MZE EUQD DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL door g. d. hoogendoorn :ccc*»:ccc*: EEN WERELDREIS BUIKSPREKEN BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE DE HEKS EN DE ZONNEFEE DE B.L.N.S. Een Engelsche puzzle te of if s ■tr s r s xt- 8 a ■*r 7 Ar aazzaa siaaaaaaaM :omssoidO ..,-j Overname uit deze run riek zonder schriftelijke toestemming verboden. Russisch volkssprookje. In een ver Tsarenrijk regeerde eens een Tsaar met zijn Tsarina. Ze hadden een zoon, die van zijn geboorte af stom was. De tsarenzoon was twaalf jaar oud ge- Worden, en op een dag ging hij, zooals lederen morgen zijn gewoonte was, naar den paardenstal, naar zijn lievelings knecht. Deze knecht vertelde den tsa renzoon de prachtigste sprookjes, en vandaag wilde hij ook weer de een of andere mooie geschiedenis hooren van dappere prinsen, gevangen prinsessen of vreeselijke, vuurspuwende draken. Maar dezen keer kreeg hij heel iets anders te hooren! De paardenkneent kon name lijk ook een beetje de toekomst voor spellen! „Lieve tsarenzoon," zei de knecht, .duister eens goed wat ik je zeggen zal! Binnen heel korten tijd zullen je ouders een dochtertje -krijgen, jouw zuster. Ze zal opgroeien tot een verschrikkelijke heks ze zal haar vader en moeder verslinden en al hun onderdanen ver delgen. Niemand kan dat natuurlijk van te voren weten, maar jij bent nu ge waarschuwd! Maar je mag niemand an ders waarschuwen, want het zou tóch niets helpen en zelf zou je dan óók niet meer kunnen ontkomen! Je moet alleen maar naar je vader gaan en hem vra gen om het beste paard in den stal. Zeg, dat je wilt uitrijden en draaf dan weg, zoo ver je kunt. Dat is de eenige manier om al die rampen te ontgaan." De tsarenzoon schrok erg en liep zoo vlug hij maar kon naar zijn vader en voor de eerste maal sindszijn geboorte kon hij spreken. De tsaar was daarover zóó gelukkig, dat hij heelemaal vergat te vragen, waarvoor zijn zoon dat paard noodig had; hij gaf dadelijk bevel het allerbeste rijdier uit zijn stallen voor zijn zoon te zadelen. De tsarenzoon nam afscheid van zijn ouders eh van den trouwen knecht, besteeg het edele dier en galoppeerde weg. Heel lang reed hij voort. Hij kwam door streken die hij nooit gezien had, door bloeiende dalen en langs steile ber gen; hij moest door beken waden en voorzichtig stapvoets voortrijden over rotsige, oneffen paden. Eindelijk kwam hij aan een klein huisje: voor de deur zaten twee oude vrouwen te naaien, en daar ze er heel vriendelijk uitzagen én de tsarenzoon eigenlijk niet goed wist, een man, die bezig was bergen en rotsen omver te smijten. waarheen te gaan, vroeg hij haar, of hij misschien een poosje bij haar mocht blijven. Maar de oude vrouwen zeiden: „Lieve tsarenzoon, we zouden je graag opne men, maar veel zou je dat toch niet helpen. We hebben niet lang meer te leven. Kijk, wanneer we dit doosje vol naalden hebben opgebruikt en dit kistje vol klossen hebben leeggenaaid, komt dadelijk de dood en neemt ons mee!" Dat speet den tsarenzoon erg; hij hield niet langer aan, gaf zijn paard de sporen en reed verder. Weer reed hij een heele poos. Toen belandde hij bij een man, die jonge boo- men aan 't uittrekken was, en hij vroeg hem, of hij hem misschien voor een tijdje bij zich wilde nemen. „Heel graag zou ik je willen opnemen, lieve tsarenzoon, maar ik heb niet lang meer te leven. Kijk, als ik al deze eiken met wortel en al heb uitgetrokken, dan komt ook dadelijk de dood me halen." De tsarenzoon vond dat heel naar. en wist niets meer te zeggen; hij tikte zijn paprd met het korte rijzweepje op den nek en draafde weg. Daarna kwam hij terecht bij een man, die bezig was, bergen en rotsen omver te smijten. Weer vroeg hij hem vrien delijk, of hi) eenigen tijd bij hem zou mogen blijven. Maar de man antwoord de: „Ik zou je graag bij me willen hou den, lieve tsarenzoon, maar mijn dagen zijn geteld. Kijk, ik ben aangesteld om bergen ondersteboven te gooien. Zoodra lk met dien laatsten daarginds klaar ben, komt de dood me halen." De tsarenzoon schreide bittere tranen en galoppeerde weg. Heel, heel lang reed hij voort, zonder Iemand te vinden, die hem een onder dak kon aanbieden, 's Nachts sliep hij maar onder den blooten hemel en hij stilde zijn honger en dorst maar zoo'n beetje met de roode en zwarte bosch bessen, die hier en daar in overvloed groeiden, en met een dronk water uit de huppelende beekjes, die tussclien en over de rotsen en steenen voortdartel- den. Ten langen leste kwam hij aan in het rijk van de Zonnefee. Ze nam hem lief derijk op, gaf hem te eten en te drin ken en hield hem bij zich als haar eigen zoon. Hij mocht in het prachtige gouden paleis wonen en naar hartelust rond dwalen door de heerlijke parken, waar bloemen groeiden in de zeven kleuren van den regenboog en waar de dauw druppels dadelijk veranderden in echte diamanten, zoodra een straal van de zon hen had aangeraakt. Ze vielen dan nooit meer op den grond om uiteen te spat ten en te verdwijnen, maar werden on middellijk vast en hard, zoodat ze kon den worden afgeplukt en meteen als sie raad gedragen. De tsarenzoon leidde een heerlijk le ven. Maar op den duur scheen het hem toch niet te bevredigen, hij werd on rustig en verlangde vreeselijk te weten, hoe alles bij hem thuis toch wel gegaan zou zijn. Op een dag beklom hij een heel, heel hoogen berg, vanwaar hij bijna alle landen van dé wereld kon overzien. Hij keerde zich naar de richting, waarin zijns vaders paleis moest liggen, be schutte de oogen met de hand en keek scherp uit. En daar zag hij, dat alles verwoest en verbrand en met den grond gelijk gemaakt was! Van het trotsche paleis was niets meer overgebleven, dan een paar armzalige puinhoopen, en de heerlijke bosschen en landerijen, die het omgaven, waren veranderd in een troos- telooze woestenij, waaruit zwartgebla kerde staken van verbrande boomen kaal en treurig omhoog staken. De tsarenzoon snikte en schreide van verdriet, toen hij zag, hoe spoedig reeds de droevige voorspelling van den ouden paardenknecht in vervulling was gegaan. Hij zei er niets van tegen de Zonnefee, maar hij werd hoe langer hoe stiller en gedrukter, en bij elke gelegenheid be klom hij den berg weer en keek uit, want hoeveel verdriet het gezicht van al die verwoestingen hem ook deed, toch moest hij er telkens weer naar gaan kij ken. Toen hij weer van den berg af kwam en geschreid had, vroeg de Zon nefee hem, toen hij thuiskwam: „Lieve tsarenzoon, je hebt roodbeschreide oogen, hoe komt dat?" „Dat komt van den wind," antwoord de hij, „die heeft me recht in de oogen geblazen." Den volgenden keer ging 't weer pre cies 't zelfde. Toen verbood de Zonnefee den wind, te waaien. Maar ook den der den keer kwam de tsarenzoon met rood beschreide oogen thuis. Nu hielp 't hem niets meer; hij moest alles precies ver tellen. En meteen begon hij de Zonnefee te smeeken, dat ze hem toch zou laten terugkeeren naar zijn vaderland. Ze wilde hem eerst niet laten vertrek ken, maar hij hield niet op. Ten langen leste wist hij haar toch te overreden; ze liet hem heengaan naar zijn vaderland en gaf hem een borsteltje, een kammetje en twee tooverappels mee op reis. Hoe oud iemand ook was, wanneer hij van de tooverappels at, werd hij dadelijk weer jong. De tsarenzoon draafde op zijn trouw paard denzelfden weg terug, dien hij vroeger gekomen was. Na een langen rit kwam hij bij den man, die bergen om moest gooien. Hij had nog maar één enkelen berg over; hij keek erg bedrukt en treuzelde zooveel mogelijk, maar hij wist wel, dat het hem toch niet helpen zou, want als die laatste berg dan toch eindelijk omgekanteld was, zou de dood dadelijk komen en hem onverbiddelijk met zich meenemen. De tsarenzoon nam zijn kammetje en wierp het op den grond; daar verrezen plotseling rondom een heeleboel hooge bergen op den grond, onafzienbare kete nen, die bijna tot aan den hemel reik ten, altijd meer en altijd hoogerDe man was dolblij zooals best te begrijpen was en ging met nieuwen moed en zin gend aan 't werk. De tsarenzoon was erg in zijn schik, dat hij hem zoo goed had kunnen hel pen en reed nu verder, tot hij bij den man kwam, die de boomen, met wortel en al uit den grond trok. Die had van al zijn bosschen nog maar drie eiken over gehouden, en wanneer hij daarmee klaar was, zou 't met hem gedaan zijn en zou de dood hem komen weghalen. Vlug gooide de tsarenzoon nu zijn borsteltje op den grond. Waarheen het oog ook reikte verhieven zich opeens dichte eikenbosschen met forsche. stam men en groene kruinen, die zongen en ruischten in den wind; de eene boom was al forscher en krachtiger dan de andere. Ook deze man was buiten zich zelf van blijdschap, toen hij onverwacht zijn leven, dat hij bijna ten einde waan de, zag verlengd met zoo'n onafzienbaren werktijd! Hij bedankte den tsarenzoon wel duizendmaal, en ging dadelijk, on der 't fluiten van een lustig deuntje, ijve rig aan den slag om de fiere eiken één voor één te ontwortelen wat tot zijn groote vreugde heelemaal zoo vlug niet opschoot als vroeger! Na-nogmaals een flink stuk te paard te hebben afgelegd, kwam de tsaren zoon weer bij de. twee oude vrouwen, die voor haar deur hadden zitten naaien, toen hij daar den vorigen keer voorbij was komen rijden. Hij zag, dat ze allebei met haar laatste naald en haar laatste draadje naaiden, en dat hij dus nog maar juist op tijd kwam! Hij gaf haar zijn twee tooverappels om er ieder één van op te eten. Dat deden ze graag en da delijk veranderden ze in twee frissche jonge meisjes, die hun heele leven nog vóór zich had:!en Uit dankbaarheid gaven ze hem een klein zijden doekje; wanneer iemand met dat doekje wuifde, ontstond er dadelijk achter hem een groot meer. Zoo kwam de tsarenzoon eindelijk in zijn vaderland aan; zijn zuster kwam hem tegemoet en deed verbazend lief en vriendelijk tegen hem, zoodat hij wer kelijk begon te gelooven, dat hij zich vergist moest hebben. „Lieve broeder," zei ze, „ga met me mee naar ons ou derlijk huis, dat ik weer heb laten op bouwen; ongelukkig hadden de vijanden het verwoest en verbrand, en ook onze ouders zijn in dien vreeselijken oorlog omgekomen; maar ik heb nu alles laten herstellen zoo goed ik kon. Ga maar zoo lang in de groote zaal zitten en speel wat op de harp; ik zal intusschen gaan zorgen, dat je een goed avondmaal krijgt." De tsarenzoon ging in de zaal zitten bij een der groote vensters, nam de harp van den muur en begon te spelen. Nau welijks had hij de snaren aangeraakt, of uit een holletje bij zijn voeten kwam een grijs muisje geglipt, dat met een men- schelijke stem zei: „Vlucht, tsarenzoon, red je zelf, nu het nog tijd is! Je zuster is haar tanden gaan scherpen!" De tsarenzoon sprong verschrikt op, zoodat de harp omviel, stormde naar buiten, sprong op zijn paard en rende weg. Het muisje liep over de snaren heen en weer, zoodat ze klonken en de heks niet merkte, dat haar broer ont vlucht was. Ze dacht, dat hij daar nog altijd in de zaal zat te spelen, zon der iets te vermoeden. Eindelijk had ze haar tanden scherp genoeg gemaakt; ze 'stormde de zaal binnen, en zag, dat er daar geen leven de ziel meer te vinden was; alleen een muisje glipte juist in zijn holletje. Toen knarsetandde de heks van woede en begon dadelijk haar broeder na te zetten. De tsarenzoon, die al een aardig eindje weggereden was, hoorde opeens een ver schrikkelijk leven achter zich, en zag, .het rijk van de Zonnefee. toen hij omkeek, zijn zuster, de heks, die in volle vaart achter hem aan kwam. Hij schrok erg en wist in 't eerst wer kelijk zoo gauw niet, wat hij nu in 's he melsnaam zou moeten beginnen! Het was nu bepaald met hem gedaan, meen de hij, en hij zou wel verslonden wor den, evenals zijn ouders en de paarden knecht en alle andere onderdanen van het vroeger zoo gelukkige land! Maar daar dacht hij opeens aan het zijden tooverdoekje, dat de twee oude vrouwen, die hij weer jong gemaakt had, hem uit dankbaarheid hadden gegeven! Vlug trok hij het uit zijn gordel, wuifde er mee over zijn schouderen daar lag achter hem een groot, breed meer, dat zelfs een vlug zeilschip zoo maar niet in een ommezientje zou kunnen oversteken Maar de heks was voor geen klein ge ruchtje vervaard en ze sprong er dade lijk in en begon te zwemmen. Eer ze den anderen oever bereikt had, was de tsa renzoon haar echter een aardig eindje vooruit! Doch ze gaf den moed niet op en begon hem met verdubbelde vaart na te jagen. Ze was hem al heel dicht op de hie len, toen de man, die boomen aan 't uittrekken was .bemerkte, hoe de tsa renzoon vluchtte voor de heks. Dat was een mooie gelegenheid om zijn dank baarheid te toonenl Zoo gauw hij kon, rukte hij een heeleboel eiken uit, zon der er aan te denken, dat hij door dien ijver zijn leven natuurlijk weer een beet je verkortte, en al die groote zware stammen gooide hij op een reusachtigen hoop midden op den weg. De heks kon zoo gauw niet verder! Ze begon aan het hout te knagen en te bijten, en met veel moeite knaagde ze zich eindelijk door den stapel heen. Maar de tsarenzoon was toen alweer een heel stuk verder ge draafd op zijn trouw paard! De heks werd niet moe, maar wèl hoe langer hoe boozer, en ze rende nog eens zoo hard achter haar broer aan als in 't begin! Het scheelde werkelijk niet veel meer of ze had hem ingehaald. Toen de tsarenzoon in 't gezicht kwam van den man, die de bergen omgooide, begreep die dadelijk wat er aan de hand was, en wilde bewijzen, dat hij niet ondankbaar was. Hij pakte den allerhoogsten berg beet, dien hij bij zijn voorraad had, en kantelde hem met één stoot midden in den weg; en toen zette hij er nog een anderen bovenop. Terwijl de heks over den berg klauterde en krabbelde, had de tsarenzoon al weer een heel eind op haar gewonnen. Maar de heks was dan toch eindelijk over den berg heen en had haar broer weer bijna: ingehaald. Ze was al heel dichtbij en risp triomfantelijk: „Dit- 9 saiix verhieven zich opeens dichte eiken- hosschen. maal zul je me toch niet ontkomen!" En ze zat hem al dichter en dichter op de hielen Daar kreeg de tsarenzoon het hooge gouden paleis van de Zonnefee in 't ge zicht en riep uit alle macht: „Zon, lieve zon, doe je venstertje open!" De Zonnefee opende haar venster en de tsarenzoon sprong er met zijn paard doorheen, terwijl het gouden luik dade lijk weer achter hem dichtsloeg. De heks bleef buiten staan en begon te roepen en te dwingen, dat haar broer aan haar moest worden uitgeleverd. Maar de Zon nefee deed of ze niets hoorde, en dacht er natuurlijk niet aan, den tsarenzoon uit te leveren. Toen zei de heks: „Laat de tsarenzoon zich dan met mij wegen, wie het zwaarst is; ben ik dat, dan verslind ik hem, maar weegt hij meer, dan mag hij me doodslaan!" Het leek wel, of de heks nooit weg zou gaan, eer ze haar zin kreeg, zoodat de tsarenzoon dan in vredesnaam maar toegaf en naar buiten kwam en met zijn zuster naar de weegplank stapte. Eerst klom hij er zelf op, en toen kroop de heks met een triomfantelijke grijns op de smalle plank. Nauwelijks had ze er een voet opgezet, of de tsa renzoon vloog met zoo'n geweld omhoog, dat hij regelrecht naar den hemel vloog en door het gouden torenraam van de Zonnefee naar binnen kwam. Daar kon niemand hem achterhalen of kwaad doen. De booze heks had het nakijken; ze moest beneden en buiten blijven en wist eindelijk niets beters te doen, dan naar haar eigen land! terug te keeren. De tsarenzoon bleef zijn leven lang in het gouden zonnepaleis wonen, en verlangde nooit meer naar zijn ouderlijk huis te rug te keeren. En ik kan hem geen on gelijk geven! PIERROT. BESTE MEDELEDEN. Jullie zult wel denken, dat ik lang ge wacht heb met mijn brief. Maar in de vacantie vergeet je den tijd. Bovendien vond ik de groote stad met haar mooie winkels en vele oude gebouwen zoo in teressant dat ik de eerste dagen toen het weer niet al te best was, haast el- ken dag met tante en oom en Betsie mijn nichtje de stad in ging. Maar den vorigen Dinsdag werd het weer zooveel beter, dat we eens een fietstocht in den omtrek konden maken. Onze eerste gang was naar Rijnauwen. Dat is een prachtige buitenplaats, die op t oogenblik door de gemeente is aan gekocht behalve het kasteel. Er is ook een theehuis, waar je een aardig uit zicht hebt. We fietsten den grooten breeden weg langs het kasteel, tot we voor een groote poort kwamen, waar we onder doorgingen, maar moesten af stappen. Ik vond dat gek, maar Betsie meende, dat het was om den kasteelbe woners de noodige rust te verzekeren en onnoodig gevlieg te vermijden. Over een brug met mooi uitzicht gingen we toen over den Krommen Rijn met zijn vele bochten en leuke hooge brugjes. Later maakten we een wandeling langs de zelfde rivier en moesten dan telkens zoo'n hoog brugje overklimmen. Een paar merkwaardige dingen vonden we onderweg. Eerst een beukeblad met gekke kegelvormige uitsteeksels (fig. 1). Van oom hoorde ik, dat ze veroorzaakt worden door de larve van de beukengal- mug. Later komt daar een gewoon mugje uit, dat geen menschen steekt, maar weer een steek geeft in een beukenblad en daar een eitje in legt. Ook op eiken vonden we gallen b.v. de ■~3Wone galappeltjes (fig. 2) en gallen, die wel groote bloemen leken (fig. 3). We brachten ze zooveel mogelijk thuis en toen we hoorden, dat er galwespen uit moes ten komen, wou Betsie probeeren ze te bewaren om te zien wat voor dieren er L knojjpe.»,). uit zouden komen. Oom zei dat dit wel wel mogelijk was als ze op vochtige aar de gelegd werden. Hij meende, dat het wel degelijk mogelijk was de dieren te zien te krijgen, als we maar geduld had den tot 't volgend voorjaar. De gallen moesten dan onder een glazen klok ge legd worden tegen 't uitdrogen. Op onze wandeling langs den Krom men Rijn zagen we niet veel nieuws. Soms waren de brugjes wel een beetje griezelig om over te loopen, vooral als ze vermolmd waren. Toen we in een groote wei kwamen, riep Betsie opeens: „Kijk eens, champignons." Ze plukte er eenige en bracht ze aan oom. Die zei onmid dellijk, dat het werkelijk echte weide champignons waren (fig. 4) en natuur lijk plukten we toen wat we maar vin den konden. Oom weet gelukkig van zulke dingen heel wat af, anders had ik er niet van durven eten. Maar ze smaak V 9.V Ga*»a.kk*.lj'k te wevwiut't» cH»h.p,'gt»tn> ten wat lekker. Oom gaf me echter den goeden raad nooit zelf champignons te zoeken zonder eerst een goed boek er over te raadplegen. Er zijn heel gevaar lijke soorten (fig. 5), die vooral als ze E-cfiae. CiUm. /^icjhou Ge.nvalcfce.tijk te kVioIzwar»» vetg.fwg). jong zijn, veel op champignons lijken. Als ik er belang in stelde, moest lk voor mijn verjaardag in September „Het Pad destoelenboekje" van C. Cool en v. d. Lek vragen. Natuurlijk ben ik dat vast van plan. Maar nu houd ik met mijn praatje op. Ik schaam me een beetje, dat ik zoo weinig belangrijks gevonden heb, maar ik heb heusch mijn best gedaan. Hartelijke groeten, jullie Tilly. 173. Toen opeens, ach lieve hemel, Uit eeh goed verscholen kuil De twee negers voorwaarts sprongen. Onder akelig gehuil. En eer men zich kon bezinnen, Grepen zij Oom Job en Jol En de Janmaats en het boefje Gingen ijlings op den hol. 174. Weg was nu de hoop van Tante. Weg de hoop van Oome Job En de nikkers voerden beiden Naar een hoogen heuvel-top. „Ach. het leven," zuchte Tante, „Maakt mij droef en zwaar te moe, 't Wil mij maar niet medeloopen, Wat of ik ook tob of doe!" 175. 't Maantje kwam en Job en Jollie, Werden op een steen gezet En de Nikkers lachten grijnzend, „Och, och, och! Wat zijn ze vet!" Heel den nacht moesten zij beiden Daar nu zitten in de kou En zij weenden heete tranen Van bedroefdheid en berouw. Hiervoor heb je noodig 9 stukjes kar ton, zooals ik ze hieronder voor jullie heb geteekend. Langs iedere zijde dezer negen kartonnetjes staan cijfers en wel tegenover elkaar twee roode en twee zwarte. Jullie kunnen dat met inkt heel ge makkelijk fabriceereh,, maar hier in de krant gaat dat niet zoo eenvoudig. Daar om heb ik de zwarte cijfers dik en de rooie dun geteekend. Wanneer je dus deze kartonnetjes van l Ol <0 - N 2 i 2 C jd m m A 7 i S C 4- N 5 3 blanco visitekaartjes of zooiets nageknipt hebt, zet je de cijfers er met roode en zwarte inkt precies zoo op, zooals ik op mijn teekening heb aangegeven. Dus goed begrepen: de dik-geteekende cijfers worden zwart, de dunne rood Wat moet je er nu mee uitvoeren? Da's het volgende: Gevraagd wordt de 9 kartonnetjes in een zeilde vierkant te plaatsen als ik het hier gedaan heb, dus drie bij drie, maar de volgorde en de richting moet zoo zijn, dat de zwarte cijfers in verticale loodrechte richting liggen en de roode cijfers dus in horizontale richting (wa terpas) Een tweede eisch is echter dat de som der zwarte cijfers drie aan drie naast elkaar liggend steeds 13 bedraagt in verticale lijn en de som der roode cijfers drie aan drie in horizontale lijn eveneens 13 is. Je hoeft niet te prakkezeeren over verschillende oplossingen, want er is maar één oplossing mogelijk. Er zitten natuurlijk verscheidene bij de hande puzzle-oplossers onder mijn lezers, maar aan deze Engelsche puzzle zullen ze toch de handen vol hebben. Binnen welken tijd kan een goed chauf feur, tuffend met een vaart van gemid deld veertig kilometer per uur, een be zoek brengen aan Frankrijk, Denemarken, Napels, Engeland, Rome, Turkije, Groot- Zwitserland, Oostenrijk en Amerika? De uitvinder der zoogenaamde buik spreekkunst was een tooneelspeler, met name Karei Comte. Zijn eerste proef gaf hij in het jaar 1807 en deze gelukte met succes. Toen hij namelijk eens van Lyon naar Grenoble reisde in een postwagen, was hij in gezelschap van den Parijschen politie-commissaris Frans Bessara en diens echtgenoote. Wijl Bessara al zijn geld op dezen raehtelijken tocht bij zich droeg en de wegen tamelijk onveilig waren, verkeerde hij in de grootste -org. Plotseling scheen de ongerustheid van den Commissaris gerechtvaardigd, toen zij een eenzamen hollen weg doorreden. Dreigende stemmen, die „halt"! ge boden, weerklonken in den stillen nacht. Hierop ging Comte met benauwd ge zicht uit het raampje kijken en opnieuw hoorde men schreeuwen: „Geef zender weerstand uw geld en er zal u geen kwaad overkomen." Daarop trok Comte het hoofd terug en wendde zich tot den doodsbleeken Com missaris met de woorden: „Elk verzet is nutteloos, Bessara, laten wij ons leven trachten te redden." Sidderend volgde deze het voorbeeld van Comte en haalde onder het uitbre ken van dikke zweetdruppels zijn zware beurs te voorschijn. Comte reikte ze met de zijne schijnbaar bulten over. Daarop hoorde men ruw geschreeuw en spottend gelach ende wagen rolde verder. Reeds in de eerste de beste herberg overhandigde Comte de beurs aan den sprakeloozen Bessara en verklaarde hem op zegevierenden toon zijn kunststuk. Vóór den aanvang der reis had Comte alles met den Koetsier besproken. Wie er lachte, Bessara niet. <3 A l 4 10 UR lo 3 2 S 5 Ül N 4 Lu 5 7 1 9 *r t- o! N5 éi N 2 AuopuoA82 ooz 300 jail pcq ai/A '730PJ0A USpjBB/AJOOA 3PI3JS33 3p UBB TBBUiaiaaq nu innSji ap ;cp 'qaq pureip -a3 ua pSaiaS 99Z nu saf;auuo;.iB3i ua3 -au ap 3g IBP uaiz af inz riifi^aq paoS suaa Sutuasiaa; apuBB;sjapuo af srv 3HDSTJONa N33 NVA onissouo •(ojuaA ua puouqaH uaqossn;) B^gjaiuv jbbu a;;ojs ua; ua UsBjtrau, ua ;sjoh uaqcss.qj i;!i,n.'0isoo jbbu (;qoij;sBBjM uaAoq) puBiJas;t*z ;oojq jbbu '(asiftpuazn ua 3ruq;soo uaqossn;) aRstrnx jbbu '(fautuiog ;psz uba ua;soo ua;) auion jbbu (uagiaq^sag uaAoq) puBtaSua .ibbu '(ua;oqosutM Rq) sjadBN jbbu ubp '(uaioiqoois uba ;jnnq ap uj) uasjjuuiauaa jbbu (3(ftAuapjBji hq) 3{Rj3iubja jbbu ;pRj aRzsjoia uaAoq ;qonqa3) pueijapan uba ;m ;bb3 Rh •jnn 3i;uta;; ua jajA uauuia

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 15