m 1 1 1 1 n i i m pi T)e Vreemde odd acht S P' j§ (k/i I §8 1 w. 8 1 EERSTE BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT ZATERDAG 1 DECEMBER 1928 BLADZIJ® 2 Ode aan St. Nicolaas H Sinterklaas-Herinnering Si Si 0. 5? H SLjxij zitten, want wegbrengen kon z'm niet en toen vader van de boot thuis kwam, toen was die goeie sterke Frans gaan huilen, dat ie alle maal schokte. Acht dagen was ze er ziek van geweest. Totdat z'n eerste brieven gingen komen Hij maakte het goed, „reusachtig", in 1 begin had ie getobd, doch later, toen alles voor den wind ging, zulks pas geschreven. Eigenlijk om de oudjes, vooral moederke, nog meer te overtuigen, dat het nu zoo best ging met 'm. Ook de royale geldzendingen moesten vader en moeder er wel van overtuigen, dat ie het rijk had gekregen in z'n leven. Ver schillende keeren had moeder 'm geschreven: „lieve jongen, zet je toch niet krap voor ons, hoor. Vader is nog steeds gezond en je weet, zoolang hij gezond is, heeft ons huishouden geen krimp. Marie is aangesteld als onderwij zeres en brengt ook wat thuis. Och, het eenige, wat aan mijn geluk ontbreekt is, dat jij zoo ver weg bent. Dikwijls denk ik: zou ik je nog wel ooit terugzien, en dan Rob, maar neen, laat ik je niet schrijven wat er dan in me omgaat. Och jongen, ik bid zoo vaak, dat God het mij moge geven, dat ik je nog eens in m'n armen mag nemen. Rob, lieve jongen dan toch, dat jij zoo ver van ons weg moest gaan." En dan moest Rob, daar in het verre Amerika, zich geweld aan doen, om niet z'n ticket te nemen voor de boot naar Holland. Z'n moederke gaan knuffelen. Z'n schatten op de tafel te spreiden en zeggen voor jullie! voor Jullie! schatten van menschen. Neem het,'tis slechts de rente van het vele goeds, dat ik door jullie in m'n leven genoten heb. Maar de enorme zaken, waarin hij betrokken was geworden, ze bonden hem zoo. Maar de een zaamheid in al die groote drukke zaken en tusschen de duizenden jachtende menschen in de millioenenstad bekroop hem soms zoo. En eindelijk, stond de winter weer voor de deur. De aanzame wintertijd, dat ie soms avonden te piekeren zat in z'n rijke woning, die zoo stil was, en dan dacht ie om de avon den van huiselijk genot en feest met Sinter klaas, met Kerstmis, met ouwejaar, in het huisje in Holland. Dan kon hij, de sterke, de groote leider over honderden menschen daar zitten piekeren en pruilen als 'n kleine Jon gen. Dan kon ie jaloersch zijn op zijn ge- ringsten bediende, die 's avonds, na kantoor, zoo écht naar huis ging Neen, dAdr had ie niet voor gewerkt, dag en nacht en zooveel geld verdiend. Dat ver- trapte-n-ie om nog langer te verduren. Z'n besluit was genomen. Hij nam de telefoon, bestelde reeds z'n ticket voor over veertien dagen, in dien tusschentijd moest en zou de zaak geregeld worden met z'n mede-direc teuren en managers. Hij, de stuwer der enorme zaak, de soms gevreesde sterke leider onder al die menschen, hij moest even meewarig lachen om wat er van binnen bij hem omging! Hij, hij moest z'n moeder weer eens zien enNelly. Hij had het Nelleke beloofd vóór ie wegging: zoo gauw als ik geld heb veroverd, m'n lieve vrouwkemijn, dan kom ik je halen! Heb ge duld, Nelleke, óók als het wat lang moest durenNelleke en 'n snikzucht maakte een eind aan de overpeinzingen, 't was gebeurd, 't geld was er, hij was baas over zich zelf. God-nogantoe, ze hielden 'm niet meer! En toen dat besluit genomen was, toen sliep ie geen nacht meer. Overdag, als ie verga derde, organiseerde en ploeterde, om zich zelf in veertien dagen tijds overbodig te kunnen maken in de zaken, dan ging het nog; maar 's nachts, als het huisje in Holland, de beel den van vader en moeder, Nelleke, broers en zusjes in z'n gloeiend brein rondspookten, als ie dacht om het onverwachts weerzien, plannetjes bedacht, wat ie allemaal doen zou, dan moest ie het bed weer uit en 'n cognac en sigarét nemen, om zich tot kalmte en stil zitten te dwingen. Dan had ie de ramen open kunnen gooien en roepen: „menschen, ik ga terug naar m'n goeie, m'n lieve Holland!" Want „Holland", dat vervatte nu alles, aan wat ie vijf jaren gemist had! En later op de boot, dan luisterde-n-ie soms naar het slaan van de zwoegende schroeven, om te kunnen voelen.dat ie van minuut tot minuut, tientallen meters opschoot naar Holland." En als ie den marconist zag zitten, dan be kroop 'm de lust zóó intens, om even 'n radio telegrammetje te zenden, om moeder al op de hoogte te stellen van z'n thuiskomst, dat ie haastig naar de plaats ging, waar ie de schroef het duidelijkst hoorde slaan, om zich te over tuigen: we güan toch! Maar toen eindelijk de Hollandsche kust als een vaag groen streepje opdoemde, toen v/as ie stil, ontroerd geworden, 'n Eerste kalmte kwam over hem, na weken! Even maar. Want toen sloeg de vreugde duizelend door z'n bloed en toen stond ie, vóór op het schip te duwen tegen de verschansing, om als 't ware toch iets te kunnen doen, opdat de boot vlugger de haven bereiken zou. Eenmaal aan wal, had ie 'n paar uur den tijd om den trein te halen, maar 'n taxi moest hem naar 't station brengen. Spoeden, jagen, wilde-n-ie Was dat het beruchte „Amerika nisme?" Of waren de menschen hier in Hol land zoo traag? Och, niet aan denken Nelleke! Moederke! Die goeie vader! Uur wachten. Op het station nu. Twintig keer had ie het perron al „af-gebeeiid". Mis schien ook honderd keer. Al 'n uur was ie in Holland en niemand wist liet nog. Zou ie toch telegrafeeren? Kwam die trein nu toch maar? En voor ie 't wist, stond ie in het Telegraafkantoortje en hoorde het tikken der toestellen. Doen? „Mijnheer?" Hij moést nu wel! En hij schreef op het formuliertje: „Sint Nicolaas komt van 't jaar niet uit Spanje, maaar uit Amerika. Rob". Bijna was ie in z'n behoefte, om van z'n vreugde mede te deelen aan de juffrouw, dit dwaas tele grammetje gaan uitleggen: dat ie juist van Amerika kwam, dat moederke het nog niet wist, datmaar daar kwam de trein bin nendonderen. Goddank. Niemand in de eerste klas coupé, dat kon ie nét hebben. Kon nu dwaas doen. Hoefde zich niet in te houden... Ziezoo! Over 'n uur thuis. THUIS! Na vijf jaren weer 'ns thuis! Gode zij dank! En hij bad. Dankte God voor het verhooren van moeders gebed. Zou ze ouder geworden zijn? Tranen welden vanzelf op. En vader? Zou ie meer grijze haren hebben gekregen? Gek! Aan zulke dingen had ie „dèé,r" niet ge dacht. Dacht steeds om vader en moeder zooals ie ze achtergelaten had Zoo was ie eigenlijk, met deze ernstige ge dachten, eerder in het stadje dan hij wist. Een auto stond op het pleintje. Hé! Hoe klein, hoe laag die huisjes, hoe stil hier alle maal. „Waarheen meneer?" Deze vraag bracht zijn eerste gedachten in het stadje tot stilstaan. „Hè?" „Waarheen meneer?" En, vroolijk weer, noemde-n-ie het adres van thuis en stapte kwiek in. En toen ie eindelijk voor de deur stond, moest ie even de oogen sluiten. Droomde-n-ie nu, of was ie wakker? En in plotselinge onge rustheid, dat hij toch zeker wakker was, sperde-n-ie ver z'n oogen open en zag toen juist den chauffeur aanbellen. Roets den wagen uit, daar was moeder! „Mijn Rob, mijn jongen!" En als in reflex openden zich moeders armen. „Moeder." „Moeder." Niet genoeg kon ie het woord moeder genieten. „Lief moederke" en beide gezichten werden vochtig van eikaars vreugdetranen. „Wach ten 1" zei Rob plotseling tot den chauffeur en duwde de deur met z'n voet dicht. Snel doorliep-ie het huis. Goddank, alles was hetzelfde gebleven. Ontroerd begreep moeder zijn doen. Toen pas ging ie zitten. Sprong weer op, ging weer zitten. „Moeke, ik ben rijk!" En moeder liep door haar eigen huis als een vreemde. Niks kon ze vinden. Moest ie niet wat eten eerst? En moeder dacht weeT om dien avond, dat z'm zonder eten naar „boven" had laten gaan en wéér liepen traantjes uit d'r goeie, trouwe oogen, die hongerden naar d'r Rob. „Zeg moeder, eh hoe is 't bij-eh Van Dalen?" En moeder vertelde op haar huiselijke ma nier, met „naam en toenaam" och wat kenden de menschen elkaar hier goed, „niet goed, Rob! Heelemaai niet goed, jongen. Ze zeggen, dat ie heeft gespeculeerd enne Versteend zat Rob te luisteren. „Enne Nelleke, moeder?" „Die zwarte?" „Vader zegt, dat ze op kantoor Zit, op," moeder snikte even, op jouw plaats. Rob vloekte op z'n Engelsch en energiek perste-n-ie z'n lippen op elkaar en keek naar den grond. „Dus hij is óp?" „Zoon trotsche kérel! Ja, moeder, dat was ie," en jongensachtig raakte Rob in vuur. „O, zoo trotsch hé! Want wat stak er nou toch in, dat üc met Nellekeen weer perste-n-ie z'n mond dicht. „Arm meisje." Dan, met eenig geweld de Van Dalens uit z'n hoofd zettende: „Waar is vader op het oogenblik?" En moeder zei, dat vader op het oogenblik aan 't werk was op de carosserie- fabriek in de Wilhelminastraat. ,,'k Ga hem halen" en vroolijk weer kuste-n-ie z'n moe der en snelde naar den auto, die voor de deur wachtte. het de vijfde December. Het heerlijk, echt Hollandsche feest was daar! Maar ondanks alles, ondanks de groote, bijna niet genoeg te genieten vreugde, in het huisje der Stof fels, iets was er, dat Rob dwars zat. Z'n Nel leke In zorgen. Hij had ze al gesproken. Als 'n jongen, als 'n blaag, had ie het aangelegd ze te treffen. Zondag, na de hoogmis, had ie ze opgewacht. En dadelijk had ie gezien:. Nel leke was niet meer het, voor het oog onge- naakbaar-schatrijke meiske. Maar méér nog had ie ze er eigenlijk om liefgehad. Hoe had den ze allebei de oogenblikken van bij elkaar- zijn gerekt. Hoe kort was dat half uurtje ge vallen! Maar om één ding was ie blij. Hij had nog. juist op tijd, vond ie, gezegd: „Nelleke, schat, hier ben ik nu, zooals afgesproken; ik hield woord: rijk ben ik teruggekomen en troost je kind, de rest komt ook in orde, an ders ben ik jouw Rob niet." Gevoeld had ie haar enorme vertrouwen in hem, maar hoe. hoe verduveld, hoe toch! moest ie 't nu aan leggen? Dien trotschaard breken! Hoe? Het belletje rinkelde en mevrouw luisterde naar wat de meid aan de deur afhandelde- Toen er geklopt werd, papa hoorde het niet, want hjj zat juist met Nelly weer te overwegen, ging mama zelf naar de deur, om pa niet in z'n werk te laten storen en de boodschap van de meid, aan de kamerdeur aan te nemen. Doch toen ze opendeed, stiet ze 'n gilletje uit. Sinterklaas! Pa en Nelly keken op. „Och, meneer," zei mama, „u zult verkeerd zijn." „Ik ben hier, waar ik wezen moet," zei Sinterklaas met diepe stem, „bij de lamilie Van Dalen." En hij trad met de zeker heid van den Sinterklaas, die overal welkom is, de kamer binnen. j „Nelly, leg die boeken 'n eindje weg, meid," zei Sinterklaas, „jij hebt van 't jaar genoeg gekerkt en nu is het Sint Nicolaas." Zijn op treden was zoo onverhoeds en doortastend, dat allen met den mond vol tanden zaten Meteen nam Sinterklaas 'n heel klein pakje onder z'n mantel uit en zette het voor Nelly's neus, „Dit kleinood is voor jouw, brave meid *t Was een koude en een donkere avond. In de huizen van de menschen stonden de kachels rood-gloeiend en de kleine poesen lagen met hun warme lijfjes stil op de matjes vóór den haard en in hun mandjes en hadden de oogjes stijf dichtgeknepen, want 't was goed zoo hier. En de moeders zaten met verstelwerk of met naaiwerk of met breiwerk onder 't lamplicht en de vaders rookten hun pijp of sigaar en had den de krant en vonden 't behaaglijk en sommigen zelfs hadden een stoel onder de voeten en de kleine kinders lagen onder de wol met roode wangen en dichte oogen en de groote kinders rekenden sommen en schreven thema's bij moeder aan de tafel. Zoo was 't hier, zoo was 't daar, d'r waren d'r, waar deftige menschen bij elkaar zaten in mooie crapauds tegen mooie kus sens, en in mooie glazen rooden wijn dronken of witte of een likeurtje, en een koekje aten en een beetje babbelden en ook nog anderen waar de moeders alleen zaten de kinderkens sliepen en vader al lang al zoo lang gestorven wasen nog ande re en nog andere. Sinterklaas zat daar over te peinzen over dat alles. Z'n grijzig witte baard en z'n witte mijter met 't gouden kruis staken scherp af tegen den donkeren schoorsteen. Daar zaten ze met z'n tweeën. Ze waren zoo moe geworden. Hij was al een oude man en Pieterman was nog wel een jonge frissche vent, maar als je al een heelen dag achter den rug hebt van inkoo- pen doen, bezoeken afleggen en tegen dat 't donker werd in schoorsteenen krui pen om alle goede gaven te bezorgen, en Piet durfde niet te vragen. Toen wees de Sint naar beneden: woont een man, die 't mooiste boksen kan- Piet graaide al in z'n zak, maar de Sint schudde van neen. En Sinterklaas wees weer naar beneden: „En hier woont een juffrouw, die kan zin gen als een lijster." Piet z'n zwarte hand diepte al in den zak, maar de Sint schudde weer van neen. Toen kwamen ze aan een huisje. „Breng hier een 'bouwdoos, Piet, en een chocolade beest, want Annetje heeft d'r moeder ge holpen met kopjes wasschen en ze had liever gaan spelen...." Hij wachtte boven en overkeek de wijde wereld, 't Was nog een heel, heel eind voor ze ddar waren en hij schouwde in de verte. Toen kwamen ze aan den rand van 't plaatsje. Hier stonden nog enkele huiskens en ginder lag de zee. Peinzend stond de Sint te kijken naar de zwarte golven. „En hier," zei hij, „hier woont de man, die de menschen van de boot afhaalt en naar den wal brengt, ais ze er zelf niet meer kunnen komen. En hier woont de vrouw, die lange nachten, dat de man zijn plicht doet, alleen móet zitten wachten in grooten angst# en de kinderkens, die zoo dikwijls een schreiende moeder zien. En de menschen vergeten, dat wel 'ns. Hier ga ik zelf even binnen, Piet 't Duurde nogal lang, vond Plet. „En nu rechtsomkeeren vlug!" En daar ging 't hoor, rits, rits De wind sloeg ze in 't gezicht en de rooie veer van Piet z'n muts stond strak. De Sint dan aldoor met zoo'n zwaren zak op den rug j had z'n mijter diep in z'n oogen getrokken. met fluitjes en trompetjes en tollen en En daar gingen zeEn achter hen lag bouwdoozen en poppen en locomotieven en i 't dorp. Nu reden ze op den landweg langs Sinterklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje 'n Paar dagen na Robs thuiskomst was Sj O! brave Man wees welkom hierl Gjj brengt ons weer genot plezier. Gij doet de harten weer eens 'kloppen Voor speculaas en pepermoppen. Gij brengt de gulheid weer in 't land En hecht ons met een nauwer band. Weer aan elkaar in stil begrijpen. Gij doet de deugd van liefde rijpen, Gij doet een reuze aedagoog En brengt een traantje in het oog En dat is kostbaar in deez' tijd Gij doet weer kinderoogkens stralen Om prenten, boeken en om kralen, Om spellen, poppen en zoo meer En om uw goedheid telkens weer. Gij zijt al grijs en oud van dagen, Mag ik U daarom nog iets vragen? Ik ben zoo bang. Gij zijt zóó oud, G'er moog'lijk niet aan denken zoudt; Wil niet vergeten 't kon soms zijn Al die deez' dag alleenig zijn En die in stille eenzaamheid Zoo rustig zijne daag'kens slijt, Die peinzen dan op vroeg're tijden, Ach, wil die menschen ook verblijden Met een presentje groot of klein, Opdat ze dan niet droevig zijn. Schrijf 't in uw boek zeg Heilig Man, Dan weet ik, dat 'k erop reek'nen kan! En ook de kinderkens der armen, Wil ook hun kleine hart verwarmen. Geef mild uw gaaf aan iedereen En ga dan blij naar Spanje heenl Maar laat hier als een trouwen wachter.... De schoone deugd van liefde achter! ANNIE Eén ding wist le al. HIJ ging niet meer terug naar dat land van dollars en gejacht. Des noods even, om de zaken geheel af te doen maarmet 'n retour! Hier hoorde-n-ie hier leefde-n-ie weer. Hier wilde-n-ie werken. Want hij was te jong om niets te doen. Voor Amerika was ie slechts 'n welgesteld man, hier was ie rijk en kon doen wat ie wilde! DusHij dee-het! Maar hoe moest ie dien trotschen Van Dalen klein-krijgen? En ineens wist ie het. „Moeder," zei hij op Sinterklaasmiddag, „u krijgt m'n eerste cadeau!" Hij hield 'n groot envelop in de hand, stak het op en zei: hierin moeder, zit m'n toe- komst en die luidtvragend stond moeder te luisteren. ,En die luidtRaad eens? „Och Rob," meewarigde moeder, „er is maar één cadeau van jouw, dat mij 't grootste ge luk zou brengen"en dat zit hierin," riep Rob uit! „Neen jongen, daar zit misschien gfld in en dat bedoel ik niet" en moeders mondhoeken trilden. „Hier zit 'n chequé in Moeder, 'n papiertje van honderduizend gul den. M'n hebben en houden!" En met dat pa piertje, schat van 'n moederke van me, blijf ik bij jullie!" Moeders lippen werden wit. Ge smoord zei ze: „Is 't wezenlijk waar, Rob?" „Zoowaar als God leeft," lachte Rob. „God dank Rob, snikte moeder, da's 'n Sinterklaas, dien ik niet durfde verwachten" en met de punt van haar schort droogde ze d'r oogen En toen kroop Rob, als 'n kleine jongen, dicht bij z'n moeke en fluisterde haar wat in en toen le uitverteld was, toen lachte moeder gelukkig en zei: „Dat moet lukken, jongen! Hoe heb je 't zoo kunnen verzinnen! En wat zal ik daar trotsch op zijn!" „En niks aan vader zeggen hoor!" „Ja," zei moeder, „nu is Sinterklaas wezenlijk uit Amerika gekomen, m'n jongen! En Rob draaide zich om en snoot verschrikkelijk hard zijn neus. De meest onverwachte cadeautjes en sur prises stroomden dien avond bij de Stoffeltjes binnen en vader snapte er maar niks van waar die jongen bleef. „Da's allemaal van hem natuurlijk," overwoog vader „en waar zit ie nou?" Maar toen hij naar z'n wijfke keek, dat er in geen jaren zoo zielsgelukkig uitgezienhad, toen constateerde-n-ie: „jij weet er méér van, vrouw!" ,,'k Zeg lekker toch niks," plaagde moeder en vol verwachting klopte het hart van de vele gelukkige Stoffeltjes. Bij de Van Dalens werd niet aan den Sin terklaas gedaan. „De tijden waren er niet naar," had meneer Van Dalen gezegd. En somber en in zich zelf gekeerd, zat de heer des huizes met 'n uitgegane sigaar naar den haard te staren. Nelly zat te werken, voor kantoor en vader lichtte haar nu en dan toe Mama zat te borduren, staarde met zorge- lijken blik op haar werk. Of dat al haar zor gen had! Ze voelde het wel. Het ging slecht Men beloog elkaar hier, soms met ruwe woor den, om, als 't ware, de werkelijkheid te over schreeuwen Zwaar zat papa te piekeren en stak wéér z'n sigaar eens aan, waaraan ie telkens vergat te trekken. De jongste zat z'n werk te maken van de H B S en het gestom mel boven bewees, dat ook dóór gewerkt werd door, hun oqdste, die met spoed trachtte te promoveeren. en God moge geven, dat het zinnebeeld van dat cadeautje voor jou een geluk zonder einde moge zijn!" „Dank je wel, Sinterklaas" en Nelly greep vèst z'n hand en Sinterklaas hield die nogal lang vast Ook knipoogde hij, wat voor een grootheilig man aan een jong meisjenietwaar? „Ook voor mevrouw heb ik wat," ging hij weer door en onderwijl had Nelly haar cadeautje, 'n prachtigen ring met schitterenden steen, uit gepakt. Papa zat vertoornd. Moest nog steeds het eerste woord zeggen, 't Was eigenlijk, of die Sinterklaas hem zoo'n beetje negeerde. Eindelijk, na 't zien van dat kostbare ringetje vooral, vond ie de spraak terug. Daar wist die meid meer van. „Zeg 's Sinterklaas, wat..." „Wat u krijgt vulde Sinterklaas onver hoeds den zin aan. „Alstublieft, meneer Van Dalen," en Sinterklaas haalde een groote envelop te voorschijn. Stom van verbazing, om zoo'n overrompelend optreden, zat me- heer Van Dalen met de groote, gezegelde envelop in z'n handen En daar mevrouw en Nelly verheugd hun cadeaux uitpakten en werkelijk in een Sinterklaasstemming waren geraakt, wist hij maar niet beter te doen, dan met z'n zakmes de envelop te openen. In spanning zagen ma en Nelly nu toe. Ook Sinterklaas, op wien nu even opgelet werd, stond in spanning meneers gezicht te bekij ken. Die zat, met bevende hand, het papier te bestudeeren. Zette z'n lorgnet op en las nog eens, of ie zich niet vergist had. Dan keek ie met vragenden, doch ontróerenden blik naar Sinterklaas en voelde zich betrapt in de groote interesse en ontroering, die hij had laten blijken. „Vrouw lees eens," zei hij met verslikte stem en toen: „Sint Nicolaas, gaat u zitten." Mevrouw las, hardop: „Mijnheer van Dalen, Sint Nicolaas weet "n compagnon voor U met een ton. Hierbij gelieve u aan te treffen de nog ongeteekende chèque van zijn „inbreng", ad honderdduizend gulden. Zijt gij bereid, dan ligt de chèque over 'n minuut voor u ge- teekend. Bedenk, Sint Nicolaas is 'n heilig man en kan alles." Mevrouw wierp de papie ren op tafel en viel haar man om den hals. „Lieve man, wat 'n geluk!" En terwijl deze menschen even in hun onverwacht geluk op gingen, haalde Sinterklaas z'n vulpen voor den dag en teekende: „Robort Stoffel." „Rob! Lieve, goeie beste Rob" riep Nelly uit. Want zij had de handteekening reeds her kend en begreep nu, dat Rob zélf voor Sin terklaas speelde. En Nelleke lag in de armen van Sint Nicolaas, ten aanschouwe van vader en moeder. „Da's aangenomen eh meneer Stoffel," zei vader nu. „Ik heb u onrecht aangedaan indertijd, doch het blijkt voor ons aller geluk te zijn! Ik dank den goeden God, m'n dochter te mogen geven aan 'n man als u." En toen 'n uur later, de Van Dalens met Rob, gearmd met z'n zielsgelukkige Nelleke, de eenvoudige woning van de Stoffels instapten, toen pas begon de ouwe Stoffel te snappen, waarom zijn vrouwke zoo vroolijk was geweest dien avond, als in geen jaren alles, dan wordt een jonge vent als Pieter man ook moe in z'n beenen. Daar zaten ze nu tegen den schoorsteen op 't roode dak, dat nu heel donker leek. Boven hen joegen de wolken, 't Was goed, dat de mijter van den heiligen man stevig stond op z'n witte haren, want anders 't Mocht niet lang duren, had ie gezegd tegen Piet een nacht is zoo gauw voorbij en d'r moest nog veel gedaan worden, veel gedaan worden, vannacht, en ie dacht stil aan z'n groote plannen. Zwarte Piet had Sinterklaas 'ns van terzijde aangekeken en hij had diepe rim pels gezien onder den witten mijter en hij had maar niets gezegd en stil naar de wolken zitten kijken en af en toe ging ie maar 'ns zien naar 't witte paard, dat stond te stampvoeten van ongeduld, zoo maar op de rooie pannen, en naar zijn zwartje. En dan zei Pieterman maar weer ns een zacht woordje en dan hinnikte het zachtjes terug, en de kinders van de men schen, die 't hoorden, zeien dan: dat is de schimmel van Sinterklaas, maar 't was óók wel 'ns 't zwartje. En de heilige man dacht over vele dingen en hij zag hoe de bolle wind de wolken op een hoopje joeg en hij zag een engeltje komen met een reuzenpak lucifers; die ging de maan aansteken. En hij dacht aan de donkere aarde, dat die een beetje licht wel noodig had en aan de mooie dingen, die ie daar zelf bij zich droeg in z'n wijden mantel, geduld en goed heid en liefde en blijdschap en meer. Daar mocht Pieterman niet aankomen. En als dan de kinderkens d'r schoentjes moes ten klaar zetten, dan zeien de moeders 't voor en dan vroegen ze om een suikeren beest en een marsepeinen worst of een zak knikkers of een doos kralen en Sinterklaas had dat allemaal, o ja, en hij gaf 't ook allemaal, maar de moeders vergaten te vragen voor d'r hummeltjes soms, om nog mooiere dingen en die droeg Sinterklaas toch in z'n wij en mantel. En dat was die eene rimpel in zijn -voorhoofd. Maar d'r waren daar nog meer rimpels. En hij dacht aan de heldendaden van zoo'n heelén hoop, die in een vliegmachine over een wijen zee gevlogen waren, die ge zwommen hadden tot ze er bij neervielen, die 't record geslagen hadden van hun landje door te fietsen als een gek, en die de menschen op hun handen hebben ge dragen en waarnaar de sigarenfabrikanten hun sigaartje hadden genoemd en de muzlekmenschen hun walsen en foxtrotten en hij zuchtte eens en keek 'ns naar z'n wijden mantel en Piet hoorde 'm zuchten en schoof onrustig over de roode dakpannen. Toen zei Sinterklaas: „Kom Piet." En 't schimmeltje hinnikte weer omdat ie los mocht van de schoorsteenpijp en Sint nam een nieuwe dakpan uit den zak en deed die in de plaats van een kapotge- trapte. Toen gingen ze. 't Was moeilijk rijden. De wind blies ze midden in 't gezicht, en de daken waren glad. Dat was een mooi huis daar, en dat was een mooi huis daar, en hier brandde nog licht in de woonkamer, en daar dat arme huisje. de landen, langs de bosschen, langs de ste den, langsEn de witte maan had van pure verbazing den mond wijd open gezet en de sterretjes wezen 't mekaar aan en giegelden. En een enkel mensch zei: „Wat ging daar?" en keek om en zag niets meer. Roets.... en daar ging de sneltrein van Parijs. Ze reden 'm glad voorbij en de ma chinist, die stond verbluft te kijken en dacht aan spoken En op Piet z'n zwarten neus stonden de druppeltjes zweet. Toen hield Sinterklaas z'n vaart in en nam de zak over. En daar ging 't weer. Met gebogen koppen liepen de paarden: hun hoeven raakten nauwelijks den grond De leidsels stonden strak. De zware zak hob belde op Sint z'n rug en Piet had spijt dat ie 'm overgegeven had. En de beertjes en de poesjes en allemaal in den zak, die maar lawaai konden maken, re piepten en kreunden, maar dat kon je allemaal niet hooren, want de wind floot om hen heen en had lol voor drie. Weer in een stad, rijen huizen, slierten van straten. Pas op, hier kalmer, anders ging 't niet goed. Gauw even afstappen bij dat groote huis, waar zieke menschen en zieke kindertjes probeerden den langen ziekenhuizen-nacht door te komen. Bij de kindertjes ging 't wel, maar bij de groote menschen. En de nonnetjes, die „de wacht hadden", kregen van Sinterklaas wat uit zijn wijden mantel. De maan had onderwijl haar mond dicht gedaan, maar haar bolle oogen hadden toch alsmaar die twee gevolgd op hun rit.... Nu was ze hen kwijt, waar waren ze nou..? Maar Sinterklaas was eïkens door 't zie kenhuis naar de kapel geloopen, om z'n lieven Heer een groetje te brengen en z'n mantel weer vol te halen. Kijk, daar gingen ze weer op 't open veld- De paardjes draafden onvermoeid. Sinter klaas reed zwijgend en Pieterman dacht, wat of dat allemaal toch te beteekenen had, zoo'n verre rit in den nacht. Waar waren ze hier? Hij wist 't niet. Hij wist alleen maar, dat ie moe was en zin had om hier languit te gaan liggen. Toen wees Sinterklaas zwijgend voor zich uit. Twee groote lichten kwamen hen vanuit 't donker tegemoet. Dat was een auto, of niet? Ja toch. De lichten minderden. Langzaam reden ze elkaar voorbij. Piet had gezien, dat er twee menschen in zaten, in 't zwart, 't Was een mooie auto, een heeie groote en zwart ge lakt. Piet keek nog 'ns om. „Hij komt terug," zei hij. Sinterklaas hield z'n vaart wat in,,,... Toen kon de auto 't winnen. „Meneer, kunt u ook zeggen O, o! neemt u me niet kwalijk, 'k wist niet, dat u St. Nicolaas was...." „Wat wilt ge weten?" „Den weg, den weg naar de stad." „Naar de stad? We zijn talrijke steden doorgereisd en dorpen en bosschen en vel den. Het paard van St. Nicolaas vliegt door de landen. Naar welke stad moet ge heen?" „Naar Weenen." „Deze weg, m'n jongen." M'n jongen, dacht Piet en hij keek "na naar die mooie, zwarte costumes en die witte slobkousen en die zwarte lakschoenen Piet voelde z'n zak, die zwaar hing op en die hooge hoeden. Ze waren allebei uit z'n rug en die nog licht moest worden 'den auto gegaan, die stond te ronken en vannacht, zoo licht als een veertje, en hij te snorren en Piet had werk z'n paardjes dacht: hoe moet dat nou, maar zwijgend kalm te houden. reed de Sint door. I Toen draaide die eene meneer z'n mooien .va .xij ."^u vcj'NU vü.nü ."su.vij x- De goede Sint en Vrind der kinderjaren rx* 5a Had stil voor haar een winkeltje opgezet, r5-J 5^ Zeer ruim voorzien van eet- en ellewaren, V^y g Si En in dat zaakje had zij meisjespret. tg Sj Want 't meerendeel van trommeltjes en laatjes 5K Sj Zat vol met al wat iekker smaakt en zoet, ig x- Si Met klontjes, pepermuntjes, chocolaadjes, fg Met muisjes en veel ander suikergoed. ig xJJ x» Si Hoe blij was zij en niemendal verlegen, ig £5/ Ca Si Toen 'k, grijze man, haar winkelzaak bezocht; Si -xa Si Hoe vriendlijk-vlug na zoeken, rr-eten, wegen x- Si Bood zij mij aan, hetgeen ik had gekocht; fxv Si Maar ook betaald?.... Och Heer, dit werd vergeten, jSK ~x/ Si En jaren reeds stond ik bij haar in 't, krijt. Si F\* Si Toen zond ik haar, tot rust van mijn geweten, Si -ga Si Dit vers in ruil. Schold zij de schuld mij kwijt? Si \X\ SS ig RX- g) Si "k Ontving een Nota, zag daar winkelwaren Si £5) Si En, o verrassing! 't volgend dichtje staan: Si V\ S) ,,'k Neem dankbaar en volgaren S) PV gj De ruiling aan; Si ig) 5a Si Uw schuld van vroeger jaren Si Is dus voldaan." e Si SX S B- 'AN MHTOS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 10