De Misdaad van Dokter Marrignan
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Het water dat vloeide.
BLADZIJDE 4
NUMMER 3
ACHTSTE JAARGANG 1928
„Ik heb bevel gekregen niemand toe te la
ten, wie dat ook zijn moge."
„Zelfs zijn vader niet?"
Verrast zag de huisknecht den ouden man
aan. Mijnheer Gauthier zou dat bevel onge-
twyreld niet voor zijn vader bedoeld hebben
en Marignan trad binnen.
De huisknecht ging heen om hem aan te
melden en keerde bijna terstond weer tehig.
„Wil mijnheer zoo goed zijn, mij te volgen",
vroeg hij. Hij bracht Marignan in een klein
studeervertrek. Daar stond Gauthier doods
bleek tegen den schoorsteen geleund te wach
ten.
De beide mannen groetten elkander niet.
Marignan zocht steun tegen de leuning van
een armstoel. Eerst wilde hij blijven staan,
evenals zijn zoon, maar hij voelde dat zijn
krachten te kort schoten en hij was genood
zaakt om te gaan zitten.
Gauthier had voldoende geestkracht en
zelfbeheersching om niet te laten blijken hoe
ontroerd hij was.
„Wilde u mij spreken, mijnheer", vroeg hij
koel.
„M'n zoon!"
„Ik luister. Kunt u mij iets bijzonders mee-
deelen? Er is slechts één ding, hetwelk be
langrijk genoeg is om mij te interesseeren
Komt u met mij spreken over Charlotte van
der Mark?"
„M'n zoon, ik sfneek je
„Ga£ft het niet over haar? Waarover dan?"
„M'n zoon, ik voel mij ziekIk lijd ont
zettend."
„Ik denk dat uw lijden niets beteekent bij
hetgeen die arme vrouw geleden heelt."
„Ik lijd vreeselijk en ik voel dat ik krank
zinnig word."
„Dat is de gewetenswroeging."
„Heb medelijden met mij."
„Er bestaat slechts een middel om uw rust
te herwinnen, weer uw geest te herstellen en
als gevolg daarvan de gezondheid van uw
lichaam te herwinnen
„En welk is dat middel?"
„Doe uw plichtVerder heb ik u niets
te zeggenIk zal niet opnieuw trachten u
over te halen, zooals ik reeds vroeger heb
^moeten doenIk zeg u alleen dat uw mis-
*daad nog steeds blijft voortduren. Uit één
misdaad worden dikwijls vele andere ge
boren."
„Hoe bedoel je dat?"
„U weet wel dat de dochters van Charlotte
van der Mark uit het weeshuis ontvlucht zijn,
waar ze zeer veel moesten lijden."
„Welnu, heeft men haar teruggevonden?"
Ze zijn terstond na haar vlucht van elkaar
gegaan en gedurende maanden hebben ze
niets van elkander gehoord."
„En daarna? Wat is er van haar gewor
den?"
„Beiden hebben elkander gevonden na vele
avonturen en veel lijden."
„Je hebt ze dus weergevonden?"
„Ja, maar dat is nog niet alles."
„Hoezoo? Wat Is er dan nog meer voorge
vallen?"
„Ik bemin Clara."
Marignan boog het hoofd.
Gedurende eenige minuten heerschte er een
diepe stilte en het was of de oude genees
heer in zijn hart een zwaren strijd streed.
Gauthier verloor hem geen oogenblik uit het
gezicht en hij hoopte reeds dat zijn vader
verteederd werd, dat hij hem vergiffenis zou
vragen en zou beloven alles wat hij misdaan
had, zooveel mogelijk te herstellen
Maar de jonge man vergiste zich.
De grijsaard sprak geen woord, geen enke
len klank, geen groet zelfs kwam er over zijn
bleeke lippen. Hij stond op en ging wanke
lend heen.
Den volgenden morgen bevond hij zich weer
op de boulevard Saint-Michel.
Het regende hard en er bevonden zich
slechts weinig menschen op straat.
De hemel was bedekt met grijze wolken.
Alles bood een diep-droefgeestigen aanblik,
een droefgeestigheid welke in volkomen over
eenstemming was met de sombere gedachten
welke den geest van den ouden geneesheer
vervulden
Langzaam liep hij heen en weer. Het was
alsof hij niet bemerkte hoe de regen rondom
hem neerplaste, hoe voorbijsnellende auto's
zijn kleeren met slijk besmeurden, hoe de re
gen door zijn overjas heendrong en zijn klee
ren aan zijn lichaam deed kleven.
Van tijd tot tijd ging er een rilling door
zijn ledematen. Toch had hij het niet koud,
niettegenstaande hij doornat was. Z'n gelaat
en handen gloeiden van opgewondenheid
Geruimen tijd had hij zoo op en neer ge-
toopen, toen hij zich eenklaps tegenover zijn
zoon bevond.,
Gauthier deed alsof hij z'n vader niet zag
en liep rustig door, zonder zijn pas ook maar
eenigszins te verhaasten.
Eensklaps zag de jonge man dat de enke
le menschen die nog op straat waren naar 'n
bepaald punt achter hem snelden en een ver
schrikten uitroep deden hooren.
Toen hij zich omwendde, zag hij verschil
lende personen een grijsaard, die op den
grond lag, trachten op te tillen.
Gauthier snelde te hulp en duwde de men
schen opzij.
„Ik ben geneesheer", zeide hij.
Hij liet zijn vader naar een apotheek ver
voeren, welke zich op den boulevard bevond.
De bedwelming duurde geruimen tijd
eindelijk keerde Marignan tot het bewust
zijn terug.
Vóór hij echter geheel tot kennis was ge
komen, vóór hij te weten kwam, dat zijn zoon
hem geholpen had, verwijderde Gauthier
sich.
Toen Marignan weer alles om zich heen
duidelijk kon onderscheiden, zag hij niets an
ders dan nieuwsgierige en onverschillige ge
zichten.
Na eenigen tijd was hij in zooverre her
steld, dat hij naar zijn hotel kon terugkeeren,
waar hij onmiddellijk na zijn komst naar bed
ging. Hij wist thans, dat de deur van zijn
zoon voor hem nooit meer zou opengaan.
Den volgenden dag verliet hij Parijs en
keerde hij naar Tours terug.
Deze reis van slechts enkele dagen, vol van
bittere ontgoochelingen, had hem verscheid
dene jaren ouder gemaakt.
Iedereen die hem zag, was verwonderd over
de verandering welke hij ondergaan had.
Z'n oogen schitterden koortsachtig en op
straat liep hij hardop te praten, zonder zich
daarbij te storen aan de voorbijgangers, die
bleven staan en hem medelijdend glim
lachend nastaarden, zonder te hooren, dat de
menschen bij het vernemen van zijn onsa-
nmnhniuianria woorden, mompelde: „Tjon
ge, die dokter Marignan takelt af hoor. Hij
heeft z'n besten tijd gehad."
En de volksmond sprakwaarheid.
Ja, hij takelde afenwat het erg
ste nog was, hij was er zich volkomen van
bewust.
Hij zag het zelf ieder uur, iederen dag
van zijn leven, en iederen dag, ieder uur
kwam hij tot de ontdekking, dat de waan
zin hem weer een schrede genaderd was en
hem onvermijdelijk weldra geheel en al
zou beheerschen.
Het was begonnen met slapelooze nach
ten, met droombeelden en nachtmerries.
Thans verloor hij zijn macht geheel over
zijn persoonlijkheid, soms zoozeer, dat hy
zichzelf niet meer bewust was wat hij deed.
Deze afwijkingen waren weliswaar slechts
van korten duur, maar ze keerden telkens
met kortere tusschenpoozen terug en duur
den steeds iets langer.
Vandaag was hij één uur krankzinnig
Morgen zou het twee uur zijnover
eenige dagen zou de waanzin hem een
geheelen morgen beheerschen Dit zou
zoo voortgaan tot den dag, dat de krank
zinnigheid hem niet meer Verlaten zou en
voor altijd het verstand uit zijn hersenen
zou vlieden.
Zelf wikte en woog hü zijn kansen: zelf
berekende hij hoe lang het nog kon duren.
„Op z'n hoogst zal ik nog een maand
mijn verstand kunnen gebruiken," mom
pelde hij op zekeren dag.
Het was voor hem een soort van af
schuwelijk vermaak om de verschillende
verschijnselen nauwkeurig na te gaan, een
genoegen, dat steeds meer toenam en
steeds ziekelijker werd, telkens als hij
een nieuwe ontdekking deed.
Zoo overkwam het hem bijvoorbeeld, dat
hij de stad inging, zonder dat hij het zelf
wist, zonder dat hij iemand waarschuwde
en zonder dat hij zich er later rekenschap
van kon geven, wat hij gedaan had. Soms
zelfs verliet hij de stad. Zonder dat hij het
zplf wist, nam hij den trein naar de een
of andere plaats in de nabijheid en dwaal
de vervolgens op goed geluk verder door
bosschen en over de landerijen.
Als zijn verstand terugkeerde, dan kwam
hij tot de ontdekking, dat hij zich in een
geheel vreemde landstreek bevond. Als hij
een beetje kalmer was geworden, vroeg hij
naar den weg en het was reeds volop nacht
als hij te Tours terugkeerde.
Nadat er weer eenige weken verstreken
waren, begaf hij zich op deze manier, zon
der het zelf te weten, naar Parijs, waar
hij aan de deur van de kamer van zijn zoon
aanklépte en toen hij geen antwoord
kreeg, drong hij niet verder aan. Dit alles
deed hij werktuigelijk, men zou bijna zeg
gen met een soort dierlijk instinct.
Meermalen kwam het voor, dat hij be
wusteloos neerstortte, zoodat de boeren hem
op den weg vónden. Men raapte hem dan
op, en daar men hem niet kende, waar
schuwde men de gendarmes, die zijn visi
tekaartje in zijn portefeuille vonden en
hem naar zijn woning terug lieten voeren
Als hij zoo n crisis achter den rug had, dan
voelde hij zich gewoonlijk een beetje kal
mer, maar deze kalmte was eerder een soort
van uitputting van zijn lichaam, hetwelk
geheel was afgetobd.
Zijn vrienden te Tours maakten zich erg
ongerust over hem. Zonder te begrijpen,
delke geheimzinnige redenen er aanleiding
toe hadden gegeven, een scheiding tusschen
vader en zoon te bewerken, wisten ze toch,
dat Gouthier den ouden Marignan plotse
ling verlaten had.
Het lot van den grijsaard maakte hen
angstig, hij was immers geheel op zichzelf
aangewezen, niemand was er, die hem kon
helpen of beschermen, als die aanvallen
van waanzin en die buitensporigheden,
kwamen opzetten.
Zijn collega's hielden zich ernstig met
hem bezig en beraadslaagden, wat ze met
hem moest enaanvangen, zonder, dat hij er
zelf iets van wist, anders zou hij zich er
zeker tegen verzet hebben.
Toen ze hem geruimen tijd herhaaldelijk
hadden gadegeslagen, werd de onzekerheid
hun onverdragelük
Marignan was op weg om krankzinnig te
worden, dat stond bij hem vast en ze
vonden, dat het hun plicht was, om Gau
thier te waarschuwen.
Op zekeren morgen zat Gouthier in zijn
kamer te ontbijten voor hij zijn woning
zou verlaten, om zijn patiënten- te gaan be
zoeken, toen de huisknecht een brief bin
nenbracht, waarop als afzender de naam
van een geneesheer, uit Tours, voorkwam.
Vreugde en tegelijk ook angst grepen
hem aan. Hy vermoedde, dat zyn vader
ziek was geworden en zich onder behande
ling had gesteld van den geneesheer, die
dezen brief had geschreven.
Zou hij bekend hebben?
Angstig klopte zijn hart, toen hij het cou
vert openscheurde
Wat hij echter las, vervulde hem met
ontzetting.
Als het zoo doorging, zou zijn vader
krankzinnig worden.
Krankzinnig
Een hevige ontroering greep hem aan.
„Dat is de gewetenswroeging", mompelde
hu.
Zonder langer te aarzelen, gaf hy zijn
huisknecht bevel, om zijn patiënten bericht
te geven, dat 'hy dezen morgen niet kon
komen en dat zoo noodig een collega zyn
practyk zou waarnemen.
Vervolgens haastte hij zich naar den
trein, welke hem rechtstreeks naar Tours
zou brengen
Eenige uren later stond hy voor de wo
ning van zyn vader. De huisknecht liet hem
binnen en terstond begaf hy zich naar de
studeerkamer van zijn vader.
Toen de grijsaard, die in een grooten
fauteuil lag te sluimeren, hem hoorde bin
nentreden, stond hij doodsbleek op.
Ongetwijfeld meende hy weer een droom
beeld te zien, een verschijning, die. zyn ziek
verstand hem voortooverde.
Hy streek met zyn hand over zyn voor
hoofd.
Geruimen tyd bleef hy zoo onbeweegiyk
staan.
Vervolgens liet hu zijn hand weer zak
ken en toen hy zyn oogen wederom opende
bleef hy Gauthier lang staan aanstaren.
Het was of hy hem niet wilde her
kennen.
Daarna trad hy op den jongen man toe
en raakte zyn hand aan
Een glimlach gleed over het gelaat van
den grysaard
Hü had gedacht, dat het visioen zou
verdwijnen, maar het bleef....-.
„Ben jij het?Ben jy het m'n zoon,
m'n jongen?"
„Ja."
„Ben je het werkeiyk?Ga Je niet
meer heen?"
„Men heeft my bericht gezonden, dat u
ziek waart."
„Ziekjamaar niet ergJe
hebt goed daarmede gedaan."
Marignan bewaarde het stilzwijgen.
„Ik ben gekomen om u te helpen."
Vervolgens zeide hij met een bitteren
glimlach op 'het gelaat: „Ken je den aard
van mijn ziekte?"
„Nog niet," antwoordde Gauthier aarze
lend.
„Het is de waanzin, m'n zoonJa
ik word krankzinnig!"
Met een uitdrukking van diepe smart in
de oogen beschouwde Gauthier den ouden
man. In enkele maanden was Marignan
zeer verouderd. Zyn schouders waren ge
kromd, zijn wangen ingevallen, zün oogen
schitterden koortsachtig en waren omringd
met donkere kringen. Z'n gebaren waren
onzeker, z'n vingers beefden en zijn gang
was wankelend.
Het was reeds duidelyk te zien, dat de
dood weldra over hem zou zegevieren en
nu reeds zyn zegel op het gelaat van den
ouden man gedrukt had.
In het diepste van zijn hart, voelde Gau
thier een diepe smart bij het zien van het
verval van dien man, die door wroeging
verteerd werd
De gerechte straf ontging hy niet.
Maar was die straf niet het werk van
Gauthier?
Het was opvallend, hoe de gezondheid
van Marignan mét den dag toenam, sinds
zyn zoon weer by hem was.
Hij had geen last meer van nachtelyke
schrikbeelden en het kwam geen enkelen
keer meer voor. dat hij geruimen tijd waan
zinnig was of dat hy als een krankzinnige
over straat ging.
Hij hervatte zyn vroegere levenswyze....
Wat was er gebeurd?
gegeven.
De angst had hem zyn evenwicht weer-
Want de tegenwoordigheid van zyn zoon,
was als een voortdurende spookgestalte!
die hem onophoudelijk toefluisterde Je
hebt je plicht niet gedaan."
Tegen deze bedreiging wlide hy zich ver
zetten.
Zijn plicht doen, dat wilde zeggen, zich
vrijwillig overgeven aan de openbare min-
achtingNeen, neen, nooit zou hü zich
vrijwillig aan de justitie overleveren
Liever wilde hij sterven
Ze,fs wilde hij liever krankzinnig wor
den.
Juist omdat zijn zoon hem zou bevelen
dat hy moest spreken, juist daarom zou
hij in zyn weigering volharden, juist daar
om zou hy zijn misdaad laten voortduren.
De angst dat zyn weerstand zou ver
zwakken gaf hem kracht om te volharden
in zijn weigering.
Gauthier was eenigszins verwonderd,
daar hy bij zyn vader geen enkel verschyn-
sel kon ontdekken dat op de nadering van
den waanzin duidde.
Marignan was alleen zeer zwak. Hy ging
weinig uit en sliep byna den heelen dag.
Geen enkele maal werd er een woord ge
sproken over Charlotte van der Mark.
Maar toen er geruimen tyd verloopen was,
en de toestand van Marignan geen zorg
meer baarde, zeide Gauthier op zekeren
morgen:
„Vader, u heeft mijn hulp niet meer
noodig."
„Dus je wilt weer heengaan?"
„Ja, ik ben tot de ontdekking gekomen,
dat de bezorgdheid van uw vrienden een
weinig ongegrond is geweest en er geen en
kele reden is om voor uw gezondheid te
vreezenIk ga gerustgesteld heen."
„Wil je niet meer bij mij blyven?"
„Neen."
„Waarom niet?"
„Moet ik dat nog eens herhalen?"
„Je denkt aan niets anders dan aan het
eerherstel dat ik die vrouw schuldig ben."
„Ja, het eerherstel, hetwelk u niet alleen
aan haar, maar ook aan haar dochters
schuldig zyt."
„Welnu, nooit zal ik mijzelven beschul
digen! Nooit, versta je, nooit!"
„Vaarwel vader."
„Gauthier!"
„Vaarwel vader."
Nog denzelfden avond keerde Gauthier
naar Parys terug, na den huisknecht van
Marignan en de geneesheeren, die met den
grijsaard bevriend waren, verzocht te heb
ben, dat ze hem zoo spoedig mogelyk zou
den verwittigen, als de toestand van zün
vader zorgelijk werd
Zijn vertrek was wreed voor den ouden
man, dat voelde Gauthier zelf maar al te
goed, maar als hij langer bij Marignan ge
bleven was, zou deze zijn gaan gelooven,
dat hy het verleden vergeten had of dat
hy de medeplichtigheid aan het misdryf
als iets onontkoombaars had aanvaard.
Dit mocht in geen geval; hy moest strikt
rechtvaardig blüven.
Maar toen hy in den trein zat en zich
alleen in een compartiment bevond, dacht
hy met weemoed aan het verloren geluk
O, als er eens niets gebeurd was, als Ma
rignan niet in zijn misdaad had volhard,
hoe gelukkig zouden ze samen geleefd heb
ben
De tranen schoten in zyn oogen en hy
weende lang en bitter.
Gedurende acht dagen kreeg hy geen
enkel bericht van zijn vader.
Toen geschiedde wat hy reeds had zien
aankomen.
Marignan werd ziek en opnieuw keerden
zijn vlagen van waanzin terug en ging hü
onbewust van hetgeen hy deed over de
straten van ToursOpnieuw werd hy
telkens thuisgebracht als men hem op
straat of midden op het veld gevonden had
en op zekeren dag ontving Gauthier van
den ouden huisknecht een brief, waarin
deze hem verzocht terstond over te komen.
Reeds denzelfden avond bevond Gauthier
zich te Tours en om half elf belde hij by
zijn vader aan.
Hij vond Antoine, den ouden huisknecht,
in de diepste wanhoop.
Toen deze den jongen man ontdekte, kon
hü zich niet bedwingen en barstte in snik
ken uit.
„O mynheer, mynheer!" stamelde hü,
„het is mün schuld
„Wat is er dan gebeurd?"
„Mijnheer de dokter
„WelnuSpreek!Spreek dan toch."
„Is wegHy is nog altyd weg!"
„Hoe zoo?"
„Hy is aan mijn toezicht ontgaan
Reeds eenige dagen bemerkte ik dat myn
heer Marignan weer even vreemd begon te
doen als vroeger en daarom verdubbelde ik
myn opmerkzaamheidIk bleef altijd by
hem, en als het soms voorkwam dat ik hem
alleen liet, dan was het slechts voor een
enkele minuut's Nachts sliep ik in de
kamer, welke aan de zyne grensde. Hy had
het mij wel verboden, maar ik vond het
beter om ongehoorzaam te zynIk sliep
daar dan in een fauteuil of op den vloer."
„GoedgoedAntoine; maar schiet
een beetje op
Op den dag moest ik mij eenige oogen-
blikken verwijderen. Mijnheer Marignan
sliep zoo rustig, dat ik meende hem wel
even te kunnen verlaten zonder dat er iets
bijzonders zou gebeurenVoor alle zeker
heid vroèg ik aan de keukenmeid om tijdens
myn afwezigheid zoo nu en dan even in de
kamer van mijnheer te kyken."
„En toen je terugkwaamt?"
„Toen was er niemand meer."
„Heeft de keukenmeid niets bijzonders
gezien?"
„Niets!"
„Hoe lang ben je weg geweest?"
„Niet langer dan een half uurtje
Mynheer is wakker geworden, heeft alleen
zyn jas aangetrokken en is zoo stil mogelyk
vertrokken."
„Heeft niemand hem op straat ontmoet?"
„Men heeft hem het laatst aan den oever
van de Loire gezienIk ben terstond
naar de plaats gegaan, die men my had aan
geduid...... Nergens kon ik een spoor van
hem ontdekkenToen ik naar huis terug
keerde, ontmoette ik verschillende menschen,
die hem op de brug waren tegengekomen
en die my zeiden dat hij in de richting van
Tours ging. Ik dacht hem natuurlyk weer
thuis te vinden. Zoo snel ik kon haastte ik
mij weer naar huis, maar hy was nog niet
teruggekeerd."
„Heb je al eens aan het station geïnfor
meerd?"
„Ja, nadat ik eerst getelegrapheerd had."
„Op het telegram ontving ik een ontken
nend antwoord, maar toen ik twee of drie
uren later zelf naar het station ging wist
men nog te vertellen, dat de dokter eenigen
tijd na myn telegram gekomen was en den
trein had genomen."
„Waarheen?"
„Naar Azay te Rideau."
Gauthier sidderde.
Azay! Dat plaatsje lag op eenige kilo
meters afstands van het huis van Charlotte
van der Mark, het vervloekte huis de oor
zaak van de misdaad van Marignan.
Voor Gauthier was er geen twyfel meer
mogelyk. Hy begreep waar de dokter was
heengegaan.
„Was mijn vader erg opgewonden?"
„Neen en dat is juist het eigenaardige
van het geval, men zeide my dat hij zelfs
glimlachteDat stelde my een beetje
gerust."
„Wat zou hij daar ginds gaan doen?"
mompelde Gauthier in zichzelven. „Waar
om wil hy het huis van Charlotte van der
Mark terugzien?"
Hy zag op zyn horloge.
Het was elf uur.
Het was een heldere nacht, maar tamelyk
koud. De sterren fonkelden aan den hemel
en weldra zouden de wolken voor de maan
wegdryven.
„Ik vertrek," zeide Gauthier kort en be
slist.
„Wat zegt u, mynheerop dit uur?"
„Ja, ik ga mijn vader zoeken."
„Er gaat om dezen tyd geen enkele
trein."
„Dat doet er niet toe, ik ga per fiets."
„Dan ga ik met u mee."
„Dat is niet noodig."
Gauthier wilde liever alleen gaan. Hy
wist, wat zyn vader daar ging doen en als
er zich misschien een drama zou afspelen,
wilde hij liever niet dat een vreemde daar
getuige van zou zijn.
Enkele minuten later reed de jonge man
over de hobbelige keien van de straten van
Tours, in de richting van Joué. Hy kende
dezen weg zeer goed, omdat hy hem dik-
wyls voor zyn pleizier gereden had. Langs
dezen weg was hy ook gegaan toen hy
het huis van Charlotte van der Mark wilde
bezoeken.
Zijn vader nam geen praktijk meer waar.
Wat ging hy dan te Azay doen?
Ging hy den graaf du Thiellay een bezoek
brengen?Zoover hy wist, bezochten de
graaf du Thiellay en de dokter elkander
slechts uiterst zelden. Bovendien kon hy
toch niet om dezen tyd by den graaf op be
zoek gaan.
De nacht was kalm en de maan scheen
helder. Op de velden heerschte de diepste
rust
Gauthier begaf zich naar het huis van
Charlotte.
Op hetzelfde oogenblik, dat hy het be
reikte, hoorde hy het geluid van naderende
voetstappen.
Aan het kraken van dorre takjes hoorde
hy, dat er iemand achter hem naderby
kwam.
Gauthier zocht een schuilplaats achter
een der dikke stammen van de eeuwenoude
boomen.
Een man ging voorby, zonder te bemer
ken, dat hy bespied werd.
Het was zijn vader!
Hy wilde naar hem toesnellen en hem
staande houden, maar toen hy zag, dat de
grijsaard de deur van het huis met een
sleutel opende, bleef Gauthier als het ware
aan den grond vastgenageld staan, zonder
zich ook maar eenigszins te kunnen be
wegen
Een lichtstraal drong tot den jongen man
door.
Hij herinnerde zich, dat het huis van
Charlotte en de daaraan grenzende spiri
tusfabriek eenigen tyd na de behandeling
van de zaak van Charlotte, door een onbe
kende gekocht waren, van wien Gauthier
vroeger tevergeefs den naam had trachten
te achterhalen.
Niemand had hem kunnen inlichten.
Zou Marignan die geheimzinnige kooper
zyn?
Wat kwam hij lüer doen?
Gauthier wachtte.
Een kwartier ging voorby, zonder dat er
iets gebeurde.
Toen kwam Marignan weer te voorsohyn,
sloot de deur zorgvuldig en met groote
stappen ging hij het pad op, hetwelk hem
naar den hoofdweg voerde.
Toen riep Gauthier met zachte stem:
„Vader".
Marignan stond stil als door den blik
sem getroffen. Hü had er zoo weinig op
gerekend hier op dit uur zün zoon te zullen
ontmoeten, dat hy voor hem bleef staan,
zonder hem te herkennen.'
„Vader! Vader!"
Nu slaakte Marignan een doordringenden
kreet, een kreet van schrik en verrassing.
„Gauthier!"
Hy wankelde: het was of men hem een
doodelyke wonde had toegebracht
Zijn zoon wilde hem ondersteunen maar
Marignan weerde hem af.
Hy wendde zyn groote, verschrikte
oogen naar het huis van Charlotte en ter
wijl hy Gauthier bij den arm nam, voerde
hij hem met zich medeDe jonge man
ken geen weerstand bieden aan de kracht
van zijn vader, die niets natuurlyks meer
had, maar die de kracht was van een
krankzinnige.
„Kom! Kom, laten we hier niet langer
blijven!"
Gauthier wist, hoeveel zyn vader leed en
v/as in net geheel niet verrast over de. eigen
aardige handelwyze van den ouden man.
Marignan was buitengewoon opgewonden.
In elke andere omstandigheid zou Gau
thier zich ongerust hebben gemaakt en zou
hy hebben willen weten, waarheen men hem
wilde voeren, maar ditmaal liet hij den
grijsaard begaan.
Snel ging het den heuvel af.
Marignan noodzaakte Gauthier hem te
volgen en telkens herhaalde hij in een ont-
zettenden angst: „Kom, kom."
Gauthier wilde hem eenige uitleggingen
vragen. Wat was de dokter hier komen
doen?Hoe was hy hier gekomen? Hy
zag geen rytuig en Marignan zag er zoo
verwilderd uit, dat hij onmogelyk zoo naar
een hotel kon gaan. Maar bij iedere poging
om hem te ondervragen, antwoordde de
grijsaard: „Kom! Kom!"
Inmiddels waren ze op de plaats geko
men, waar Gauthier zijn fiets had achter
gelaten.
Hy wilde dit tegen zyn vader zeggen,
maar deze trok hem steeds sneller voort.
„Kom! Kom! Morgen zul Je haar terug
vinden."
Maar Gauthier bleef staan, ondanks alle
pogingen van zyn vader, om hem verder te
sleuren.
Eensklaps keek hy naar den hemel, waar
een flauw lichtschynsel zich afteekende.
Met een angstige stem riep Marignan:
„Kom! Maar kom dan toch! Waarom blyf
je hier staan?"
„Waarom wilt u van deze plaats zoo
haastig vluchten, vader?"
Voor de tweede maal vertoonde zich het
zelfde zwakke lichtschynsel.
Het was geen weerlicht.
Gauthier wendde zich om.
Hij slaakte een kreet van schrik en strek
te zyn armen uit naar het huis van Char
lotte boven op den heuvel
Het stond in brand. Hoog laaiden de
Vlammen op en zetten de omgeving in ros
sen gloed
Aan den zoom van het woud zonk Ma
rignan jammerend en klagend op 't voch
tige gras ineen.
„Heeft u het huis in brand gestoken?"
„Ja."
Gauthier bleef eenige oogenblikken spra
keloos staan.
De waanzin van zijn vader scheen hem
te verteederen.
Vervolgens vroeg hü fluisterend, niet
tegenstaande er niemand in de nabyheid
was en er overal een volkomen stilte
heerschte:
„Waarom?"
„Ik weet het niet."
„Ik zal het u zeggen."
„Ik weet het niet! Ik weet het niet!"
„Dat huls was getuige van onzen mis
daad."
„Misschien wel."
„Als men de spiritusfabriek weer aan het
werk had kunnen zetten, zou daardoor de
onschuld van Charlotte van der Mark ge
bleken zyn."
„Misschien wel, ja, misschien wel."
„U was bang, dat men dat zou ontdek
ken. Als het dan de justitie ter oore zou
komenDat is het, nietwaar?"
„Neen! Neen!"
„Er was nog iets anders."
„Ik weet het niet, ik weet het niet," jam
merde Marignan.
„De gewetenswroeging kwelde uU
hebt u zeiven misschien voorgepraat, dat
de knaging van uw geweten zou verminde
ren, als dit huis van den aardbodem ver
dwenen was
„Ja, dat heb ik gedacht."
„Ongelukkige!"
De vlammen laaiden hoog op en het loei
en van de lekkende vuurtongen klonk door
de nachtelyke stilte.
Te Pont de Ruan, Saché en Artannes
zou men ongetwyfeld den brand opmerken
en zouden de boeren uit den omtrek komen
toesnellen om hulp te bieden.
Thans was het Gauthier, die Marignan
met zich mee sleurde
Plotseling hoorde hy stemmen en ver
warde geruchten op den hoofdweg
De beide mannen zochten een schuil
plaats in het bosch.
(Wordt voortgezet)
Dichters zijn de meest onnatuurlijke we
zens. Tenminste in de oogen van de massa.
Of dat nu komt door wapperende haren,
fladderende dassen, een zwierige manches
ter kleeding? We weten het niet. Misschien
dat het komt dopr de eigenaardige en voor
een groot deel der menschheid onbegrijpe-
lyke verzen en andere uitingen van de dich-
terlyke natuur? Het is een even groote
vraag.
Wijsgeeren zijn daarentegen een andere
meening toegedaan. Herder, de filosoof der
Duitsche „Sturm und Drang"-periode, is
van meening, dat de poëzie, het rhytmisch
zich uitspreken van het menschelijk gevoel,
één der meest natuurlyke bezigheden van
den mensch is. Hij neemt dan ook aan,
aan dat de taal der primitieve- of oer
volken in rhytmischen vorm wordt uitge
sproken. Dit ter inleiding en uiteenzetting
der ideeën der menschheid over den dich
ter.
Hij was ook dichter. Hoe hy heet, doet
er niet toe. Genoeg is dat hü een volgeling
van de Muze was. Zooals al zyn soort- en
lotgenooten, paste hij zich in handel en
wandel by zijn kunst aan, droeg dus flad
derende dassen, had wapperende haren en
bewoonde bovendien nog een zolderkamer
tje, vier hoog. Hij geleek dus veel op het
traditioneele type van een dichter.
Beneden woonde een winkelier in groen
ten en aanverwante artikelen. Hij verkocht
aardbeien, kersen, peren, sinaasappelen,
groene, witte, blauwe, gele en oranje kool,
al naar den tyd van het jaar en de buurt
er lust in had. Verder bivakkeerde er een,
twee en drie hoog, een reiziger in rijwiel
banden, die altyd om één uur thuis kwam
en het heele huis wakker maakte, een
juffrouw, die den heelen dag waschte en
blauwde, stijfselde of bleekpoederde. Op
verdieping drie een stokdoof oud-Indisch
militair, die over niets anders sprak dan
schoften, kogels, Atjeh, en dolveel hield van
ijsco's. Dan kwam op het zolderkamertje
tusschen de hanebalken, de dichter. Door
le smerige en stoffige ramen zag hij „ins
reine Blaue" of telde hy de wolken, die
voorbij zeilden, langs het uitspansel. Het
raam zag uit op de stad, met zijn fabrie
ken en pijpen, kranen, bruggen, boomen.
straten, viaducten en kerktorens. Van uit
dat raam kreeg de dichter zijn inspiratie.
En hij schreef de rhytmische trillingen van
zyn ziel uit op blanke vellen papier. Uren
en uren lang. Als alle producten waren
verzameld, gebundeld en persklaar ge
maakt, ging hy de lijdenstrap op naar den
uitgever. Meestal was het deur in, deur
uit; maar de dichter hield vol. Eindeiyk lag
„Eerstelingen", zijn eerste bundel gedichten
achter de spiegelruiten van een boekwinkel.
Zy lagen er en bleven er liggen, want ver
kocht werden zy niet. Een enkele senti-
menteele, dweeperig aangelegde jonge dame
kocht na veel aarzelen een exemplaar, las
twee gedichten en vertelde aan haar ken
nissen (menschen die haar mochten en die
haar niet konden uitstaan), dat het zóó
verrukkelijk mooi was. Bij dat succes was
het gebleven. De Eerstelingetjes werden
door geen Tweedelingentjes gevolgd: 't om
slagblad van den bundel verkleurde, krul
de om en kwam onder een dikke laag stof.
De dichter werkte en dichtte; zyn produc
tievermogen was gelijk aan dat van Edgar
Wallace, die nog maar 140 romans schreef en
er nog wel 140 bij zal schrijven. En de in
spiratie kwam door de stoffige ramen van
het zolderkamertje en langs de straten der
stad en de wegen van het land. De dichter
schreef over goudbruine herfst en de jonge
lente, den barren winter en over liefde.
Over het laatste onderwerp schreef hy wei-
nig. De pylen van Amor hadden nog niet
hun doelwit getroffen en waren langs het
anders van emotie trillend hart heengevlo-
gen. Totdat het op zekeren dag anders
werd. Hij wandelde door een der straten
der wereldstad, moe en suf van het harde
ingespannen werk, van den vorigen avond,
by een flakkerende kaars en de nacht
koude om zich heen. Het was lente. Boo
men botten uit, tulpenvelden werden bezocht,
paasoheieren gefabriceerd en waterkraantjes
gezet. De dichter snoof de frissche mor
genlucht in en genoot van de geuren van
het ontluikende groen in het park. In een
van die parken liep zy. zy was een ge
woon meisje als zoovele andere, maar fcocH
was zy tets bijzonders. Want zij was de
eenige, die des dichters gemoed aan het
trillen wist te brengen, zy keek op.
glimlachte en sloeg dan heel bescheiden de
oogen neer. De dichter bloosdeDen
volgenden dag was zy weer in het park.
Weer glimlachte zij en bloosde de dichter.
En als de avond viel, de zon wegzonk ach
ter de aarde) en de zwartheid van den
nacht over de stad kwam, schreef de dich
ter zijn eerste brok poëzie, niet over liefde,
maar aan zyn geliefde Amalia (zoo noemde
hy haar), je bent mijn alles en ik ben niets
Jy bent een veelkleurig bloemperk in de
dorre asphalt-eindeloosheid van de stad, jij
bent een lichtende verblyenis in de don
kere dagen van mijn droefheid. Jy bent
het vliegtuig, dat over een oceaan van lief
deloosheid onze beide harten verbindt. Mijn
hart is het jouwe. Mijn hart is als een radio-
antenne op een hoog wit huis, dat opvangt
de trillingen van jouw liefde, Amalia. Kom
dan tot mij. Wij zullen spreken lieve en
zoete woorden. In je oogen zal ik je zien
en dat zal voor mij genoeg zyn Amalia, heb
dan medelijden met my. Ik bied je aan 't ja
gen en bronzen van myn wilde hart, de
martelingen, die ik om jou heb moeten door
staan en de eindelooze liefde, die ik in mU
gevoel."
Met deze sehoone uiting van poëtisch
vermogen neergepend op blank papier, ge
wapend, ging hij den volgenden dag weer
naar het park en gaf het met een blos als
van een schooljongen, die by het .spre
ken" betrapt wordt, aan Amalia. Zy nam
het aan, knikte, zei: „dank je" en ging
verder haar weg. Toen weer 'n nieuwe dag
was gekomen, was de dichter wel in het
park, maar Amalianiet. Zoo ging het
eiken volgenden dag. Amalia was en bleef
weg en scheen spoorloos verdwenen.
Maar de tyd gaat voort haar rustelooze
gang. Dagen sterven weg in den nacht en
nieuwe ochtenden breken open. De dichter
was de wanhoop naby. Toen plotseling, als
een bliksemflits, stapte zij hem voorby. En
hij, getrokken door een magnetische kracht,
haar achterna, straat in straat uit. Door
de city naar de voorsteden, totdat zij het
hek van een villa opende en dat binnenrad.
De dichter kreeg over zich het gevoel,
alsof hü een nieuw werelddeel ontdekt had
of een (geslaagde) Noordpool-expeditie ach
ter den rug had. Hy wist, waar zy woonde.
En nog dienzelfden avond, toen de sche
mering daalde over de weiden en de wind
in de boomen om de villa blies, kwam hit
terug. Terug, om zyn van liefde berstend
hart uit te spreken in den zingenden cadans
van zijn gloedvolle verzen. Hy had het rich
voorgesteld, dat het een tweede Romeo er»
Julia zou worden. En toen hy schaduw ont
waarde aan een der vensters, zette hy zich
recht en declameerde het hierboven be
schreven poëtisch product. De schaduw werd
een gestalte, een mensch. Een raam sloeg
open en sloeg dicht. Het was Amalia ge'
weesk Zou zij hem versmaden? Zou rij
hem en zyn liefde onbeantwoord laten? ZU
kwam echter terug. De dichter hoopte en
een tweede even ontroerend gedicht schald®
tegen de muren op. Het raam ging open en
toenvloeide het water.
Door-dryfnat is de diohter thuisgekomen-
Natgegooid floor Amalia, een dienstbode.
Zoo'n doodgewone huis-, tuin- en keuken
dienstbode. De balken van het zolderka
mertje zyn niet bezweken onder den vloe
van klachten en stroom van verwenschln-
gen, hetgeen een compliment is voor de
stevige constructie van het huis.
Het water, dat vloeide, heeft zyn ui
werking niet gemist. De dichter is als een
ander mensch door liet leven gegaan
nooit meer heeft hü er aan gedacht o
verzen te gaan deciameeren voor een twee
de Amalia. P. E.