit nog dezelfde ver
wende aristocraat, die zich in Petersburg te
vreden stelde met den titel van officier^der
Presbraschenskische garde en het aan ande
ren overliet om te werken?
De frissche stem der bekoorlijke Tatjana
riep allen aan tafel. Men nuttigde het een
voudige maal uit houten borden met houten
lepels en het scheen allen voortreffelük te
smaken.
Alleen de jeugdige kokin schoof reeds na den
eersten hap haar bord met een zucht terug.
De bezorgde vader nam bij haar de kentee-
kenen van een zwarte koorts waar, die zü
tot nu toe dapper weerstaan had. Dadelijk
beval hü haar naar bed te gaan. Uit zün
kleine huisapotheek haalde hü een genees
middel om het kwaad in 't begin te verstik
ken. Hü week niet van het bed van zijn "kind,
dat zich in zware koortsen wentelde en keer
de. Ten slotte braken de zwarte pokken
uit!
De angst om dit kind beklemde zijn hart.
Geen menschelijke hulp kon hier meer ba
tenGod alleen kon helpen!
Terwijl Alexj Menschikow aan het bed van
Pawlowna den Hemel met zün gebeden be
stormde, kwamen de herinneringen aan
vroegere tijden weer terug, den tüd toen hij
nog de gunsteling van den Czaar was, toen
er in Rusland niemand machtiger was dan
hij, toen hü meende, dat zün kind, dat nu
in wilde koortsen lag te ijlen, eens de kroon
der Czaritza zou dragen. Hoe dikwüls zal het
toen wel gebeurd zijn dat door zijne schuld
ouders met verscheurde harten aan het ziek
bed van hun kind vertoefden? Hoevele vloe
ken had men hem toen wel nageroepen?
En onwillekeurig denkt hü weer aan één
van hen! Zün vertrouwdsten vriend Schaf-
firow had hü in 't verderf gestort, zijn ver
banning naar Siberië bewerkt. En toen men
hem wegvoerde had de vrouw van zijn vriend
hem haar vloek in het gezicht geslingerd. O,
hoe verschrikkelijk was het, wat zü hem
toegeroepen had. Maar het had hem niet
ontroerd. En pas toen hü zelf bij den Czaar
in ongenade viel en naar Siberië verbannen
werd, herinnerde hij zich dat uur en verborg
beschaamd zün hoofd in z'n handen.
En toen hij op een eenvoudigen wagen Pe
tersburg verliet, was de moeder van zijn
vriemj gekomen om zich in zün ongeluk te
verlustigen.
Toen vernederde hü zich voor haar en
smeekte haar zoo lang om vergiffenis, tot zü
hem ten slotte de hand reikte. Maar was
daarmede ook die eerste vloek van hem
weggenomen? En al die andere, die men hem
in dien verschrikkelijken tüd nagezonden
had? Trof hem nu de welverdiende straf?
Oogstte hü nu, wat hü toen gezaaid had?
Van alle menschelijke hulp verstoken, kon
hij alleen de goedheid Gods aanroepen.
Doch zoo dikwijls hü züne oogen ten hemel
sloeg, scheen het hem toe als zag hü uit de
grauwe nevelachtige wolken een geweldigen
arm te voorschün komen, die dreigend het
zwaard der gerechtigheid verhief. En hü
hoorde stemmen roepen: „Aanvaard de straf
die gij zoo overvloedig verdiend hebt. Buig u
voor den Wil van den Almachtige!"
Hü. echter bad telkens weder: „Straf mü,
mün God. Ik heb het verdiend. Doe met mü,
zooals gü wilt, laat mü den meest smart-
vollen dood sterven. Maar spaar mün kind,
want het is onschuldig!
De eene dag na den anderen verliep. De
koorts ging op en neerzwakker en zwak
ker brandde het levenslampje van de zieke.
Het was nacht om haar heen. Maar de oogen
van den geest schouwden ver over de aarde
heen een stille, blanke vrouw kwam haar
tegemoet en strekte verlangend de armen
naar haar uit. Zachtjes riep Pawlowna: „Ik
kom, moeder!"
Hare ziel verliet het lichaam en vloog ten
hemel
Als vernietigd zonk Alexj Menschikow aan
het doodsbed van zün kind neer. Gods straf
fende hand had hem getroffenZün on
schuldig kind was als offer voor hem geval
lenWas deze beproeving nu voldoende?
Neen! Toen hü zich doodsbedroefd naar
de deur sleepte om aan zün beide andere
kinderen, die hü tot nu toe van Pawlowna's
bed verwüderd had gehouden, de treurige
tijding mede te deelen, riep een der bedien
den hem toe, dat ook zün zoon Fedor ziek
was. Den volgenden dag werd ook Tatjana
door de besmettelüke ziekte aangetast. Zou
den nu allen, die hij liefhad vóór hem den
dood ingaan en hem alleen achterlaten?
Nu verdeelde hü züne liefdevolle zorgen
tusschen twee zieken. Voor beiden hief hü
smeekend de handen ten hemel, ofschoon
dan telkens weer ruwe handen zijne borst
vaneenreten en hoonende stemmen hem toe
riepen: Waarvoor bidt gü nog? Maak er een
einde aan en sterf. O, de dood zou een verlos
sing zün voor hem! En juist daarom moest
hü blijven levenToen boog hü dieper het
hoofd en sprak woorden van overgeving aan
Gods H. Wil
Pawlowna's stoffelük overschot moest toe
vertrouwd worden aan den schoot der aarde.
De vader maakte zelf een graf neven de bid
kapel. Met een doffen klank vielen de aard
kluiten op de eenvoudige doodkist van het
meisje. Lang verbleef de oude vorst aan het
graf en telkens weer opnieuw vroeg hij zich
af: Wie zal de volgende zün, die hier zal be
graven worden?
Daar vernam hij voor het huis paardenge
trappel en kortaf-klinkende stemmen, die
blijkbaar gewoon waren te bevelen. Alexj
moest zich dwingen er heen te gaan. Hij
bleef een oogenblik in de deur staan en keek
de ruiters onderzoekend aan. Aan het hoofd
van den troep stond een jonge officier die
ongeduldig met de zweep tegen de hooge
schachten zijner laarzen sloeg. Bü het zien
van den officier deinsde Menschikow onwil
lekeurig terug. Was het mogelijk? Michael
Schaffirow hier voor zün huis?
De ruiter eischte levensmiddelen en een
gids voor het naaste statiön.
Menschikow gaf ten antwoord: „Gaarne
zou ik u gastvrijheid verleenen. Maar in mün
huis heerschen de zwarte pokken. Levens
middelen en een gids zult gü echter hebben,
Michael Schaffirow."
„Hoe kent gij mij?" vroeg de officier ten
hoogste verbaasd.
„Toen gij nog een kind waart, kwaamt ge
dikwüls in mijn huis. Je eersten veldtocht heb
je meegemaakt onder mün opperbevel. Ik
zelf ondersteunde je wensch deel te nemen
aan de expeditie van Majoor Bering. Herkent
ge mij nu nog niet?"
„Neen. dat wil zeggenik kan het niet
geloovende man, van wien gij spreekt
was de almachtige gunsteling van den Czaar,
mijn Heer
„Zün niet reeds vele gunstelingen van den
Czaar naar Siberië verbannen?"
„Dan waart gü vorst Menschikow?"
„Ja, ik ben Alexj Menschikow."
De ruiter bracht zün paard in de onmid
dellijke nabijheid van den vorst en ziedende
van toorn beet hü hem toe: „Dan tref ik je
toch eindelijk, jij den verderver van mün
ouders, den verwoester van ons geluk. Sedert
ik van je vreeselijk lot hoorde had ik slechts
ééne gedachte: wraak op je te nemen en je
al je dierbaren te ontnemenGü leeft
hier in ongestoorden vrede en moogt, u in
uwe familie verheugen
Treurig onderbrak de vorst hem: „Ook
mijn huishouden is vaneengescheurd. Mün
vrouw stierf op weg naar Siberië. Heden be
groef ik mijn oudste dochter Pawlowna; mijn
beide andere kinderen liggen aan de zwarte
pokken. Ook pp mü drukt zwaar de hand
van het wrekende noodlot."
„Waarlijk, gij hebt het genoeg verdiend,
dat eindelijk de straffende hand Gods u ge
troffen heeft." Daarmede wilde hü zonder
verderen groet verder rüden.
Toen greep Menschikow het paard bü den
teugel en smeekte: „Ter wille uwer moeder,
vergeef mij! Ook zü heeft mü eenmaal ver
vloekt met recht. Als zij mü echter in mijn
vernedering zag, zou zü medelüden met me
hebben. Wilt gij minder zijn dan uw moe
der? Ik smeek u nogmaals: vergeef mü!"
Langzamerhand werden de stemmen van
wraak en haat zachter in Michael's hart.
Reinere stemmen zongen het lied der ver
gevende liefde. En in dit koor mengde zich
ook de trots op de verre moeder, die in al
haar kwelling en verbittering toch nog zoo
veel zielegrootheid behouden had, dat zü
dezen man vergaf, wien een hoogere macht
van het toppunt van macht en grootheid in
het niet geslingerd hadToen zeide hi)
zacht: „Moge God u vergeven, zooals ik u
vergeef."
„Dank! duizendmaal dank!" riep de vorst
en omklemde den arm van den ruiter en
drukte zün mond op den bestoften mouw van
zijn uniform.
Michael Schaffirow reikte hem de hand.
„Groet Tatjana van mü en zeg haar dat zü
verzekerd kan zün van mijn hulp als zü die
eens noodig mocht hebben. En nu vaarwel!"
Zonder zich nog eenmaal om 'te wenden, ver-
wü'derde hü zich. Alexj keek hem echter lang
na en telkens weer herhaalde hü zachtjes
Michaels woorden: „Moge God u vergeven,
zooals ik u vergeef!"
Langzaam keerde hü in huis terug. Aan de
deur kwam hem een der onderhoorigen tegen
en meldde hem dat de zieken zich wel wat
beter gevoelden. Toen knielde de vorst neer
en dankte God uit het diepste van zijn hart.
Nu mocht komen, wat wilde, als God zün
schuld maar niet wreekte op zijn kinderen....
Weinige maanden later liep het met Alexj
Menschikow op een einde. Hij kon nog den
wensch uiten, om naast Pawlowna te rusten.
Toen drukte de dood hem de oogen toe
Hü had het beste gevonden, wat de mensch
kan bezitten: den vrede in God.
ABSOLUUT!
in_i h)
„Ik ferseker je, Sjuul, dat 't de allerlaatste
keer geweist is, dat ik met jou naar 'n bad-
plaas ga!"