Binnenlandsch Nieuws
Wat men van de Troonrede zegi
's Lands begrooting voor het
komende jaar
DERDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT WOENSDAG 19 SEPTEMBER 1928
BLADZIJDE 2
Beschouwingen in de pers
De millioenen-nota is verschenen
Het perspectief van Nederlands financiën
Gewone dienst 593 V2 millioen; een voordeelig saldo van 8 millioen
Kapitaaldienst ruim 189 millioen. Een nadeeiig saldo van 145 millioen
Het perspectief van
Neerlands financiën
f 250.000 meer voor landbouw
Het onderwijs aan schippers
kinderen
Aan de Troonrede, welke H. M. de Ko
ningin gisteren bij de plechtige opening van
de zitting 1928/'29 der Staten-Generaal,
uitsprak, worden evenals vorige jaren, be
schouwingen in de pers gevyd, waarvan wij
hieronder het een en ander willen memo-
reeren.
Het „Handelsblad" noemt de nieuwe
Troonrede een nuchter Staatsstuk en zegt
er om. het volgende van:
Even nuchter als de schets van den toe
stand ten onzent en van het Rijk overzee,
ls de opsomming van de voornemens der
regeering voor dit laatste jaar der wetge
vende periode.
Daarbij zijn eenige zeer belangrijke plan
nen. De herziening der gemeentewet en van
de financieele verhouding tusschen rijk en
gemeenten, die een wettelijken vorm moeten
geven aan wat er zich in de laatste drie
kwart eeuw ten onzent heeft gewijzigd, ls
reeds lang urgent en wordt dat voortdurend
In sterker mate, nu hoe langer hoe meer
de belangen der gemeenten over elkaar
heengrijpen en de bemoeiing der lagere or
ganen met onderwerpen, die vroeger alleen
6et Rijk belang Inboezemden, ls gegroeid
voor een groot deel ten gevolge van
maatregelen door den wetgever.
Het zijn doornige en zeer samengestelde
vraagstukken, die zuiver oplossing vragen
en het klinkt dan ook niet zeer waarschijn
lijk, dat dergelijke hervormingen nog vóór
den zomei van 1929 hun beslag zullen krij
gen.
Dat wij heel wat in de Troonrede missen,
behoeft waarschijnlijk niet met zoovele
woorden te worden uiteen gezet. Dat geldt
minder nog de aankondiging van concrete
plannen dan wel de uiting van den wil van
de vlgeerende omstandigheden gebruik te
maken voor het geven van krachtige leiding
op allerlei gebied, wat voor parlementaire
regeeringen bijzondere moeilijkheden op
levert.
In dat opzicht klinkt deze troonrede even
als vorige wilsuitingen van dit intermezzo
ministerie ons te Laodiceesch. Zij is koud
noch warm.
Dat een dergelijke houding van een re
geering in een tijd als den onzen gevaarlijk
is, werd reeds tallooze malen betoogd, zy
helpt de voorwaarden scheppen voor daden
van eigen richting, zooals de ln aard en
wezen revolutionnaire pogingen, aan het
voortbestaan der met ons rechtsgevoel stry-
dlge tollen een einde te maken.
Het principieele gevaar daarvan onder
schat, zoo schynt het ons, de regeering. Ook
deze troonrede verraadt niet, dat zy het
zelfs maar beseft!
De „Maasbode" schrijft om.:
Heel veel meer dan eenige nietszeggende
algemeenheden en zelfs herhalingen van
reeds ln vorige jaren gesproken woorden
vindt men ln de Troonrede niet.
Het Kabinet zal 1929 wel halen; maar toch
dient te worden opgepast, dat ln den eind
spurt geen ongelukken gebeuren en als
gevolg daarvan wordt ook in dit troon-
praatje, want meer is deze rede niet, de
uiterste voorzichtigheid betracht.
De regeering beperkt zich tot het consta-
teeren van toestanden die ieder kent en
bindt zich in geen enkel opzicht, zoodat zij
vry biyft om naar omstandigheden iedere
richting uit te gaan.
Van een weloverwogen welvaartspolitiek is
nu evenmin als vroeger sprake. De Regee
ring schijnt er zelf mee verlegen.
Nadat in de sluitingsrede als het vior-
naamste tot stand gekomen werk was ver
meld de belastingverlaging, die aan de
volkswelvaart ten goede kwam, zegt nu de
Troonrede, dat de zware lasten, door de ver
schillende publieke lichamen op de bevol
king gelegd, eene duurzame verbetering be
lemmeren. Het bedrag, waarmede zoowel per-
soneele als inkomstenbelasting door het
Ruk verminderd werd, is er ln vele gevallen
door de gemeenten weer bovenop'gezet, zoo
dat er van feitehjke verlaging geen sprake
vwas. In hoeverre het in uitzicht gestelde
voorstel tot herziening van de financieele
verhouding tusschen Rijk en gemeenten
daarin wyziging zal brengen, dient te wor
den afgewacht. Het simpel constateeren van
het feit doet eenigszins hulpbehoevend aan.
Ten spyt van het beroep op de werkkracht
van de Kamers gedaan, om naast de aan-
hangige wetsontwerpen ook nog nieuwe af
te handelen, vreezen we dat van bedoeld
voorstel in dit korte zittingsjaar niet veel
zal komen. Wij mogen biy zijn, wanneer het
werk, dat nu by de Kamer is en waartoe be-
hooren de Ziektewet, de Drankwet, de ver
schillende justitieele ontwerpen, de Indische
staatsregeling en zoovele andere wetsvoor-
drachten, worden afgedaan.
Met de zinsnede, dat de regeering het be
treurt, dat de pogingen om tot internationale
vermindering van bewapening te geraken
niet sneller tot tastbare resultaten vermogen
te leiden, zal ieder ongetwijfeld instemmen.
Wie verfoeit er in ons land niet den oor
log? Maar of het Kellogg-pact, ten aanzien
waarvan ook een voorstel tot toetreding ln
voorbereiding is, ons sneller tot ontwapening
zal brengen, betwyfelen we, gehoord de rede
voeringen in de laatste dagen te Genève en
gezien de uitgebreide bewapening in de ver
schillende landen.
Onze conclusie is, dat het een troonrede is
zonder veel inhoud, waardoor de regeering
zich niet bloot geeft en waarover zy moeilijk
lastig kan worden gevallen.
De „Telegraaf"
duidend.
acht de Troonrede onbe-
Het staatsstuk, aldus schrijft het blad, dat
in de Ridderzaal werd voorgelezen, ls van een
zeldzame onbeduidendheid en doet door zijn
opvallend gemis aan inhoud ernstig afbreuk
aan den zin der plechtigheid, waarmede elk
jaar het parlement zijn zittingen aanvangt.
wy vermogen niet in te zien, waarom dit
jaar de troonrede moest worden vervormd,
eensdeels tot een marktbericht, waarin ver
heugende mededeelingen worden gedaan over
den stand van den fruitoogst, anderdeels tot
een reeks weinig interéssante mededeelingen
omtrent den stand der conjunctuur, waarover
het Centraal Bureau voor de Statistiek betere
overzichten pleegt te geven.
De ontwerpen van wet, die wel in het voor
uitzicht worden gesteld, vermogen niet de pu
blieke belangstelling te wekken. Slechts biykt
er uit, dat Justitie het hardst werkende de
partement is.
De onbeduidendheid der troonrede 1928
valt niet alleen te verklaren uit de personen
der regeerders van thans, zy is ook een ge
volg van het feit, dat nieuwe verkiezingen ln
aantocht zyn, hetgeen den ministers een „fin
de saisori'-gevoel bezorgt, al komen zy daar
door niet bepaald tot een ministerieelen uit
verkoop. Zetbazen staan steeds min of meer
apathisch ten opzichte der door hen beheerde
ondernemingen. Voor niet als zoodanig er
kende zetbazen der coalitie komt daar nog by
de moeiiykheid, dat zy zich door naderende
verkiezingen niet kunnen en mogen laten
verleiden tot het indienen van reclame-wets
ontwerpen.
Aan minister Kan zal ook ln het nieuwe
jaar de taak ten deel vallen dcor zyn uit
stapjes aan te toonen, dat het ambt van
minister van Binnenlandsche Zaken waar-
lyk geen sinecuur is. Nu de fruitteelt een
zoo aanzieniyk deel der regeeringsaandacht
in beslag nam, waren ook deze instructieve
ontspannlngsrelzen de eer eener vermelding
ln de troonrede waard geweest.
.De „Standaard" acht de toezegging van
een ontwerp tot herziening van de finan
cieele verhouding tusschen het Ryk en de
Gemeenten van veel belang.
wy mogen wel aannemen, dat dit ont
werp zeer spoedig bij de Staten-Generaal
zal worden ingediend. De nood van vele
gemeenten dringt tot deze herziening.
De vraag is echter, langs welken weg de
regeering dat uiterst moeiiyke probleem tot
oplossing wil brengen.
Wij willen wel zeggen, alleen zulke op
lossing te kunnen aanvaarden, die de auto
nomie der gemeenten niet verder in het ge
drang brengt.
Dit historisch goed der zelfstandigheid,
voor ons volk van groote waarde, staat by
ons in deze kwestie het hoogst.
Het blad hoopt, dat een weg tot hulp voor
vele benarde gemeenten zal worden gewe-
ze die de rechten def gemeenten geheel
intact laat.
Het „Centrum" schrijft:
De Troonrede is minder sober van In
houd, dan men onder de gegeven omstan
digheden had kunnen verwachten, en zy
kenmerkt zich door een optimistischen toon.
Zoowel wat den binnenlandschen toestand,
als wat de buitenlandsche betrekkingen
aangaat, laat zij een geluid hooren, dat van
goed vertrouwen in de toekomst biyk geeft.
Met name spreekt dat vertrouwen zich uit
inzake de hernieuwde besprekingen, die
met België worden, of zullen worden ge
voerd. En de actie tot internationale ver
mindering van bewapening en uitbanning
van den oorlog vindt wat wel niemand
bevreemden zal by onze regeering harte-
ïyke instemming en medewerking.
Voor 't overige wyst de Troonrede erop,
dat het huidig Kabinet ook dit laatste jaar
vóór de verkiezingen nog belangryke zaken
hoopt tot stand te brengen. Een geheel
ly'stje van wetsontwerpen en verre van
onbelangryke wordt opgesomd, en wan
neer ook slechts een (niet te gering) ge
deelte daarvan zyn weg naar het „Staats
blad" vindt, zal het nieuwe zittingsjaar
mettertijd een vruchtbaar jaar mogen hee-
ten. Moge het zoo zyn!
Typeerend voor het beleid van het Kabi
net is de korte passage omtrent den finan-
cieelen toestand, welke zooals de Troon
rede zegt „tot soberheid biyft manen,"
maar die, gelukkig, niet meer den somberen
klank heeft, welke in de Troonreden der
na-oorlogs-jaren zoo herhaaldelyk te be
luisteren viel.
De waarschuwing tot „soberheid", met
verwyzing naar nog altijd „zware lasten",
moge gegrond' zyn, wij staan er toch onge-
twyfeld merkbaar beter voor dan eenige
jaren geleden.
De „Volkskrant" vindt dat gedeelte van de
Troonrede, hetwelk maatregelen van wetge-
venden aard om het weidschere woord
hervormingen maar niet te bezigen aan
kondigt, betrekkeiyk kort.
Vermoedelijk zal het, wanneer reeds vroeg
in het voorjaar van 1929 de balans wordt
afgesloten, nog te lang biyken.
Met andere woorden, geen sterveling ge
looft, dat wat wordt aangekondigd het
Staatsblad zal halen, naast de reeds aanhan
gige wetsontwerpen, op welker afdoening de
koningin verklaarde prijs te stellen.
De tijd alléén reeds laat het niet toe.
En de eigenaardige verhouding tusschen
kabinet en Kamer is mede een belemmering
voor vruchtdragenden arbeid.
Wil er nog lets van het wetgevende werk
terecht komen, dan zal er zeer byzonder re-
ken'ng moeten worden gehouden met de tyd-
rekenkunde.
't Minst bevredigt wat over Nederlandsch-
ïndië wordt gezegd: alleen, dat de politieke
toestand, hoewel voortdurend waakzaamheid
vereischende, by dien van het vorige jaar
vergeleken verbeterd is.
Kon hier geen ander, warmer accent over
schieten?
Mocht niet iets worden verklaard, wat de
trouwe inheemsehe bevolking, de overgroote
meerderheid, voldoening gaf en het besef,
dat haar houding wordt gewaardeerd en die
waardeering haar natuuriyke vertolking
vond in meer bevoegdheid en grooter zelf
standigheid?
Waarom moet een Troonrede in deze soort
dingen zoo styf en strak, zoo formeel en
onaandoenlijk zijn, en waarom kan het hart
nu nooit eens een woord meespreken?
Het „Hulsgezin" schryft:
Meer dan de Troonrede, meer ook nog dan
ir« andere jaren, zullen ditmaal de alge-
meene beschouwingen by de Staatsbegroo-
ting van belang zyn.
Zeker, er worden we weten het en men
wordt nooit moede het ons te verzekeren
geen stembusovereenkomsten en -compromis
sen meer gesloten, iedere party gaat met
eigen program en met eigen vaandel den
stryd ln.
Maar in ons land kan men eenvoudig, als
er van de parlementaire werkzaamheden iets
terecht wil komen deze jaren hebben het
voldingend bewezen samenwerking niet
missen.
Men neemt wel kennis van de Troonrede,
omdat het zoo hoort en omdat ze er ls, maar
als ze er niet ware, zou het gemis niet ge
voeld worden: ieder ls reeds in gedachten
by het komende en ieder verlangt wyziging
van den bestaanden ongezonden toestand.
In dit licht bezien krijgen de algemeene
beschouwingen ditmaal een ongewone be-
teekenis.
Men kan zich, het ls waar, gedekt houden
en op z'n Talleyrand'sch woorden gebruiken
om zyn gedachten te verbergen, maar ln
een welgeordenden staat, voor wie den ernst
van den toestand beseffen, geeft zoo'n hou
ding geen pas.
De leiders der partijen zullen dus voor
den dag moeten komen met hun programs.
Het „Vaderland" wijst er op, dat men de
Troonrede dient te bekyken uit het oog
punt, dat ze is opgesteld door een Kabi
net, dat slechts aanbiy'ft als het levend
bewys, dat een ander ministerie op dit
oogenblik nog niet mogeiykis. En daarom
noemen wy deze Troonrede bescheiden: er
wordt met geen woord op gezinspeeld, dat
het intermezzo nu reeds 2% jaar duurt, en
nog minder op het feit, dat wat men zou
kunnen noemen de invitatie in de Regee.
ringsverklaring van 11 Maart 1926 aan de
politieke partijen oni de regeering over te
nemen, nog altyd niet ls aanvaard.
Wy bedoelen met die invitatie de volgen
de passage uit genoemde Regeeringsverkla-
ring: „Zoodra een parlementaire meerder
heid zich zal biyken gevormd te hebben, zal
het kabinet zyn portefeuilles ter beschik
king van Hare Majesteit stellen."
Toch ls de Troonrede niet onbelangrijk
en vooral niet, waar het gaat om wat in
het huidige stadium van de Nederlandsche
politiek het vraagstuk kan genoemd wor
den; onze lezer zal begrijpen, dat wy daar
mede onze verhouding tot Indië bedoelen.
Tegenover de alarmisten doet weldadig aan
de uitspraak, dat de toestand in ons over-
zeesch gebied, al vereischt die dan ook
voortdurende waakzaamheid, by verleden
Jaar vergeleken, verbeterd ls.
En ten slotte:
Gelukkig ontbrak de aanmaning, om alle
financieele lichtzinnigheden te vermyden,
niet: de belastingen zyn inderdaad nog te
zwaar, dan dat de economische toestand
zich duurzaam zou kunnen verbeteren. En
ook wordt tot onze vreugde in de economi
sche paragraaf, zy het indirect ontkend dat
protectie noodig is. Summa summarum, de
Troonrede is zeer geslaagd, omdat ze ruim
schoots gaf wat in de tegenwoordige poli
tieke omstandigheden mocht verwacht wor
den.
Het voeren van een kleurlooze politiek,
aldus om. „de TUd", is sedert Maart 1926
richtsnoer van staatsbeleid en in dit opzicht
heeft het Kabinet-de Geer de verwachtin
gen niet beschaamd. Integendeel, de thans
uitgesproken Troonrede ïykt en model voor
alle toekomstige regeerders, die meenei* dat
extra-parlementair gelyk is aan neutraal in
liberalen trant, een meening. welke door
ons niet wordt gedeeld, maar dat doet nu
niet terzake.
Hierna vervolgt het blad:
Ons even plaatsend op het zoogenaamd
neutrale standpunt, dat nu eenmaal door
de Regeering wordt ingenomen, moeten wy
toegeven, dat enkele leden van het Kabi
net, die in de afgeloopen twee jaren zich
niet onbetuigd hebben gelaten, een groote
activiteit beloven voor het komende parle
mentaire tijdperk, met name de Minister
van Financiën, die de hoop op een rege
ling van de financieele verhouding tusschen
Ryk en Gemeenten nog niet heeft prijsge
geven, alsmede de Minister van Justitie
die betrokken is by een aantal belangryke
onderwerpen, de Minister van Binnenland
sche Zaken en Landbouw, die tydens zyn
vele dienstreizen ook heel wat maatregelen
heeft laten voorbereiden, en last not least
de Minister van Arbeid, Handel en Nyver-
heid, die ruim de helft van de te verwach
ten wettelijke voorzieningen voor zyn re
kening schynt te hebben genomen.
De „Gelderlander" schryft:
Het is te hopen, dat de verkiezingen van
1929 ons een Kabinet schenken, dat meer
bevorderlyk is aan de gezonde politieke
verhoudingen in den lande; maar in af
wachting daarvan kunnen wij waardeeren,
wat het Kabinet De Geer ons bracht, ook
al betreuren wy het levendig, dat het in
zake onze handelspolitiek de realiteit der
dingen niet dan met woorden heeft er
kend. Het erkent ook nog in deze Troon
rede, de „kunstmatige belemmeringen in
het vrye ruilverkeer", maar het doet niets,
om de gevolgen daarvan van onze nijver
heid af te wenden.
„What Next?", vraagt „de Residentie
bode".
Deze uiteenzetting van den toestand moge
goed gemeend zyn en misschien nog niet
zoo slecht op de practyk kloppen, we kun
nen niet zeggen, dat de elndrekenlng er ln
slaagt, de belangstelling voor het extra
parlementaire Kabinet te verlevendigen. Eer
geeft ze de praesumptie, dat er in 1929 weer
eens wat anders moet komen. De Troonrede
geeft geen perspectief, er zit geen warmte
in. 't Wordt te saai en te duf ln de politiek.
What next? Het eerste jaar interesseert
weinig, wat krijgen we daarna?
Niet alleen wat den economischen toe
stand betreft, is de toekomst van belang,
maar ook, wat de politiek aangaat. Om het
belang dier toekomst lezen we haast over
deze Troonrede heen.
De a. r. „Rotterdammer":
De Troonrede, men zal het toestemmen,
zal geen feilen politieken stryd ontketenen.
Ondanks de goede bedoelingen moet ge
vreesd, dat weinig van het beloofde nog in
dit zittingsjaar tot stand zal komen.
Maar indien één of meer der toegezegde
belangryke wetsontwerpen het tot schrlfte-
ïyke of mondelinge behandeling in de Sta
ten-Generaal mochten brengen, dan is het
wel te verwachten, dat daarby de geesten
openbaar zullen worden. En zoo bezien kan
ook deze Troonrede, die er ls omdat ze er
wezen moest, meewerken tot verheldering
van den politieken toestand, tot herstel van
normale parlementaire verhoudingen, en
wat ons betreft tot bezielde en bezielende
actie om de Christelijke grondslagen van ons
volksleven te bewaren en voor de Christelyke
beginselen op staatkundig terrein ruim
baan te vragen.
De „Nederlander"::
Merkwaardig om den optimistischen toon
merkwaardig om de afbakening der hou
ding van de regeering ten aanzien harer be
moeiing met het economische leven merk
waardig om het nieuwe werk, dat by den
aanvang van het vierde jaar der parlemen
taire periode nog in uitzicht wordt gesteld.
Met groote belangstelling zal in onder
scheidenen kring worden opgemerkt hetgeen
ln de Troonrede wordt vermeld omtrent den
aard van de regeeringszorg voor het bedrijfs
leven. Van protectie, in engeren zin, wordt
niet gemeld (voor sommigen misschien een
teleurstelling). Echter wordt gesproken van
gunstige verschynselen by handel en nijver
heid „ondanks kunstmatige belemmeringen
in het internationaal ruilverkeer." Dus bij
het wegvallen dezer belemmeringen ware de
toestand, vermoedeiyk nog gunstiger ge
weest.
De „Nw. Rott. Crt." schryft o.m.:
Een voorstel tot herziening van de finan
cieele betrekkingen tusschen Ryk en ge
meenten zal dit jaar aanhangig gemaakt
worden. De regeering schynt het over de
oplossing van deze moeiiyke puzzle dus nu
met zich zelve eens te zyn geworden. De
aankondiging van dit ontwerp moet ln direct
verband worden beschouwd met de zinsnede
uit den aanhef der Troonrede, waarin wordt
gezegc^, dat de financieele toestand tot so
berheid blyft manen, „niet het minst omdat
de zware lasten, door de verschillende pu
blieke lichamen op de bevolking gelegd, eene
duurzame verbetering van den economischen
toestand belemmeren".
Inderdaad zyn het niet meer in de eerste
plaats de Rijksheffingen, die den zwaarsten
druk op het oeconomische leven uitoefenen.
In zeer vele gemeenten, en wellicht juist in
die gemeenten, die voor het oeconomische
leven de meeste beteekenis hebben, is de
last der rykshefflngen uitgegroeid. Vermin
dering van het geheel der op de burgerij
drukkende lasten moet haar grondslag vin-
i den in eene zuiverder en meer op den hoogte
I van den tyd gestelde regeling van de finan-
cieele betrekkingen tusschen Ryk en ge
meenten, die in de, wat zy dan ook geweest
moge zyn, thans zeker verouderde wet van
1897 is te vinden.
Het „Utrechtsch Dagblad":
Zullen zy, zoo vragen wy, met waardeering
voor den yver van Minister Slotemaker de
Bruine, in dit ééne jaar van de troonrede
naar het Staatsblad kunnen verhulzen? Of
rekent de regeering op nieuwe vier jaar?
Dat laatste kan ons, uiteraard, uit de troon
rede niet duideiyk worden. Maar een regee-
ringsverklaring dient de troonrede aan te
vullen. Omtrent de voorwaarden, waaronder
men het „intermezzo" beëindigd zal achten,
tast ieder nog in het duister.
„Het Volk" acht de troonrede van uiterst
weinig belang, zy heeft nagenoeg geen prak
tisch wetgevend belang en zy mist vrijwel
alle politiek belang. In politiek opzicht be
duidt zy alleen wat, voor zooverre zij ons
nog eens duideiyk maakt, welk een verwer-
peiyk Instituut een n'.et-parlementair inter
mezzo-kabinet als het huidgie is, dus het
soc.-dem. orgaan.
Het gebrek aan hervormingskracht, dat het
kenmerk van dit ministerie is, los als het
staat van een parlementaire meerderheid,
geworteld als het is in een parlement, dat
zelf hervormingskracht mist, aangezien het
onmachtig is een parlementaire meerderheid
voort te brengen, blykt uit deze troonrede
wel zeer helder.
Welk een dor, duf, dood staatsstuk!
En verder:
Erger nog is, wat er te wachten zou staan,
als deze lamlendige regeering inderdaad by
de regeling der financieele verhouding tus
schen rijk en gemeente de leiding zou krijgen
Een wetsontwerp daaromtrent wordt aange
kondigd. Maar uit een andere passage in de
troonrede blykt. dat dit het ergste verwach
ten doet. Daar is sprake van „de zware las
ten, door de verschillende publ'eke lichamen
op de bevolking gelegd". Hier doet de steller
d-zer passage, de minister van financiën,
een echo hooren van een opzienbarend arti
kel, dat zyn thesaurier-generaal en leidsman
mr. v. Doorninck de kwade financieele geest
van d!t kabinet kort geleden in het week
blad Ekonomisch-Statistische Berichten" ge
publiceerd heeft. De schrijver gaf daarin
hoog op van de zware lasten die door de
stygen gemeenteschulden op de ingezetenen
drukken. Hy wil de gemeentebesturen in hun
sociale taak den breidel zien aangelegd Hij
wil de gemeentepolitiek even duf, dor en
dood makèn als onder zijn inblazing mede de
landspolitiek geworden is. Minister De Geer
loopt aan zyn leiband. Van een regeling der
financieele verhouding tusschen rijk en ge
meenten is onder zijn regeer'ng niets te
verwachten. Het is maar gelukkig, dat onder
zijn regeering een regeling niet meer tot
gebracht zal kunnen worden.
Thans is verschenen de begrooting des
lands voor 1929 met de millioenen-nota, die
een overzicht geeft van 's lands financiën,
waaraan de minister van Financiën een be
schouwing toevoegt over het perspectief van
de financieele positie van ons land.
Aan die millioenen-nota is het volgende
ontleend:
De nieuwe inrichting der begrooting, over
eenkomstig de daaromtrent in de Compta
biliteitswet gestelde regelen, heeft tot gevolg,
dat op onderscheidene punten ook deze Nota,
wat de indeeling betreft, afwykt van de
daarin tot dusverre voorkomende gegevens.
Voor zooveel het dienstjaar 1929 aangaat,
is de vergeiyking met de voor het dienstjaar
1928 verstrekte cyfers der uitgaven niet meer
in den vorm van een staat in den tekst op
genomen en vermeldt de Nota evenmin eene
nominatieve opgave van de verschillen in de
raming der middelen.
Beide genoemde gegevens zyn thans op
genomen in de (nieuwe) byiagen A en B,
waarvan de eerste, behalve de totaalramin
gen der verschillende hoofdstukken voor den
dienst 1929, verdeeld in titel A (gewone
dienst) en titel B (Kapitaaldienst), eene
vergelijking inhoudt tusschen de voor 1929
geraamde en de voor 1928 toegestane uitga
ven en de geraamde middelen dier beide
jaren. Bovendien is in die bijlage opgenomen
de vermoedelyke uitkomst van het dienstjaar
1927.
Byiage B geeft een beknopt overzicht van
de raming der middelen, begrepen in de
Rijksbegrooting 1929, in vergeiyking met de
ramingen voor 1928.
Tegenover deze beide nieuwe gegevens is
vervallen de vroegere byiage E (vergeiyking
tusschen de by de begrooting voor het loo-
pende en het nieuwe dienstjaar aangevraag
de credieten). De voorheen in die byiage ver
werkte gegevens zyn thans in meer uitgebrei-
den vorm, opgenomen in de vergelykende
overzichten, waarmede de uitgewerkte en
toelichtende staten, gevoegd by de verschil
lende begrotingshoofdstukken, aanvangen.
Ten slotte is aan de byiagen E I—II een
recapitulatie toegevoegd bijlage E 12, vermel
dende de uitkomsten van den sedert afgeslo
ten crisisdienst over de jaren 1914—1924.
Vooraf wordt de aandacht gevraagd voor
de cyfers van de dienstjaren 1925, 1926, 1927
en het loopende jaar 1928 voor zoover deze
bekend zijn.
De dienst 1928.
Wat het loopende dienstjaar 1928 be
treft, wordt aangeteekend, dat de begrooting
van uitgaven zooals zy oorspronkelyk by
de wet is vastgesteld, een eindcyfer aan
wees van 822.633.143, waaronder aanbui-
tengewone uitgaven 229.656.767; blyft
vooor gewone uitgaven 592.976.386. De
middelen waren geraamd op een totaal
bedrag van 651.581.149,41, waaronder aan
buitengewone ontvangsten 56.341.051.20;
biyft v. gewone ontvangsten 595.240.098,21.
Het overschot op den gewonen dienst
,1928 werd dus geraamd op 2J263.712.21,
doch in verband met nog aanhangige ont
werpen van wet c.a. is het gedaald tot rond
1.7 millioen.
Overigens valt uit den aard der zaak om
trent den afloop van het dienstjaar 1928
nog uiterst weinig te zeggen. Verwacht
wordt, dat 1928, voor zooveel den gewonen
dienst betreft, met een overschot zal sluiten.
Het dienstjaar 1929
Als gevolg van de samenvoeging der de
partementen van Oorlog en Marine is een
gedeelteiyke vernummering der hoofdstuk
ken wenscheiyk gebleken en wel in dien zin,
dat hoofdstuk V A (Onderwys, K. en W.)
is geworden hoofdstuk VI, terwyi de vroe
gere hoofdstukken VI (Marine) en VIII
(Oorlog) zyn samengebracht in een nieuw
hoofdstuk Vm (Defensie).
De gewone dienstuitgaven.
In vergeiyking met 1928 zijn de gewone
uitgaven voor 1929 674.544 hooger geraam.
O.m. hebben daartoe medegewerkt de jongste
wyziging van de Pensioenwet 1922, waarvoor
in 1929 3.358 678 meer noodig is. De uit
voering van de wet tot herstelling van den
zevenjarigen leerplicht eischte voor 1929 een
hoogere uitgaaf van ruim 1.000.000 De
voortgezette saneering van het hoofdstuk
Waterstaat eischte 1 millioen meer voor
overbrenging van ten onrechte ten laste van
den kapitaaldienst gebrachte werken naar
den gewonen dienst. Voorts moet met de uit
voering van enkele groote werken, met name
den aanleg van het Rijn-Twentekanaal, een
begin worden gemaakt, waarvoor in 1929
1.000.000 wordt aangevraagd. Op de be
grooting voor Hoofdstuk X is de afd. Arbei
dersverzekering voor 1929 verhoogd als ge
volg van de laatste verhooging der Staats-
bydrage aan het Invaliditeitsfonds met 4.2
millioen ingevolge de wet van 30 Juli 1926.
Tegenover deze verhooging staat een verla
ging van hoofdstuk VII A met ruim
10.300.000, als gevolg van de in 1928 aange
vangen en in 1929 voort te zetten buiten
gewone aflossing en conversie van Staats-
leeningen. Voor 1929 wordt ten laste van den
kapitaaldienst de 6 pet. Amerikaansché dol-
larleening van 40.000.000 dollar buitenge
woon afgelost.
De inkomsten.
In vergelijking m. 1928 zyn de gewone inkom
sten voor 1929 6.557.659.79 hooger geraamd.
Hieronder is een verhooging van rond
5.300.000 voor de middelen A—F. Daar de
verlaging der inkomstenbelasting thans over
het heele jaar zal werken, moest de op
brengst dier belasting 5 milioen lager wor
den geraamd dan voor 1928. De verhooging
van de raming der overige middelen dier
rubriek bedraagt ruim 10 millioen.
In verband met de Comptabiliteitswet zyn
de vroegere middelen A—F voor het over
groote deel overgebrcaht naar Hoofdstuk
VIIB.
De raming der dividend- en tantième
belasting is 1 milioen lager gesteld dan
voor 1928; die der rechten op den invoer
wordt voor 1929 m. 5.300 000 verhoogd. We
gens stijging in voorgaande jaren is voor ac
cijns op geslacht een verhooging van de ra
ming met 1.000.000 alleszins gemotiveerd
geacht.,
De accijns op bier is 500.000 hooger ge
raamd dan voor 1928; id. die op suiker
3.300.000.
Qe styging van den accijns op tabak is
f 900.000. De belasting op rijwielen komt, te
beginnen met 1929, geheel ten bate van het
Wegenfonds.
In tegenstelling met de zegelbelasting ver
toont de opbrengst der registratierechten een
zoodanige stijging, dat de raming voor 1929
5 millioen hooger kan worden gesteld.
De op 1 Januari 1927 in werking getreden
wetswijziging deed eerst na September van
dat jaar invloed op de successierechten gel
den. De ontvangsten over de eerste 7 maan
den van 1928 ad 21.824.000 laten voor 1929
geen hoogere raming toe dan 38.000.000,
zynde 2 millioen lager dan voor 1928.
De kapitaaldienst
De kapitaaldienst wyst voor 1929 een totaal
in uitgaven aan van 189.221.078 en in ont
vangsten van 44.151.942. Zoodat het nadee
iig saldo bedraagt 145.069.136.
Voor 1928 is geraamd: uitgaven ƒ229.656.757
ontvangsten 56 341.051.20, nadeeiig saldo
1928 173.315.705.80.
Het voornemen bestaat in 1929 de leening
1923 C. de Amerikaansche dollarleening,
gedeeltelyk door conversie buitengewoon
af te lossen, waarvoor op dié begrooting is
geraamd een bedrag van 100.000.000.
Wegens voorschotten ingevolge de Woning
wet zal in 1929 2.000.000 meer benoodigd
zijn dan in 1928.
De Staatsmijnen hebben voor uitbreiding
van het bedrijf 12.500.000 meer noodig dan
in 1928 en het Staatsbedrijf der Posterijen,
Telegrafie en Telefonie 7.095.965 meer.
Nog valt te vermelden een buitengewone
aflossing op het aan de Staatsmijnen ver
strekte kapitaal, waarvoor voor 1929 wordt
geraamd, 4.500.000 en welke post voor 1928
pro memorie is uitgetrokken, en eenzelfde af
lossing van het Staatsbedrijf der P. T. en T.
van 8.681.810 over 1929, welke post voor 1928
eveneens pro memorie is geraamd.
De Zuiderzeewerken moeten in
sneller tempo geschieden.
Wat betreft den gewonen dienst wordt
nog medegedeeld dat de ramingen voor de
versnelde uitvoering van de drooglegging der
Zuiderzee niet zullen kunnen worden ge
handhaafd, maar tot een hooger bedrag zul
len moeten worden opgevoerd. Er moet voor
het te volgen sneller tempo een nieuw finan
cieringsplan worden ontworpen en aan de
Staten-Generaal voorgedragen. Het overleg
tusschen de ministers van Fin. en Water
staat is nog gaande. Gebleken is dat de op de
begrooting voor 1928 geraamde bijdragen
aan het Zuiderzeefonds, resp. groot
10.000.000 en 646.500 voor 1929 met een
aanmerkelijk bedrag verhoogd zullen moeten
worden, waarvan eenige millioenen den ge
wonen dienst zullen belasten.
De ambtenaars-salarissen
In de tweede plaats zyn nog geen gelden
uitgetrokken voor de technische herziening
van de ambtenaarssalarissen, wyl de gestelde
voorwaarde, n.l. een éénstemmig advies van
de Centrale Commisie voor Georganiseerd
overleg waaraan gevolg zal kunnen worden
gegeven, op dit oogenblik nog niet Is ver
vuld.
Komt een herziening op den aangegeven
voet tijdig tot stand, dan zal ook daarvoor
een deel van het thans op de begrooting
voor 1929 aanwezige saldo beschikbaar ge
houden moeten worden.
Evenals in de millioenennota's der vorige
jaren voegt de Min L. „er aan het boven
staande eenige opmerkingen omtrent het
verder perspectief der Staatsfinanciën toe.
Hij begint daartoe met te herinneren, dat
ia de beide laatst voorafgaande Nota's, by
de uiteenzetting van de toen respectievsiyk
voorgenomen belastingverlagingen, telkens
de' waarschuwing een plaats moest vinden,
oat het nog onzeker was, of deze belasting
verlagingen tot het volle bedrag 'n blyvend
effectief aan verlichting zou kunnen geven,
m.a.w. of de loop van zaken het niet noo
dig zou maken, het verlies ten deele door
eene nieuwe, minder schadelijke, heffing op
te vangen. Het laatste jaar werd by deze
waarschuwing ln het bijzonder gewezen op
eenige nieuwe uitgaven, waarmee het bud
get van 1929, ook by de strengst mogelyke
beperking, zou moeten worden bezwaard,
benevens op de f 5 millioen, welke de ver
laging van de inkomstenbelasting in 1929
méér zou kosten dan in 1928, dpordat zy
dan over het geheele jaar zou werken.
Uit de onderhavige begrooting blykt, dat
eene ten deele compenseerende heffing
ook thans achterwege kan blyven. Doch de
uiterste beperking, mede terzake van wen-
schelyke en dan ook aanvankelyk voorge
nomen uitgaven, is daartoe noodig geweest.
De feiten toonen dan ook aan, dat voor de
waarschuwing te vorigen jaren reden be
stond.
Afgezien van het normaal accres der uit
gaven, drukken op het budget van 1929 o.a.
de volgende nieuwe lasten: f 4.2 millioen
wegeys de ingevolge de wet verhoogde by-
drage aan het Invaliditeitsfonds; f 1 mil
lioen saneering van de waterstaatsuitgaven;
f 3.3 millioen pensioen-saneering, waartoe by
de jongste herziening van de Pensioenwet
besloten werd; klein f 1 millioen voor het
zevende leerplicht jaar: f 'A millioen by-
drage aan de Stichting voor de oud-gepen-
sionneerden; f 8 millioen (voorloopig als
„overschot" geboekt) deels voor de verhoog
de kosten der Zuiderzeewerken, deels voor
de technische herziening, der ambtenaarssa
larissen; en f 5 millioen doorwerking van
de verlaging der inkomstenbelasting.
Gezamenlyk maakt dit f 23 millioen.
Hiertegenover staat:
lo. dat Hoofdstuk VIIA met 1 millioen
kon worden verlaagd, al dient daarbij opge
merkt, dat deze verlaging niet ten volle een
ontlasting, van het budget beteekent, daar
zy ten deele voortspruit uit de aflossing van
een stuk dollarleening, waarvoor tot nu toe
de uit Hoofdstuk VIIA betaalde rente terug
werd ontvangen onder de Middelen zoodat
tegenover de daling van VIIA uit dezen
hoofde een gelyke daling van de Middelen
staat;
2o. dat ae middelen AF (buiten de in
komstenbelasting) rond 10 millioen hoo
ger konden worden geraamd.
Uit een en ander blykt, dat het ook nu
ten slotte gelukt is, het normaal accres der
uitgaven, dat in het algemeen gezegd kan
worden tegen het normaal accres der mid
delen op te wegen, door voortgezette be
sparing ruim op te vangen.
Ook voor de naaste toekomst zal dit in
hooge mate gewenscht blijven. In 1920 zul
len als nieuwe lasten op het budget druk
ken: 1 millioen voortgezette waterstaats-
saneering en 2 millioen verdere u»gaven
voor het zevende leerplichtjaar. Bovendien
vervalt in dat jaar de wet van 30 Juli 1924
(Stbl. no. 319), terwyl ook de herziening van
de financieele verhouding tusschen het Hyk
en de gemeenten in de toekomst haar
eischen zal stellen. Weliswaar zullen ander
zijds in 1930 de uitgaven voor den dienst
der Staatsschuld nog iets verder kunnen
dalen, wijl de conversie van een deel der
dollarleening, in verband met de termijnen
van rente betaling, eerst in dat jaar haar
volledig rendement zal geven, maar in de
mate, waarin thans de raming voor dat
Hoofdstuk verlaagd werd zal dit toch het
volgend jaar niet kunnen geschieden.
Bovendien behoort in dit verband bedacht
te worden, dat de belastingverlaging waar
van nu de laatste 5 millioen in de bud-
getcijfers vooi 1929 zijn verwerkt nog aller
minst geacht kan worden tot een bevredi
gend eind te zijn gebracht. Verschillende
verschijnselen, die ten deele door den hooge-
ren belastingdruk worden beïnvloed oa. de in
ons land heerschende duurte, blijvrn een be
dreiging vormen voor ons econom>.ch leven,
dat, gelyk ook uit de nog steeds omvang
rijke werkloosheid blijkt, zich slechts moei
zaam kan herstellen.
Tegen een te groot optimisme zou de Mi
nister dan ook willen waarschuwen. Ook
voor zoover dit optimisme voeding mocht
vinden gelyk nu en dan het geval bleek
in gunstige saldo's op den gewonen dienst
van achterliggende jaren. Zooals reeds in de
Millioenen Nota van het vorige jaar werd
uiteengezet, is de raming der middelen in
die achterliggende jaren meermalen belang
rijk overschreden, ten gevolge van het toen
maals gevolgde stelsel van ram°n ook de
uitkomst van den dienst van 1927 vertoont
daarvan weer de sporen. Doch met ingang
van 1 Januari 1928 is met dat stelsel gebro
ken.
Bovendien worden ook de uitgaven thans
scherper geraamd. In 1927 is bliikens het op
bladzyde 4 dezer Nota vermelde ongeveer
27 millioen minder uitgegeven dan op ue
begrooting was toegestaan. Op zichzelf ls
dit natuurlijk een gunstig verschijnsel, dat
voor een niet onbelangryk deel ls toe te
schrijven aan een verscherpt begrootines-
beheer en aan allerlei voorzieningen, welke
ter besparing op de uitgaven getroffen zijn.
Het spreekt dan ook vanzelf, dat ook in de
toekomst krachtig in die richting zal moe.
ten worden gestreefd. Maar evenzeer
spreekt het vanzelf, dat, wanneer gedu
rende enkele jaren langs dezen weg oede
uitkomstn brikt zijn, deze allengs bij de sa
menstelling van de begrooting haar invloed
doen gevoelen. Ook in dit opzicht mag op
hooge meevallers in de toekomst daarvan
niet meer gerekend worden. Het komt den
Minister dan ook voor, dat wel verre van
op meergemelde batige sloten over achter
liggende jaren onze toekomstige man
ciple politiek te bouwen, er veeier aanlei
ding bestaat met mr. Wintcens in de
Parlementszitting, waarin destiids het laat
ste Indische batig slot behandeld werd
te zeggen: „Neemt uw hoed af. gij zult het
(in dezen vorm) niet terugzien."
DE KASPOSITIE
Ten slotte doet de Minister nog eenigi
mededee)in°-°n omtrent den stand der vas.
Daaruit blykt, dat op 7 September ten
behoeve van 's Rijks huishouding rond f 17
millioen vlottende schuld was aangegaan,
ongeacht de verplichting van de schatkist
tegenover het Leeningsfonds 1914 uit hoof.
de van het in 's Rijks kas berustende saldo
van dat fonds.
In de Staatsbegrooting 1929 wordt op
hoofdstuk V 250.000 meer uitgetrokken
voor landbouw dan in 1928.
Op de nieuwe Staatsbegrooting is voor
onderwys aan schipperskinderen byna
60.000 meer uitgetrokken dan in 1928.