MZE
EUQD
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
door g. d. hoogendoorn :ccc*»:ccc*:
EEN WERELDREIS
BUIKSPREKEN
BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
BLADZIJDE
DE HEKS EN DE ZONNEFEE
DE B.L.N.S.
Een Engelsche puzzle
te of
if
s
■tr
s
r
s
xt-
8
a
■*r
7
Ar
aazzaa
siaaaaaaaM :omssoidO ..,-j
Overname uit deze run riek zonder schriftelijke toestemming verboden.
Russisch volkssprookje.
In een ver Tsarenrijk regeerde eens
een Tsaar met zijn Tsarina. Ze hadden
een zoon, die van zijn geboorte af stom
was.
De tsarenzoon was twaalf jaar oud ge-
Worden, en op een dag ging hij, zooals
lederen morgen zijn gewoonte was, naar
den paardenstal, naar zijn lievelings
knecht. Deze knecht vertelde den tsa
renzoon de prachtigste sprookjes, en
vandaag wilde hij ook weer de een of
andere mooie geschiedenis hooren van
dappere prinsen, gevangen prinsessen of
vreeselijke, vuurspuwende draken. Maar
dezen keer kreeg hij heel iets anders te
hooren! De paardenkneent kon name
lijk ook een beetje de toekomst voor
spellen!
„Lieve tsarenzoon," zei de knecht,
.duister eens goed wat ik je zeggen zal!
Binnen heel korten tijd zullen je ouders
een dochtertje -krijgen, jouw zuster. Ze
zal opgroeien tot een verschrikkelijke
heks ze zal haar vader en moeder
verslinden en al hun onderdanen ver
delgen. Niemand kan dat natuurlijk van
te voren weten, maar jij bent nu ge
waarschuwd! Maar je mag niemand an
ders waarschuwen, want het zou tóch
niets helpen en zelf zou je dan óók niet
meer kunnen ontkomen! Je moet alleen
maar naar je vader gaan en hem vra
gen om het beste paard in den stal. Zeg,
dat je wilt uitrijden en draaf dan weg,
zoo ver je kunt. Dat is de eenige manier
om al die rampen te ontgaan."
De tsarenzoon schrok erg en liep zoo
vlug hij maar kon naar zijn vader en
voor de eerste maal sindszijn geboorte
kon hij spreken. De tsaar was daarover
zóó gelukkig, dat hij heelemaal vergat
te vragen, waarvoor zijn zoon dat paard
noodig had; hij gaf dadelijk bevel het
allerbeste rijdier uit zijn stallen voor
zijn zoon te zadelen. De tsarenzoon nam
afscheid van zijn ouders eh van den
trouwen knecht, besteeg het edele dier
en galoppeerde weg.
Heel lang reed hij voort. Hij kwam
door streken die hij nooit gezien had,
door bloeiende dalen en langs steile ber
gen; hij moest door beken waden en
voorzichtig stapvoets voortrijden over
rotsige, oneffen paden. Eindelijk kwam
hij aan een klein huisje: voor de deur
zaten twee oude vrouwen te naaien, en
daar ze er heel vriendelijk uitzagen én
de tsarenzoon eigenlijk niet goed wist,
een man, die bezig was bergen en
rotsen omver te smijten.
waarheen te gaan, vroeg hij haar, of hij
misschien een poosje bij haar mocht
blijven.
Maar de oude vrouwen zeiden: „Lieve
tsarenzoon, we zouden je graag opne
men, maar veel zou je dat toch niet
helpen. We hebben niet lang meer te
leven. Kijk, wanneer we dit doosje vol
naalden hebben opgebruikt en dit kistje
vol klossen hebben leeggenaaid, komt
dadelijk de dood en neemt ons mee!"
Dat speet den tsarenzoon erg; hij
hield niet langer aan, gaf zijn paard de
sporen en reed verder.
Weer reed hij een heele poos. Toen
belandde hij bij een man, die jonge boo-
men aan 't uittrekken was, en hij vroeg
hem, of hij hem misschien voor een
tijdje bij zich wilde nemen.
„Heel graag zou ik je willen opnemen,
lieve tsarenzoon, maar ik heb niet lang
meer te leven. Kijk, als ik al deze eiken
met wortel en al heb uitgetrokken, dan
komt ook dadelijk de dood me halen."
De tsarenzoon vond dat heel naar. en
wist niets meer te zeggen; hij tikte zijn
paprd met het korte rijzweepje op den
nek en draafde weg.
Daarna kwam hij terecht bij een man,
die bezig was, bergen en rotsen omver
te smijten. Weer vroeg hij hem vrien
delijk, of hi) eenigen tijd bij hem zou
mogen blijven. Maar de man antwoord
de: „Ik zou je graag bij me willen hou
den, lieve tsarenzoon, maar mijn dagen
zijn geteld. Kijk, ik ben aangesteld om
bergen ondersteboven te gooien. Zoodra
lk met dien laatsten daarginds klaar
ben, komt de dood me halen."
De tsarenzoon schreide bittere tranen
en galoppeerde weg.
Heel, heel lang reed hij voort, zonder
Iemand te vinden, die hem een onder
dak kon aanbieden, 's Nachts sliep hij
maar onder den blooten hemel en hij
stilde zijn honger en dorst maar zoo'n
beetje met de roode en zwarte bosch
bessen, die hier en daar in overvloed
groeiden, en met een dronk water uit
de huppelende beekjes, die tussclien en
over de rotsen en steenen voortdartel-
den.
Ten langen leste kwam hij aan in het
rijk van de Zonnefee. Ze nam hem lief
derijk op, gaf hem te eten en te drin
ken en hield hem bij zich als haar eigen
zoon. Hij mocht in het prachtige gouden
paleis wonen en naar hartelust rond
dwalen door de heerlijke parken, waar
bloemen groeiden in de zeven kleuren
van den regenboog en waar de dauw
druppels dadelijk veranderden in echte
diamanten, zoodra een straal van de zon
hen had aangeraakt. Ze vielen dan nooit
meer op den grond om uiteen te spat
ten en te verdwijnen, maar werden on
middellijk vast en hard, zoodat ze kon
den worden afgeplukt en meteen als sie
raad gedragen.
De tsarenzoon leidde een heerlijk le
ven. Maar op den duur scheen het hem
toch niet te bevredigen, hij werd on
rustig en verlangde vreeselijk te weten,
hoe alles bij hem thuis toch wel gegaan
zou zijn.
Op een dag beklom hij een heel, heel
hoogen berg, vanwaar hij bijna alle
landen van dé wereld kon overzien. Hij
keerde zich naar de richting, waarin
zijns vaders paleis moest liggen, be
schutte de oogen met de hand en keek
scherp uit. En daar zag hij, dat alles
verwoest en verbrand en met den grond
gelijk gemaakt was! Van het trotsche
paleis was niets meer overgebleven, dan
een paar armzalige puinhoopen, en de
heerlijke bosschen en landerijen, die het
omgaven, waren veranderd in een troos-
telooze woestenij, waaruit zwartgebla
kerde staken van verbrande boomen kaal
en treurig omhoog staken.
De tsarenzoon snikte en schreide van
verdriet, toen hij zag, hoe spoedig reeds
de droevige voorspelling van den ouden
paardenknecht in vervulling was gegaan.
Hij zei er niets van tegen de Zonnefee,
maar hij werd hoe langer hoe stiller en
gedrukter, en bij elke gelegenheid be
klom hij den berg weer en keek uit,
want hoeveel verdriet het gezicht van al
die verwoestingen hem ook deed, toch
moest hij er telkens weer naar gaan kij
ken. Toen hij weer van den berg af
kwam en geschreid had, vroeg de Zon
nefee hem, toen hij thuiskwam: „Lieve
tsarenzoon, je hebt roodbeschreide oogen,
hoe komt dat?"
„Dat komt van den wind," antwoord
de hij, „die heeft me recht in de oogen
geblazen."
Den volgenden keer ging 't weer pre
cies 't zelfde. Toen verbood de Zonnefee
den wind, te waaien. Maar ook den der
den keer kwam de tsarenzoon met rood
beschreide oogen thuis. Nu hielp 't hem
niets meer; hij moest alles precies ver
tellen. En meteen begon hij de Zonnefee
te smeeken, dat ze hem toch zou laten
terugkeeren naar zijn vaderland.
Ze wilde hem eerst niet laten vertrek
ken, maar hij hield niet op. Ten langen
leste wist hij haar toch te overreden; ze
liet hem heengaan naar zijn vaderland
en gaf hem een borsteltje, een kammetje
en twee tooverappels mee op reis. Hoe
oud iemand ook was, wanneer hij van
de tooverappels at, werd hij dadelijk
weer jong.
De tsarenzoon draafde op zijn trouw
paard denzelfden weg terug, dien hij
vroeger gekomen was. Na een langen rit
kwam hij bij den man, die bergen om
moest gooien. Hij had nog maar één
enkelen berg over; hij keek erg bedrukt
en treuzelde zooveel mogelijk, maar hij
wist wel, dat het hem toch niet helpen
zou, want als die laatste berg dan toch
eindelijk omgekanteld was, zou de dood
dadelijk komen en hem onverbiddelijk
met zich meenemen.
De tsarenzoon nam zijn kammetje en
wierp het op den grond; daar verrezen
plotseling rondom een heeleboel hooge
bergen op den grond, onafzienbare kete
nen, die bijna tot aan den hemel reik
ten, altijd meer en altijd hoogerDe
man was dolblij zooals best te begrijpen
was en ging met nieuwen moed en zin
gend aan 't werk.
De tsarenzoon was erg in zijn schik,
dat hij hem zoo goed had kunnen hel
pen en reed nu verder, tot hij bij den
man kwam, die de boomen, met wortel
en al uit den grond trok. Die had van al
zijn bosschen nog maar drie eiken over
gehouden, en wanneer hij daarmee klaar
was, zou 't met hem gedaan zijn en zou
de dood hem komen weghalen.
Vlug gooide de tsarenzoon nu zijn
borsteltje op den grond. Waarheen het
oog ook reikte verhieven zich opeens
dichte eikenbosschen met forsche. stam
men en groene kruinen, die zongen en
ruischten in den wind; de eene boom
was al forscher en krachtiger dan de
andere. Ook deze man was buiten zich
zelf van blijdschap, toen hij onverwacht
zijn leven, dat hij bijna ten einde waan
de, zag verlengd met zoo'n onafzienbaren
werktijd! Hij bedankte den tsarenzoon
wel duizendmaal, en ging dadelijk, on
der 't fluiten van een lustig deuntje, ijve
rig aan den slag om de fiere eiken één
voor één te ontwortelen wat tot zijn
groote vreugde heelemaal zoo vlug niet
opschoot als vroeger!
Na-nogmaals een flink stuk te paard
te hebben afgelegd, kwam de tsaren
zoon weer bij de. twee oude vrouwen, die
voor haar deur hadden zitten naaien,
toen hij daar den vorigen keer voorbij
was komen rijden. Hij zag, dat ze allebei
met haar laatste naald en haar laatste
draadje naaiden, en dat hij dus nog maar
juist op tijd kwam! Hij gaf haar zijn
twee tooverappels om er ieder één van
op te eten. Dat deden ze graag en da
delijk veranderden ze in twee frissche
jonge meisjes, die hun heele leven nog
vóór zich had:!en
Uit dankbaarheid gaven ze hem een
klein zijden doekje; wanneer iemand met
dat doekje wuifde, ontstond er dadelijk
achter hem een groot meer.
Zoo kwam de tsarenzoon eindelijk in
zijn vaderland aan; zijn zuster kwam
hem tegemoet en deed verbazend lief
en vriendelijk tegen hem, zoodat hij wer
kelijk begon te gelooven, dat hij zich
vergist moest hebben. „Lieve broeder,"
zei ze, „ga met me mee naar ons ou
derlijk huis, dat ik weer heb laten op
bouwen; ongelukkig hadden de vijanden
het verwoest en verbrand, en ook onze
ouders zijn in dien vreeselijken oorlog
omgekomen; maar ik heb nu alles laten
herstellen zoo goed ik kon. Ga maar
zoo lang in de groote zaal zitten en
speel wat op de harp; ik zal intusschen
gaan zorgen, dat je een goed avondmaal
krijgt."
De tsarenzoon ging in de zaal zitten
bij een der groote vensters, nam de harp
van den muur en begon te spelen. Nau
welijks had hij de snaren aangeraakt, of
uit een holletje bij zijn voeten kwam een
grijs muisje geglipt, dat met een men-
schelijke stem zei: „Vlucht, tsarenzoon,
red je zelf, nu het nog tijd is! Je zuster
is haar tanden gaan scherpen!"
De tsarenzoon sprong verschrikt op,
zoodat de harp omviel, stormde naar
buiten, sprong op zijn paard en rende
weg. Het muisje liep over de snaren
heen en weer, zoodat ze klonken en de
heks niet merkte, dat haar broer ont
vlucht was. Ze dacht, dat hij daar nog
altijd in de zaal zat te spelen, zon
der iets te vermoeden.
Eindelijk had ze haar tanden scherp
genoeg gemaakt; ze 'stormde de zaal
binnen, en zag, dat er daar geen leven
de ziel meer te vinden was; alleen een
muisje glipte juist in zijn holletje.
Toen knarsetandde de heks van woede
en begon dadelijk haar broeder na te
zetten.
De tsarenzoon, die al een aardig eindje
weggereden was, hoorde opeens een ver
schrikkelijk leven achter zich, en zag,
.het rijk van de Zonnefee.
toen hij omkeek, zijn zuster, de heks,
die in volle vaart achter hem aan kwam.
Hij schrok erg en wist in 't eerst wer
kelijk zoo gauw niet, wat hij nu in 's he
melsnaam zou moeten beginnen! Het
was nu bepaald met hem gedaan, meen
de hij, en hij zou wel verslonden wor
den, evenals zijn ouders en de paarden
knecht en alle andere onderdanen van
het vroeger zoo gelukkige land!
Maar daar dacht hij opeens aan het
zijden tooverdoekje, dat de twee oude
vrouwen, die hij weer jong gemaakt had,
hem uit dankbaarheid hadden gegeven!
Vlug trok hij het uit zijn gordel, wuifde
er mee over zijn schouderen daar
lag achter hem een groot, breed meer,
dat zelfs een vlug zeilschip zoo maar
niet in een ommezientje zou kunnen
oversteken
Maar de heks was voor geen klein ge
ruchtje vervaard en ze sprong er dade
lijk in en begon te zwemmen. Eer ze den
anderen oever bereikt had, was de tsa
renzoon haar echter een aardig eindje
vooruit! Doch ze gaf den moed niet op
en begon hem met verdubbelde vaart
na te jagen.
Ze was hem al heel dicht op de hie
len, toen de man, die boomen aan 't
uittrekken was .bemerkte, hoe de tsa
renzoon vluchtte voor de heks. Dat was
een mooie gelegenheid om zijn dank
baarheid te toonenl Zoo gauw hij kon,
rukte hij een heeleboel eiken uit, zon
der er aan te denken, dat hij door dien
ijver zijn leven natuurlijk weer een beet
je verkortte, en al die groote zware
stammen gooide hij op een reusachtigen
hoop midden op den weg. De heks kon
zoo gauw niet verder! Ze begon aan het
hout te knagen en te bijten, en met veel
moeite knaagde ze zich eindelijk door
den stapel heen. Maar de tsarenzoon was
toen alweer een heel stuk verder ge
draafd op zijn trouw paard!
De heks werd niet moe, maar wèl hoe
langer hoe boozer, en ze rende nog eens
zoo hard achter haar broer aan als in
't begin! Het scheelde werkelijk niet veel
meer of ze had hem ingehaald. Toen de
tsarenzoon in 't gezicht kwam van den
man, die de bergen omgooide, begreep
die dadelijk wat er aan de hand was, en
wilde bewijzen, dat hij niet ondankbaar
was. Hij pakte den allerhoogsten berg
beet, dien hij bij zijn voorraad had, en
kantelde hem met één stoot midden in
den weg; en toen zette hij er nog een
anderen bovenop. Terwijl de heks over
den berg klauterde en krabbelde, had de
tsarenzoon al weer een heel eind op haar
gewonnen.
Maar de heks was dan toch eindelijk
over den berg heen en had haar broer
weer bijna: ingehaald. Ze was al heel
dichtbij en risp triomfantelijk: „Dit-
9
saiix
verhieven zich opeens dichte eiken-
hosschen.
maal zul je me toch niet ontkomen!"
En ze zat hem al dichter en dichter op
de hielen
Daar kreeg de tsarenzoon het hooge
gouden paleis van de Zonnefee in 't ge
zicht en riep uit alle macht: „Zon, lieve
zon, doe je venstertje open!"
De Zonnefee opende haar venster en
de tsarenzoon sprong er met zijn paard
doorheen, terwijl het gouden luik dade
lijk weer achter hem dichtsloeg. De heks
bleef buiten staan en begon te roepen
en te dwingen, dat haar broer aan haar
moest worden uitgeleverd. Maar de Zon
nefee deed of ze niets hoorde, en dacht
er natuurlijk niet aan, den tsarenzoon
uit te leveren.
Toen zei de heks: „Laat de tsarenzoon
zich dan met mij wegen, wie het zwaarst
is; ben ik dat, dan verslind ik hem,
maar weegt hij meer, dan mag hij me
doodslaan!"
Het leek wel, of de heks nooit weg
zou gaan, eer ze haar zin kreeg, zoodat
de tsarenzoon dan in vredesnaam maar
toegaf en naar buiten kwam en met zijn
zuster naar de weegplank stapte.
Eerst klom hij er zelf op, en toen
kroop de heks met een triomfantelijke
grijns op de smalle plank. Nauwelijks
had ze er een voet opgezet, of de tsa
renzoon vloog met zoo'n geweld omhoog,
dat hij regelrecht naar den hemel vloog
en door het gouden torenraam van de
Zonnefee naar binnen kwam. Daar kon
niemand hem achterhalen of kwaad
doen.
De booze heks had het nakijken; ze
moest beneden en buiten blijven en wist
eindelijk niets beters te doen, dan naar
haar eigen land! terug te keeren. De
tsarenzoon bleef zijn leven lang in het
gouden zonnepaleis wonen, en verlangde
nooit meer naar zijn ouderlijk huis te
rug te keeren. En ik kan hem geen on
gelijk geven! PIERROT.
BESTE MEDELEDEN.
Jullie zult wel denken, dat ik lang ge
wacht heb met mijn brief. Maar in de
vacantie vergeet je den tijd. Bovendien
vond ik de groote stad met haar mooie
winkels en vele oude gebouwen zoo in
teressant dat ik de eerste dagen toen
het weer niet al te best was, haast el-
ken dag met tante en oom en Betsie
mijn nichtje de stad in ging.
Maar den vorigen Dinsdag werd het
weer zooveel beter, dat we eens een
fietstocht in den omtrek konden maken.
Onze eerste gang was naar Rijnauwen.
Dat is een prachtige buitenplaats, die
op t oogenblik door de gemeente is aan
gekocht behalve het kasteel. Er is ook
een theehuis, waar je een aardig uit
zicht hebt. We fietsten den grooten
breeden weg langs het kasteel, tot we
voor een groote poort kwamen, waar we
onder doorgingen, maar moesten af
stappen. Ik vond dat gek, maar Betsie
meende, dat het was om den kasteelbe
woners de noodige rust te verzekeren en
onnoodig gevlieg te vermijden. Over een
brug met mooi uitzicht gingen we toen
over den Krommen Rijn met zijn vele
bochten en leuke hooge brugjes. Later
maakten we een wandeling langs de
zelfde rivier en moesten dan telkens
zoo'n hoog brugje overklimmen.
Een paar merkwaardige dingen vonden
we onderweg. Eerst een beukeblad met
gekke kegelvormige uitsteeksels (fig. 1).
Van oom hoorde ik, dat ze veroorzaakt
worden door de larve van de beukengal-
mug. Later komt daar een gewoon mugje
uit, dat geen menschen steekt, maar
weer een steek geeft in een beukenblad
en daar een eitje in legt.
Ook op eiken vonden we gallen b.v. de
■~3Wone galappeltjes (fig. 2) en gallen, die
wel groote bloemen leken (fig. 3). We
brachten ze zooveel mogelijk thuis en toen
we hoorden, dat er galwespen uit moes
ten komen, wou Betsie probeeren ze te
bewaren om te zien wat voor dieren er
L knojjpe.»,).
uit zouden komen. Oom zei dat dit wel
wel mogelijk was als ze op vochtige aar
de gelegd werden. Hij meende, dat het
wel degelijk mogelijk was de dieren te
zien te krijgen, als we maar geduld had
den tot 't volgend voorjaar. De gallen
moesten dan onder een glazen klok ge
legd worden tegen 't uitdrogen.
Op onze wandeling langs den Krom
men Rijn zagen we niet veel nieuws.
Soms waren de brugjes wel een beetje
griezelig om over te loopen, vooral als ze
vermolmd waren. Toen we in een groote
wei kwamen, riep Betsie opeens: „Kijk
eens, champignons." Ze plukte er eenige
en bracht ze aan oom. Die zei onmid
dellijk, dat het werkelijk echte weide
champignons waren (fig. 4) en natuur
lijk plukten we toen wat we maar vin
den konden. Oom weet gelukkig van
zulke dingen heel wat af, anders had ik
er niet van durven eten. Maar ze smaak
V 9.V
Ga*»a.kk*.lj'k
te wevwiut't»
cH»h.p,'gt»tn>
ten wat lekker. Oom gaf me echter den
goeden raad nooit zelf champignons te
zoeken zonder eerst een goed boek er
over te raadplegen. Er zijn heel gevaar
lijke soorten (fig. 5), die vooral als ze
E-cfiae. CiUm.
/^icjhou
Ge.nvalcfce.tijk te
kVioIzwar»»
vetg.fwg).
jong zijn, veel op champignons lijken.
Als ik er belang in stelde, moest lk voor
mijn verjaardag in September „Het Pad
destoelenboekje" van C. Cool en v. d. Lek
vragen. Natuurlijk ben ik dat vast van
plan.
Maar nu houd ik met mijn praatje op.
Ik schaam me een beetje, dat ik zoo
weinig belangrijks gevonden heb, maar ik
heb heusch mijn best gedaan.
Hartelijke groeten,
jullie Tilly.
173. Toen opeens, ach lieve hemel,
Uit eeh goed verscholen kuil
De twee negers voorwaarts sprongen.
Onder akelig gehuil.
En eer men zich kon bezinnen,
Grepen zij Oom Job en Jol
En de Janmaats en het boefje
Gingen ijlings op den hol.
174. Weg was nu de hoop van Tante.
Weg de hoop van Oome Job
En de nikkers voerden beiden
Naar een hoogen heuvel-top.
„Ach. het leven," zuchte Tante,
„Maakt mij droef en zwaar te moe,
't Wil mij maar niet medeloopen,
Wat of ik ook tob of doe!"
175. 't Maantje kwam en Job en Jollie,
Werden op een steen gezet
En de Nikkers lachten grijnzend,
„Och, och, och! Wat zijn ze vet!"
Heel den nacht moesten zij beiden
Daar nu zitten in de kou
En zij weenden heete tranen
Van bedroefdheid en berouw.
Hiervoor heb je noodig 9 stukjes kar
ton, zooals ik ze hieronder voor jullie
heb geteekend. Langs iedere zijde dezer
negen kartonnetjes staan cijfers en wel
tegenover elkaar twee roode en twee
zwarte.
Jullie kunnen dat met inkt heel ge
makkelijk fabriceereh,, maar hier in de
krant gaat dat niet zoo eenvoudig. Daar
om heb ik de zwarte cijfers dik en de
rooie dun geteekend.
Wanneer je dus deze kartonnetjes van
l
Ol <0
-
N
2
i
2
C
jd m
m
A
7
i
S
C
4-
N
5
3
blanco visitekaartjes of zooiets nageknipt
hebt, zet je de cijfers er met roode en
zwarte inkt precies zoo op, zooals ik op
mijn teekening heb aangegeven. Dus
goed begrepen: de dik-geteekende cijfers
worden zwart, de dunne rood
Wat moet je er nu mee uitvoeren?
Da's het volgende:
Gevraagd wordt de 9 kartonnetjes in
een zeilde vierkant te plaatsen als ik het
hier gedaan heb, dus drie bij drie, maar
de volgorde en de richting moet zoo
zijn, dat de zwarte cijfers in verticale
loodrechte richting liggen en de roode
cijfers dus in horizontale richting (wa
terpas)
Een tweede eisch is echter dat de som
der zwarte cijfers drie aan drie naast
elkaar liggend steeds 13 bedraagt in
verticale lijn en de som der roode cijfers
drie aan drie in horizontale lijn eveneens
13 is.
Je hoeft niet te prakkezeeren over
verschillende oplossingen, want er is
maar één oplossing mogelijk.
Er zitten natuurlijk verscheidene bij de
hande puzzle-oplossers onder mijn lezers,
maar aan deze Engelsche puzzle zullen
ze toch de handen vol hebben.
Binnen welken tijd kan een goed chauf
feur, tuffend met een vaart van gemid
deld veertig kilometer per uur, een be
zoek brengen aan Frankrijk, Denemarken,
Napels, Engeland, Rome, Turkije, Groot-
Zwitserland, Oostenrijk en Amerika?
De uitvinder der zoogenaamde buik
spreekkunst was een tooneelspeler, met
name Karei Comte. Zijn eerste proef gaf
hij in het jaar 1807 en deze gelukte met
succes.
Toen hij namelijk eens van Lyon naar
Grenoble reisde in een postwagen, was
hij in gezelschap van den Parijschen
politie-commissaris Frans Bessara en
diens echtgenoote.
Wijl Bessara al zijn geld op dezen
raehtelijken tocht bij zich droeg en de
wegen tamelijk onveilig waren, verkeerde
hij in de grootste -org.
Plotseling scheen de ongerustheid van
den Commissaris gerechtvaardigd, toen
zij een eenzamen hollen weg doorreden.
Dreigende stemmen, die „halt"! ge
boden, weerklonken in den stillen nacht.
Hierop ging Comte met benauwd ge
zicht uit het raampje kijken en opnieuw
hoorde men schreeuwen: „Geef zender
weerstand uw geld en er zal u geen kwaad
overkomen."
Daarop trok Comte het hoofd terug en
wendde zich tot den doodsbleeken Com
missaris met de woorden: „Elk verzet is
nutteloos, Bessara, laten wij ons leven
trachten te redden."
Sidderend volgde deze het voorbeeld
van Comte en haalde onder het uitbre
ken van dikke zweetdruppels zijn zware
beurs te voorschijn. Comte reikte ze met
de zijne schijnbaar bulten over. Daarop
hoorde men ruw geschreeuw en spottend
gelach ende wagen rolde verder.
Reeds in de eerste de beste herberg
overhandigde Comte de beurs aan den
sprakeloozen Bessara en verklaarde hem
op zegevierenden toon zijn kunststuk.
Vóór den aanvang der reis had Comte
alles met den Koetsier besproken.
Wie er lachte, Bessara niet.
<3
A
l
4
10
UR lo
3
2
S
5
Ül
N 4
Lu
5
7
1
9
*r
t- o!
N5 éi
N
2
AuopuoA82 ooz 300 jail pcq ai/A
'730PJ0A USpjBB/AJOOA 3PI3JS33 3p UBB
TBBUiaiaaq nu innSji ap ;cp 'qaq pureip
-a3 ua pSaiaS 99Z nu saf;auuo;.iB3i ua3
-au ap 3g IBP uaiz af inz riifi^aq paoS
suaa Sutuasiaa; apuBB;sjapuo af srv
3HDSTJONa N33 NVA onissouo
•(ojuaA ua puouqaH
uaqossn;) B^gjaiuv jbbu a;;ojs ua; ua
UsBjtrau, ua ;sjoh uaqcss.qj i;!i,n.'0isoo
jbbu (;qoij;sBBjM uaAoq) puBiJas;t*z
;oojq jbbu '(asiftpuazn ua 3ruq;soo
uaqossn;) aRstrnx jbbu '(fautuiog ;psz
uba ua;soo ua;) auion jbbu (uagiaq^sag
uaAoq) puBtaSua .ibbu '(ua;oqosutM Rq)
sjadBN jbbu ubp '(uaioiqoois uba ;jnnq
ap uj) uasjjuuiauaa jbbu (3(ftAuapjBji
hq) 3{Rj3iubja jbbu ;pRj aRzsjoia uaAoq
;qonqa3) pueijapan uba ;m ;bb3 Rh
•jnn 3i;uta;; ua jajA uauuia