I ooi^Omz 1 "EUQ 1 JT t 4' DE ERFENIS/VAN OOME JOB EN TANTE JOL qlooR g. d. hoogendoorn BLADZIJDE KREUPELE HANS Raadsels 15 Wat zou dat zijn? Zoek dat eens even uit £-*-1 spspBBfl uaSinssojdQ dl h a a v a a v t IVli Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden.] Naar H. Andersen. Er was eens een oud, oud kasteel, dat bewoond werd door jonge, rijke edel lieden. Ze hadden alles, wat ze maar wenschen konden, geld en goed en vrien den. Ze wilden graag alle menschen even DU) maken, als ze zelf waren. Op Kerstavond stond er een prachtige, stralende kerstboom midden in de groote ridderzaal, waar het vuur brandde onder de groote schouw en waar dennetakken om de oude familieportretten waren ge hangen. Hier verzamelden zich de bewo ners en al de gasten, en er werd gezongen en geklonken en gedanst. Vroeger in den avond was er al Kerst vreugde geweest in de dienstbodenkamer. Ook hier stond een groote denneboom met stralende roode en witte kaarsjes, bonte vlaggetjes, vergulde noten, en ge kleurde netjes, die met suikergoed gevuld waren. De arme kinderen uit het dorp waren uitgenoodigd; allemaal hadden ze hun moeders meegebracht. Die keken niet veel naar den boom; hun blikken dwaalden het meest naar de Kerst tafels, waarop wol, linnen en katoen en stof voor manteltjes en broekjes lag. Ja daarnaar keken de moeders en de groote kinderen, alleen de heele klein tjes strekten hun handjes uit naar de lichtjes, het klatergoud en de vlaggetjes. De heele verzameling kwam vroeg in den middag, en kreeg rijstebrij en ge braden gans met roodekool. Toen daarna de Kerstboom bezichtigd was en de geschenken verdeeld waren, kreeg ieder een klein glas punch en appelkoek met appelmoes erin. Daarna kwamen ze thuis in hun eigen armelijke kamertjes en er werd over „het goede leven gepraat", dat wil zeggen over de etenswaren; en de geschenken wer den nog eens van alle kanten bekeken. Daar had je bijvoorbeeld Tuin-Betje en Tuin-Arie. Ze waren met elkaar ge trouwd en hadden hun eigen huisje en hun dagelijksch brood, en daarvoor moes ten ze in den kasteeltuin wieden en spitten. Met ieder Kerstfeest kregen ze mim hun deel van de geschenken; ze hadden vijf kinderen, en die werden alle Vijf door de kasteelbewoners gekleed. „Onze mijnheer en mevrouw, dat zijn nog eens liefdadige menschen!" zeiden ze. „Maar ze kunnen het ook goed doen, en ze hebben er zelf pleizier in!" „Hier zijn goede kleeren voor de vier kinderen gekomen!" zei Tuin-Arie. „Maar er is niets bij voor den stumper. Dien bedenken ze toch anders óók altijd, al kan hij niet mee naar den Kerstboom komen!" Het was de oudste van de kinderen, dien ze den „stumper" noemden; hij was Overigens Hans gedoopt. Als klein kind was hij de Vroolijkste en levendigste van allemaal, maar toen werd hij ineens „slap in zijn beenen", zooals zij het noemden; hij kon niet meer staan of loopen en lag nu al sinds vijf jaar aldoor in bed. „Ja, voor hem heb ik ook iets meege kregen", zei de moeder, „maar het is alleen maar een boek, waar hij in lezen kan!" Zorg en kommer en hard werk haddl de handen van de ouders harcP en veï eelt gemaakt, maar ze waren ook hare in hun oordeel en hun opvattingen ge worden ze begrepen het niet, konden he tl zich niet verklaren en werden al pratend en redeneerend hoe langer hoe boozer en mismoediger. „Sommige menschen krijgen geluk en overvloed, en anderen niets dan armoe Als Adam en Eva maar geen kwaad had den gedaan, dan zouden wij 't nu ook wel beter hebben! Waarom moeten wij voor de nieuwsgierigheid en ongehoor- zaamheid van onze eerste ouders bestraftj worden? Wij zouden 't niet zoo dom heb ben aangelegd als die twee!" I „Ja, dat zouden we wèl!" zei opeenj kreupele Hans. „Het staat allemaal hie in dit boek!" „Wat staat er in het boek?" vroeg| zijn ouders. En Hans las hun het oude spro voor van den houthakker en zijn vroi die mopperden óók over de nieuwsgiea heid van Adam en Eva, die de schuld van al hun ellende. Toen kwam de kor van het land voorbijrijden. „Ga jj maar met me mee naar huis," zei „dan zal jelui het even goed hebber ik zelf; eiken dag zeven gerechter nog pudding toe. En dan ten slottel proefgerecht: dat zit in een gesa schaal, maar die mag je niet aanro" want dan is t met alle heerlijkheid daan." „Wat zou er toch in die sd zitten?" vroeg de vrouw. „Dat gaat niets aan!" zei de man. „Ja, ik bq ook niet nieuwsgierig naar," zei de vi „ik zou alleen maar graag willen wl waarom we het deksel niet eens m| oplichten; het is zeker wel iets heel bijzonders!" „Als er maar niet een of der mechaniek aan vast zit!" zei de f „een of andere knal, die 't heele hu rep en roer brengt." „Och wat!" d vrouw, maar toch raakte ze de sl niet aan. Maar 's nachts droomde z<f het deksel vanzelf omhoog ging enl een heerlijke geur van het fijnste pil zooals je op bruiloften en begrafeni krijgt, uit de schaal opsteeg. En erl een groote zilveren munt naast met! opschrift; .Als je van deze punch drj worden jelui de rijkste menschen varl wereld, en alle andere menschen worl bedelaars!" En daarna werd de vrd wakker en vertelde den droom aan hl man. „Je denkt te veel aan die schad zei hij. „We konden het deksel toch h] voorzichtig even oplichten!" zei de vroi; „Héél voorzichtig dan!" gaf de man slotte toe. i En de vrouw lichtte het deksel I voorzichtig op. Daar sprongen t\j kleine levendige muisjes uit de schaal I verdwenen in een muizengat. „Goel avond!" zei de koning. „Nu kunt jelui nl huis gaan en in je eigen bed gaan H pén. En scheldt maar niet meer op Ada en Eva, Want Jelui bent zelf precies evl nieuwsgierig en ondankbaar geweest zij!" „Hoe zou die geschiedenis toch in dl boek gekomen zijn?" zei Tuin-Arie. „He De schoolmeester zat aan zijn bed. „Daar zal hij wel niet vet van worden!" zei de vader. Maar Hans werd er wèl heel biy van. Hij was een heel levendige en verstandige jongen, die graag las, maar hij gebruikte zijn tijd ook graag om te werken, voor zoover hij in bed liggend, nog iets nut tigs kon doen. Hij maakte zich dan nut tig met zijn handen, 't eenige, dat hij had; hij gebruikte zijn handen en breide wollen kousen, ja, soms heele bedspreien. De mevrouw van het kasteel vond ze erg mooi en= kocht ze hem steeds af. Het boek, dat Hans gekregen had, was een sprookjesboek; daar stond veel in te lezen, veel, waarover hij na kon den- ken. „Dat heeft eigenlijk niets geen nut hier in huis!" zeiden zijn ouders. „Maar och, laat hem ook maar eens lezen, dan gaat de tijd vlugger voor hem voorbij; hij kan toch niet Altijd kousen breien!" De lente kwam; struiken en bloemen begonnen te ontspruiten, en ook het on kruid. Er was veel te doen in den tuin van het kasteel, niet alleen voor den slot tuinier en zijn leerlingen, maar ook voor Tuin-Betje en Tuin-Arie. „Dat is me toch een monniken-werk!" zeiden ze. „Zóó heb je de paden oeele- maal geschoffeld en geharkt en ze echt keurig gemaakt, of ze worden meteen al weer plat geloopen. Dat is me hier maar een gaan en komen van gasten op het kasteel! Wat moet dat niet kosteu! Mqar mijnheer en mevrouw zijn gelukkig rijk!" „Het is toch wonderlijk verdeeld!" zei Arie. „Ws zijn toch allemaal kinderen van Omen Lieven Heer. Waarom dan dat groote verschil?" „Ja, dat weet ik ook niet zoo precies, zei Betje. Daarover spraken ze 's avonds nog eens verder, terwijl Hans, „de stumper", er bij lag met zijn sprookjesboek. is precies, of ze voor ons gemaakt is. Dat is echt iets om over na te denken!" Den volgenden dag gingen ze weer aan 't werk; ze werden door de zon verbrand en door den regen doorweekt, en hun har ten waren vól ontevreden, oproerige ge dachten, waarmee ze zich Al maar bleven bezighouden. Toen ze thuis kwamen, was het nog hei heen] D( spral zen hi hen alj Sind nnmplil ouders hij kwam. Wat lupflH^hij aandachtig naar wat de oiyde man vertelde: hoe groot de aarde wa|s en hoeveel landen er op lagen, en dalf de zon nog bijna een half millioen mailen grooter was dan de aarde, en zóó vair weg, dat een kanons kogel in volle vaiart vijf en twintig heele jaren noodig zofu hebben om van de zon op de aarde tcf. komen, terwijl de licht- Liet met deze zaak, kleine Hans! Ik kan lopen en ik kan springen, en jij kunt |een van beiden!" [Hans hield de kat in het oog en was J*g ongerust. De vogel werd ook onrustig. Ir was geen mensch in de buurt, dien Ij had kunnen roepen; het was, of de dat wist. Ze maakte zich weer gereed for den sprong. Hans sloeg met de sprei aar haar, zijn handen kon hij gebruiken, [aar de kat stoorde zich niet aan de Irei en toen ook die vruchteloos naar Jaar gegooid was, sprong ze op een stoel vandaar op de vensterbank; hier was dichter bij den vogel. Hans kon zijn eigen warm bloed in zijn |.ichaam voelen kloppen, maar daar dacht rij nietaan; hij dacht alleen aan de kat Sn den vogel. Maar hij kon immers niet uit bed komen; hij kon niet op zijn bee- uen staan, nog veel minder loopen. Het vas, of zijn hart stilstond, toen hij de fcat van de vensterbank boven op de la tafel zag springen en tegen de kooi zag fstooten, zoodat die omviel. De vogel flad derde er angstig in heen en weer. Hans stiet een gil uit, een rilling liep Idoor zijn heele lichaam, en zonder er bij te denken, sprong hij uit bed, op de lata fel toe, smeet de kat er af en greep de kooi vast, waarin de vogel in doodsangst I rondfladderde. Hij hield de kooi stijf vast I en liep er mee de deur uit en den land leg op. Toen rolden de tranen hem over de Iwangen; hij jubelde en riep, zoo hard hij [kon: „Ik kan loopen! Ik kan loopen!" Hij had het gebruik van zijn spieren door den schrik weer teruggekregen; zoo- fets kan gebeuren, en bij hem gebeurde net. De schoolmeester woonde heel dicht in Jle buurt, en naar hem liep hij toe op zijn lloote voeten, alleen maar in zijn hemd *n zijn baaien broek en met den vogel de kooi. „Ik kan loopen!" riep hij. „Och God!" (iep de schoolmeester en snikte van louter jlijdschap. En blijdschap heerschte ook het huis van Tuin-Arie en Tuin-Betje. Sen heerlijker en gelukkiger dag hadden [ij niet kunnen beleven!" zeiden ze alle- Hans werd op het kasteel ontboden. Dezen weg was hij lange jaren niet ge- kaan: het was, alsof de boomen en Itruiken, die hij nog zoo goed kende, hem toeknikten en zeiden; „Dag Hans! Wel kom weer hier buiten!" De zon scheen em in 't gezicht, en tot recht in 't hart. 'De jonge edellieden, de zielsgoede graaf gravin, lieten hem bij hen zitten en Illes vertellen, en zagen er zóó gelukkig |it, of hij tot hun eigen familie behoorde. Maar het gelukkigst van allemaal was tievrouw de Gravin, die hem het Sprook- tsboek had gegeven en hem den kleinen fngvogel had gebracht. Die was welis- rar van den schrik gestorven, maar hij as toch het middel tot Hans' genezing éworden, en het boek was hem en zijn (uders tot troost geweest; dat boek had kj nog en hij wilde het bewaren en er in fzen, ook als hij al heel oud geworden pu zijn. Nu kon hij ook zijn ouders van jfut zijn. Hij wilde een vak leeren, het illerliefst boekbinder worden, „want", zei lij, „dan kan ik alle nieuwe boeken te I-zen krijgen!" 's Middags liet mevrouw de Gravin zijn luders bij zich roepen. Zij en haar man dden samen over Hans gesproken; hij tas een brave en verstandige jongen, had \el pleizier in leeren, en het viel hem lel gemakkelijk. Al hun ontevredenheid kn vroeger waren ze vergeten. ÉDien avond kwamen de ouders heel op- Iruimd van het slot naar huis, vooral btje, maaibeen week later schreiden ze, ant toen vertrok kléine Hans; hij had [ede kleeren gekregen,.en nu vertrok hij j/er het groote water, ver weg. Hij ging jtar een goede, deftige school, en er zou- veel jaren voorbijgaan, eer ze hem fugzagen. let sprookjesboek kreeg hij niet mee, It wilden zijn ouders als aandenken be uren. En de vader las er dikwijls in, aar alleen die twee geschiedenissen, at die kende hij. ze kregen brieven van Hans, de |ie al jubelender dan de andere. Hij was goede menschen en had het uitste- td, en het allerheerlijkste was, naar ooi te mogen gaan; daar was zóóveel En ze kregen brieven van Hans. 180. „Lieve Jol," riep Oom, „dat leeuwtje Spaarde ons een wissen dood, Dus ga mee, dan komen wij nog Tijdig bij de reddingsboot." „Reddingsboot?" riep Jol verbolgen, „Neen mijn broer, eerst zoeken wij Naar den geldzak, dien jij, domoor, Ginder uit je handen lei." kas, En zy zochten, jochten uren, Uren lanft naar allen kant. Maar zij vonden niets dan schelpen, Op het stil en eenzaam strand. En o wee, het mooie zeilschip, Ach en wee, wat groot verdriet, Met het bootje was verdwenen In het ver en ijl verschiet. „Wee o wee, jou kwade zuster!" Bromde Job ,,'t is nu gedaan. Doordat jij' naar 't geld wou zoeken Is de boot weer heen gegaan!" Wee, t wee, en beiden sjokten Hopeloos door 't groote woud En Oom Job verwenschte alles Dat maar leek naar geld en goud. te hooren en te leeren; hij wenschte al leen maar, dat hij honderd jaar oud zou worden, en vóór dien tijd nog eens school meester worden zou. „Als we dat eens mochten beleven!" zeiden de ouders, en ze drukten elkaar de handen, bijna plechtig. „Wie had toch gedacht, dat er nog eens zóóiets uit Hans zou groeien," zei Arie. „Onze Lieve Heer denkt toch aan de arme kinderen! En juist bij den stumper moest dat nu bewezen worden! Is het niet, ojl Hans ons dat allemaal uit het sprookjesboek had voorgelezen?!" MACHTELD. Nieuwe serie 1 Met r ben ik een knaagdier, Met b een visch, Met d heel lief, Met m een schadelijk Insect, Met z een dwaas. 2 Verborgen plaatsen in ons land. O, mijnheer Lusch, oorlog is my gruwel. De jongen bleef steeds lui staan wach ten. Op het dak loopt onze kat, wij kunnen haar niet vangen. Zet dit sclxut recht, anders valt het om. 3 Zet in onderstaande 16 vakjes. een Zet in bovenstaande 16 vakjes: 3 maal e, 3 maal a, 2 maal p, 2 maal 1, 2 maal t, 2 maal d en 2 maal r en zoo, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: lo. een bijvoeglijk naamwoord, dat het tegenovergestelde van hoog aanduidt» 2o. een deel van een tafel of kast, 3o. iets, dat ieder mensch in zyn li chaam heeft, 4o. een heuveltje. 4 Ik ben een woord, dat met 9 letter» geschreven wordt. De volgende woorden kun je uit mij ha len;: rat dam mast term stam ader ster mes mare stram Adam dame tijd erts smart rest das. Ken je dit woord? 5 Mijn geheel wordt met 10 letters ge schreven en noemt een bloem. Een 5 2 3 7 8 kan veel leven maken Een 1 4 6 is een bron, Een 10, 9 kan rauw, gekookt en gebak ken gegeten worden. Een 5 2 3 is een knaagdier, 1 9 10 5 is zeegras. Als je een rechte lijn trekt tusschen punt 1 en 2 en verder in de volgorde der cijfers tot 22, zal je zien dat je het voor werp geteekend hebt, waarnaar al deze waterbewoners zoo verwonderd staan te kijken. Hierboven zie je een doolhof geteekend. Aan welken ingang moet je beginnen, om er binnenin te kunnen komen? •japa jbj *p 'jaA 'ia}Bi 9 •ruBpjaismv 9 d H 3 J. jaq uruA siapuu 'XHOad ifltps «p V>2 •uaSuBA }3fU jBBq uau -tmst ctm 'ilVH szuo jdoot qap iaq do •uajqoBA iiBBig im spaajs jaaiq uaSuof aa •iamni3 uaa lira si SoiHOO "HOSnT -iaaqurpui 'o Z •joz 'join 'jop 'joq 'log x S mo auas asinaiN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 11