m
WMM
tweede blad
DE STRIJD OM HET WATER
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT VRIJDAG 5 OCTOBER 1928
BLADZIJDE 1
Het 75-jarig bestaan der Amsterdamsche
Waterleiding
Van Duinwater-Mij. tot Gemeentelijk Bedrijf
WSmÊ.
mmm
WM
i piMg
VULKANEN
De historie van de Amsterdamsche Water
leiding (Leiduin), die op 1 Mei van het vol
gend jaar 75 jaar bestaat, begint feitelijk
reeds in 1846. In dat jaar werd door den
gep. majoor der Genie C. D. Vaillant een
ontwerp opgemaakt cm Amsterdam van
duinwater te voorzien, waarvoor hij in 1849
concessie van het Gemeentebestuur verkreeg
Het geloof in het welslagen van het werk
stond echter op zoodanig peil, dat zijn eerste
pogingen om het ontwerp tot uitvoering te
brengen op financieele gronden strandden.
Niettemin werd door hen, die in net tot
stand komen' van deze waterleiding wél heil
zagen onder wie zeker vermelding ver
dient de dichter mr. Jacob van Lennep
ernstig voortgewerkt; met behulp van En-
gelsch kapitaal werd opgericht „de Duin
watermaatschappij" en wel by acte d.d. 11
Juni 1851, bij welke Maatschappij de con-
cessie-Vaillant werd ingebracht.
Met voortvarendheid werd het werk aan
gepakt.
Wijding daaraan werd gegeven door de
medewerking van den Prins van Oranje, die
op 11 November 1851 de eerste spade in den
grond stak ter plaatse, waar de z.g. kom
het ontvangbassin in de duinen zou wor
den gemaakt. Deze kom draagt den naam
„Oranjekom", terwijl het water werd ge
doopt als „Oranjewater".
In het voorjaar 1853 kwam water te voor
schijn uit de springfontijn aan de Willems
poort in Amsterdam. In het eerste verslag
aan aandeelhouders, waarin tevens Werd
voorgesteld om het aandeelkapitaal van
1.800.000 uit te breiden met 900.000 aan
preferente aandeelen, wordt omtrent deze
fontijn o.m. vermeld, dat zij reeds in de laat
ste dagen van de lente en gedurende den
zomer des Zondags duizenden nieuwsgierigen
heeft gelokt, en de belangstelling heeft op
gewekt van ingezetene en vreemdeling.
In den drogen winter 1853—1854 werd
aldaar het water per emmer verkocht a rai-
son van 1 ct. per emmer en onder beding,
dat niemand meer dan 2 emmers kon ver
krijgen.
1 Mei 1854 kan als datum van feitelijken
aanvang van het bedrijf worden aange
merkt, bi) een aantal abonnementen van
acht.
Snel breidde zich nu het aantal abonne
menten uit, en het waterverbruik steeg snel.
Sedert 1857 kon ook op het aanvankelijk
aandeelenkapitaal dividend worden uitge
keerd, dat gaandeweg steeg tot 1% pCt. in
1863; alles ging tot zoover naar wensch, doch
in laatstgenoemd jaar tradvoor het eerst
de kwaal aan den dag, tfat de waterleiding
niet bij machte was voldoende water naar
de stad te voeren. De Du.nwatermaatschap-
pij zag zich genoodzaakt in den zomer van
genoemd jaar, in verband met den lagen
stand van het water in de duinen wel te
verstaan ten opzichte van het bodempeil van
de kanalisatie den wateraanvoer van
's avonds 6 tot 's morgens 6 uur te onder
breken.
De Duinwatermaatschappij streefde er in-
tusschen ernstig naar het tekort aan water
op te heffen. Er werd voortgegaan met
kanaalaanleg in de bestaande prise d'eau,
de machines werden gecompoundeerd, de
filteraanleg werd uitgebreid, de aanvankelijk
gegraven kanalen werden verdiept. Intus-
schen was het waterverbruik tot 5.000.000
M3. gestegen; het dividend had daarmee
tred gehouden en steeg in 1878 boven 10 pCt.,
loch de kraan bij de mopperende Amster
dammers bleef slecht of niet loopen.
Hangende de beslissing inzake langere
concessie werd in 1884 aan den dienst van
Publieke Werken ópgedragen. van gemeen
tewege een plan voor een duinwaterleiding
op te maken. De stadsingenieur diende 25
Juli 1884 een voorloopig plan in. gebaseerd
op een prise d'eau ten noorden van het
Noordzeekanaal voor 20.000 M3. daags met
gesloten draineering, lang 18.250 M. op -een
terrein groot 1460 HA., kostende 5.5 mil-
lioen gulden.
Het gemeentebestuur kon nu kiezen tus-
schen den bouw van eigen waterleidingen en
een concessie aan de Duinwatermaatschappij.
Op de kans, dat de gemeente niet genegen
zou zijn tot deze belangrijke uitgaven te be
sluiten, werd blijkbaar door de Duinwater
maatschappij gespeculeerd. Immers zij deed
een aanbod, voor de Gemeente een Vecht
waterleiding te bouwen en te exploiteeren,
zichzelf vrijwarende voor de slechte kansen
aan die exploitatie verbonden; de gemeente
zou voorts het duinwater tegen kostprijs
ontvangen benevens 5 pCt. van de bruto-
opbrengst.
De beslissing in de Raadsvergadering van
22 October 1884 was voor partijen een hoogst
belangrijke.
Voor de uitvoering van de Vechtwaterlei
ding werd het plan-Van Niftrik van 1881
tot grondslag genomen, omgewerkt tot bet
geen deze waterleiding thans geworden is.
Reeds 1 April 1888 werd deze waterleiding
in dienst gesteld.
Het kapitaal, in de duinwaterleiding be
legd, bedroeg in 1888 rond 8 millioen, dat
ten laste van de Vechtwaterleiding rond 7
millioen gulden; een en ander kwam in het
dividend op gevoelige wijze tot uiting; im-
watermaatschappij gebracht, dat men meen
de, dat het geval, bedoeld in art. 9 van de
concessie, dat de drukhoogte niet voldoende
was, aanwezig was, op grond waarvan het
noodig geoordeeld werd, met den meesten
spoed verbetering in den gebrekkigen toe
stand te brengen door uitvoering van de vol
gende werken:
lo. uitbreiding van de prise d'eau door
draineering of verdieping van bestaande
kanalen;
2o. idem der werken tot zuivering en op
pompen van water in die mate, dat verkregen
werd een filteroppervlak van 19670 M2.
reinwaterkelders met een inhoud van 7060
M3. en een pompvermogen van 545 P.K.;
3o. vergrooting van het doorstroomings-
profiel der aanvoerbuizen en wel tot 0.9 M2.
tot Haarlem en 0.787 M2. tusschen .Haarlem
en Amsterdam;
4o. het bouwen van twee hoogreservoirs
met een totaal inhoud van 1550 M3.; alles
onder voorbehoud om verder de noodige
voorschriften te geven tot verbetering van
het stadsbuizennet, den aanleg van een sup-
pietoire waterleiding en tot regeling van de
distributie te Haarlem.
Uiterlijk 1 September 1892 moest met de
werken worden aangevangen, data van vol
tooiing werden voor verschillende onderdee-
len vastgesteld, terwijl vóór 1 Juli 1894 alles
gereed moest zijn.
Een verzoek van de Duinwatermaatschap
pij om garantieverleening op te sluiten lee-
HET NIEUWE FILTERGEBOUW
mers van het culminatiepunt van 15 pCt. ningen en een herhaald verzoek om de
•n WaS himiddels gezakt tot 7 1/25 vechtwaterleiding in ruimere mate te doen
om gaandeweg tot 0 te dalen in leveren werd afgewezen. De houders der
in 1888
het jaar 1892.
Inmiddels had de kanaalaanleg in de dui
nen verder voortgang gevonden in het Noor-
reeds geplaatste leeningen zagen gaandeweg
hun belangen in het gedrang komen en
richtten op een Comité ter behartiging van
den en Westen van het duinterrein, doch de j de belangen der obligatiehouders in de Duin
telkens gekoesterde verwachting zooveel j watermaatschappij, een en ander kenteeke-
water te kunnen vangen, dat aan den bij de 1 nell) ^at de eertijds bloeiende onderneming
nieuwe concessie gestelden druk van 20 M. haar stervensuur nabij kwam.
A.P. zou kunnen worden voldaan, bleek bij j Terwijl de verhouding tusschen het Ge-
voortdurmg niet in vervulling te kunnen meentebestuur en de Duinwatermaatschappij
gaan. Ongeacht den afval van Nieuwer- gaandeweg scherper werd, en belanghebben-
Amstel, dat sedert November 1838 uit een ,-jen van beide zijden naar een oplossing
eigen waterleiding werd voorzien, bereikte snakten, werd de commissie van 1889 in het
de druk m het Oosten van de stad nauwe- begin 1893 bereid gêvonden het project voor
lijks 9 M. A.P. en luide bleven dan ook de heidewaterleiding 1891 van de Duinwater-
kiachten. maatschappij te onderzoeken en tevens welke
De concessie 1885 verbobd het Vechtwater j ancjere prises d'eau geacht konden worden
m de huizen te brengen en, onderstellende, jn aanmerking te komen om daarvan partij
dat met wijziging daarvan wellicht een einde trekken voor de watervoorziening van
aan den waternood kon worden gemaakt, Amsterdam
stelden B. en W. 29 Juni 1839 den Raad j
voor, de concessie in dit opzicht te wijzi- S j11 we, geconstateerd, dat op 1
gen, met de beperking overigens, dat het Julj 1893 de werken aan de Prfe ,deau nog
niet voor drinkwater en voor spijsbereiding j
mocht worden gebruikt. B. en W. gingen
begonnen met de uitbreiding van het filter-
daarbij van de meening uit, dat de dubbele oppenrtak. In defn stand van zaken, werd
huisleiding door de Duinwatermaatschappij aanleidinggevonden een boete op te leggen
zou moeten worden betaald. I van/ 2590 Per dag tot den da?' waar°P d®
De debatten over deze voordracht deden werken, die reeds op dien datum voltooid
kennen, dat een sterke strooming ontstond moesten zijn, gereed zouden zyn gekomen.
geen verdere consideratie te betrachten en
de waterleidingen te naasten, terwijl ten
slotte besloten werd voor den tijd van twee
jaar te vergunnen het Vechtwater ook in de
huizen te brengen.
De inmiddels op 24 Augustus 1888 opge
treden ingenieur der Duinwatermaatschappij
ir. J. van Hasselt kon zich met deze beperkte
Raadsbeslissing niet vereenigen en meende,
dat een ruimer gebruik van Vechtwater toe
laatbaar was, omdat de gemeente zelf deze
waterleiding had ontworpen als concurrente
van de duinwaterleiding, dat de bouw dier
waterleiding als voorwaarde van de conces
sie 1885 was opgenomen en daar deze water
leiding overigens bovenmatig zou zijn aan
gelegd n.l. voor 40.000 M3. daags, terwijl
zij slechts 9000 M3. leverde was er alle
aanleiding haar water ruimer te benutten.
De omstandigheden hadden er toe geleid,
dat de Duinwatermaatschappij 29 Juli 1891
de boodschap thuis kreeg, dat zij, om in de
waterbehoefte van de naaste toekomst te
voorzien, werken had uit te voeren tot een
bedrag van rond 6.000.000. Doch alvorens
haar de verplichting op te leggen, stelden B
en W. de gelegenheid open, aannemelijke
voorstellen te doen tot wijziging van de con
cessie, die aan de bezwaren, verbonden aan
de toenmalige waterlevering, tegemoet kon
den komen.
De Maatschappij greep deze geboden ge
legenheid natuurlijk aan. Zij stelde voor het
duinwater meer als genotmiddel te bestem
men en de Vechtwaterlevering de voornaam
ste plaats te deen innemen. Om deze ge
dachte ingang te doen vinden, zou het duin
water bij gebruik voor alle doeleinden tegen
een prijsverhooging van 50 pCt. kunnen wor
den geleverd. Het uiterste zou daarbij worden
gedaan om het Vechtwater in zoodanigen
toestand te brengeh, dat het van gelijke
waarde als het duinwater zoude zijn. Ver
sterking van de financieele positie lag aan
deze voorstellen vooral ten grondslag, het
geen verklaarbaar was, daar het dividend
tot 3 pCt. was gedaald, trouwens het laatste,
dat beschikbaar kwam.
Na ruim beraad door het gemeentebestuur,
werd 22 Juni 1892 ter kennis van de Duin-
Kort daarop werd het feit geconstateerd,
dat in de revisieputten van de drainage-
Stang in het Nieuwkanaal zand was inge-
spoeld, waarin de Duinwatermaatschappij
bevestiging vond van haar bezwaar tegen de
uitvoering van het haar opgelegde werk. Zij
vreesde een verzanding van de omhullende
schelpenlaag van de draineeringleiding, ter
wijl ook het verval aanwijzing gaf tot op
hooping van zand in de buis. In deze vrees
werd zij gesteund door de ervaring te Rozen-
daal, waar soortgelijke leiding wijd 0.5 M.
tot op 0.1 M. na dichtgezand was, en zoo
kwam het haar voor, dat het gemaakte
werk in het Nieuwkanaal de kiem van een
zekeren ondergang irf zich droeg.
De Commissie van Onderzoek adviseerde
15 Mei 1894 omtrent het plan van de Duin
watermaatschappij tot ombouw van de
Vechtwaterleiding in een heidewaterleiding.
Dat plan achtte zij in technisch opzicht
juist, hoewel zij de benoodigde hoeveelheid
water ad 80 L. per hoofd en per dag als
grondslag te gering achtte. In dit verband
zou de price d'eau voor de watervoorziening
van Amsterdam over b.v. 25 jaar oostwaarts,
in de Neder-Veluwe uitbreiding behoeven.
Het heidewater bleek der commissie alles
zins goed, evenwel moest gerekend worden
op net gebruik van looden buis met tinvoe
ring voor de huisleidingen. Een bezwaar tegen
het plan werd gezien in de beperkte capa
citeit, den langen duur die voor beschikking
over de benoodigde terreinen zou worden
geëischt, zoodat zij aan een suppletoire
duinwaterleiding ook met het oog op de
kosten de voorkeur meende te moeten
geven.
Tijdens het maken van een proefput voor
verticale drainage besloot de Raad op 13
Juni 1894 de Duinwatermaatschappij te doen
meedeel en, dat men bereid was, voorstellen
tot overname der werken in overweging te
nemen.
Na een periode van loven en bieden werd
op 13 November 1895 door den Raad tot
overname besloten tegen betaling met
12 000.000 obligaties ten laste der gemeente,
rentende 2% pCt. en aflcsbaar in 40 jaar.
De exploitatie kwam op 1 Januari 1896 voor
rekening van de gemeente, terwijl de con
cessie per 30 April 1896 werd opgezegd.
De hoofdingenieur der Duinwatermaat
schappij J van Hasselt werd 25 Maart 1896
tot directeur van het Gemeentelijk Water
leidingbedrijf benoemd.
Mede met ingang van 1 Mei 1896 werd
overgenomen de waterleiding van Nieuwer-
Amstel, ter onderscheiding van haar zuste
ren genaamd de bronwaterleiding. De koop
som van deze waterleiding bedroeg 789.000.
De periode van gemeentelijke exploitatie
werd geopend door een werkprogram van
den nieuwen directeur op de volgende grond
slagen:
lo. De Vechtwaterleiding blijft behouden
voor publieken dienst, voor industrieele doel
einden en enkele huishoudelijke doeleinden,
bij levering tegen lageren prijs.
2o. Het drinkwater zal te Amsterdam
worden gevoerd in laagreservoirs, waaruit
het onder den vereischten druk in het stads
net zal worden geperst.
3o. De prise d'eau, de filters en de tran
sportmiddelen uit te breiden voor een maxi
mum-levering van 39.200 M3. daags.
4o. Verdere uitbreiding van de prise d'eau
is voorloopig niet in overweging te nemen.
5o. Voor verdere watervoorziening is het
oog te vestigen in de eerste plaats op een
met gefiltreerd Lekwater, en, wanneer dit
onmogelijk zou blijken, ware een verder on
derzoek in te stellen tot het verkrijgen van
een prise d'eau in de diluviale gronden.
6o. Met het onderzoek naar de Lekwater-
leichng is zoo spoedig mogelijk te beginnen.
In 1898 kwam de zelfstandige waterleiding
van Haarlem tot stand, waarmede tevens
een barrière werd gesteld voor de verdere
uitbreiding van de duinwaterwinplaats in
noordelijke richting.
De belangrijke uitbreidingswerken aan de
verschillende elementen van de duinwater
leiding kwamen in het begin van deze eeuw
gereed, doch nog bleek de chronische kwaal,
de waterarmoede, geenszins overwonnen.
Door de meer gelijkmatige drukverdeeling in
de stad kwamen ook de oostelijke bewoners
in de gelegenheid op ruimer wijze water te
tappen, tengevolge waarvan het waterver
bruik dermate steeg, dat de druk gaandeweg
tot 12 M. A.P. moest worden beperkt.
Medewerking werd ingeroepen van het pu
bliek om spaarzaamheid te betrachten, het
schrobben van stoepen en straten te mati
gen en straat- en tuinbesproeiing achterwege
te laten.
De met ingang van 1 Februari 1901 tot
directeur benoemde ingenieur J. M. K. Pen-
nink zond onmiddellijk zijn bekende rapport
1901 in over de verbetering van de water
voorziening van Amsterdam, voerende tot
de conclusie, dat een keuze zou moeten wor
den gedaan tusschen drie stelsels:
lo. een heidewaterleiding met een gemid
deld dagvermogen van 51.000 M3., kostende
13.000 000;
2o. een Lekwaterleiding als voren 60.000
M2„ kostende 17.930.000; j
3o. een uitbreiding van de duinwaterlei
ding door middel van irrigatie, als voren
60.000 M3., kostende 16.126.000, aanw elk
laatste plan door den rapporteur de voor
keur werd gegeven.
Hij verzocht terzake het oordeel in te win
nen van deskundigen, die op het gebied der
waterleidingtechniek hun sporen verdiend
hadden.
Een commissie, bestaande uit ir. J. van
Hasselt, W. H. Lindley, en R. H. Saltet, rap
porteerde 17 Mei 1902, dat zij het irrigatie
plan op financieele als andere gronden niet
kon aanbevelen, maar dat als aanvullings
middelen in aanmerking dienden te komen,
een draineering van de Zeisterheide of de
westzijde van de Veluwe, dan wel gefiltreerd
rivierwater uit den Rijn bij Ameringen. Aan
bevolen werd het project Amerongen uit te
werken en intusschen het onderzoek van de
door hen aangewezen heidestreken te ver
richten.
Sedert 1903 is de diepwaterwinning ter
hand genomen, met het gevolg, dat de ge
middelde dagcapaciteit sterk is opgevoerd,
maar vooral de groote waterbehoefte op
warme dagen kan worden bevredigd. Door
deze diepe draineering is men in zekeren zin
onafhankelijk geworden van den neerslag in
de onmiddellijk voorafgaande periode.
Het jaar 1909 vorderde niet minder dan
41.1 pCt. bijvoeging van diepwater, terwijl
het gemiddelde bedraagt 26.4 pCt. en het
minimum 13 6 pCt. in 1913.
Uit deze cijfers is voorts af te leiden, dat
aan diepduinwater in totaal rond 55 millioen
M3. is gepompt. Men heeft zich wel eens tot
gissingen laten verlokken, hoe groot de totale
hoeveelheid diepduinwater is, om daaruit af
te leiden, hoeveel jaar men op deze wijze
kan doorgaan, vóór dat Amsterdam zijn
kapitaal heeft opgeteerd. Dat deze ramingen
mank gaan, behoeft wel geen nader betoog,
wegens de talrijke factoren, die hierbij in
het spel zijn, en waarvan de onbekendheid
buiten eenige verdenking staat.
De bewijzen zijn aanwezig, dat omstandig
heden kunnen leiden tot zoodanige verspil
ling, dat de rentabiliteit van het bedrijf en
wat nog erger is de mogelijkheid tot water
voorziening in gevaar worden gebracht. In
Amsterdam werden in het jaar 1918, 21.440
lekken werden opgespoord vanwege den
dienst der gemeentewaterleidingen, waarvan
niet minder dan 8018 aan closetreservoirs.
De lekkage aan deze toestellen is het in
het bijzonder, die het waterleidingbedrijf be
dreigt, vooral omdat zij den verbruiker niet
noopt tot onverwijld ingrijpen; immers hij
heeft van deze lekkage geen last.
Amsterdam ligt tusschen de drie pomp
stations Leiduin, Weesperkarspel en Wester-
veld. Aan de gemeenten Heemstede en Half
weg, gelegen aan de transportleiding van de
duinwaterleiding, en bovendien aan Zand-
voort, Buiksloot, Nieuwendam, Sloten en
Nieuwer-Amstel (westzijde) wordt duinwater
geleverd. Aan Laren, Muiden, Diemen en
Ouder-Amstel, gelegen aan de aanvoerleiding
van de bronwaterleiding, en bovendien aan
Nieuwer-Amstel (oostzijde) wordt bronwater
geleverd. Bovendien wordt aan enkele abon-
né's in Bussum, Zaandam en Weesperkarspel
water uit de naastbij zijnde waterleiding
buizen geleverd. Met 10 van deze gemeenten
zijn collectieve overeenkomsten gesloten; de
meeste bezorgen zelf de verdere distributie.
De gebruikers buiten Amsterdam vormen te
zamen een stadje van 25.000 zielen.
Met betrekking tot de duinwaterwinplaats
(fig. 1) en het pompstation Leiduin zij ver
meld, dat de waterwinning geschiedt met
open kanalen en diepe bronnen, reikende
met him fiters van ongeveer 25 tot 35 M.
A.P. De bronnen van de westelijke kana
len het Wester- en Stirumkanaal en
die van het Boogkanaal storten over in de
open kanalen, een gevolg daarvan, dat de
stijghoogte van het diluviale water hooger j
reikt dan het afgepompte niveau in die ka
nalen. Door middel van afsluiters is de leve
ring der bronnen bovendien regelbaar.
In verband met de lage ligging van de ge
noemde kanalen moet het water daaruit
worden opgepompt in hooger gelegen kana- j
len.
Behalve in de reeds genoemde kanalen
zijn bronnen aangebracht in het middenduin
in het Barnaart- en het Schusterkanaal. Deze
bronnen zijn vergaard op zuigleldingen, voe
rende naar een betrekkelijk hoog gelegen
pompstation, dat het water brengt op het
hooggelegen Zwarteveldkanaal, waarop even
eens het water uit het Wester- en Van
Stirumkanaal wordt gebracht.
Eindelijk bevindt zich nog een reeks bron
nen in het tracé van de z.g. Oude Beek met
pompgemaal aan de Oranjekom, op welke
het water wordt uitgeslagen.
De watervang kan, wat betreft de hoogte
ligging van de kanalen, worden verdeeld in
een hoog gedeelte, omvattende het Ba maart
en Schusterkanaal, het Zwarteveldkanaal en
het Van Lennepkanaal met waterstanden j
boven 2.5 M. A.P.; een middelhoog deel,
omvattende het Nieuwkanaal en het' Van
der Vlietkanaal met standen boven 1 M. -f
A.P.; een laag gedeelte, omvattende het
Wester- en Van Stirumkanaal met standen
ongeveer A.P. en het Boogkanaal, waarop de
diepste stand 2 M. A.P. wordt onderhou
den, en eindelijk het transportkanaal
Sprenkelkanaal met de Oranjekom die te
zamen een accumulator vormen, waarvan de
stand wisselt in verband met het gebruik.
Als draineermiddel zijn het Sprenkelkanaal
en de Oranjekom niet van veel beteekenls.
De aanvoer wordt zoodanig geregeld, dat de
gemiddelde stand ongeveer 0.5 M. AP.
bedraagt; de drukke dagen geven dan een
iets lageren stand te zien, die zich op de
stillere dagen geleidelijk herstelt. De verbin
ding van de Oranjekom met het pompstation
geschiedt door middel van een verbindings-
buls, wijd 1.2 M. Het vervoer van ruw water
door deze buis maakt periodieke schoonmaak
daarvan noodig, waartoe een vernuftig veeg-
toestel wordt gebruikt, dat door den water
stroom wordt voortgestuwd.
Het water stroomt door de kanalen (links), samen in de Oranjekom (rechts).
Een overzicht van de opcnluchtfilter. Rechts op den achtergrond de gebouwen van Leiduin.
Er is den laatsten tijd weer veel geschreven
over dit onderwerp. Niet alleen werd er in de
dagelijksche berichten melding gemaakt van
vele rampen, doch ook in tijdschriften is dit
een geliefkoosd onderwerp geweest.
En met recht! Wij weten nog zeer weinig
van het vulkanisme af, en de geheimzinnig
heid der geluiden, die een ramp voorafgaan
en de uitgebreidheid van de ramp zelf. geven
veel te denken. Ik wil hiermede niet zeggen,
dat alles wat gedacht wordt, ook neerge
schreven moet worden. In vele gevallen is dit
systeem verwarringstichtend en verwarring
moeten we zooveel mogelijk vermijden.
Maar in dit speciale geval, in het geval dus
van het vulkanisme, staan wij er anders te
genover. Wij weten wel iets, al is 't niet veel
en het is zaak dit „iets" aan de gemeenschap
mede te deelen, cm het waas van geheim
zinnigheid, dat zulk een verschijnsel veelal
ontsluimert te doen optrekken. Wanneer een
Boschejsman, om maar eens iets te noemen.
'n beetje meer wist omtrent dit verschijnsel
dan wat hij uit de verte hoort, ziet en mis
schien ook voelt, zou hij zeker niet in aan
bidding neervallen, om die „kwade geest" 'n
beetje gunstiger voor hem en zijn familie t«
stemmen. Hier wil ik niet mee zeggen, dat
men direct zou moeten beginnen, met de
heidenen onderwijs te geven in het vulkanis
me, doch wel doel ik op het feit, dat het ab
soluut geen kwaad kan, wanneer in meer be
schaafde kringen, belangstelling voor derge
lijke en andere onderwerpen aan den dag
werd gelegd.
Vulkanen hebben hun ontstaan te danken
aan de toestanden, die in het inwendige der
tarde heersche'n. Reeds eerder heb ik kun
nen opmerken, dat binnen de harde steen-
schaal, de eigenlijke aardoppervlakte, zich 'n
/loeiend, vloei,bare massa bevindt. Doordat
deze massa gassen ontwikkelt, wordt er een
druk uitgeoefend op de steenschaal, die des
e grooter zal zijn, naarmate de aarde af-
•:oelt.
Om aan deze drukking te kunnen weer
staan, moe't de steenschaal een zekere dikte
hebben. Maar het kan voorkomen, dat er een
:wakke plek ontstaat, dat daar ter plaatse
het weerstandsvermogen dan te klein is. Het
gevolg is, dat die plek springt en door het
uitstar.e gat de gassen en de vloeibare mas
sa's naar buiten stroomen.
Dit is, overal het eerste ontstaan van een
vulkaan: een gat in den bodem, waaruit lava
en ga;, vloeien. Want de gloeiend vloeibare
nassa noemen wij, wanneer ze aan de opper-
■lakt/j komt, lava.
Nu is het een onloochenbaar feit. dat haast
rergens ter wereld een dergelijke vulkaan
voorkomt. Wie den Vesuvius, Etna of welken
n<J,eren vulkaan ook heeft gezien, hetzij met
:igen oogen. hetzij van een afbeelding, heeft
;ij nnen constateeren, dat zij allen een kegel
vormige gedaante hebben, breed aan de ba-
As. smal aan den top. Wij zullen direct zien
iat deze vorm een logisch uitvloeisel is van
een bepaald soort uitbarsting, maar waaruit
ook ten duidelijkste blijkt, dat die vorm niet
het wezenlijke is van dien vulkaan, 'n Gat in
:len bodem is de hoofdzaak, de rest,slechts
bijzaak.
IJsland is een land, dat geheel uit vulka
nische stoffen is opgebouwd. De vulkanen
bestaan hier uit groote spleten, soms tot 30
.CM. lang, waaruit enorme hoeveelheden la
va over het land vloeien. Vooral in den voor-
bistorischen tijd. toen er nog geen menschen
woonden, moeten die uitbarstingen vreese-
ijk zijn geweest. Ze gebeurden echter ge-
uidloos, dus zonder knal of onderaardsch .ge
rommel.
Maar veruit de meeste vulkanen hebben
een kegel. Dit komt, doordat er bij uitbar
stingen nog wel iets meer dan lava naar bo
ven wordt gebracht, n.l. slakken. Dit zijn
jrootere of kleinere stukken steen, die van
de aardkost af zijn gebrokkeld en door den
druk eveneens naar buiten worden geslin
gerd. Zij vallen vlak nast 't gat neer en stape
en zich daar op, totdat er, na vele uitbar
stingen een geheele kegelberg is ontstaan.
Niet altijd blijft de mooie kegelvorm be
staan. Dikwijls worden, met een uitbarsting,
reheele stukken weer weggeslingerd. Doch bij
de thans in werking zijnde vulkanen is
meestal die vorm mooi bewaard gebleven.
Dat er in Nederland geen vulkanen zijn.
somt doordat hier natuurlijk de aardschaal
te dik is voor een doorbraak. Dat wil natuur
lijk niet zeggen, dat wij altijd verschoond
tullen blijven van die rampen. Het zou lang
niet onmogelijk zijn, dat er ook hier vulka
nen ontstaan, zooals er in den voor-historl-
schen tijd ook zeker zijn geweest. Maar waar
schijnlijk gebeurt dit niet, althans in de
eerstkomende eeuwen niet.
Over de geheefe aarde kennen wij 318 wer
kende vulkanen. Dit is een schrikbarend
groot getal, als men bedenkt, dat er evenzoo
vele rampen kunnen gebeuren. Gelukkig
werken die vulkanen niet ieder jaar en altijd
even hevig, zoodat het vooruitzicht hierdoor
een beetje verzacht wordt.
De vulkanen worden onderscheiden in wer
kende en uitgedoofde vulkanen. De eerste
geven af en toe nog een teeken van leven, die
van het tweede soort zijn volkomen onschul
dig. Het is echter mogelijk, dat men zich in
den aard van 'n vulkaan leelijk vergist en
dat men denkt met 'n uitgedoofden te doen
te hebben, wanneer deze in werkelijkheid pog
actief is. Zoo heeft men in de oudheid eeu
wenlang geloofd, dat de Vesuvius niet meer
werkte, dat het een uitgedoofde vulkaan was.
Doch plotseling, in het jaar 79 na Chr., had
de beruchte uitbarsting plaats. Groote lava-
stroomen en enorme hoeveelheden asch, fijn
verdeeld zout, stroomden met hevige snelheid
langs de hellingen naar beneden en ver
woestten alles, mijlen ver in den omtrek. Men
weet, dat hierbij eveneens de steden Pompeji
en Herculanum onder de lava werden bedol
ven. De schrik zat er in, en de Vesuvius
heeft men sindsdien steeds met een kwaad
oog aangekeken.
De hoogte der vulkanen is zeer verschil
lend. Het is natuurlijk onzin te beweren, dat
de hoogte in evenredigheid staat met de he
vigheid der uitbarstingen. Ik ken kleine, maa
zeer venijnige vulkaantjes. zooals op Java,
die den menschen handen vol werk geven,
terwijl er daartegenover reuzen van bergen
zijn, die zich vergenoegen met een rook-
pluimpje en een ondergronijsch gerommel en
verder geheel onschadelijk zijn. De hoogte is
hierbij slechts bijzaak. Het is het gevolg en
niet de oorzaak van een uitbarsting.
Maar toch zal 't den menschen niet onver
schillig zijn, te vernemen, welke hoogten de
bergen kunnen bereiken. Vooruit echter zei
reeds gezegd, dat de vulkanen niet tot de
hoogste bergen behooren. De grootste onder
hen verheft zijn top tot ruim 4000 M. boven
de aardoppervlakte. Op Java heeft de Tenger
de respectabele hoogte van 2300 M.
Europa doet voor Azië niet onder. Daar is
b.v. de Etna met een hoogte van 3200 M. of
de Vesuvius met 1300 M., wel is waar kleiner
dan de vorige, doch niettegenstaande dat, 'n
reus onder zijn soortgenooten.
Met den Stromboli, den vulkaan, die zich in
Middellandsche Zee heel alléén uit het water
verheft, is het eigenaardig gesteld. Vaart
men er voorbij dan krijgt men den indruk,
met een vulkaan van middelbare grootte te
doen te hebben.
Inderdaad verheft hij zich slechts 900 M.
boven den zeespiegel. Dit is echter geenszins
'e werkelijke hoogte want zijn basis ligt niet
op den zeespiegel, maar op den zeebodem.
Niet dus slechts 't gedeelte dat zich boven 't
water verheft, doch ook wat zich onder den
zeespiegel bevindt, behoort tot den berg. Al
ius gemeten, bereikt de Stromboli 'n hoogte
van 3200 M. een gevaarte dus als de Etna.
Vulkanen vertoonen over 't algemeen een
eigenaardig verschijnsel, dat men bij gewone
bergen mist, althans in diezelfde mate. Ik j
bedoel hier het verschijnsel van wisselende
grootte.
Het kan voorkomen, dat bij een hevige uit
barsting de halve berg in de lucht vliegt, en
dat er nog maar, in vergelijking met wat er
eens stond, een armzalig klein stukje is over- j
gebleven. Dit verschijnsel hebben wij o.s
bunnen waarnemen na de beruchte uitbar
sting van den Krakatau in 1883. Waar eens j
'n berg stond van eenige honderden meters
vond men slechts een zee van 300 M. diept»
terug. Alles was dus in de lucht gevlogen,
slechts drie kleine eilandjes bleven over.
Een ander voorbeeld levert ons de Etna.
Hier is de top verplaatst! daar, waar hij eerst
stond, vindt men nu slechts een diep ravijn.;
Ook hier is dus een massa gesteente wegge-
lingerd om op een andere plaats weer opge-j
stapeld te worden.
Zoo zien we dus, dat vulkanen geen wer
kelijke bergen zijn. Het is niet de tand des
Lijds, die eraan knaagt, en een langzame ver
andering brengt in den vorm van 't geva
maar het is de plotselinge uitbarsting,
■adicaal de zaak verwoest. Even plotseling i
zoo'n vulkaan ontstaat, kan hij ook weer ver- i
iwijnen. Een blijvend monument zijn zij geen
van
R. VORSTMAN