z.
L
oooooooooooqqqooooooooooo
1
Jo
zmo
to
to
M
to
to
'N SINTERKLAA SA VOND
K
1
h
t.
8
I
1
°1
to
p
to
mtêJm
jjm
oooo
oooooooo
;o
o
b
p
P
P
P
to
p
P
to
L
P
P
O
o]
01
Op
Oi
OJ
OJ
OJ
Oi
O
O
JO
p
f.
ca
o
o
ro
(o
oi
oj
p
P
OOQQQQQQDQQQaQpQ
fb
wu
VAJÖJ^Qi
oooooooo
oooo
oooooooo
O]
Old
OJ
m'
OOUOÓOCK
ODD
LOOOOOQGQ
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT - 1ste BLAD
Q
ZATERDAG 1 DECEMBER 1928
O
O
O]
0
0
01
[O
O
OJ
[O
OJ
O
0
000000
ÖOÖÖÖÖÖ
1
OORSPRONKELIJKS VERTELLING DOOR
A. A. L. Gi?A
Sinterklaas, die goeie man,
Trekt zijn beste tabberd an.
Rijdt er mee van Spanje,
CAppeltjes van C&ranje
tl
Als jongste bediende was ie indertijd
gekomen op 't kantoor van mijn
beer v. Dalen. „En jongen, Rob,
doe je best hoor," hadden vader
en moeder hem gezegd: „Als je
daar voldoet, dan is jouw kostje gekocht!"
En Robert had z'n best gedaan! Als zoon
uit het grocte huishouden van den knappen
monteur Stoffel en zijn kranig wijfje, zat
ook Robert net werken in 't bloed; had nooit
anders gezien!
Heel wat gemakkelijker zou het voor
Stoffel geweest zijn, z'n jongen, die bij de
pinken was, op z'n twaalfde jaar van school
te nemen, doch hij had hem tot z'n zestiende
jaar laten leeren, tot Rob z'n M.UL.O. had
behaald.
't Was wel niet zoo heel veel, waar Robert
mee begon, vijf-en-twintig gulden in de
maand, maar 't was de huur. „En dat moet
jij er nu maar bijnemen," had Stoffel tegen
z'n vrouw gezegd, de kinderen worden
grooter, ze gaan steeds meer kosten, enne..."
'n Tikje verbitterd had ie toen op z'n pijp
gebeten. EnneHet wilde er niet uit,
maar moeder begreep haar man! Stoffels
patroon was tot groote bezuinigingen overge
gaan, had zelfs personeel moeten ontslaan,
dus ook z'n kundige chef had 'n veer moeten
laten en zoodoende ontving moeder eiken
Zaterdagmiddag ruim vijf gulden minder,
dan ze gewend was geweest.
De zaak van Van Dalen Co. was 'n zaak'
die klonk als 'n klok, waar wel dertig men-
schen op de kantoren zaten. „Zoo'n zaak, di
al 'n menschenleeftijd bestaat, gaat nooit
over den kop," had vader gezegd, „en
als onze jongen daar nog eens procu
ratiehouder of zooiets worden kan, wel,
dan is ie bèst-af!" Stoffel kende de
zaak; werkte er dikwijls voor z'n
baas en ééns had ie de stoute schoe
nen aangetrokken en mijnheer
Van Dalen zélf aangesproken
over z'n Rob. Zóó was Robert daar
gekomen. En óf ie werkte.
Als de brievenboeken waren
bijgewerkt ingekomen brie
ven opgeborgen, honderden,
soms duizenden adressen voor
reclame - drukwerken ge
schreven, postzegels opge
plakt en de geheele expe
ditie verricht, dan werkte
hij weer mede op de ma
gazijnen voor het „uit
zetten" de orders, vol
gens de orderbriefjes der
reizigers, die Van Dalen
Co. vertegenwoordigden.
Allengs won ie 't vertrou
wen van z'n meerderen en
ook van zijn patroon en
als me-neer Van Dalen
„wat had," dan moest
Rob het doen.
En toe meneer Van Da
len in de stadskrant had
gelezen, dat onze stad
genoot, de heer Robert
Stoffel, geslaagd was
voor Mercurius boek
houden," toen had ie
niet gedraald, hem
opslag te geven en
hem aan ernstiger
werk te zetten.
En als vader Stof
fel wat te karweien
had op de zaak van
Van Dalen, dan golfde
er een trotsch gevoel
door hem heen. als ie,
van 't magazijn uit, z'n
zoon daar zoo keurig, als
'n echten meneer, achter
hcoge schrijftafel zag zitten te
werken in 'n groot boek. God, hij
had er veel voor over gehad,
krom gelegen, maar daar zat
nu toch z'n jongen, meneer nu
op een aardig salaris en met 'n
prachtige toekomst!
En zóó zou ie ze 'r allemaal brengen. Num-
twee, 'n meisje studeerde voor onderwijze
res. Met Robs salaris er bij konden zij zich
zulke weelde vercorlooven enals 't goed
bleef gaan, dan moest nummer drie, Frans,
z'n naamgenoot, naar de H.B.S. En kwiek
gooide-n-ie den zwaren dynamo uit elkaar
en deed z'n zware en moeilijk-technische
werk met de handigheid en ambitie van
den knappen werkman, wien niks te veel
is en die van z'n vak houdt. En heel den dag,
ook nog, als ie al lang weer vertrokken was
naar 'n anderen klant van z'n baas, zag ie
in den geest daar nog z'n jongen zitten wer
ken, achter dat hooge bureau, naaj* den
hoofdboekhouder als een fijnen meneer. Dan
's avonds, in bed, zei ie z'n vrouw: „toch lol
lig Bets, als je eigen jongenwat? Je had
hem daar moeten zien zitten, meiden
Bets kneep dan eens in de harde, vereelte
hand van haar goeierd.
Maar 't was te mooi geweest. Vijf jaren
was Rob nu op 't kantoor van Van
Dalen Co. Was reeds as
sistent boek
houder-cor
respondent.
Want ook
„z'n" di- S
ploma's ff-
Handels-
En dan denk ik dat de goede God ons toch
maar altijd gesteund heeft. Als wij nu nog
maar 'n paar jaar gezond mogen blijven om
onze kinderen gelukkig te zien! „Jij bent toch
niet van plan ziek te worden, moeder?"
had Frans dan evenveel malen ge
antwoord en haar er bij op den
schouder geklopt, „nou i k
ook niet, hoor" en om
dan te bewijzen, hoe
krachtig hij nog was had
ie z'n pittige wijfke in
z'n armen genomen en
in j o n g e ns achtige
vreugde omhoog ge
worpen, drie-, vier
maal achter elkaar.
Net zoolang, tot ze
te hard gilde. Dan
hield ie ze nog
even in z'n ar
men, kuste ze
en zette haar bo
ven op tafel, om
dan z'n pet op
zetten en naar
z'n werk te
gaan, haar
correspondentie moderne talen had ie reeds
geruimen tijd in z'n zak. Marie „stond" voor
'r examen als onderwijzeres en Frans zal al
op de H.B.S. En de oude Stoffeltjes maakten
zich over de drie jongsten al minder zorg dan
ze over Rob alleen hadden gedaan. Die zou
den er óók wel komen. „Als de goeie God
ons maar gezond laat, Frans," zei moeder
dikwijls, „dan nog 'n paar kwa.ie jaren en
onze kinderen zijn „gebrooid". Gelukkig ja!
„verhevene"
in die malle, lastige doch
standplaats achterlatende.
Als 'n bom kwam Robs ontslag midden in
dat heerlijke geluk vallen. Nooit zouden de
Stoffels vergeten, dien vreeselijken avond,
toen Rob, om over elven pas thuis komende
van-kantoor, die verpletterende tijding, met
stukjes en brokjes, had medegedeeld.
Direct hadden vader en moeder gezien, dat
er „iets ergs" was. Wat zag de jongen er uit!
Niet eens had moeder gevraagd: „Rob, moet
je niet eten?" ondanks hij pas op dat late
uur, inplaats van half zeven, thuis was ge
komen. Dikwijls had deze kleinigheid moeder
pijn gedaan en ze had het zich eigenlijk nooit
vergeven. Hij was gaan zitten, net of ie niet
thuis hoorde, op 'n stoel, die tegen den muur
stond. Of ie zóó weer weg zou gaan. En toen
moeder eindelijk gevraagd had: „maar jon
gen, Rob, wat is er toch?" toen was ie in hui
len uitgebarsten. Nóg zag ze 'm daar zitten,
daér, op dien stoel, met z'n hoofd met de
verwarde haren in z'n handen, snikkende als
'n kind. „Niets meer vragen," had vader toen
met z'n oogcn gedaan en met 'n licht schud
den van z'n hoofd en toen de ergste bui over
was, stond vader op, klopte Rob op z'n rug
en had gezegd: „Vertel nou eens op, Rob,
we hebben al voor zooveel heete vuurtjes ge
staan, hé moeder, we zullen elkaar im
mers altijd helpen!" Maar toen was Rob nog
verdrietiger geworden en had z'n hoofd ge
schud, of ie bedoelde: „hier is niet te helpen,
het is té erg!"
Toen had ie verteld de scène van dien
middag met mijnheer Van Dalen en z'n daar
op gevolgd ontslag. „U weet wel," hikte-n-ie,
„u weet wel, dat ik Nelly, juffrouw Van Da
len, hielp met haar studie." Even beet ie op
z'n kletsnatten zakdoek. „Ze moet 'n moeilijk
handelsdiploma halen en „de baas" is er nou
eenmaal erg op gesteld, dat ze slagen zal."
't Is eigenlijk veel te moeilijk voor d'r," en
weer moes ie even uithuilen. Meewarig had
moeder, in begrijpen, vader eens aangekeken,
die op z'n stoel „te rijen zat."
„Zeg noü maax ineens, dat je 't met de
dochter van je patroon hebt aangelegd," viel
vader uit en dat ie je gesnapt heeft. „Vader!"
riep moeder. „En je nu de straat heeft op
geduveld!" ging vader voort en meteen
was ie opgesprongen en had op tafel ge
slagen. „Snotneus dat je daar zit, ik moest
jemaar moeder had haar hand
tegen vaders mond gedrukt en Rob was
toen maar „naar boven" gegaan.
Dat was nu vijf jaar geleden.
"n Paar maanden had Rob doelloos
rondgeloopen. Overal gezocht naar
een betrekking in en buiten de
stad. Elke maand had ie
moeder 'n bedrag geld gegeven,
gelijk staande aan „vroeger",
toen ie nog bij Van Dalen
was, want Rob had 'n „dik"
spaarboekje. Moeder was er
niks aan te kort gekomen,
maar 't waren toch triestige
maanden geweest. Vader was
veranderd als ,,'n blad aan*n
boom". Niks was er meer over,
van z'n soms jongensachtige
vroolijkheid. Gemelijk kon ie
soms 'n minuut lang zitten kij
ken naar dien grooten
vent, die werkloos was.
Was hèm nooit gebeurd!
En toen had Rob den
knoop doorgehakt.
„Vader," zei ie, 't was
voor 't eerst na twee maan
den, dat ze met elkaar spra
ken, wat had moeder dat
een verdriet gedaan. „Vader,
er zit niks anders op, ik ga naar
Amerika."
„Rob?"?!" had moeder uitgeroe
pen met een versteend gelaat.
Vader had niets gezegd.
Z'n keel was toegeschroefd.
Verduveld, daar zit pit in.
Maar zoo'n kerel dan toch!
Was ie toch wel érg hard
geweest!
En ontroerd had ie "m
z'n harden poot toegesto
ken en gezegd:
„Rob, m'n jongen, als je
denkt, dat het voor je
bestwil is en je besluit
staat vast, dan m'n ze
gen, kérel! 't Is hard, 't is donders
hard, dat je weggaat, maar dat
oogenblik staat 'n ouwer altijd te
wachten. De kinderen worden
groot, de jonkies vliegen uit. Maar we zul
len God bidden, hé moeder," en vaders
oogen glansden roodachtig, „dat het je goed,
beel goed mag gaan. Misschien is het wel
voor je geluk!" En ontroerd stond daar het
drietal bijeen, onder den indruk van dit
oogenblik. Vader en Rob tot schreiens be
wogen, moeder troosteloos verdrietig. En de
dag van z'n vertrek? Och, daar dacht moeder
liefst niet aen. 't Was té erg geweest. Ze had
hem de laatste dagen wel zien rondloopen
door 'n huis, met oogen, die alles zoo intens
opnamen, als om het nooit te vergeten. En
toen ie wegging, toen ze z'n levende, maar
krachtige hand tot afscheid drukte, toen ze
z'n tranen in z'n goeie oogen, net als Frans,
vermoedde, toen had z'm niet aan durven
kijken. Toen was ze snikkende aan tafel gaan
1
ZT>]
'wmm
II