ooi^Omze. v EyQD êméë mm m DE ERFENIS VAN OQME JOB EN TANTE JOL DERDE BLAD NÏEÜWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE 2 DOOR MARIA GERED Paardentoom GETALLEN RADEN DOOR G. D. HOOGENDOORW Een militair vraagstuk 1 9 17 25 3 11 19 27 5 13 21 29 7 15 23 31 2 10 18 26 3 11 19 27 6 14 22 30 7 15 23 31 4 12 20 28 5 13 21 29 6 14 22 30 7 15 23 31 8 12 24 28 9 13 25 29 10 14 26 30 11 15 27 31 16 20 24 28 17 21 25 29 18 22 26 30 19 23 27 31 55 Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden. Iedereen kénde <An Jongen ridder Bou- dewijn, die niet alleen schoon van gestal te enICjrsch van uiterlijk, maar ook vriendelijk en prettig in den omgang was. Elk gezelschap heette hem welkom en altijd was hij het middelpunt om zijn vroolijkheid. Door die vroolijkheid was echter ridder Boudewijn niet alleen on ervaren, gelijk de meeste jonge menschen, hij was ook lichtzinniger dan andere jonge ridders en dat was erger. Hij voelde zich in elk gezelschap thuis en zoo kwam het, dat Boudewijn al heel spoedig aan het dobbelen verslaafd was geworden, welk spel, waardoor al menig een ten onder is gegaan, hij van eenige .onbekende mannen had geleerd. Zóó was hij de slaaf van het spel, dat hij altijd dobbelsteenen bij zich droeg en nauwe lijks in gezelschap geltomen, dadelijk de stecnén over de tafel liet tuimelijk en iedereen uitdaagde, het tegen hem op te nemen. Was hij eenmaal aan het spelen, dan had hij -nergens anders oog en oor voor, dan voor de steenen, die over de tafel schuifelden en hobbelden; en 't huis of kasteel, waar hij vertoefde, had kunnen in storten; hij zou het ternauwernood ge merkt hebben. Waar hy altijd eeriyk speelde, kon geen handigheid in het wèr- pen met de steenen hem helpen aan winst of sparen voor verlies; dobbelen is het spel van het toeval en dat is altijd blind. Het was dus heel begrijpelijk, dat ridder -Boudewijn dikwyis verloor en dat was nu wel zoo erg niet, zoolang hy niet veel te verliezen had, maar 't werd an ders, toen zijn vader plotseling stierf en hy in het bezit kwam van een prachtig kasteel, uitgestrekte en vruchtbare lande rijen en groote bosschen. Zoodra hij behoorhjk het rouwgewaad kon afleggen, trouwde hy met een lieve ging hij naar een >»*- Joodse hen geldschieter en vrome jdnkvrouw, die* Hildegarde heette en. op 'den avond vari zjjti brüiiótt verloor hy bij het spel honderd kostbare edelsteepen. Maar hy lachte om zyn verlies, want hy voelde zich gelukkig met zijn bruid en hij was zoo rijk,'dat'hij de grootte van zyn rijkdom niet eens kon berekenén. 't Was dus niet te verwonderen, dat ridder Boudewijn onbezorgd verder leefde. Hij gaf feest op feest, het eene al mooier en schitterender dan het andere, hield een bijna vorstelyken stoet van schildknapen en 'hofdames en schonk zyn gasten kostbare geschenken, schitterende kleederen en zeldzame paarden, zoodat hy weldra in het gansche land beroemd was om zijn gulheid enzijn speel zucht. Want te pas en te Onpas liet hu de dobbelsteenen rollen en buitelen over de tafel en ridder Boudewijn was dé eer ste, die met het spelen begon en de laat ste, die er mee ophield. Toen eindeiyk goud, zilver en alle andere kostbaarheden verdobbeld waren ging hy naar Joodsche geldschieters en heleende al zijn eigendommen, z'n groote bosschen, z'n vette landerijen en eindeiyk z'n prachtig kasteel. Het duurde niet lang, of hij had cok het geleende geld verspeeld en eerst toen begreep de ridder dat hij zoo arm wa3'als een kerkrat. En nu het te laat was, vroeg hij zich met schrik af, hoe hij zyn hofstoet moest on derhouden en hy wist niet, hoe aan geld te komen om de talrijke gasten cp hun gewone manier te ontlaaien, die over en kele dagen zouden komen om zijn ver jaringsfeest te vieren. Dag en nacht pie kerde hij over zijn zorgen en hy was bang voor het oordeel van zijn vrouw, van de andere ridders, zelfs van de heele wereld, maar over het oordeel van God dacht de ridder niet. Op een nacnt kon hy het toch niet langer uithouden, zadelde zyn paard en reed de bosschen in. Hy liet zyn ros maar loopen, zonder er op te letten in welke richting het ging en ridder Boudewijn, die anders vroolijk en opgewekt was, zat in het zadel te schreien als een kind en wenschte wel, dat hy dood was. Opeens steigerde zijn paard; een zwarte gestalte was uit het struikgewas plotse ling te voorschijn gekomen. Ridder Bou dewijn schrok op uit zyn gepeins en greep dadeiyk naar zyn zwaard; hij was al weer vergeten, dat hij zooeven naar den dood verlangd had. „Laat maar zitten, ridder Boudewyn, ik zal u geen kwaad doen", sprak de on bekende, „ik wil u juist helpen, want ik weet, wat er aan scheelt." „Zoo", antwoordde de ridder ongeloo- vig, „wie ben je dan?" „Iemand, die u helpen wil, natuurlijk tegen bepaalde voorwaarden, ha, ha," en een akelig gelach, dat ridder Boudewijn door merg en heen sneed, klonk door de stilte van den nacht. „Wat zyn je voorwaarden?" „Ik maak u nog veel rijker en geluk kiger, dan ge ooit zijt geweest, maar „Wat maar?" Dan moet ik uw ziel hebben," was het onverwachte antwoord. Toen begreep ridder Boudewijn dat hy met den duivel te doen had en hy vond het wel wat erg, zyn ziel te verkoopen. „Daar heb ik niét veel oorèn naar," zei hy bedrukt. „Dat geloof ik graag!" lachtte de duivel hatelijk. „Maar geef me na vijf en twintig jaar de. ziel van uw vrouw, dan ben ik ook tevreden." De duivel wist heel goed, dat Hilde- garde een trouwe Mariavereerster was en hy vond haar ziel veel meer waard, dan die van ridder Boudewijn. Daarom had hij er heel wat duivelskunsten voor over, om haar in zyn klauwen te krijgen, de andere kwam misschien vanzelf wel bij hem terecht. "Ridder Boudewijn wikte en woog het aanbod. Het was toch wel verleidelijk, nooit meer te tobben over geldzorgen, rijkdom, eer en roem te kunnen bezitten, en, dat was het meest aanlokkelijke, zon der zorg te kunnen spelen. Bovendien, er kon in vyf en twintig jaren nog zooveei gebeuren „Afgesproken," was het antwoord, „zeg nu maar gauw hoe je me rijk zult maken." „Ridder Boudewyn, gij zyt een ver standig man," prees de duivel, die in zijn schik was. „Zprg nu, dat ge morgenmid dag twaalf uur op de uiterste plaats zijt van de schaduw, die uw kasteeltoren op den grond werpt. Dan loopt ge vijfhon derd schreden in Noordelijke richting, tot gij by een rooden paddestoel komt en op die plaats graaft ge acht .voet diep in den grond. Daar zult ge een schat vinden, die in vijf en twintig jaren niet vermin deren zal!" Dadelijk daarop verdween de duivel, alsof hy door de duisternis was ver zwolgen en ridder Boudewyn keerde vlug naar huis terug. Den volgenden middag zorgde nij, dat hy tijdig op de aangeduide plek was, hij vond den vuurroodén paddenstoel, en toen het twaalf uur was, ging hij ijverig aan' het graven. Weldra had hij een kistje te voorschijn gehaald, dat bij ope ning gevuld bleek te zijn met goud, zil ver en edelsteenen. De ridder was zoo bly als een kind, gooide haastig de aarde weer in het gat en ging met den schat naar zyn kasteel, waar hij het kistje stil letjes in een geheimen kelder verborg. De Joodsche geldschieters keken hun oogen bijna uit, toen de ridder zyn bos schen, landerijen en kasteel weer kwam inlossen en hun met klinkende munt be taalde. Het dolle leven werd opnieuw be gonnen, hy gaf weer feest op feest, steeds vulden de gasten de zalen en kamers van het kasteel en kregen ze rijke geschen ken. En waar er tafels stonden, speelde ridder Boudewijn en hij lachte vroolijk om zijn verlies. Zelfs de onderhoorigen en pachters van zijn goederen prezen dé milddadigheid van hun meester, die hen van goed eten en drinken voorzag en niet teveel pacht liet betalen, en zoo ziet men, dat uit het kwade ook wel weer goeds kan komen. Maar vyf en twintig jaren duren niet lang en weldra, was de tijd gekomen, dat ridder Boudewyn aan de voorwaarde moest voldoen en zyp vrouw aan den duivel overleveren. Toen hij goed be greep, wat hy mei den duivel had afge sproken, werd 't hem bang te moede, maar het was nu eenmaal zoo en niet anders. Daarom zei hij op een namiddag tegen zyn vrouw, dat zy vast een en ander moest klaarmaken, want den vol genden morgen zouden ze al heel vroeg üitrijden om een bezoek af te leggen. Hij probeerde dit heel gewoon te zeggen, maar Hildegarde bemerkte wel, dat er iets haperde bij haar man en ze werd ongerust. Waarom moest zy, die hem in geen jaren vergezeld had, nu met hem mee? En waarheen zou de reis gaan. Zy waagde hét niet, dit aan haai man te vragen, maar ze voelde zich zeer beangst. Hoe meer ze er over peins de, des te grooter werd haar ongerust heid én ze nam haar toevlucht tot Maria. „Hêilige Maria, Lieve Moeder", bad ze innig, geknield voor het Moeder Gods beeld in haar kamer, „bescherm mij toch voor alle onheilen en gevaren, ik smeek U er om in den naam Van Jezus, Uwen dierbaren Zoon." Het was haar, alsof Maria haar vriendelijk toeknikte en haar angst werd wat minder, maar ze kon toch dien nacht niet slapen. Doodmoe en bang besteeg ze den volgenden morgen haar paard én' reed met ridder Boudewijn het onbekende tegemoet. Aan den rand van het woud waar door ze reden, stond een klein kapel letje. rondom omgeven door boomen en toegewijd aan Onze Lieve Vrouwe. Hil degarde nad daar heel dikwijls gebeden en Hare beeltenis met bloemen en groen versierd. Toen ze het kapelletje nader den, was het haar alsof een stem zeide, dat het goed zouzyn, Maria even te groeten en Haar zegen over de reis af te smeeken. Ridder Boudewyn vona het ook goed en terwijl. Hildegarde op het houten bidstoeltje voor de beeltenis van Maria knielde, wachtte hy buiten met de beide paarden. Zy bad lang en vurig, en zoo was ze in haar gebed verzonken, dat ze eindelijk niet meer wist, waar ze was en ongemerkt in een rustigen slaap viel. Intusschen stond de ridder buiten te wachten en werd 'eindelijk -on:;é(ïu3ps* Hij stampte eerst met den voet op/den grond, klopte toen hard op Ac déuif;. en Daar heb ik niet vefel ooren naar, zei hij bedrukt toen zijn vrouw nog niet kwam, riep hij haar eindelijk bij den naam. „Kom, Hildegarde, 't is tijd om verder te gaan; we mogen niet te laat komen De vrouw kwam te voorschijn, steeg te .paard en toen ging het weer ver der. Er werd geen woord gespróken eii alleen het snuiven en het trappelen der paarden, vermengd met het zachte gerinkel der kettingen, was hoorbaar. Ridder Boudewijn begon zich steeds minder op zijn gemak te voelen en dat was geen wonder, want zijn geweten be gon te knagen. Was het niet laag van hem, ;zijn vrouw te verkoopen aan den duivel, den vijand van God en de men schen? Altijd was Hildegarde goed voor hem geweest, ze was veel en veel beter dan hy, en tot dank voor haar zorgen ging hij haar nu overleveren aan den duivel. Zoo woelde het in zijn binnenste, en tegelijk hinderde het zwijgen van' zijn vrouw hem zoozeer, dat de woorden, die hij zelf wilde spreken, in zyn keel blcveh steken. Alles was héél stil,alleeh de vogels in het woud haddeii het druk •en babbelden hun éigen taal, maar de ridder meende, dat ze hem uitscholden voor Judab. Ja, werkelijk, dat was hij, een Judas en anders, niet. Die verrader had zijn Meester en hij had zijn vrouw verkocht voor zilverlingen.- Wat Itad hij in gods .naam gedaan! Allerlei gedachten en plannen kwamen in zyn brein op, maai1 stuk voor 'stuk verwierp hij ze weer, als onuitvoerbaar, omdat hy meende, dat aan de klauwen van Satan toch niet te ontkomen was.. Zoo ging het voort, tot ze aan de plaats' kwamen, waar voor vyf en twintig jaren de ridder met den duivel de noodlottige afspraak had gemaakt. Hywas al aan wezig en stond met tien van zyn tra wanten. uit te. kijken né.ar,;.de komst van zijn slachtoffer. Maar pas laadden ze ridder Boudewijn met Zijn vrouw ge zien, óf de duivels begonnen te schreeu wen -en, te .brullen, alsof ze in het ihélr sche vuur zaten. „Valsehe ridder," schreeuwde satan' woedend, welk een lage.' streek hebt ge uitgehaald." „Wat voor een lage streek das, stoof Boudewyn woedend op, „ik Kïehg toch mijn vrouw hier, myn eigen vrouw," „Neen, valschaard," gilde de duiybl. „ge hadt me uw eigen vrouw1'beloofd en nu komt ge met de Vrouw, die mij overwonnen heeft, en die my den kóp zal verpletteren. Als ge zóó goed met kwaad beloont, moogt ge vervloekt zijn." Verbaasd keek ridder Boudewijn naar zyn gezellin en wat zag hij? Zij had wel de trekkeia, de Meeding en de gestalte van Hildegarde, maar vanwaar kwam die wonderlijke glans, die om haar gan sche verschijning hing en dj,? koninklijke majesteit, die zich in dé 'geringste be weging uitte? Toen zei Maria tot deft 'duivel: „Satan, ge benijdt myrt 'dienares én daarvoor zult ge uw' loon ontvangen.. Vaar'weer ter helle met al uw trawanten- en waag het nooit meer, hen te schaden, diö Mij dienen." Met ijselijk veel lawaai en rupiéer verdwenen de duivels. Maai- ridder Bou dewyn knielde snikkend voor Maïia neder en smeekte om genade. Onze Lieve Vrouw gaf hemeerst eèn geciuchte vermaning, om zijn vele zon- den en vooral om zyn speelzucht, malar eindelijk spoorde Zij hem aan het pad der zonde-te .verlaten, en. weer den goéden weg op te zoeken. „Ge hebt nu lang genoeg gedwaald, laat het goed van den duivel varen en gooi uw dobbelsteenen in de gracht van uw kasteel." Toen Maria was uitgesproken, ging Zy heen en liet den ridder alleen. Verheugd over den goeden afloop, sprong hij op zijn paard, greep de teu gels vari het andere dier en nu ging het iö galop naar het kapelletje, waar hy Hildegarde in diepen slaap vond. Dade lijk wekte hij haar en zy wreef zich de oogen uit. „Lieve Moeder", zei ze, „wat heb lk cên mooien droom gehad! Maar nu ga ik met u mee, Boudewyn, waarheen hindert niet!" Toen vertelde de ridder voorzichtig, v at er gebeurd was en vroeg ook Hilde garde vergiffenis voor het leed, dat hij haar had willen aandoen. Samen brachten ze lof en hulde aan God en Onze Lieve Vrouw en reden toen opgewekt naar huis. Ze ontdeden zich van het geld en goed, dat door den dui vel geschonken was, op de wijze, die hun biechtvader hun aanbeval en voortaan vervulde ridder Boudewijn stipt zijn plichten en liet het spel achterwege. Maria zorgde met haar machtige voor spraak steeds, dat de ridder en zyn vrouw voldoende hadden, om volgens hun stand te leven en beiden zyn op hoogen leef tijd als heiligen gestorven en naar den hemel gegaan. JAC. SUERINK. je hebt ze op behoorlijk papier gemaakt, kun je d'r een heelen tijd pleizier van hebben. Dit paardentoom is verbazend aardig zelf te maken en erg stevig. Men neemt een ouden lap, b.v. beige stof, knipt dien in een ovalen vorm, juist zooals het voorbeeld aangeeft. Daarna neemt men een stukje roode stof, het beste hier voor geschikt is laken. Daarvan knipt men een paardekop, het hoefijzer en den stok van de zweep. Dat stikt men of naait men met een stiksteek op de beige stof. De strepen in de lengte naait men er met gekleurd garen op, evenals het kwastje van groene zyde. Het leid sel maakt men van rood band, waar men kleine belletjes op naait, ook tus- schen de hoefijzers naait men belletjes en aan den paardekop een hangbel- letje. JACQ. Het raden van getallen is altijd een geliefkoosde bezigheid geweest, zoowel v an klein als groot. Vandaag doe ik jullie nog eens weer een ander kunstje aan de hand, waarmee je een heel gezelschap kunt vermaken. Je moet beginnen de vijf vierkantjes, die ik hieronder voor jullie geteekend heb. op dun karton eens netjes na te teeke nen. Denk er om, dat 'je je niet vergist bij het plaatsen der getallen in de ver schillende ruitjes. Kaartje No. 1 Kaartje No. 2 terwijl Hildegarde voor dc beeltenis van Maria knielde Kaartje No. 3 Haartje Na Kaartje No. 5 ■sfc. Je hebt namelijk niets anders te doen, dan aan je slachtoffer te vragen, even te willen vertellen, op welk van de 5 kaartjes het door hem gedachte getal te vinden is. Is dit gebeurd, tel dan de getallen, die in den linkerbovenhoek der aange- gegeven kaartjes staan even by elkaar en deze uitkomst Is het gedachte getal van je kameraad. Laat ik het eventjes door een voor beeld duidelijk maken: Veronderstellen we, dat iemand het getal 22 denkt. Dit getal staat op kaartje 2, 3 en S. De getallen in den linker-bovenhoek de zer kaartjes zyn 2, 4 en 16. Bij elkaar geteld maakt dit 22, is, zooals je ziet precies het gedachte getal. Nog een voorbeeld: Iemand zegt, dat het door hem ge dachte getal staat op kaartje no. 1, 3, 4 en 5. De getallen in den linker-bo venhoek zyn dus: 1, 4, 8 en 16. Het ge dachte getal is dus 29. Zooals ik zei, kun je hier echter niet verder mee raden dan tot 31. Wil je het tot een grooter getal brengen, dan dienen ook je tooverkaar- ten uitgebreid te worden. Ik zou de halve krant noodig hebben, om jullie uit te leggen, hoe je voor elk gewenscht aantal die kaarten fabriceert. Voor de liefhebbers heb ik er echter nog een stelletje vervaardigd, waarmee je getallen tot 100 kunt raden. Met deze kaartjes, die je hieronder af gebeeld ziet, doe je net zoo, als ik je boven heb aangegeven. De getallen op de aangewezen kaartjes in den linker bovenhoek tel je dus by elkaar en de zaak is gezond. Nog even een voorbeeld ter verduide lijking: Iemand zegt, dat het gedachte getal staat op de kaarten: 1, 3, 4 en 7. De begin-getallen dezer kaarten zyn 1, 4, 8 en 64. Het gedachte getal is dus 77. Hieronder zyn de zeven kaartjes. Den volgenden keer geef ik nog een serie kaarten, waarbij je ook Romein- sche cijfers kunt gebruiken. En nou, veel pleizier met dit spelletje. Als je d'r een beetje zuinig op bent, en ■////Zr c. wal dat trof, want in een boschje Zag de boef een everzwyn, Dat zich baadde in een meertje Blinkend in den zonneschijn. „Maar hoe krijg ik nu dat beestje Zonder wapens in myn macht? Dat zal nog wel moeite geven Eer dat zwijntje is geslacht. Maar ik wil heel goochem, wezen: 'k Graaf mij in een diepen kuil; En totdat het beest hier langs komt Houd ik my heel stiekum schuil. En voorwaar, ik zal ihem slachten, Zonder hagel, zonder schroot; En ik vat straks 't lieve beestje, Handig by z'n eé:ion poot." Doodstil lag nu Jaap begraven Onder 't groen van tak en blad, Totdat 't zwijn kwam aangeloopen, Opgéwekt door 't frissche bad. Roerloos staken Jaap z'n handen Boven uit het nauwe graf, En het zwijn liep, o, wat vreugde! Met een drafje er op af. i 21 41 61 81 3 23 43 63 83 6 25 45 65 85 7 27 47 67 87 9 29 49 69 89 11 31 51 71 91 13 33 53' 73 93 15 35 55 75 95 17 37 57 77 97 19 29 59 79 99 Kaartje No. 1 16 26 52 62 88 17 27 53 63 89 18 28 54 80 90 19 29 55 81 91 20 30 56 82 92 21 31 57 83 93 22 48 58 84 94 23 49 59 85 95 24 50 60 86 - 25 51 61 87 Kaartje No. 2 4 22 44 62 84 5 23 45 63 85 6 26 46 68 86 7 29 47 69 67 12 30 52 70 92 13 31 53 71 93 34 36 54 76 94 15 37 55 77 95 20 38 60 78 21 39 61 79 Kaartje Nó. 3 8 26 44 62 88 9 27 45 63 89 10 28 46 72 90 U. 29 47 73 91 12 30 56 74 92 13 31 57 75 93 15 35 75 95 17 37 57 77 97 19 39 59 79 99 Kaartje No. 4 32 42- 52 62 33 43 53 63 34 44 54 96 35 45 55 97 36 46 56 98 37 47 57 99 36 48 58 39 49 59 40 50 60 41 51 61 m m Kaartje No. 5 2 22 42 62 82 3 23 43 63 83 6 26 46 66 86 7 27 47 67 87 10 30 50 70 90 11 31 51 71 91 14 34 54 74 94 15 35 55 75 95 18 38 58 78 98 19 39 59 79 99 Kaartje No. 6 64 74 04 94 65 75 85 95 66 76 86 96 - 67 77 87 97 68 78 86 98 69 79 89 99 70 80 90 - - 71 .81 91 72 82 92 - - 73 83 93 - - Kaartje No. 7 "'"'Mi Je neemt 21 centen of anders maar knoopen en probeert daarmee de volgende puzzle op te lossen. Een korporaal voerde het bevel over 21 manschappen. Hy had een kapitein die soms allerlei gekke opdrachten gaf en zoo kreeg onze korporaal op zekeren dag dan ook den last zijn 21 soldaatjes zóó te plaatsen, dat er 9 rijen van 5 man waren te tellen. Nou zijn korporaals over het algemeen pientere lui, dat moet je maar eens vragen aan een van je vrienden of fami lieleden, die onder dienst zijn geweest. Kunnen jullie hem helpen? Probeert het eens.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 14