De Misdaad van Dokter Marrignan NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Het water dat vloeide. BLADZIJDE 4 NUMMER 3 ACHTSTE JAARGANG 1928 „Ik heb bevel gekregen niemand toe te la ten, wie dat ook zijn moge." „Zelfs zijn vader niet?" Verrast zag de huisknecht den ouden man aan. Mijnheer Gauthier zou dat bevel onge- twyreld niet voor zijn vader bedoeld hebben en Marignan trad binnen. De huisknecht ging heen om hem aan te melden en keerde bijna terstond weer tehig. „Wil mijnheer zoo goed zijn, mij te volgen", vroeg hij. Hij bracht Marignan in een klein studeervertrek. Daar stond Gauthier doods bleek tegen den schoorsteen geleund te wach ten. De beide mannen groetten elkander niet. Marignan zocht steun tegen de leuning van een armstoel. Eerst wilde hij blijven staan, evenals zijn zoon, maar hij voelde dat zijn krachten te kort schoten en hij was genood zaakt om te gaan zitten. Gauthier had voldoende geestkracht en zelfbeheersching om niet te laten blijken hoe ontroerd hij was. „Wilde u mij spreken, mijnheer", vroeg hij koel. „M'n zoon!" „Ik luister. Kunt u mij iets bijzonders mee- deelen? Er is slechts één ding, hetwelk be langrijk genoeg is om mij te interesseeren Komt u met mij spreken over Charlotte van der Mark?" „M'n zoon, ik sfneek je „Ga£ft het niet over haar? Waarover dan?" „M'n zoon, ik voel mij ziekIk lijd ont zettend." „Ik denk dat uw lijden niets beteekent bij hetgeen die arme vrouw geleden heelt." „Ik lijd vreeselijk en ik voel dat ik krank zinnig word." „Dat is de gewetenswroeging." „Heb medelijden met mij." „Er bestaat slechts een middel om uw rust te herwinnen, weer uw geest te herstellen en als gevolg daarvan de gezondheid van uw lichaam te herwinnen „En welk is dat middel?" „Doe uw plichtVerder heb ik u niets te zeggenIk zal niet opnieuw trachten u over te halen, zooals ik reeds vroeger heb ^moeten doenIk zeg u alleen dat uw mis- *daad nog steeds blijft voortduren. Uit één misdaad worden dikwijls vele andere ge boren." „Hoe bedoel je dat?" „U weet wel dat de dochters van Charlotte van der Mark uit het weeshuis ontvlucht zijn, waar ze zeer veel moesten lijden." „Welnu, heeft men haar teruggevonden?" Ze zijn terstond na haar vlucht van elkaar gegaan en gedurende maanden hebben ze niets van elkander gehoord." „En daarna? Wat is er van haar gewor den?" „Beiden hebben elkander gevonden na vele avonturen en veel lijden." „Je hebt ze dus weergevonden?" „Ja, maar dat is nog niet alles." „Hoezoo? Wat Is er dan nog meer voorge vallen?" „Ik bemin Clara." Marignan boog het hoofd. Gedurende eenige minuten heerschte er een diepe stilte en het was of de oude genees heer in zijn hart een zwaren strijd streed. Gauthier verloor hem geen oogenblik uit het gezicht en hij hoopte reeds dat zijn vader verteederd werd, dat hij hem vergiffenis zou vragen en zou beloven alles wat hij misdaan had, zooveel mogelijk te herstellen Maar de jonge man vergiste zich. De grijsaard sprak geen woord, geen enke len klank, geen groet zelfs kwam er over zijn bleeke lippen. Hij stond op en ging wanke lend heen. Den volgenden morgen bevond hij zich weer op de boulevard Saint-Michel. Het regende hard en er bevonden zich slechts weinig menschen op straat. De hemel was bedekt met grijze wolken. Alles bood een diep-droefgeestigen aanblik, een droefgeestigheid welke in volkomen over eenstemming was met de sombere gedachten welke den geest van den ouden geneesheer vervulden Langzaam liep hij heen en weer. Het was alsof hij niet bemerkte hoe de regen rondom hem neerplaste, hoe voorbijsnellende auto's zijn kleeren met slijk besmeurden, hoe de re gen door zijn overjas heendrong en zijn klee ren aan zijn lichaam deed kleven. Van tijd tot tijd ging er een rilling door zijn ledematen. Toch had hij het niet koud, niettegenstaande hij doornat was. Z'n gelaat en handen gloeiden van opgewondenheid Geruimen tijd had hij zoo op en neer ge- toopen, toen hij zich eenklaps tegenover zijn zoon bevond., Gauthier deed alsof hij z'n vader niet zag en liep rustig door, zonder zijn pas ook maar eenigszins te verhaasten. Eensklaps zag de jonge man dat de enke le menschen die nog op straat waren naar 'n bepaald punt achter hem snelden en een ver schrikten uitroep deden hooren. Toen hij zich omwendde, zag hij verschil lende personen een grijsaard, die op den grond lag, trachten op te tillen. Gauthier snelde te hulp en duwde de men schen opzij. „Ik ben geneesheer", zeide hij. Hij liet zijn vader naar een apotheek ver voeren, welke zich op den boulevard bevond. De bedwelming duurde geruimen tijd eindelijk keerde Marignan tot het bewust zijn terug. Vóór hij echter geheel tot kennis was ge komen, vóór hij te weten kwam, dat zijn zoon hem geholpen had, verwijderde Gauthier sich. Toen Marignan weer alles om zich heen duidelijk kon onderscheiden, zag hij niets an ders dan nieuwsgierige en onverschillige ge zichten. Na eenigen tijd was hij in zooverre her steld, dat hij naar zijn hotel kon terugkeeren, waar hij onmiddellijk na zijn komst naar bed ging. Hij wist thans, dat de deur van zijn zoon voor hem nooit meer zou opengaan. Den volgenden dag verliet hij Parijs en keerde hij naar Tours terug. Deze reis van slechts enkele dagen, vol van bittere ontgoochelingen, had hem verscheid dene jaren ouder gemaakt. Iedereen die hem zag, was verwonderd over de verandering welke hij ondergaan had. Z'n oogen schitterden koortsachtig en op straat liep hij hardop te praten, zonder zich daarbij te storen aan de voorbijgangers, die bleven staan en hem medelijdend glim lachend nastaarden, zonder te hooren, dat de menschen bij het vernemen van zijn onsa- nmnhniuianria woorden, mompelde: „Tjon ge, die dokter Marignan takelt af hoor. Hij heeft z'n besten tijd gehad." En de volksmond sprakwaarheid. Ja, hij takelde afenwat het erg ste nog was, hij was er zich volkomen van bewust. Hij zag het zelf ieder uur, iederen dag van zijn leven, en iederen dag, ieder uur kwam hij tot de ontdekking, dat de waan zin hem weer een schrede genaderd was en hem onvermijdelijk weldra geheel en al zou beheerschen. Het was begonnen met slapelooze nach ten, met droombeelden en nachtmerries. Thans verloor hij zijn macht geheel over zijn persoonlijkheid, soms zoozeer, dat hy zichzelf niet meer bewust was wat hij deed. Deze afwijkingen waren weliswaar slechts van korten duur, maar ze keerden telkens met kortere tusschenpoozen terug en duur den steeds iets langer. Vandaag was hij één uur krankzinnig Morgen zou het twee uur zijnover eenige dagen zou de waanzin hem een geheelen morgen beheerschen Dit zou zoo voortgaan tot den dag, dat de krank zinnigheid hem niet meer Verlaten zou en voor altijd het verstand uit zijn hersenen zou vlieden. Zelf wikte en woog hü zijn kansen: zelf berekende hij hoe lang het nog kon duren. „Op z'n hoogst zal ik nog een maand mijn verstand kunnen gebruiken," mom pelde hij op zekeren dag. Het was voor hem een soort van af schuwelijk vermaak om de verschillende verschijnselen nauwkeurig na te gaan, een genoegen, dat steeds meer toenam en steeds ziekelijker werd, telkens als hij een nieuwe ontdekking deed. Zoo overkwam het hem bijvoorbeeld, dat hij de stad inging, zonder dat hij het zelf wist, zonder dat hij iemand waarschuwde en zonder dat hij zich er later rekenschap van kon geven, wat hij gedaan had. Soms zelfs verliet hij de stad. Zonder dat hij het zplf wist, nam hij den trein naar de een of andere plaats in de nabijheid en dwaal de vervolgens op goed geluk verder door bosschen en over de landerijen. Als zijn verstand terugkeerde, dan kwam hij tot de ontdekking, dat hij zich in een geheel vreemde landstreek bevond. Als hij een beetje kalmer was geworden, vroeg hij naar den weg en het was reeds volop nacht als hij te Tours terugkeerde. Nadat er weer eenige weken verstreken waren, begaf hij zich op deze manier, zon der het zelf te weten, naar Parijs, waar hij aan de deur van de kamer van zijn zoon aanklépte en toen hij geen antwoord kreeg, drong hij niet verder aan. Dit alles deed hij werktuigelijk, men zou bijna zeg gen met een soort dierlijk instinct. Meermalen kwam het voor, dat hij be wusteloos neerstortte, zoodat de boeren hem op den weg vónden. Men raapte hem dan op, en daar men hem niet kende, waar schuwde men de gendarmes, die zijn visi tekaartje in zijn portefeuille vonden en hem naar zijn woning terug lieten voeren Als hij zoo n crisis achter den rug had, dan voelde hij zich gewoonlijk een beetje kal mer, maar deze kalmte was eerder een soort van uitputting van zijn lichaam, hetwelk geheel was afgetobd. Zijn vrienden te Tours maakten zich erg ongerust over hem. Zonder te begrijpen, delke geheimzinnige redenen er aanleiding toe hadden gegeven, een scheiding tusschen vader en zoon te bewerken, wisten ze toch, dat Gouthier den ouden Marignan plotse ling verlaten had. Het lot van den grijsaard maakte hen angstig, hij was immers geheel op zichzelf aangewezen, niemand was er, die hem kon helpen of beschermen, als die aanvallen van waanzin en die buitensporigheden, kwamen opzetten. Zijn collega's hielden zich ernstig met hem bezig en beraadslaagden, wat ze met hem moest enaanvangen, zonder, dat hij er zelf iets van wist, anders zou hij zich er zeker tegen verzet hebben. Toen ze hem geruimen tijd herhaaldelijk hadden gadegeslagen, werd de onzekerheid hun onverdragelük Marignan was op weg om krankzinnig te worden, dat stond bij hem vast en ze vonden, dat het hun plicht was, om Gau thier te waarschuwen. Op zekeren morgen zat Gouthier in zijn kamer te ontbijten voor hij zijn woning zou verlaten, om zijn patiënten- te gaan be zoeken, toen de huisknecht een brief bin nenbracht, waarop als afzender de naam van een geneesheer, uit Tours, voorkwam. Vreugde en tegelijk ook angst grepen hem aan. Hy vermoedde, dat zyn vader ziek was geworden en zich onder behande ling had gesteld van den geneesheer, die dezen brief had geschreven. Zou hij bekend hebben? Angstig klopte zijn hart, toen hij het cou vert openscheurde Wat hij echter las, vervulde hem met ontzetting. Als het zoo doorging, zou zijn vader krankzinnig worden. Krankzinnig Een hevige ontroering greep hem aan. „Dat is de gewetenswroeging", mompelde hu. Zonder langer te aarzelen, gaf hy zijn huisknecht bevel, om zijn patiënten bericht te geven, dat 'hy dezen morgen niet kon komen en dat zoo noodig een collega zyn practyk zou waarnemen. Vervolgens haastte hij zich naar den trein, welke hem rechtstreeks naar Tours zou brengen Eenige uren later stond hy voor de wo ning van zyn vader. De huisknecht liet hem binnen en terstond begaf hy zich naar de studeerkamer van zijn vader. Toen de grijsaard, die in een grooten fauteuil lag te sluimeren, hem hoorde bin nentreden, stond hij doodsbleek op. Ongetwijfeld meende hy weer een droom beeld te zien, een verschijning, die. zyn ziek verstand hem voortooverde. Hy streek met zyn hand over zyn voor hoofd. Geruimen tyd bleef hy zoo onbeweegiyk staan. Vervolgens liet hu zijn hand weer zak ken en toen hy zyn oogen wederom opende bleef hy Gauthier lang staan aanstaren. Het was of hy hem niet wilde her kennen. Daarna trad hy op den jongen man toe en raakte zyn hand aan Een glimlach gleed over het gelaat van den grysaard Hü had gedacht, dat het visioen zou verdwijnen, maar het bleef....-. „Ben jij het?Ben jy het m'n zoon, m'n jongen?" „Ja." „Ben je het werkeiyk?Ga Je niet meer heen?" „Men heeft my bericht gezonden, dat u ziek waart." „Ziekjamaar niet ergJe hebt goed daarmede gedaan." Marignan bewaarde het stilzwijgen. „Ik ben gekomen om u te helpen." Vervolgens zeide hij met een bitteren glimlach op 'het gelaat: „Ken je den aard van mijn ziekte?" „Nog niet," antwoordde Gauthier aarze lend. „Het is de waanzin, m'n zoonJa ik word krankzinnig!" Met een uitdrukking van diepe smart in de oogen beschouwde Gauthier den ouden man. In enkele maanden was Marignan zeer verouderd. Zyn schouders waren ge kromd, zijn wangen ingevallen, zün oogen schitterden koortsachtig en waren omringd met donkere kringen. Z'n gebaren waren onzeker, z'n vingers beefden en zijn gang was wankelend. Het was reeds duidelyk te zien, dat de dood weldra over hem zou zegevieren en nu reeds zyn zegel op het gelaat van den ouden man gedrukt had. In het diepste van zijn hart, voelde Gau thier een diepe smart bij het zien van het verval van dien man, die door wroeging verteerd werd De gerechte straf ontging hy niet. Maar was die straf niet het werk van Gauthier? Het was opvallend, hoe de gezondheid van Marignan mét den dag toenam, sinds zyn zoon weer by hem was. Hij had geen last meer van nachtelyke schrikbeelden en het kwam geen enkelen keer meer voor. dat hij geruimen tijd waan zinnig was of dat hy als een krankzinnige over straat ging. Hij hervatte zyn vroegere levenswyze.... Wat was er gebeurd? gegeven. De angst had hem zyn evenwicht weer- Want de tegenwoordigheid van zyn zoon, was als een voortdurende spookgestalte! die hem onophoudelijk toefluisterde Je hebt je plicht niet gedaan." Tegen deze bedreiging wlide hy zich ver zetten. Zijn plicht doen, dat wilde zeggen, zich vrijwillig overgeven aan de openbare min- achtingNeen, neen, nooit zou hü zich vrijwillig aan de justitie overleveren Liever wilde hij sterven Ze,fs wilde hij liever krankzinnig wor den. Juist omdat zijn zoon hem zou bevelen dat hy moest spreken, juist daarom zou hij in zyn weigering volharden, juist daar om zou hy zijn misdaad laten voortduren. De angst dat zyn weerstand zou ver zwakken gaf hem kracht om te volharden in zijn weigering. Gauthier was eenigszins verwonderd, daar hy bij zyn vader geen enkel verschyn- sel kon ontdekken dat op de nadering van den waanzin duidde. Marignan was alleen zeer zwak. Hy ging weinig uit en sliep byna den heelen dag. Geen enkele maal werd er een woord ge sproken over Charlotte van der Mark. Maar toen er geruimen tyd verloopen was, en de toestand van Marignan geen zorg meer baarde, zeide Gauthier op zekeren morgen: „Vader, u heeft mijn hulp niet meer noodig." „Dus je wilt weer heengaan?" „Ja, ik ben tot de ontdekking gekomen, dat de bezorgdheid van uw vrienden een weinig ongegrond is geweest en er geen en kele reden is om voor uw gezondheid te vreezenIk ga gerustgesteld heen." „Wil je niet meer bij mij blyven?" „Neen." „Waarom niet?" „Moet ik dat nog eens herhalen?" „Je denkt aan niets anders dan aan het eerherstel dat ik die vrouw schuldig ben." „Ja, het eerherstel, hetwelk u niet alleen aan haar, maar ook aan haar dochters schuldig zyt." „Welnu, nooit zal ik mijzelven beschul digen! Nooit, versta je, nooit!" „Vaarwel vader." „Gauthier!" „Vaarwel vader." Nog denzelfden avond keerde Gauthier naar Parys terug, na den huisknecht van Marignan en de geneesheeren, die met den grijsaard bevriend waren, verzocht te heb ben, dat ze hem zoo spoedig mogelyk zou den verwittigen, als de toestand van zün vader zorgelijk werd Zijn vertrek was wreed voor den ouden man, dat voelde Gauthier zelf maar al te goed, maar als hij langer bij Marignan ge bleven was, zou deze zijn gaan gelooven, dat hy het verleden vergeten had of dat hy de medeplichtigheid aan het misdryf als iets onontkoombaars had aanvaard. Dit mocht in geen geval; hy moest strikt rechtvaardig blüven. Maar toen hy in den trein zat en zich alleen in een compartiment bevond, dacht hy met weemoed aan het verloren geluk O, als er eens niets gebeurd was, als Ma rignan niet in zijn misdaad had volhard, hoe gelukkig zouden ze samen geleefd heb ben De tranen schoten in zyn oogen en hy weende lang en bitter. Gedurende acht dagen kreeg hy geen enkel bericht van zijn vader. Toen geschiedde wat hy reeds had zien aankomen. Marignan werd ziek en opnieuw keerden zijn vlagen van waanzin terug en ging hü onbewust van hetgeen hy deed over de straten van ToursOpnieuw werd hy telkens thuisgebracht als men hem op straat of midden op het veld gevonden had en op zekeren dag ontving Gauthier van den ouden huisknecht een brief, waarin deze hem verzocht terstond over te komen. Reeds denzelfden avond bevond Gauthier zich te Tours en om half elf belde hij by zijn vader aan. Hij vond Antoine, den ouden huisknecht, in de diepste wanhoop. Toen deze den jongen man ontdekte, kon hü zich niet bedwingen en barstte in snik ken uit. „O mynheer, mynheer!" stamelde hü, „het is mün schuld „Wat is er dan gebeurd?" „Mijnheer de dokter „WelnuSpreek!Spreek dan toch." „Is wegHy is nog altyd weg!" „Hoe zoo?" „Hy is aan mijn toezicht ontgaan Reeds eenige dagen bemerkte ik dat myn heer Marignan weer even vreemd begon te doen als vroeger en daarom verdubbelde ik myn opmerkzaamheidIk bleef altijd by hem, en als het soms voorkwam dat ik hem alleen liet, dan was het slechts voor een enkele minuut's Nachts sliep ik in de kamer, welke aan de zyne grensde. Hy had het mij wel verboden, maar ik vond het beter om ongehoorzaam te zynIk sliep daar dan in een fauteuil of op den vloer." „GoedgoedAntoine; maar schiet een beetje op Op den dag moest ik mij eenige oogen- blikken verwijderen. Mijnheer Marignan sliep zoo rustig, dat ik meende hem wel even te kunnen verlaten zonder dat er iets bijzonders zou gebeurenVoor alle zeker heid vroèg ik aan de keukenmeid om tijdens myn afwezigheid zoo nu en dan even in de kamer van mijnheer te kyken." „En toen je terugkwaamt?" „Toen was er niemand meer." „Heeft de keukenmeid niets bijzonders gezien?" „Niets!" „Hoe lang ben je weg geweest?" „Niet langer dan een half uurtje Mynheer is wakker geworden, heeft alleen zyn jas aangetrokken en is zoo stil mogelyk vertrokken." „Heeft niemand hem op straat ontmoet?" „Men heeft hem het laatst aan den oever van de Loire gezienIk ben terstond naar de plaats gegaan, die men my had aan geduid...... Nergens kon ik een spoor van hem ontdekkenToen ik naar huis terug keerde, ontmoette ik verschillende menschen, die hem op de brug waren tegengekomen en die my zeiden dat hij in de richting van Tours ging. Ik dacht hem natuurlyk weer thuis te vinden. Zoo snel ik kon haastte ik mij weer naar huis, maar hy was nog niet teruggekeerd." „Heb je al eens aan het station geïnfor meerd?" „Ja, nadat ik eerst getelegrapheerd had." „Op het telegram ontving ik een ontken nend antwoord, maar toen ik twee of drie uren later zelf naar het station ging wist men nog te vertellen, dat de dokter eenigen tijd na myn telegram gekomen was en den trein had genomen." „Waarheen?" „Naar Azay te Rideau." Gauthier sidderde. Azay! Dat plaatsje lag op eenige kilo meters afstands van het huis van Charlotte van der Mark, het vervloekte huis de oor zaak van de misdaad van Marignan. Voor Gauthier was er geen twyfel meer mogelyk. Hy begreep waar de dokter was heengegaan. „Was mijn vader erg opgewonden?" „Neen en dat is juist het eigenaardige van het geval, men zeide my dat hij zelfs glimlachteDat stelde my een beetje gerust." „Wat zou hij daar ginds gaan doen?" mompelde Gauthier in zichzelven. „Waar om wil hy het huis van Charlotte van der Mark terugzien?" Hy zag op zyn horloge. Het was elf uur. Het was een heldere nacht, maar tamelyk koud. De sterren fonkelden aan den hemel en weldra zouden de wolken voor de maan wegdryven. „Ik vertrek," zeide Gauthier kort en be slist. „Wat zegt u, mynheerop dit uur?" „Ja, ik ga mijn vader zoeken." „Er gaat om dezen tyd geen enkele trein." „Dat doet er niet toe, ik ga per fiets." „Dan ga ik met u mee." „Dat is niet noodig." Gauthier wilde liever alleen gaan. Hy wist, wat zyn vader daar ging doen en als er zich misschien een drama zou afspelen, wilde hij liever niet dat een vreemde daar getuige van zou zijn. Enkele minuten later reed de jonge man over de hobbelige keien van de straten van Tours, in de richting van Joué. Hy kende dezen weg zeer goed, omdat hy hem dik- wyls voor zyn pleizier gereden had. Langs dezen weg was hy ook gegaan toen hy het huis van Charlotte van der Mark wilde bezoeken. Zijn vader nam geen praktijk meer waar. Wat ging hy dan te Azay doen? Ging hy den graaf du Thiellay een bezoek brengen?Zoover hy wist, bezochten de graaf du Thiellay en de dokter elkander slechts uiterst zelden. Bovendien kon hy toch niet om dezen tyd by den graaf op be zoek gaan. De nacht was kalm en de maan scheen helder. Op de velden heerschte de diepste rust Gauthier begaf zich naar het huis van Charlotte. Op hetzelfde oogenblik, dat hy het be reikte, hoorde hy het geluid van naderende voetstappen. Aan het kraken van dorre takjes hoorde hy, dat er iemand achter hem naderby kwam. Gauthier zocht een schuilplaats achter een der dikke stammen van de eeuwenoude boomen. Een man ging voorby, zonder te bemer ken, dat hy bespied werd. Het was zijn vader! Hy wilde naar hem toesnellen en hem staande houden, maar toen hy zag, dat de grijsaard de deur van het huis met een sleutel opende, bleef Gauthier als het ware aan den grond vastgenageld staan, zonder zich ook maar eenigszins te kunnen be wegen Een lichtstraal drong tot den jongen man door. Hij herinnerde zich, dat het huis van Charlotte en de daaraan grenzende spiri tusfabriek eenigen tyd na de behandeling van de zaak van Charlotte, door een onbe kende gekocht waren, van wien Gauthier vroeger tevergeefs den naam had trachten te achterhalen. Niemand had hem kunnen inlichten. Zou Marignan die geheimzinnige kooper zyn? Wat kwam hij lüer doen? Gauthier wachtte. Een kwartier ging voorby, zonder dat er iets gebeurde. Toen kwam Marignan weer te voorsohyn, sloot de deur zorgvuldig en met groote stappen ging hij het pad op, hetwelk hem naar den hoofdweg voerde. Toen riep Gauthier met zachte stem: „Vader". Marignan stond stil als door den blik sem getroffen. Hü had er zoo weinig op gerekend hier op dit uur zün zoon te zullen ontmoeten, dat hy voor hem bleef staan, zonder hem te herkennen.' „Vader! Vader!" Nu slaakte Marignan een doordringenden kreet, een kreet van schrik en verrassing. „Gauthier!" Hy wankelde: het was of men hem een doodelyke wonde had toegebracht Zijn zoon wilde hem ondersteunen maar Marignan weerde hem af. Hy wendde zyn groote, verschrikte oogen naar het huis van Charlotte en ter wijl hy Gauthier bij den arm nam, voerde hij hem met zich medeDe jonge man ken geen weerstand bieden aan de kracht van zijn vader, die niets natuurlyks meer had, maar die de kracht was van een krankzinnige. „Kom! Kom, laten we hier niet langer blijven!" Gauthier wist, hoeveel zyn vader leed en v/as in net geheel niet verrast over de. eigen aardige handelwyze van den ouden man. Marignan was buitengewoon opgewonden. In elke andere omstandigheid zou Gau thier zich ongerust hebben gemaakt en zou hy hebben willen weten, waarheen men hem wilde voeren, maar ditmaal liet hij den grijsaard begaan. Snel ging het den heuvel af. Marignan noodzaakte Gauthier hem te volgen en telkens herhaalde hij in een ont- zettenden angst: „Kom, kom." Gauthier wilde hem eenige uitleggingen vragen. Wat was de dokter hier komen doen?Hoe was hy hier gekomen? Hy zag geen rytuig en Marignan zag er zoo verwilderd uit, dat hij onmogelyk zoo naar een hotel kon gaan. Maar bij iedere poging om hem te ondervragen, antwoordde de grijsaard: „Kom! Kom!" Inmiddels waren ze op de plaats geko men, waar Gauthier zijn fiets had achter gelaten. Hy wilde dit tegen zyn vader zeggen, maar deze trok hem steeds sneller voort. „Kom! Kom! Morgen zul Je haar terug vinden." Maar Gauthier bleef staan, ondanks alle pogingen van zyn vader, om hem verder te sleuren. Eensklaps keek hy naar den hemel, waar een flauw lichtschynsel zich afteekende. Met een angstige stem riep Marignan: „Kom! Maar kom dan toch! Waarom blyf je hier staan?" „Waarom wilt u van deze plaats zoo haastig vluchten, vader?" Voor de tweede maal vertoonde zich het zelfde zwakke lichtschynsel. Het was geen weerlicht. Gauthier wendde zich om. Hij slaakte een kreet van schrik en strek te zyn armen uit naar het huis van Char lotte boven op den heuvel Het stond in brand. Hoog laaiden de Vlammen op en zetten de omgeving in ros sen gloed Aan den zoom van het woud zonk Ma rignan jammerend en klagend op 't voch tige gras ineen. „Heeft u het huis in brand gestoken?" „Ja." Gauthier bleef eenige oogenblikken spra keloos staan. De waanzin van zijn vader scheen hem te verteederen. Vervolgens vroeg hü fluisterend, niet tegenstaande er niemand in de nabyheid was en er overal een volkomen stilte heerschte: „Waarom?" „Ik weet het niet." „Ik zal het u zeggen." „Ik weet het niet! Ik weet het niet!" „Dat huls was getuige van onzen mis daad." „Misschien wel." „Als men de spiritusfabriek weer aan het werk had kunnen zetten, zou daardoor de onschuld van Charlotte van der Mark ge bleken zyn." „Misschien wel, ja, misschien wel." „U was bang, dat men dat zou ontdek ken. Als het dan de justitie ter oore zou komenDat is het, nietwaar?" „Neen! Neen!" „Er was nog iets anders." „Ik weet het niet, ik weet het niet," jam merde Marignan. „De gewetenswroeging kwelde uU hebt u zeiven misschien voorgepraat, dat de knaging van uw geweten zou verminde ren, als dit huis van den aardbodem ver dwenen was „Ja, dat heb ik gedacht." „Ongelukkige!" De vlammen laaiden hoog op en het loei en van de lekkende vuurtongen klonk door de nachtelyke stilte. Te Pont de Ruan, Saché en Artannes zou men ongetwyfeld den brand opmerken en zouden de boeren uit den omtrek komen toesnellen om hulp te bieden. Thans was het Gauthier, die Marignan met zich mee sleurde Plotseling hoorde hy stemmen en ver warde geruchten op den hoofdweg De beide mannen zochten een schuil plaats in het bosch. (Wordt voortgezet) Dichters zijn de meest onnatuurlijke we zens. Tenminste in de oogen van de massa. Of dat nu komt door wapperende haren, fladderende dassen, een zwierige manches ter kleeding? We weten het niet. Misschien dat het komt dopr de eigenaardige en voor een groot deel der menschheid onbegrijpe- lyke verzen en andere uitingen van de dich- terlyke natuur? Het is een even groote vraag. Wijsgeeren zijn daarentegen een andere meening toegedaan. Herder, de filosoof der Duitsche „Sturm und Drang"-periode, is van meening, dat de poëzie, het rhytmisch zich uitspreken van het menschelijk gevoel, één der meest natuurlyke bezigheden van den mensch is. Hij neemt dan ook aan, aan dat de taal der primitieve- of oer volken in rhytmischen vorm wordt uitge sproken. Dit ter inleiding en uiteenzetting der ideeën der menschheid over den dich ter. Hij was ook dichter. Hoe hy heet, doet er niet toe. Genoeg is dat hü een volgeling van de Muze was. Zooals al zyn soort- en lotgenooten, paste hij zich in handel en wandel by zijn kunst aan, droeg dus flad derende dassen, had wapperende haren en bewoonde bovendien nog een zolderkamer tje, vier hoog. Hij geleek dus veel op het traditioneele type van een dichter. Beneden woonde een winkelier in groen ten en aanverwante artikelen. Hij verkocht aardbeien, kersen, peren, sinaasappelen, groene, witte, blauwe, gele en oranje kool, al naar den tyd van het jaar en de buurt er lust in had. Verder bivakkeerde er een, twee en drie hoog, een reiziger in rijwiel banden, die altyd om één uur thuis kwam en het heele huis wakker maakte, een juffrouw, die den heelen dag waschte en blauwde, stijfselde of bleekpoederde. Op verdieping drie een stokdoof oud-Indisch militair, die over niets anders sprak dan schoften, kogels, Atjeh, en dolveel hield van ijsco's. Dan kwam op het zolderkamertje tusschen de hanebalken, de dichter. Door le smerige en stoffige ramen zag hij „ins reine Blaue" of telde hy de wolken, die voorbij zeilden, langs het uitspansel. Het raam zag uit op de stad, met zijn fabrie ken en pijpen, kranen, bruggen, boomen. straten, viaducten en kerktorens. Van uit dat raam kreeg de dichter zijn inspiratie. En hij schreef de rhytmische trillingen van zyn ziel uit op blanke vellen papier. Uren en uren lang. Als alle producten waren verzameld, gebundeld en persklaar ge maakt, ging hy de lijdenstrap op naar den uitgever. Meestal was het deur in, deur uit; maar de dichter hield vol. Eindeiyk lag „Eerstelingen", zijn eerste bundel gedichten achter de spiegelruiten van een boekwinkel. Zy lagen er en bleven er liggen, want ver kocht werden zy niet. Een enkele senti- menteele, dweeperig aangelegde jonge dame kocht na veel aarzelen een exemplaar, las twee gedichten en vertelde aan haar ken nissen (menschen die haar mochten en die haar niet konden uitstaan), dat het zóó verrukkelijk mooi was. Bij dat succes was het gebleven. De Eerstelingetjes werden door geen Tweedelingentjes gevolgd: 't om slagblad van den bundel verkleurde, krul de om en kwam onder een dikke laag stof. De dichter werkte en dichtte; zyn produc tievermogen was gelijk aan dat van Edgar Wallace, die nog maar 140 romans schreef en er nog wel 140 bij zal schrijven. En de in spiratie kwam door de stoffige ramen van het zolderkamertje en langs de straten der stad en de wegen van het land. De dichter schreef over goudbruine herfst en de jonge lente, den barren winter en over liefde. Over het laatste onderwerp schreef hy wei- nig. De pylen van Amor hadden nog niet hun doelwit getroffen en waren langs het anders van emotie trillend hart heengevlo- gen. Totdat het op zekeren dag anders werd. Hij wandelde door een der straten der wereldstad, moe en suf van het harde ingespannen werk, van den vorigen avond, by een flakkerende kaars en de nacht koude om zich heen. Het was lente. Boo men botten uit, tulpenvelden werden bezocht, paasoheieren gefabriceerd en waterkraantjes gezet. De dichter snoof de frissche mor genlucht in en genoot van de geuren van het ontluikende groen in het park. In een van die parken liep zy. zy was een ge woon meisje als zoovele andere, maar fcocH was zy tets bijzonders. Want zij was de eenige, die des dichters gemoed aan het trillen wist te brengen, zy keek op. glimlachte en sloeg dan heel bescheiden de oogen neer. De dichter bloosdeDen volgenden dag was zy weer in het park. Weer glimlachte zij en bloosde de dichter. En als de avond viel, de zon wegzonk ach ter de aarde) en de zwartheid van den nacht over de stad kwam, schreef de dich ter zijn eerste brok poëzie, niet over liefde, maar aan zyn geliefde Amalia (zoo noemde hy haar), je bent mijn alles en ik ben niets Jy bent een veelkleurig bloemperk in de dorre asphalt-eindeloosheid van de stad, jij bent een lichtende verblyenis in de don kere dagen van mijn droefheid. Jy bent het vliegtuig, dat over een oceaan van lief deloosheid onze beide harten verbindt. Mijn hart is het jouwe. Mijn hart is als een radio- antenne op een hoog wit huis, dat opvangt de trillingen van jouw liefde, Amalia. Kom dan tot mij. Wij zullen spreken lieve en zoete woorden. In je oogen zal ik je zien en dat zal voor mij genoeg zyn Amalia, heb dan medelijden met my. Ik bied je aan 't ja gen en bronzen van myn wilde hart, de martelingen, die ik om jou heb moeten door staan en de eindelooze liefde, die ik in mU gevoel." Met deze sehoone uiting van poëtisch vermogen neergepend op blank papier, ge wapend, ging hij den volgenden dag weer naar het park en gaf het met een blos als van een schooljongen, die by het .spre ken" betrapt wordt, aan Amalia. Zy nam het aan, knikte, zei: „dank je" en ging verder haar weg. Toen weer 'n nieuwe dag was gekomen, was de dichter wel in het park, maar Amalianiet. Zoo ging het eiken volgenden dag. Amalia was en bleef weg en scheen spoorloos verdwenen. Maar de tyd gaat voort haar rustelooze gang. Dagen sterven weg in den nacht en nieuwe ochtenden breken open. De dichter was de wanhoop naby. Toen plotseling, als een bliksemflits, stapte zij hem voorby. En hij, getrokken door een magnetische kracht, haar achterna, straat in straat uit. Door de city naar de voorsteden, totdat zij het hek van een villa opende en dat binnenrad. De dichter kreeg over zich het gevoel, alsof hü een nieuw werelddeel ontdekt had of een (geslaagde) Noordpool-expeditie ach ter den rug had. Hy wist, waar zy woonde. En nog dienzelfden avond, toen de sche mering daalde over de weiden en de wind in de boomen om de villa blies, kwam hit terug. Terug, om zyn van liefde berstend hart uit te spreken in den zingenden cadans van zijn gloedvolle verzen. Hy had het rich voorgesteld, dat het een tweede Romeo er» Julia zou worden. En toen hy schaduw ont waarde aan een der vensters, zette hy zich recht en declameerde het hierboven be schreven poëtisch product. De schaduw werd een gestalte, een mensch. Een raam sloeg open en sloeg dicht. Het was Amalia ge' weesk Zou zij hem versmaden? Zou rij hem en zyn liefde onbeantwoord laten? ZU kwam echter terug. De dichter hoopte en een tweede even ontroerend gedicht schald® tegen de muren op. Het raam ging open en toenvloeide het water. Door-dryfnat is de diohter thuisgekomen- Natgegooid floor Amalia, een dienstbode. Zoo'n doodgewone huis-, tuin- en keuken dienstbode. De balken van het zolderka mertje zyn niet bezweken onder den vloe van klachten en stroom van verwenschln- gen, hetgeen een compliment is voor de stevige constructie van het huis. Het water, dat vloeide, heeft zyn ui werking niet gemist. De dichter is als een ander mensch door liet leven gegaan nooit meer heeft hü er aan gedacht o verzen te gaan deciameeren voor een twee de Amalia. P. E.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 8