m
1
1
1
1
n
i i m pi
T)e Vreemde odd acht
S P' j§
(k/i
I
§8 1 w.
8 1
EERSTE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
ZATERDAG 1 DECEMBER 1928
BLADZIJ® 2
Ode aan St. Nicolaas
H Sinterklaas-Herinnering Si
Si
0.
5? H
SLjxij
zitten, want wegbrengen kon z'm niet en toen
vader van de boot thuis kwam, toen was die
goeie sterke Frans gaan huilen, dat ie alle
maal schokte. Acht dagen was ze er ziek van
geweest. Totdat z'n eerste brieven gingen
komen
Hij maakte het goed, „reusachtig", in 1
begin had ie getobd, doch later, toen alles
voor den wind ging, zulks pas geschreven.
Eigenlijk om de oudjes, vooral moederke, nog
meer te overtuigen, dat het nu zoo best ging
met 'm. Ook de royale geldzendingen moesten
vader en moeder er wel van overtuigen, dat
ie het rijk had gekregen in z'n leven. Ver
schillende keeren had moeder 'm geschreven:
„lieve jongen, zet je toch niet krap voor ons,
hoor. Vader is nog steeds gezond en je weet,
zoolang hij gezond is, heeft ons huishouden
geen krimp. Marie is aangesteld als onderwij
zeres en brengt ook wat thuis. Och, het
eenige, wat aan mijn geluk ontbreekt is, dat
jij zoo ver weg bent. Dikwijls denk ik: zou
ik je nog wel ooit terugzien, en dan Rob,
maar neen, laat ik je niet schrijven wat er
dan in me omgaat. Och jongen, ik bid zoo
vaak, dat God het mij moge geven, dat ik je
nog eens in m'n armen mag nemen. Rob,
lieve jongen dan toch, dat jij zoo ver van ons
weg moest gaan."
En dan moest Rob, daar in het verre
Amerika, zich geweld aan doen, om niet z'n
ticket te nemen voor de boot naar Holland.
Z'n moederke gaan knuffelen. Z'n schatten op
de tafel te spreiden en zeggen voor jullie! voor
Jullie! schatten van menschen. Neem het,'tis
slechts de rente van het vele goeds, dat ik
door jullie in m'n leven genoten heb. Maar
de enorme zaken, waarin hij betrokken was
geworden, ze bonden hem zoo. Maar de een
zaamheid in al die groote drukke zaken en
tusschen de duizenden jachtende menschen
in de millioenenstad bekroop hem soms zoo.
En eindelijk, stond de winter weer voor de
deur. De aanzame wintertijd, dat ie soms
avonden te piekeren zat in z'n rijke woning,
die zoo stil was, en dan dacht ie om de avon
den van huiselijk genot en feest met Sinter
klaas, met Kerstmis, met ouwejaar, in het
huisje in Holland. Dan kon hij, de sterke, de
groote leider over honderden menschen daar
zitten piekeren en pruilen als 'n kleine Jon
gen. Dan kon ie jaloersch zijn op zijn ge-
ringsten bediende, die 's avonds, na kantoor,
zoo écht naar huis ging
Neen, dAdr had ie niet voor gewerkt, dag
en nacht en zooveel geld verdiend. Dat ver-
trapte-n-ie om nog langer te verduren. Z'n
besluit was genomen. Hij nam de telefoon,
bestelde reeds z'n ticket voor over veertien
dagen, in dien tusschentijd moest en zou
de zaak geregeld worden met z'n mede-direc
teuren en managers.
Hij, de stuwer der enorme zaak, de soms
gevreesde sterke leider onder al die menschen,
hij moest even meewarig lachen om wat er
van binnen bij hem omging! Hij, hij moest
z'n moeder weer eens zien enNelly. Hij
had het Nelleke beloofd vóór ie wegging: zoo
gauw als ik geld heb veroverd, m'n lieve
vrouwkemijn, dan kom ik je halen! Heb ge
duld, Nelleke, óók als het wat lang moest
durenNelleke en 'n snikzucht maakte
een eind aan de overpeinzingen, 't was
gebeurd, 't geld was er, hij was baas over
zich zelf. God-nogantoe, ze hielden 'm niet
meer!
En toen dat besluit genomen was, toen sliep
ie geen nacht meer. Overdag, als ie verga
derde, organiseerde en ploeterde, om zich zelf
in veertien dagen tijds overbodig te kunnen
maken in de zaken, dan ging het nog; maar
's nachts, als het huisje in Holland, de beel
den van vader en moeder, Nelleke, broers en
zusjes in z'n gloeiend brein rondspookten,
als ie dacht om het onverwachts weerzien,
plannetjes bedacht, wat ie allemaal doen zou,
dan moest ie het bed weer uit en 'n cognac
en sigarét nemen, om zich tot kalmte en stil
zitten te dwingen. Dan had ie de ramen open
kunnen gooien en roepen: „menschen, ik ga
terug naar m'n goeie, m'n lieve Holland!"
Want „Holland", dat vervatte nu alles, aan
wat ie vijf jaren gemist had!
En later op de boot, dan luisterde-n-ie soms
naar het slaan van de zwoegende schroeven,
om te kunnen voelen.dat ie van minuut tot
minuut, tientallen meters opschoot naar
Holland."
En als ie den marconist zag zitten, dan be
kroop 'm de lust zóó intens, om even 'n radio
telegrammetje te zenden, om moeder al op de
hoogte te stellen van z'n thuiskomst, dat ie
haastig naar de plaats ging, waar ie de schroef
het duidelijkst hoorde slaan, om zich te over
tuigen: we güan toch!
Maar toen eindelijk de Hollandsche kust
als een vaag groen streepje opdoemde, toen
v/as ie stil, ontroerd geworden, 'n Eerste
kalmte kwam over hem, na weken! Even
maar. Want toen sloeg de vreugde duizelend
door z'n bloed en toen stond ie, vóór op het
schip te duwen tegen de verschansing, om als
't ware toch iets te kunnen doen, opdat de
boot vlugger de haven bereiken zou.
Eenmaal aan wal, had ie 'n paar uur den
tijd om den trein te halen, maar 'n taxi moest
hem naar 't station brengen. Spoeden, jagen,
wilde-n-ie Was dat het beruchte „Amerika
nisme?" Of waren de menschen hier in Hol
land zoo traag? Och, niet aan denken
Nelleke! Moederke! Die goeie vader!
Uur wachten. Op het station nu. Twintig
keer had ie het perron al „af-gebeeiid". Mis
schien ook honderd keer. Al 'n uur was ie in
Holland en niemand wist liet nog. Zou ie
toch telegrafeeren? Kwam die trein nu toch
maar? En voor ie 't wist, stond ie in het
Telegraafkantoortje en hoorde het tikken
der toestellen. Doen? „Mijnheer?" Hij moést
nu wel! En hij schreef op het formuliertje:
„Sint Nicolaas komt van 't jaar niet uit
Spanje, maaar uit Amerika. Rob". Bijna was
ie in z'n behoefte, om van z'n vreugde mede
te deelen aan de juffrouw, dit dwaas tele
grammetje gaan uitleggen: dat ie juist van
Amerika kwam, dat moederke het nog niet
wist, datmaar daar kwam de trein bin
nendonderen. Goddank. Niemand in de eerste
klas coupé, dat kon ie nét hebben. Kon nu
dwaas doen. Hoefde zich niet in te houden...
Ziezoo! Over 'n uur thuis. THUIS! Na vijf
jaren weer 'ns thuis! Gode zij dank! En hij
bad. Dankte God voor het verhooren van
moeders gebed. Zou ze ouder geworden zijn?
Tranen welden vanzelf op. En vader? Zou ie
meer grijze haren hebben gekregen? Gek!
Aan zulke dingen had ie „dèé,r" niet ge
dacht. Dacht steeds om vader en moeder
zooals ie ze achtergelaten had
Zoo was ie eigenlijk, met deze ernstige ge
dachten, eerder in het stadje dan hij wist.
Een auto stond op het pleintje. Hé! Hoe
klein, hoe laag die huisjes, hoe stil hier alle
maal. „Waarheen meneer?" Deze vraag
bracht zijn eerste gedachten in het stadje tot
stilstaan. „Hè?" „Waarheen meneer?" En,
vroolijk weer, noemde-n-ie het adres van
thuis en stapte kwiek in.
En toen ie eindelijk voor de deur stond,
moest ie even de oogen sluiten. Droomde-n-ie
nu, of was ie wakker? En in plotselinge onge
rustheid, dat hij toch zeker wakker was,
sperde-n-ie ver z'n oogen open en zag toen
juist den chauffeur aanbellen. Roets den
wagen uit, daar was moeder! „Mijn Rob,
mijn jongen!" En als in reflex openden zich
moeders armen. „Moeder." „Moeder." Niet
genoeg kon ie het woord moeder genieten.
„Lief moederke" en beide gezichten werden
vochtig van eikaars vreugdetranen. „Wach
ten 1" zei Rob plotseling tot den chauffeur
en duwde de deur met z'n voet dicht.
Snel doorliep-ie het huis. Goddank, alles
was hetzelfde gebleven.
Ontroerd begreep moeder zijn doen.
Toen pas ging ie zitten. Sprong weer op,
ging weer zitten. „Moeke, ik ben rijk!" En
moeder liep door haar eigen huis als een
vreemde. Niks kon ze vinden. Moest ie niet
wat eten eerst? En moeder dacht weeT om
dien avond, dat z'm zonder eten naar „boven"
had laten gaan en wéér liepen traantjes
uit d'r goeie, trouwe oogen, die hongerden
naar d'r Rob.
„Zeg moeder, eh hoe is 't bij-eh Van
Dalen?"
En moeder vertelde op haar huiselijke ma
nier, met „naam en toenaam" och wat
kenden de menschen elkaar hier goed,
„niet goed, Rob! Heelemaai niet goed, jongen.
Ze zeggen, dat ie heeft gespeculeerd enne
Versteend zat Rob te luisteren. „Enne
Nelleke, moeder?" „Die zwarte?" „Vader zegt,
dat ze op kantoor Zit, op," moeder snikte
even, op jouw plaats. Rob vloekte op z'n
Engelsch en energiek perste-n-ie z'n lippen op
elkaar en keek naar den grond. „Dus hij is
óp?" „Zoon trotsche kérel! Ja, moeder, dat
was ie," en jongensachtig raakte Rob in vuur.
„O, zoo trotsch hé! Want wat stak er nou
toch in, dat üc met Nellekeen weer
perste-n-ie z'n mond dicht. „Arm meisje."
Dan, met eenig geweld de Van Dalens uit
z'n hoofd zettende: „Waar is vader op het
oogenblik?" En moeder zei, dat vader op het
oogenblik aan 't werk was op de carosserie-
fabriek in de Wilhelminastraat. ,,'k Ga hem
halen" en vroolijk weer kuste-n-ie z'n moe
der en snelde naar den auto, die voor de deur
wachtte.
het de vijfde December. Het heerlijk, echt
Hollandsche feest was daar! Maar ondanks
alles, ondanks de groote, bijna niet genoeg
te genieten vreugde, in het huisje der Stof
fels, iets was er, dat Rob dwars zat. Z'n Nel
leke In zorgen. Hij had ze al gesproken. Als
'n jongen, als 'n blaag, had ie het aangelegd
ze te treffen. Zondag, na de hoogmis, had ie
ze opgewacht. En dadelijk had ie gezien:. Nel
leke was niet meer het, voor het oog onge-
naakbaar-schatrijke meiske. Maar méér nog
had ie ze er eigenlijk om liefgehad. Hoe had
den ze allebei de oogenblikken van bij elkaar-
zijn gerekt. Hoe kort was dat half uurtje ge
vallen! Maar om één ding was ie blij. Hij had
nog. juist op tijd, vond ie, gezegd: „Nelleke,
schat, hier ben ik nu, zooals afgesproken; ik
hield woord: rijk ben ik teruggekomen en
troost je kind, de rest komt ook in orde, an
ders ben ik jouw Rob niet." Gevoeld had ie
haar enorme vertrouwen in hem, maar hoe.
hoe verduveld, hoe toch! moest ie 't nu aan
leggen? Dien trotschaard breken! Hoe?
Het belletje rinkelde en mevrouw luisterde
naar wat de meid aan de deur afhandelde-
Toen er geklopt werd, papa hoorde het
niet, want hjj zat juist met Nelly weer te
overwegen, ging mama zelf naar de deur,
om pa niet in z'n werk te laten storen en
de boodschap van de meid, aan de kamerdeur
aan te nemen. Doch toen ze opendeed, stiet
ze 'n gilletje uit. Sinterklaas! Pa en Nelly
keken op. „Och, meneer," zei mama, „u zult
verkeerd zijn." „Ik ben hier, waar ik wezen
moet," zei Sinterklaas met diepe stem, „bij de
lamilie Van Dalen." En hij trad met de zeker
heid van den Sinterklaas, die overal welkom
is, de kamer binnen. j
„Nelly, leg die boeken 'n eindje weg, meid,"
zei Sinterklaas, „jij hebt van 't jaar genoeg
gekerkt en nu is het Sint Nicolaas." Zijn op
treden was zoo onverhoeds en doortastend,
dat allen met den mond vol tanden zaten
Meteen nam Sinterklaas 'n heel klein pakje
onder z'n mantel uit en zette het voor Nelly's
neus, „Dit kleinood is voor jouw, brave meid
*t Was een koude en een donkere avond.
In de huizen van de menschen stonden
de kachels rood-gloeiend en de kleine
poesen lagen met hun warme lijfjes stil op
de matjes vóór den haard en in hun mandjes
en hadden de oogjes stijf dichtgeknepen,
want 't was goed zoo hier. En de moeders
zaten met verstelwerk of met naaiwerk of
met breiwerk onder 't lamplicht en de
vaders rookten hun pijp of sigaar en had
den de krant en vonden 't behaaglijk en
sommigen zelfs hadden een stoel onder de
voeten en de kleine kinders lagen onder de
wol met roode wangen en dichte oogen en de
groote kinders rekenden sommen en
schreven thema's bij moeder aan de tafel.
Zoo was 't hier, zoo was 't daar, d'r waren
d'r, waar deftige menschen bij elkaar
zaten in mooie crapauds tegen mooie kus
sens, en in mooie glazen rooden wijn dronken
of witte of een likeurtje, en een koekje aten
en een beetje babbelden en ook nog
anderen waar de moeders alleen zaten
de kinderkens sliepen en vader al lang
al zoo lang gestorven wasen nog ande
re en nog andere.
Sinterklaas zat daar over te peinzen
over dat alles. Z'n grijzig witte baard en
z'n witte mijter met 't gouden kruis staken
scherp af tegen den donkeren schoorsteen.
Daar zaten ze met z'n tweeën. Ze waren
zoo moe geworden. Hij was al een oude
man en Pieterman was nog wel een
jonge frissche vent, maar als je al een
heelen dag achter den rug hebt van inkoo-
pen doen, bezoeken afleggen en tegen
dat 't donker werd in schoorsteenen krui
pen om alle goede gaven te bezorgen, en
Piet durfde niet te vragen.
Toen wees de Sint naar beneden:
woont een man, die 't mooiste boksen kan-
Piet graaide al in z'n zak, maar de Sint
schudde van neen.
En Sinterklaas wees weer naar beneden:
„En hier woont een juffrouw, die kan zin
gen als een lijster." Piet z'n zwarte hand
diepte al in den zak, maar de Sint schudde
weer van neen.
Toen kwamen ze aan een huisje. „Breng
hier een 'bouwdoos, Piet, en een chocolade
beest, want Annetje heeft d'r moeder ge
holpen met kopjes wasschen en ze had
liever gaan spelen...."
Hij wachtte boven en overkeek de wijde
wereld, 't Was nog een heel, heel eind voor
ze ddar waren en hij schouwde in de verte.
Toen kwamen ze aan den rand van 't
plaatsje. Hier stonden nog enkele huiskens
en ginder lag de zee. Peinzend stond de
Sint te kijken naar de zwarte golven.
„En hier," zei hij, „hier woont de man,
die de menschen van de boot afhaalt en
naar den wal brengt, ais ze er zelf niet meer
kunnen komen. En hier woont de vrouw, die
lange nachten, dat de man zijn plicht doet,
alleen móet zitten wachten in grooten angst#
en de kinderkens, die zoo dikwijls een
schreiende moeder zien. En de menschen
vergeten, dat wel 'ns. Hier ga ik zelf even
binnen, Piet
't Duurde nogal lang, vond Plet.
„En nu rechtsomkeeren vlug!"
En daar ging 't hoor, rits, rits
De wind sloeg ze in 't gezicht en de rooie
veer van Piet z'n muts stond strak. De Sint
dan aldoor met zoo'n zwaren zak op den rug j had z'n mijter diep in z'n oogen getrokken.
met fluitjes en trompetjes en tollen en En daar gingen zeEn achter hen lag
bouwdoozen en poppen en locomotieven en i 't dorp. Nu reden ze op den landweg langs
Sinterklaas kapoentje,
Gooi wat in mijn schoentje
'n Paar dagen na Robs thuiskomst was
Sj
O! brave Man wees welkom hierl
Gjj brengt ons weer genot plezier.
Gij doet de harten weer eens 'kloppen
Voor speculaas en pepermoppen.
Gij brengt de gulheid weer in 't land
En hecht ons met een nauwer band.
Weer aan elkaar in stil begrijpen.
Gij doet de deugd van liefde rijpen,
Gij doet een reuze aedagoog
En brengt een traantje in het oog
En dat is kostbaar in deez' tijd
Gij doet weer kinderoogkens stralen
Om prenten, boeken en om kralen,
Om spellen, poppen en zoo meer
En om uw goedheid telkens weer.
Gij zijt al grijs en oud van dagen,
Mag ik U daarom nog iets vragen?
Ik ben zoo bang. Gij zijt zóó oud,
G'er moog'lijk niet aan denken zoudt;
Wil niet vergeten 't kon soms zijn
Al die deez' dag alleenig zijn
En die in stille eenzaamheid
Zoo rustig zijne daag'kens slijt,
Die peinzen dan op vroeg're tijden,
Ach, wil die menschen ook verblijden
Met een presentje groot of klein,
Opdat ze dan niet droevig zijn.
Schrijf 't in uw boek zeg Heilig Man,
Dan weet ik, dat 'k erop reek'nen kan!
En ook de kinderkens der armen,
Wil ook hun kleine hart verwarmen.
Geef mild uw gaaf aan iedereen
En ga dan blij naar Spanje heenl
Maar laat hier als een trouwen wachter....
De schoone deugd van liefde achter!
ANNIE
Eén ding wist le al. HIJ ging niet meer terug
naar dat land van dollars en gejacht. Des
noods even, om de zaken geheel af te doen
maarmet 'n retour! Hier hoorde-n-ie
hier leefde-n-ie weer. Hier wilde-n-ie werken.
Want hij was te jong om niets te doen. Voor
Amerika was ie slechts 'n welgesteld man,
hier was ie rijk en kon doen wat ie wilde!
DusHij dee-het!
Maar hoe moest ie dien trotschen Van
Dalen klein-krijgen?
En ineens wist ie het.
„Moeder," zei hij op Sinterklaasmiddag, „u
krijgt m'n eerste cadeau!"
Hij hield 'n groot envelop in de hand, stak
het op en zei: hierin moeder, zit m'n toe-
komst en die luidtvragend stond moeder
te luisteren. ,En die luidtRaad eens?
„Och Rob," meewarigde moeder, „er is maar
één cadeau van jouw, dat mij 't grootste ge
luk zou brengen"en dat zit hierin," riep
Rob uit! „Neen jongen, daar zit misschien
gfld in en dat bedoel ik niet" en moeders
mondhoeken trilden. „Hier zit 'n chequé in
Moeder, 'n papiertje van honderduizend gul
den. M'n hebben en houden!" En met dat pa
piertje, schat van 'n moederke van me, blijf
ik bij jullie!" Moeders lippen werden wit. Ge
smoord zei ze: „Is 't wezenlijk waar, Rob?"
„Zoowaar als God leeft," lachte Rob. „God
dank Rob, snikte moeder, da's 'n Sinterklaas,
dien ik niet durfde verwachten" en met de
punt van haar schort droogde ze d'r oogen
En toen kroop Rob, als 'n kleine jongen,
dicht bij z'n moeke en fluisterde haar wat in
en toen le uitverteld was, toen lachte moeder
gelukkig en zei: „Dat moet lukken, jongen!
Hoe heb je 't zoo kunnen verzinnen! En wat
zal ik daar trotsch op zijn!" „En niks aan
vader zeggen hoor!" „Ja," zei moeder, „nu is
Sinterklaas wezenlijk uit Amerika gekomen,
m'n jongen! En Rob draaide zich om en
snoot verschrikkelijk hard zijn neus.
De meest onverwachte cadeautjes en sur
prises stroomden dien avond bij de Stoffeltjes
binnen en vader snapte er maar niks van
waar die jongen bleef. „Da's allemaal van hem
natuurlijk," overwoog vader „en waar zit ie
nou?" Maar toen hij naar z'n wijfke keek, dat
er in geen jaren zoo zielsgelukkig uitgezienhad,
toen constateerde-n-ie: „jij weet er méér van,
vrouw!" ,,'k Zeg lekker toch niks," plaagde
moeder en vol verwachting klopte het hart
van de vele gelukkige Stoffeltjes.
Bij de Van Dalens werd niet aan den Sin
terklaas gedaan. „De tijden waren er niet
naar," had meneer Van Dalen gezegd. En
somber en in zich zelf gekeerd, zat de heer
des huizes met 'n uitgegane sigaar naar den
haard te staren. Nelly zat te werken, voor
kantoor en vader lichtte haar nu en dan toe
Mama zat te borduren, staarde met zorge-
lijken blik op haar werk. Of dat al haar zor
gen had! Ze voelde het wel. Het ging slecht
Men beloog elkaar hier, soms met ruwe woor
den, om, als 't ware, de werkelijkheid te over
schreeuwen Zwaar zat papa te piekeren en
stak wéér z'n sigaar eens aan, waaraan ie
telkens vergat te trekken. De jongste zat z'n
werk te maken van de H B S en het gestom
mel boven bewees, dat ook dóór gewerkt werd
door, hun oqdste, die met spoed trachtte te
promoveeren.
en God moge geven, dat het zinnebeeld van
dat cadeautje voor jou een geluk zonder einde
moge zijn!"
„Dank je wel, Sinterklaas" en Nelly greep
vèst z'n hand en Sinterklaas hield die nogal
lang vast
Ook knipoogde hij, wat voor een grootheilig
man aan een jong meisjenietwaar? „Ook
voor mevrouw heb ik wat," ging hij weer door
en onderwijl had Nelly haar cadeautje, 'n
prachtigen ring met schitterenden steen, uit
gepakt. Papa zat vertoornd. Moest nog steeds
het eerste woord zeggen, 't Was eigenlijk, of
die Sinterklaas hem zoo'n beetje negeerde.
Eindelijk, na 't zien van dat kostbare ringetje
vooral, vond ie de spraak terug. Daar wist die
meid meer van. „Zeg 's Sinterklaas, wat..."
„Wat u krijgt vulde Sinterklaas onver
hoeds den zin aan. „Alstublieft, meneer Van
Dalen," en Sinterklaas haalde een groote
envelop te voorschijn. Stom van verbazing,
om zoo'n overrompelend optreden, zat me-
heer Van Dalen met de groote, gezegelde
envelop in z'n handen En daar mevrouw en
Nelly verheugd hun cadeaux uitpakten en
werkelijk in een Sinterklaasstemming waren
geraakt, wist hij maar niet beter te doen, dan
met z'n zakmes de envelop te openen.
In spanning zagen ma en Nelly nu toe. Ook
Sinterklaas, op wien nu even opgelet werd,
stond in spanning meneers gezicht te bekij
ken.
Die zat, met bevende hand, het papier te
bestudeeren. Zette z'n lorgnet op en las nog
eens, of ie zich niet vergist had. Dan keek
ie met vragenden, doch ontróerenden blik
naar Sinterklaas en voelde zich betrapt in de
groote interesse en ontroering, die hij had
laten blijken. „Vrouw lees eens," zei hij met
verslikte stem en toen: „Sint Nicolaas, gaat
u zitten."
Mevrouw las, hardop: „Mijnheer van Dalen,
Sint Nicolaas weet "n compagnon voor U met
een ton. Hierbij gelieve u aan te treffen de
nog ongeteekende chèque van zijn „inbreng",
ad honderdduizend gulden. Zijt gij bereid,
dan ligt de chèque over 'n minuut voor u ge-
teekend. Bedenk, Sint Nicolaas is 'n heilig
man en kan alles." Mevrouw wierp de papie
ren op tafel en viel haar man om den hals.
„Lieve man, wat 'n geluk!" En terwijl deze
menschen even in hun onverwacht geluk op
gingen, haalde Sinterklaas z'n vulpen voor
den dag en teekende: „Robort Stoffel."
„Rob! Lieve, goeie beste Rob" riep Nelly
uit. Want zij had de handteekening reeds her
kend en begreep nu, dat Rob zélf voor Sin
terklaas speelde. En Nelleke lag in de armen
van Sint Nicolaas, ten aanschouwe van vader
en moeder.
„Da's aangenomen eh meneer Stoffel,"
zei vader nu. „Ik heb u onrecht aangedaan
indertijd, doch het blijkt voor ons aller geluk
te zijn! Ik dank den goeden God, m'n dochter
te mogen geven aan 'n man als u."
En toen 'n uur later, de Van Dalens met
Rob, gearmd met z'n zielsgelukkige Nelleke, de
eenvoudige woning van de Stoffels instapten,
toen pas begon de ouwe Stoffel te snappen,
waarom zijn vrouwke zoo vroolijk was geweest
dien avond, als in geen jaren
alles, dan wordt een jonge vent als Pieter
man ook moe in z'n beenen.
Daar zaten ze nu tegen den schoorsteen
op 't roode dak, dat nu heel donker leek.
Boven hen joegen de wolken, 't Was goed,
dat de mijter van den heiligen man stevig
stond op z'n witte haren, want anders
't Mocht niet lang duren, had ie gezegd
tegen Piet een nacht is zoo gauw voorbij
en d'r moest nog veel gedaan worden,
veel gedaan worden, vannacht, en ie
dacht stil aan z'n groote plannen.
Zwarte Piet had Sinterklaas 'ns van
terzijde aangekeken en hij had diepe rim
pels gezien onder den witten mijter en hij
had maar niets gezegd en stil naar de
wolken zitten kijken en af en toe ging ie
maar 'ns zien naar 't witte paard, dat
stond te stampvoeten van ongeduld, zoo
maar op de rooie pannen, en naar zijn
zwartje. En dan zei Pieterman maar weer
ns een zacht woordje en dan hinnikte het
zachtjes terug, en de kinders van de men
schen, die 't hoorden, zeien dan: dat is de
schimmel van Sinterklaas, maar 't was óók
wel 'ns 't zwartje. En de heilige man dacht
over vele dingen en hij zag hoe de bolle
wind de wolken op een hoopje joeg en hij
zag een engeltje komen met een reuzenpak
lucifers; die ging de maan aansteken.
En hij dacht aan de donkere aarde, dat
die een beetje licht wel noodig had en aan
de mooie dingen, die ie daar zelf bij zich
droeg in z'n wijden mantel, geduld en goed
heid en liefde en blijdschap en meer.
Daar mocht Pieterman niet aankomen. En
als dan de kinderkens d'r schoentjes moes
ten klaar zetten, dan zeien de moeders
't voor en dan vroegen ze om een suikeren
beest en een marsepeinen worst of een zak
knikkers of een doos kralen en Sinterklaas
had dat allemaal, o ja, en hij gaf 't ook
allemaal, maar de moeders vergaten te
vragen voor d'r hummeltjes soms, om nog
mooiere dingen en die droeg Sinterklaas
toch in z'n wij en mantel. En dat was die
eene rimpel in zijn -voorhoofd. Maar d'r
waren daar nog meer rimpels.
En hij dacht aan de heldendaden van
zoo'n heelén hoop, die in een vliegmachine
over een wijen zee gevlogen waren, die ge
zwommen hadden tot ze er bij neervielen,
die 't record geslagen hadden van hun
landje door te fietsen als een gek, en die
de menschen op hun handen hebben ge
dragen en waarnaar de sigarenfabrikanten
hun sigaartje hadden genoemd en de
muzlekmenschen hun walsen en foxtrotten
en hij zuchtte eens en keek 'ns naar z'n
wijden mantel en Piet hoorde 'm zuchten en
schoof onrustig over de roode dakpannen.
Toen zei Sinterklaas: „Kom Piet."
En 't schimmeltje hinnikte weer omdat
ie los mocht van de schoorsteenpijp en Sint
nam een nieuwe dakpan uit den zak en
deed die in de plaats van een kapotge-
trapte.
Toen gingen ze.
't Was moeilijk rijden. De wind blies ze
midden in 't gezicht, en de daken waren
glad.
Dat was een mooi huis daar, en dat was
een mooi huis daar, en hier brandde nog
licht in de woonkamer, en daar dat arme
huisje.
de landen, langs de bosschen, langs de ste
den, langsEn de witte maan had van
pure verbazing den mond wijd open gezet
en de sterretjes wezen 't mekaar aan en
giegelden. En een enkel mensch zei: „Wat
ging daar?" en keek om en zag niets meer.
Roets.... en daar ging de sneltrein van
Parijs. Ze reden 'm glad voorbij en de ma
chinist, die stond verbluft te kijken en dacht
aan spoken
En op Piet z'n zwarten neus stonden de
druppeltjes zweet.
Toen hield Sinterklaas z'n vaart in en
nam de zak over. En daar ging 't weer. Met
gebogen koppen liepen de paarden: hun
hoeven raakten nauwelijks den grond De
leidsels stonden strak. De zware zak hob
belde op Sint z'n rug en Piet had spijt dat
ie 'm overgegeven had.
En de beertjes en de poesjes en allemaal
in den zak, die maar lawaai konden maken,
re piepten en kreunden, maar dat kon je
allemaal niet hooren, want de wind floot
om hen heen en had lol voor drie.
Weer in een stad, rijen huizen, slierten
van straten. Pas op, hier kalmer, anders
ging 't niet goed. Gauw even afstappen bij
dat groote huis, waar zieke menschen en
zieke kindertjes probeerden den langen
ziekenhuizen-nacht door te komen.
Bij de kindertjes ging 't wel, maar bij de
groote menschen. En de nonnetjes, die „de
wacht hadden", kregen van Sinterklaas
wat uit zijn wijden mantel.
De maan had onderwijl haar mond dicht
gedaan, maar haar bolle oogen hadden toch
alsmaar die twee gevolgd op hun rit....
Nu was ze hen kwijt, waar waren ze nou..?
Maar Sinterklaas was eïkens door 't zie
kenhuis naar de kapel geloopen, om z'n
lieven Heer een groetje te brengen en z'n
mantel weer vol te halen.
Kijk, daar gingen ze weer op 't open veld-
De paardjes draafden onvermoeid. Sinter
klaas reed zwijgend en Pieterman dacht,
wat of dat allemaal toch te beteekenen had,
zoo'n verre rit in den nacht. Waar waren
ze hier? Hij wist 't niet. Hij wist alleen maar,
dat ie moe was en zin had om hier languit
te gaan liggen. Toen wees Sinterklaas
zwijgend voor zich uit. Twee groote lichten
kwamen hen vanuit 't donker tegemoet.
Dat was een auto, of niet? Ja toch. De
lichten minderden. Langzaam reden ze
elkaar voorbij. Piet had gezien, dat er twee
menschen in zaten, in 't zwart, 't Was een
mooie auto, een heeie groote en zwart ge
lakt. Piet keek nog 'ns om.
„Hij komt terug," zei hij.
Sinterklaas hield z'n vaart wat in,,,...
Toen kon de auto 't winnen.
„Meneer, kunt u ook zeggen
O, o! neemt u me niet kwalijk, 'k wist
niet, dat u St. Nicolaas was...."
„Wat wilt ge weten?"
„Den weg, den weg naar de stad."
„Naar de stad? We zijn talrijke steden
doorgereisd en dorpen en bosschen en vel
den. Het paard van St. Nicolaas vliegt door
de landen. Naar welke stad moet ge heen?"
„Naar Weenen."
„Deze weg, m'n jongen."
M'n jongen, dacht Piet en hij keek "na
naar die mooie, zwarte costumes en die
witte slobkousen en die zwarte lakschoenen
Piet voelde z'n zak, die zwaar hing op en die hooge hoeden. Ze waren allebei uit
z'n rug en die nog licht moest worden 'den auto gegaan, die stond te ronken en
vannacht, zoo licht als een veertje, en hij te snorren en Piet had werk z'n paardjes
dacht: hoe moet dat nou, maar zwijgend kalm te houden.
reed de Sint door. I Toen draaide die eene meneer z'n mooien
.va .xij ."^u vcj'NU vü.nü ."su.vij
x- De goede Sint en Vrind der kinderjaren rx*
5a Had stil voor haar een winkeltje opgezet, r5-J
5^ Zeer ruim voorzien van eet- en ellewaren, V^y
g Si En in dat zaakje had zij meisjespret. tg
Sj Want 't meerendeel van trommeltjes en laatjes
5K Sj Zat vol met al wat iekker smaakt en zoet, ig
x- Si Met klontjes, pepermuntjes, chocolaadjes, fg
Met muisjes en veel ander suikergoed. ig xJJ
x» Si Hoe blij was zij en niemendal verlegen, ig £5/
Ca Si Toen 'k, grijze man, haar winkelzaak bezocht; Si -xa
Si Hoe vriendlijk-vlug na zoeken, rr-eten, wegen
x- Si Bood zij mij aan, hetgeen ik had gekocht; fxv
Si Maar ook betaald?.... Och Heer, dit werd vergeten, jSK
~x/ Si En jaren reeds stond ik bij haar in 't, krijt. Si F\*
Si Toen zond ik haar, tot rust van mijn geweten, Si -ga
Si Dit vers in ruil. Schold zij de schuld mij kwijt? Si \X\
SS ig RX-
g) Si "k Ontving een Nota, zag daar winkelwaren Si £5)
Si En, o verrassing! 't volgend dichtje staan: Si
V\ S) ,,'k Neem dankbaar en volgaren S) PV
gj De ruiling aan; Si ig)
5a Si Uw schuld van vroeger jaren Si
Is dus voldaan." e Si SX
S B- 'AN MHTOS