m WMM tweede blad DE STRIJD OM HET WATER NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT VRIJDAG 5 OCTOBER 1928 BLADZIJDE 1 Het 75-jarig bestaan der Amsterdamsche Waterleiding Van Duinwater-Mij. tot Gemeentelijk Bedrijf WSmÊ. mmm WM i piMg VULKANEN De historie van de Amsterdamsche Water leiding (Leiduin), die op 1 Mei van het vol gend jaar 75 jaar bestaat, begint feitelijk reeds in 1846. In dat jaar werd door den gep. majoor der Genie C. D. Vaillant een ontwerp opgemaakt cm Amsterdam van duinwater te voorzien, waarvoor hij in 1849 concessie van het Gemeentebestuur verkreeg Het geloof in het welslagen van het werk stond echter op zoodanig peil, dat zijn eerste pogingen om het ontwerp tot uitvoering te brengen op financieele gronden strandden. Niettemin werd door hen, die in net tot stand komen' van deze waterleiding wél heil zagen onder wie zeker vermelding ver dient de dichter mr. Jacob van Lennep ernstig voortgewerkt; met behulp van En- gelsch kapitaal werd opgericht „de Duin watermaatschappij" en wel by acte d.d. 11 Juni 1851, bij welke Maatschappij de con- cessie-Vaillant werd ingebracht. Met voortvarendheid werd het werk aan gepakt. Wijding daaraan werd gegeven door de medewerking van den Prins van Oranje, die op 11 November 1851 de eerste spade in den grond stak ter plaatse, waar de z.g. kom het ontvangbassin in de duinen zou wor den gemaakt. Deze kom draagt den naam „Oranjekom", terwijl het water werd ge doopt als „Oranjewater". In het voorjaar 1853 kwam water te voor schijn uit de springfontijn aan de Willems poort in Amsterdam. In het eerste verslag aan aandeelhouders, waarin tevens Werd voorgesteld om het aandeelkapitaal van 1.800.000 uit te breiden met 900.000 aan preferente aandeelen, wordt omtrent deze fontijn o.m. vermeld, dat zij reeds in de laat ste dagen van de lente en gedurende den zomer des Zondags duizenden nieuwsgierigen heeft gelokt, en de belangstelling heeft op gewekt van ingezetene en vreemdeling. In den drogen winter 1853—1854 werd aldaar het water per emmer verkocht a rai- son van 1 ct. per emmer en onder beding, dat niemand meer dan 2 emmers kon ver krijgen. 1 Mei 1854 kan als datum van feitelijken aanvang van het bedrijf worden aange merkt, bi) een aantal abonnementen van acht. Snel breidde zich nu het aantal abonne menten uit, en het waterverbruik steeg snel. Sedert 1857 kon ook op het aanvankelijk aandeelenkapitaal dividend worden uitge keerd, dat gaandeweg steeg tot 1% pCt. in 1863; alles ging tot zoover naar wensch, doch in laatstgenoemd jaar tradvoor het eerst de kwaal aan den dag, tfat de waterleiding niet bij machte was voldoende water naar de stad te voeren. De Du.nwatermaatschap- pij zag zich genoodzaakt in den zomer van genoemd jaar, in verband met den lagen stand van het water in de duinen wel te verstaan ten opzichte van het bodempeil van de kanalisatie den wateraanvoer van 's avonds 6 tot 's morgens 6 uur te onder breken. De Duinwatermaatschappij streefde er in- tusschen ernstig naar het tekort aan water op te heffen. Er werd voortgegaan met kanaalaanleg in de bestaande prise d'eau, de machines werden gecompoundeerd, de filteraanleg werd uitgebreid, de aanvankelijk gegraven kanalen werden verdiept. Intus- schen was het waterverbruik tot 5.000.000 M3. gestegen; het dividend had daarmee tred gehouden en steeg in 1878 boven 10 pCt., loch de kraan bij de mopperende Amster dammers bleef slecht of niet loopen. Hangende de beslissing inzake langere concessie werd in 1884 aan den dienst van Publieke Werken ópgedragen. van gemeen tewege een plan voor een duinwaterleiding op te maken. De stadsingenieur diende 25 Juli 1884 een voorloopig plan in. gebaseerd op een prise d'eau ten noorden van het Noordzeekanaal voor 20.000 M3. daags met gesloten draineering, lang 18.250 M. op -een terrein groot 1460 HA., kostende 5.5 mil- lioen gulden. Het gemeentebestuur kon nu kiezen tus- schen den bouw van eigen waterleidingen en een concessie aan de Duinwatermaatschappij. Op de kans, dat de gemeente niet genegen zou zijn tot deze belangrijke uitgaven te be sluiten, werd blijkbaar door de Duinwater maatschappij gespeculeerd. Immers zij deed een aanbod, voor de Gemeente een Vecht waterleiding te bouwen en te exploiteeren, zichzelf vrijwarende voor de slechte kansen aan die exploitatie verbonden; de gemeente zou voorts het duinwater tegen kostprijs ontvangen benevens 5 pCt. van de bruto- opbrengst. De beslissing in de Raadsvergadering van 22 October 1884 was voor partijen een hoogst belangrijke. Voor de uitvoering van de Vechtwaterlei ding werd het plan-Van Niftrik van 1881 tot grondslag genomen, omgewerkt tot bet geen deze waterleiding thans geworden is. Reeds 1 April 1888 werd deze waterleiding in dienst gesteld. Het kapitaal, in de duinwaterleiding be legd, bedroeg in 1888 rond 8 millioen, dat ten laste van de Vechtwaterleiding rond 7 millioen gulden; een en ander kwam in het dividend op gevoelige wijze tot uiting; im- watermaatschappij gebracht, dat men meen de, dat het geval, bedoeld in art. 9 van de concessie, dat de drukhoogte niet voldoende was, aanwezig was, op grond waarvan het noodig geoordeeld werd, met den meesten spoed verbetering in den gebrekkigen toe stand te brengen door uitvoering van de vol gende werken: lo. uitbreiding van de prise d'eau door draineering of verdieping van bestaande kanalen; 2o. idem der werken tot zuivering en op pompen van water in die mate, dat verkregen werd een filteroppervlak van 19670 M2. reinwaterkelders met een inhoud van 7060 M3. en een pompvermogen van 545 P.K.; 3o. vergrooting van het doorstroomings- profiel der aanvoerbuizen en wel tot 0.9 M2. tot Haarlem en 0.787 M2. tusschen .Haarlem en Amsterdam; 4o. het bouwen van twee hoogreservoirs met een totaal inhoud van 1550 M3.; alles onder voorbehoud om verder de noodige voorschriften te geven tot verbetering van het stadsbuizennet, den aanleg van een sup- pietoire waterleiding en tot regeling van de distributie te Haarlem. Uiterlijk 1 September 1892 moest met de werken worden aangevangen, data van vol tooiing werden voor verschillende onderdee- len vastgesteld, terwijl vóór 1 Juli 1894 alles gereed moest zijn. Een verzoek van de Duinwatermaatschap pij om garantieverleening op te sluiten lee- HET NIEUWE FILTERGEBOUW mers van het culminatiepunt van 15 pCt. ningen en een herhaald verzoek om de •n WaS himiddels gezakt tot 7 1/25 vechtwaterleiding in ruimere mate te doen om gaandeweg tot 0 te dalen in leveren werd afgewezen. De houders der in 1888 het jaar 1892. Inmiddels had de kanaalaanleg in de dui nen verder voortgang gevonden in het Noor- reeds geplaatste leeningen zagen gaandeweg hun belangen in het gedrang komen en richtten op een Comité ter behartiging van den en Westen van het duinterrein, doch de j de belangen der obligatiehouders in de Duin telkens gekoesterde verwachting zooveel j watermaatschappij, een en ander kenteeke- water te kunnen vangen, dat aan den bij de 1 nell) ^at de eertijds bloeiende onderneming nieuwe concessie gestelden druk van 20 M. haar stervensuur nabij kwam. A.P. zou kunnen worden voldaan, bleek bij j Terwijl de verhouding tusschen het Ge- voortdurmg niet in vervulling te kunnen meentebestuur en de Duinwatermaatschappij gaan. Ongeacht den afval van Nieuwer- gaandeweg scherper werd, en belanghebben- Amstel, dat sedert November 1838 uit een ,-jen van beide zijden naar een oplossing eigen waterleiding werd voorzien, bereikte snakten, werd de commissie van 1889 in het de druk m het Oosten van de stad nauwe- begin 1893 bereid gêvonden het project voor lijks 9 M. A.P. en luide bleven dan ook de heidewaterleiding 1891 van de Duinwater- kiachten. maatschappij te onderzoeken en tevens welke De concessie 1885 verbobd het Vechtwater j ancjere prises d'eau geacht konden worden m de huizen te brengen en, onderstellende, jn aanmerking te komen om daarvan partij dat met wijziging daarvan wellicht een einde trekken voor de watervoorziening van aan den waternood kon worden gemaakt, Amsterdam stelden B. en W. 29 Juni 1839 den Raad j voor, de concessie in dit opzicht te wijzi- S j11 we, geconstateerd, dat op 1 gen, met de beperking overigens, dat het Julj 1893 de werken aan de Prfe ,deau nog niet voor drinkwater en voor spijsbereiding j mocht worden gebruikt. B. en W. gingen begonnen met de uitbreiding van het filter- daarbij van de meening uit, dat de dubbele oppenrtak. In defn stand van zaken, werd huisleiding door de Duinwatermaatschappij aanleidinggevonden een boete op te leggen zou moeten worden betaald. I van/ 2590 Per dag tot den da?' waar°P d® De debatten over deze voordracht deden werken, die reeds op dien datum voltooid kennen, dat een sterke strooming ontstond moesten zijn, gereed zouden zyn gekomen. geen verdere consideratie te betrachten en de waterleidingen te naasten, terwijl ten slotte besloten werd voor den tijd van twee jaar te vergunnen het Vechtwater ook in de huizen te brengen. De inmiddels op 24 Augustus 1888 opge treden ingenieur der Duinwatermaatschappij ir. J. van Hasselt kon zich met deze beperkte Raadsbeslissing niet vereenigen en meende, dat een ruimer gebruik van Vechtwater toe laatbaar was, omdat de gemeente zelf deze waterleiding had ontworpen als concurrente van de duinwaterleiding, dat de bouw dier waterleiding als voorwaarde van de conces sie 1885 was opgenomen en daar deze water leiding overigens bovenmatig zou zijn aan gelegd n.l. voor 40.000 M3. daags, terwijl zij slechts 9000 M3. leverde was er alle aanleiding haar water ruimer te benutten. De omstandigheden hadden er toe geleid, dat de Duinwatermaatschappij 29 Juli 1891 de boodschap thuis kreeg, dat zij, om in de waterbehoefte van de naaste toekomst te voorzien, werken had uit te voeren tot een bedrag van rond 6.000.000. Doch alvorens haar de verplichting op te leggen, stelden B en W. de gelegenheid open, aannemelijke voorstellen te doen tot wijziging van de con cessie, die aan de bezwaren, verbonden aan de toenmalige waterlevering, tegemoet kon den komen. De Maatschappij greep deze geboden ge legenheid natuurlijk aan. Zij stelde voor het duinwater meer als genotmiddel te bestem men en de Vechtwaterlevering de voornaam ste plaats te deen innemen. Om deze ge dachte ingang te doen vinden, zou het duin water bij gebruik voor alle doeleinden tegen een prijsverhooging van 50 pCt. kunnen wor den geleverd. Het uiterste zou daarbij worden gedaan om het Vechtwater in zoodanigen toestand te brengeh, dat het van gelijke waarde als het duinwater zoude zijn. Ver sterking van de financieele positie lag aan deze voorstellen vooral ten grondslag, het geen verklaarbaar was, daar het dividend tot 3 pCt. was gedaald, trouwens het laatste, dat beschikbaar kwam. Na ruim beraad door het gemeentebestuur, werd 22 Juni 1892 ter kennis van de Duin- Kort daarop werd het feit geconstateerd, dat in de revisieputten van de drainage- Stang in het Nieuwkanaal zand was inge- spoeld, waarin de Duinwatermaatschappij bevestiging vond van haar bezwaar tegen de uitvoering van het haar opgelegde werk. Zij vreesde een verzanding van de omhullende schelpenlaag van de draineeringleiding, ter wijl ook het verval aanwijzing gaf tot op hooping van zand in de buis. In deze vrees werd zij gesteund door de ervaring te Rozen- daal, waar soortgelijke leiding wijd 0.5 M. tot op 0.1 M. na dichtgezand was, en zoo kwam het haar voor, dat het gemaakte werk in het Nieuwkanaal de kiem van een zekeren ondergang irf zich droeg. De Commissie van Onderzoek adviseerde 15 Mei 1894 omtrent het plan van de Duin watermaatschappij tot ombouw van de Vechtwaterleiding in een heidewaterleiding. Dat plan achtte zij in technisch opzicht juist, hoewel zij de benoodigde hoeveelheid water ad 80 L. per hoofd en per dag als grondslag te gering achtte. In dit verband zou de price d'eau voor de watervoorziening van Amsterdam over b.v. 25 jaar oostwaarts, in de Neder-Veluwe uitbreiding behoeven. Het heidewater bleek der commissie alles zins goed, evenwel moest gerekend worden op net gebruik van looden buis met tinvoe ring voor de huisleidingen. Een bezwaar tegen het plan werd gezien in de beperkte capa citeit, den langen duur die voor beschikking over de benoodigde terreinen zou worden geëischt, zoodat zij aan een suppletoire duinwaterleiding ook met het oog op de kosten de voorkeur meende te moeten geven. Tijdens het maken van een proefput voor verticale drainage besloot de Raad op 13 Juni 1894 de Duinwatermaatschappij te doen meedeel en, dat men bereid was, voorstellen tot overname der werken in overweging te nemen. Na een periode van loven en bieden werd op 13 November 1895 door den Raad tot overname besloten tegen betaling met 12 000.000 obligaties ten laste der gemeente, rentende 2% pCt. en aflcsbaar in 40 jaar. De exploitatie kwam op 1 Januari 1896 voor rekening van de gemeente, terwijl de con cessie per 30 April 1896 werd opgezegd. De hoofdingenieur der Duinwatermaat schappij J van Hasselt werd 25 Maart 1896 tot directeur van het Gemeentelijk Water leidingbedrijf benoemd. Mede met ingang van 1 Mei 1896 werd overgenomen de waterleiding van Nieuwer- Amstel, ter onderscheiding van haar zuste ren genaamd de bronwaterleiding. De koop som van deze waterleiding bedroeg 789.000. De periode van gemeentelijke exploitatie werd geopend door een werkprogram van den nieuwen directeur op de volgende grond slagen: lo. De Vechtwaterleiding blijft behouden voor publieken dienst, voor industrieele doel einden en enkele huishoudelijke doeleinden, bij levering tegen lageren prijs. 2o. Het drinkwater zal te Amsterdam worden gevoerd in laagreservoirs, waaruit het onder den vereischten druk in het stads net zal worden geperst. 3o. De prise d'eau, de filters en de tran sportmiddelen uit te breiden voor een maxi mum-levering van 39.200 M3. daags. 4o. Verdere uitbreiding van de prise d'eau is voorloopig niet in overweging te nemen. 5o. Voor verdere watervoorziening is het oog te vestigen in de eerste plaats op een met gefiltreerd Lekwater, en, wanneer dit onmogelijk zou blijken, ware een verder on derzoek in te stellen tot het verkrijgen van een prise d'eau in de diluviale gronden. 6o. Met het onderzoek naar de Lekwater- leichng is zoo spoedig mogelijk te beginnen. In 1898 kwam de zelfstandige waterleiding van Haarlem tot stand, waarmede tevens een barrière werd gesteld voor de verdere uitbreiding van de duinwaterwinplaats in noordelijke richting. De belangrijke uitbreidingswerken aan de verschillende elementen van de duinwater leiding kwamen in het begin van deze eeuw gereed, doch nog bleek de chronische kwaal, de waterarmoede, geenszins overwonnen. Door de meer gelijkmatige drukverdeeling in de stad kwamen ook de oostelijke bewoners in de gelegenheid op ruimer wijze water te tappen, tengevolge waarvan het waterver bruik dermate steeg, dat de druk gaandeweg tot 12 M. A.P. moest worden beperkt. Medewerking werd ingeroepen van het pu bliek om spaarzaamheid te betrachten, het schrobben van stoepen en straten te mati gen en straat- en tuinbesproeiing achterwege te laten. De met ingang van 1 Februari 1901 tot directeur benoemde ingenieur J. M. K. Pen- nink zond onmiddellijk zijn bekende rapport 1901 in over de verbetering van de water voorziening van Amsterdam, voerende tot de conclusie, dat een keuze zou moeten wor den gedaan tusschen drie stelsels: lo. een heidewaterleiding met een gemid deld dagvermogen van 51.000 M3., kostende 13.000 000; 2o. een Lekwaterleiding als voren 60.000 M2„ kostende 17.930.000; j 3o. een uitbreiding van de duinwaterlei ding door middel van irrigatie, als voren 60.000 M3., kostende 16.126.000, aanw elk laatste plan door den rapporteur de voor keur werd gegeven. Hij verzocht terzake het oordeel in te win nen van deskundigen, die op het gebied der waterleidingtechniek hun sporen verdiend hadden. Een commissie, bestaande uit ir. J. van Hasselt, W. H. Lindley, en R. H. Saltet, rap porteerde 17 Mei 1902, dat zij het irrigatie plan op financieele als andere gronden niet kon aanbevelen, maar dat als aanvullings middelen in aanmerking dienden te komen, een draineering van de Zeisterheide of de westzijde van de Veluwe, dan wel gefiltreerd rivierwater uit den Rijn bij Ameringen. Aan bevolen werd het project Amerongen uit te werken en intusschen het onderzoek van de door hen aangewezen heidestreken te ver richten. Sedert 1903 is de diepwaterwinning ter hand genomen, met het gevolg, dat de ge middelde dagcapaciteit sterk is opgevoerd, maar vooral de groote waterbehoefte op warme dagen kan worden bevredigd. Door deze diepe draineering is men in zekeren zin onafhankelijk geworden van den neerslag in de onmiddellijk voorafgaande periode. Het jaar 1909 vorderde niet minder dan 41.1 pCt. bijvoeging van diepwater, terwijl het gemiddelde bedraagt 26.4 pCt. en het minimum 13 6 pCt. in 1913. Uit deze cijfers is voorts af te leiden, dat aan diepduinwater in totaal rond 55 millioen M3. is gepompt. Men heeft zich wel eens tot gissingen laten verlokken, hoe groot de totale hoeveelheid diepduinwater is, om daaruit af te leiden, hoeveel jaar men op deze wijze kan doorgaan, vóór dat Amsterdam zijn kapitaal heeft opgeteerd. Dat deze ramingen mank gaan, behoeft wel geen nader betoog, wegens de talrijke factoren, die hierbij in het spel zijn, en waarvan de onbekendheid buiten eenige verdenking staat. De bewijzen zijn aanwezig, dat omstandig heden kunnen leiden tot zoodanige verspil ling, dat de rentabiliteit van het bedrijf en wat nog erger is de mogelijkheid tot water voorziening in gevaar worden gebracht. In Amsterdam werden in het jaar 1918, 21.440 lekken werden opgespoord vanwege den dienst der gemeentewaterleidingen, waarvan niet minder dan 8018 aan closetreservoirs. De lekkage aan deze toestellen is het in het bijzonder, die het waterleidingbedrijf be dreigt, vooral omdat zij den verbruiker niet noopt tot onverwijld ingrijpen; immers hij heeft van deze lekkage geen last. Amsterdam ligt tusschen de drie pomp stations Leiduin, Weesperkarspel en Wester- veld. Aan de gemeenten Heemstede en Half weg, gelegen aan de transportleiding van de duinwaterleiding, en bovendien aan Zand- voort, Buiksloot, Nieuwendam, Sloten en Nieuwer-Amstel (westzijde) wordt duinwater geleverd. Aan Laren, Muiden, Diemen en Ouder-Amstel, gelegen aan de aanvoerleiding van de bronwaterleiding, en bovendien aan Nieuwer-Amstel (oostzijde) wordt bronwater geleverd. Bovendien wordt aan enkele abon- né's in Bussum, Zaandam en Weesperkarspel water uit de naastbij zijnde waterleiding buizen geleverd. Met 10 van deze gemeenten zijn collectieve overeenkomsten gesloten; de meeste bezorgen zelf de verdere distributie. De gebruikers buiten Amsterdam vormen te zamen een stadje van 25.000 zielen. Met betrekking tot de duinwaterwinplaats (fig. 1) en het pompstation Leiduin zij ver meld, dat de waterwinning geschiedt met open kanalen en diepe bronnen, reikende met him fiters van ongeveer 25 tot 35 M. A.P. De bronnen van de westelijke kana len het Wester- en Stirumkanaal en die van het Boogkanaal storten over in de open kanalen, een gevolg daarvan, dat de stijghoogte van het diluviale water hooger j reikt dan het afgepompte niveau in die ka nalen. Door middel van afsluiters is de leve ring der bronnen bovendien regelbaar. In verband met de lage ligging van de ge noemde kanalen moet het water daaruit worden opgepompt in hooger gelegen kana- j len. Behalve in de reeds genoemde kanalen zijn bronnen aangebracht in het middenduin in het Barnaart- en het Schusterkanaal. Deze bronnen zijn vergaard op zuigleldingen, voe rende naar een betrekkelijk hoog gelegen pompstation, dat het water brengt op het hooggelegen Zwarteveldkanaal, waarop even eens het water uit het Wester- en Van Stirumkanaal wordt gebracht. Eindelijk bevindt zich nog een reeks bron nen in het tracé van de z.g. Oude Beek met pompgemaal aan de Oranjekom, op welke het water wordt uitgeslagen. De watervang kan, wat betreft de hoogte ligging van de kanalen, worden verdeeld in een hoog gedeelte, omvattende het Ba maart en Schusterkanaal, het Zwarteveldkanaal en het Van Lennepkanaal met waterstanden j boven 2.5 M. A.P.; een middelhoog deel, omvattende het Nieuwkanaal en het' Van der Vlietkanaal met standen boven 1 M. -f A.P.; een laag gedeelte, omvattende het Wester- en Van Stirumkanaal met standen ongeveer A.P. en het Boogkanaal, waarop de diepste stand 2 M. A.P. wordt onderhou den, en eindelijk het transportkanaal Sprenkelkanaal met de Oranjekom die te zamen een accumulator vormen, waarvan de stand wisselt in verband met het gebruik. Als draineermiddel zijn het Sprenkelkanaal en de Oranjekom niet van veel beteekenls. De aanvoer wordt zoodanig geregeld, dat de gemiddelde stand ongeveer 0.5 M. AP. bedraagt; de drukke dagen geven dan een iets lageren stand te zien, die zich op de stillere dagen geleidelijk herstelt. De verbin ding van de Oranjekom met het pompstation geschiedt door middel van een verbindings- buls, wijd 1.2 M. Het vervoer van ruw water door deze buis maakt periodieke schoonmaak daarvan noodig, waartoe een vernuftig veeg- toestel wordt gebruikt, dat door den water stroom wordt voortgestuwd. Het water stroomt door de kanalen (links), samen in de Oranjekom (rechts). Een overzicht van de opcnluchtfilter. Rechts op den achtergrond de gebouwen van Leiduin. Er is den laatsten tijd weer veel geschreven over dit onderwerp. Niet alleen werd er in de dagelijksche berichten melding gemaakt van vele rampen, doch ook in tijdschriften is dit een geliefkoosd onderwerp geweest. En met recht! Wij weten nog zeer weinig van het vulkanisme af, en de geheimzinnig heid der geluiden, die een ramp voorafgaan en de uitgebreidheid van de ramp zelf. geven veel te denken. Ik wil hiermede niet zeggen, dat alles wat gedacht wordt, ook neerge schreven moet worden. In vele gevallen is dit systeem verwarringstichtend en verwarring moeten we zooveel mogelijk vermijden. Maar in dit speciale geval, in het geval dus van het vulkanisme, staan wij er anders te genover. Wij weten wel iets, al is 't niet veel en het is zaak dit „iets" aan de gemeenschap mede te deelen, cm het waas van geheim zinnigheid, dat zulk een verschijnsel veelal ontsluimert te doen optrekken. Wanneer een Boschejsman, om maar eens iets te noemen. 'n beetje meer wist omtrent dit verschijnsel dan wat hij uit de verte hoort, ziet en mis schien ook voelt, zou hij zeker niet in aan bidding neervallen, om die „kwade geest" 'n beetje gunstiger voor hem en zijn familie t« stemmen. Hier wil ik niet mee zeggen, dat men direct zou moeten beginnen, met de heidenen onderwijs te geven in het vulkanis me, doch wel doel ik op het feit, dat het ab soluut geen kwaad kan, wanneer in meer be schaafde kringen, belangstelling voor derge lijke en andere onderwerpen aan den dag werd gelegd. Vulkanen hebben hun ontstaan te danken aan de toestanden, die in het inwendige der tarde heersche'n. Reeds eerder heb ik kun nen opmerken, dat binnen de harde steen- schaal, de eigenlijke aardoppervlakte, zich 'n /loeiend, vloei,bare massa bevindt. Doordat deze massa gassen ontwikkelt, wordt er een druk uitgeoefend op de steenschaal, die des e grooter zal zijn, naarmate de aarde af- •:oelt. Om aan deze drukking te kunnen weer staan, moe't de steenschaal een zekere dikte hebben. Maar het kan voorkomen, dat er een :wakke plek ontstaat, dat daar ter plaatse het weerstandsvermogen dan te klein is. Het gevolg is, dat die plek springt en door het uitstar.e gat de gassen en de vloeibare mas sa's naar buiten stroomen. Dit is, overal het eerste ontstaan van een vulkaan: een gat in den bodem, waaruit lava en ga;, vloeien. Want de gloeiend vloeibare nassa noemen wij, wanneer ze aan de opper- ■lakt/j komt, lava. Nu is het een onloochenbaar feit. dat haast rergens ter wereld een dergelijke vulkaan voorkomt. Wie den Vesuvius, Etna of welken n<J,eren vulkaan ook heeft gezien, hetzij met :igen oogen. hetzij van een afbeelding, heeft ;ij nnen constateeren, dat zij allen een kegel vormige gedaante hebben, breed aan de ba- As. smal aan den top. Wij zullen direct zien iat deze vorm een logisch uitvloeisel is van een bepaald soort uitbarsting, maar waaruit ook ten duidelijkste blijkt, dat die vorm niet het wezenlijke is van dien vulkaan, 'n Gat in :len bodem is de hoofdzaak, de rest,slechts bijzaak. IJsland is een land, dat geheel uit vulka nische stoffen is opgebouwd. De vulkanen bestaan hier uit groote spleten, soms tot 30 .CM. lang, waaruit enorme hoeveelheden la va over het land vloeien. Vooral in den voor- bistorischen tijd. toen er nog geen menschen woonden, moeten die uitbarstingen vreese- ijk zijn geweest. Ze gebeurden echter ge- uidloos, dus zonder knal of onderaardsch .ge rommel. Maar veruit de meeste vulkanen hebben een kegel. Dit komt, doordat er bij uitbar stingen nog wel iets meer dan lava naar bo ven wordt gebracht, n.l. slakken. Dit zijn jrootere of kleinere stukken steen, die van de aardkost af zijn gebrokkeld en door den druk eveneens naar buiten worden geslin gerd. Zij vallen vlak nast 't gat neer en stape en zich daar op, totdat er, na vele uitbar stingen een geheele kegelberg is ontstaan. Niet altijd blijft de mooie kegelvorm be staan. Dikwijls worden, met een uitbarsting, reheele stukken weer weggeslingerd. Doch bij de thans in werking zijnde vulkanen is meestal die vorm mooi bewaard gebleven. Dat er in Nederland geen vulkanen zijn. somt doordat hier natuurlijk de aardschaal te dik is voor een doorbraak. Dat wil natuur lijk niet zeggen, dat wij altijd verschoond tullen blijven van die rampen. Het zou lang niet onmogelijk zijn, dat er ook hier vulka nen ontstaan, zooals er in den voor-historl- schen tijd ook zeker zijn geweest. Maar waar schijnlijk gebeurt dit niet, althans in de eerstkomende eeuwen niet. Over de geheefe aarde kennen wij 318 wer kende vulkanen. Dit is een schrikbarend groot getal, als men bedenkt, dat er evenzoo vele rampen kunnen gebeuren. Gelukkig werken die vulkanen niet ieder jaar en altijd even hevig, zoodat het vooruitzicht hierdoor een beetje verzacht wordt. De vulkanen worden onderscheiden in wer kende en uitgedoofde vulkanen. De eerste geven af en toe nog een teeken van leven, die van het tweede soort zijn volkomen onschul dig. Het is echter mogelijk, dat men zich in den aard van 'n vulkaan leelijk vergist en dat men denkt met 'n uitgedoofden te doen te hebben, wanneer deze in werkelijkheid pog actief is. Zoo heeft men in de oudheid eeu wenlang geloofd, dat de Vesuvius niet meer werkte, dat het een uitgedoofde vulkaan was. Doch plotseling, in het jaar 79 na Chr., had de beruchte uitbarsting plaats. Groote lava- stroomen en enorme hoeveelheden asch, fijn verdeeld zout, stroomden met hevige snelheid langs de hellingen naar beneden en ver woestten alles, mijlen ver in den omtrek. Men weet, dat hierbij eveneens de steden Pompeji en Herculanum onder de lava werden bedol ven. De schrik zat er in, en de Vesuvius heeft men sindsdien steeds met een kwaad oog aangekeken. De hoogte der vulkanen is zeer verschil lend. Het is natuurlijk onzin te beweren, dat de hoogte in evenredigheid staat met de he vigheid der uitbarstingen. Ik ken kleine, maa zeer venijnige vulkaantjes. zooals op Java, die den menschen handen vol werk geven, terwijl er daartegenover reuzen van bergen zijn, die zich vergenoegen met een rook- pluimpje en een ondergronijsch gerommel en verder geheel onschadelijk zijn. De hoogte is hierbij slechts bijzaak. Het is het gevolg en niet de oorzaak van een uitbarsting. Maar toch zal 't den menschen niet onver schillig zijn, te vernemen, welke hoogten de bergen kunnen bereiken. Vooruit echter zei reeds gezegd, dat de vulkanen niet tot de hoogste bergen behooren. De grootste onder hen verheft zijn top tot ruim 4000 M. boven de aardoppervlakte. Op Java heeft de Tenger de respectabele hoogte van 2300 M. Europa doet voor Azië niet onder. Daar is b.v. de Etna met een hoogte van 3200 M. of de Vesuvius met 1300 M., wel is waar kleiner dan de vorige, doch niettegenstaande dat, 'n reus onder zijn soortgenooten. Met den Stromboli, den vulkaan, die zich in Middellandsche Zee heel alléén uit het water verheft, is het eigenaardig gesteld. Vaart men er voorbij dan krijgt men den indruk, met een vulkaan van middelbare grootte te doen te hebben. Inderdaad verheft hij zich slechts 900 M. boven den zeespiegel. Dit is echter geenszins 'e werkelijke hoogte want zijn basis ligt niet op den zeespiegel, maar op den zeebodem. Niet dus slechts 't gedeelte dat zich boven 't water verheft, doch ook wat zich onder den zeespiegel bevindt, behoort tot den berg. Al ius gemeten, bereikt de Stromboli 'n hoogte van 3200 M. een gevaarte dus als de Etna. Vulkanen vertoonen over 't algemeen een eigenaardig verschijnsel, dat men bij gewone bergen mist, althans in diezelfde mate. Ik j bedoel hier het verschijnsel van wisselende grootte. Het kan voorkomen, dat bij een hevige uit barsting de halve berg in de lucht vliegt, en dat er nog maar, in vergelijking met wat er eens stond, een armzalig klein stukje is over- j gebleven. Dit verschijnsel hebben wij o.s bunnen waarnemen na de beruchte uitbar sting van den Krakatau in 1883. Waar eens j 'n berg stond van eenige honderden meters vond men slechts een zee van 300 M. diept» terug. Alles was dus in de lucht gevlogen, slechts drie kleine eilandjes bleven over. Een ander voorbeeld levert ons de Etna. Hier is de top verplaatst! daar, waar hij eerst stond, vindt men nu slechts een diep ravijn.; Ook hier is dus een massa gesteente wegge- lingerd om op een andere plaats weer opge-j stapeld te worden. Zoo zien we dus, dat vulkanen geen wer kelijke bergen zijn. Het is niet de tand des Lijds, die eraan knaagt, en een langzame ver andering brengt in den vorm van 't geva maar het is de plotselinge uitbarsting, ■adicaal de zaak verwoest. Even plotseling i zoo'n vulkaan ontstaat, kan hij ook weer ver- i iwijnen. Een blijvend monument zijn zij geen van R. VORSTMAN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 5