Voor onze Jeu^d C^OOGocoococ^: dde leege kribbe cTeeken je mee? DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE Oefeningen, voor3 laet polsgJev/j^Lclat Deze cirkel OeSerunÓen. liefst zoo ^pcot ïno^eiyk ie ieekeneix. DOOR G. D. HOOGENDOORN VV Hé 4- Koeksnijden ■Dé? waard, en de studenten dde we£ door 64 hokjes ts s7 UDJUOpniS Op UO pjDDitl op %UlSSOld(gf 't Zette heel het dorp in rep en roer... De koster hij was wat kreupel aan z'n linkerbeen hinkepootte strompelend van links naar rechts, van hier naar daar, door kerk en sacristie, zocht tusschen de banken, rukte kasten open, klopte in 't voorbijgaan aan den biechtstoel van mijn heer pastoor, trok en sjorde, dan weer aan de groote kuipen met hoog-waaie- rende palmen, die terzij van 't altaar te wachten stonden op 't Kerstfeest maar hij zag, dat 't vergeefsch was. Hij gaf 't op, en keek wanhopig rond. De oude pastoor kwam haastig uit den biechtstoel geloopen, schoof z'n bril, die hoog voor 't voorhoofd zat, recht en dribbelde zoe kend mee: van de banken in 't midden schip naar de sacristie, van de half-uit- gehaalde kasten daar naar 't altaar, al gejaagderToen gooide hij, ten einde raad, de glazen deur open, waarachter de hinkepootte strompelend van links naar rechts. I lange gang was naar de pastorie. „Kap'laan," riep hij heesch van opwin ding, „kap'laan!" De kapelaan kwam met groote, vaste star-pen, dat zijn toog flapte om z'n beenen. In z'n hand had hij 'n bundeltje papieren, inderhaast vergeten weg te leggen, toen hij bij dat ongewone roepen van pastoor opgesprongen was achter 't snorrend ka cheltje, waar hij juist z'n preek zat te leeren voor de Nachtmis. Even stond hij in de open deur en keek de schemerige kerk in. Wat was fiat hier voor ongewoon rumoer? Alles w'&s toch klaar voor 't hooge feest van morgen: de Kerst-kribbe, 't altaar, de feestgewaden in de Sacristie hij had er zelf immers aan geholpen? Wat was er nu ineens voor onrust op den heiligen vooravond van zoo grooten dag?.... Lang tijd voor rondzien had hij niet. Pastoor en koster schoten zenuwachtig op hem toe. De een greep z'n arm, de ander rukte aai den knoopj^srand van z'n toog, en ze fluisterden heftig en wezen naar 't stalletje. De kinderen, die braaf in rijtjes voor den biechtstoel zaten, gluurden en tuurden over hun gevouwen handen en er onder door en hier en daar waagde er eentje te fluisteren: „Wat is t'r?" Maar de kinderen haalden de schouders op en ze keken ook naar 't stalletje, keken en keken door den grijzen schemer, en eindelijk, opeens, daar zagen ze 't. Verward en stommelend drongen ze de banken uit naar voren. Maar meteen stond mijnheer kapelaan vlak voor hen. „Allo, jongens, naar buiten! Zoeken En ze begrepen Als 'n opgejaagde musschenzwerm sto ven ze 't kerkplein op. Klompjes klosten over 't steenpad voor de kerk, handjes graaiden in 't dorre loof, dat hier en daar in hoek en nis nog lag bijeengewaaid. Anderen holden over 't plein het kerkhof op en zochten in en onder de heggen, speurden achter ieder kruis en eiken steen en onder iederen half-verwaaiden krans De grootste druktemakers draafden in een groepje den weg af naar 't dorp. Van huis tot huis, door straat en steeg was 't een geroep: ..Het Kerstkindje is weg; het Kerstkind is gestolen! De kribbe in de kerk is leeg!" En de menschen liepen uit hun huizen, en riepen 't naar elkaar: „Heb je 't al ge hoord?" En de meisjes, die de stoepen schrobden, vergaten 't werk en de vroege donkerte en stonden te leunen op hun bezem bij clksid-r „Het Kerstkind uit de kerk gestolen, zeg je? Alle-mensehen-nog-an-toe!" 'n Enkele rentenier trok naar de kerk en hielp den koster en de kinderen zoeken. Maar op den avond voor Kerstmis zijn er niet zoo heel veel menschen, die daarvoor tijd hebben! Zuster Rosa kwam met vluggen stap het „Zwarte straatje" uit, blij en tevreden. Ze had na school nog gauw wat zieken be zocht. Er waren er veel van dezen winter, de zieken-zuster kon ze allen alléén niet helpen, en daarom ging Zuster Rosa na school er ook op uit. En ze deed dat graag, vooral vandaag! Want menigen armen stumper had ze iets warms of iets ver sterkends als kerstgeschenkje 'kunnen geven. Rijkere patiënten, die ze dit jaar wel 'ns had geholpen, hadden haar zoo voor en na iets voor haar armen toege stopt. Dat kwam in den winter mooi van pas! Nu was ze klaar en ze ging weer naar 't klooster, vlug en blij, want: morgen was het Kerstmis! Toen opeens, op den hoek van den steenweg, hoorde ze 't: „Zuster, 't kindje is weg!" Verschrikt zag Zuster Rosa op. „Maar, Anneke, wat zeg je daar? Welk kindje?" „Ja, Zuster," kwam nu ook Nelly met nog 'n heel troepje anderen erbij, „het kindje uit de kerk!" ,,'t Kerstkindje!" „Uit 't stalletje!" ,,'t Kribje is heelemaal leeg!" „We hebben 't zelf gezien!" „We moeten allemaal gaan zoekenl" ,,'t Is heelemaal weg! Gestolen!" Zoo riepen ze allemaal dooreen, vijf, zes kinderen uit haar klas. En meteen liepen ze al weer weg ze gingen nog weer verder vragen en zoeken ,,'t Kerstkindje weg? Hoe kan dat?" dacht de Zuster. „De kinderen zouden toch wel goed gekeken hebben?".... En in 't voorbijgaan stapte ze even de kerk binnen. Ja, toen zag ze 't ook! Het stalletje stond keurig opgesteldeen grot van ruwe steenblokken, wat stroo op den grond, Maria en Jozef, os en ezel, drie, vier herdertjes met schaapjes al- les rondomeen leege kribbe.... Wèg was Zuster Rosa's blijdschap Langzaam met gebogen hoofd ging ze de kerk weer uit en naar huis. Ze dacht aan al de menschen, die naar de Nachtmis zouden komenen zé zou den geen kindje in de kribbe zien! Zou 't hun niet lijken, of Jezus niets meer van hen wilde weten? Of hij voor hén alleen niet wou geboren zijn? Zuster Rosa dacht ook en vooral aan de kinderen. Ook die zouden bijna allen komen vannacht, en na de Mis om 't stalletje staan en zingen, hun mooiste kerstliedjes hadden ze in school gerepe teerd! Maar nuEr was geen kindje Hoe kon je dan zingen van: „Jezus, die geboren is, Als een kindje kleine donkerste zolderhoekje. Wat was dat voor 'n ding, dat ze daar tusschen wat rommel uit naar zich toe trok? Langwerpig was 't, smal en rond, en drie, vier keer om in 'r vuil schortje gerold, 'n Pop? Je kon Och nee, dat ging immers niet! De kin deren zouden nu wel verlegen in hun bankjes blijven zitten, en dan stilletjes teruggaan naar huisNu, 'tzou geen vroolijk Kerstfeest zijn in 't dorp Het allerergste was 'twel voor Leent.ie Bink. Die zou voor 't eerst ook naar de Nachtmis komen. Dat had ze vanmorgen in school gezegd. Leentje was 'n heel arm meisje van een jaar of tien, maar zwak en mager en 'r arm verstandje was niet grooter dan dat van een heel klein kind, dat nauwelijks naar school gaat. Ze zat dan ook nog altijd in de eerste klas. En druk en woelig dat ze was! Echt lastig soms! Maar och, ze kon er niets aan doen. Ze kon het niet begrijpen: waarom je in school stil moest zijn, waarom je moest gehoorzamen Vanmorgen had ze wel stil gezeten en braaf geluisterd, toen Zuster van Kerstmis vertelde. Daar scheen Leentje toch wel iets van te begrijpen: van dat kindje Jezus, dat arm was en moest slapen in een stalletje op stroo. Jezus, die ook voor alle arme kindertjes geboren wilde worden, een echt, een levend kindje in den stal van BethlehemJa, Leentje had werkelijk heel aandachtig geluisterd Met die gedachten kwam Zuster Rosa thuis.- En vóór ze dien avond naar bed ging, bad ze 'n wees-gegroetje voor arme Leentje Bink, die nu geen Kerstkindje zien zou, en nog niet begrijpen kon, dat Jezus tóch in de kerk was In 't steegje, dat achter 't raadhuis óm liep. woonde Bink. Het was er heel stil in 't kleine huisje. Op de smalle trap aan 't eind van de gang zat Leentje, drie, vier treden hoog. Heel den middag had ze daar gezeten, de armen om de knieën geslagen, stil, als hield ze de wacht. Toen vader thuiskwam van 't werk, was ze nog 'n paar treden hooger ge klauterd, of ze bang was. Maar vader had 't niet gezien. Nu stond hij in de keuken voor 't for nuis en warmde 't eten, dat een goede buurvrouw had klaargezet. De deur naar 't voorkamertje stond op 'n kier. Daar brandde een klein lampje op tafel en er stond een bed. Moeder lag daar, ziek Neen, 't was er niet vroolijk, dien avond voor Kerstmis, in 't kleine, arme huisje... „op de smaUe ir„p zat Laemje Toen vader 't eten klaar had, kwam Leentje van de trap omlaag en at mee hem mee. „Wat is 't kind stil," dacht vader. Hij had eerder verwacht, dat ze weer zou hui len en dwingen om naar de Nachtmis te gaan, zooals ze vanmorgen deed, toen hij haar zei: dit jaar kon 't nog niet, want moeder was ziek. „Misschien is ze 't alweer vergeten," zei vader in zichzelf. „Gelukkig maar, dan heeft moeder rust." En hij prees 't kind: 'n brave meid was ze vandaag, moeder zou zoo wel heel gauw weer beter worden. Ze moest nu mooi naar bed gaan en het volgend jaar, dan mocht ze mee naar de Nachtmis en 't Kerstkindje zien! Volgend jaar, als moeder niet meer ziek was. En vader bracht zelf z'n kleine meid naar 't zolderkamertje, waar ze sliep. Een slim lachje trok over haar mager gezichtje. „Geeft niet, hoor," dacht ze, „dat ik niet naar de Nachtmis mag, 't kindje wordt tóch geboren, voor allemaal, had de zuster immers, gezegd En zoo gauw ze alleen was, kroop Leentje op handen en voeten naar het buurvrouw met het kleine meisje. 't niet zienLeentje legde 't naast zich in bed, en lachte „Vannacht wordt 't kindje geboren, een echt, een levend kindjeZuster had 't gezegd!" Zoo sliep ze in Bom-bam, bim-bim, bom-bamAlle klokken hingen te beieren in den stillen nacht Hier en daar was licht aan in de huizen. Zacht gingen er deuren open, en zwij gend stapten de menschen over de don kere wegen naar de kerk. Daar brandden alle lampen, en 't orgel dreunde en zong, en 't altaar stond vol bloemen en kaars licht, en de priester droeg zijn mooiste ge waden, en de misdienaars in roode en kanten kleedjes zwaaiden hoog de wie rookvaten, dat geurende wolken om 't altaar hingen, waar plechtig het Heilig Offer werd opgedragen, om Jezus' geboor te te vieren. Maarfluisterend en tersluiks wezen de menschen elkaar de leege kribbe En na de Mis bleven de kinderen op hun plaatsen zitten en zongen daar hun liedje. Want had mijnheer kapelaan zoo juist op den preekstoel gezegd ze mochten niet vergeten, dat Jezus zelf wel op net altaar was, hetzelfde Kindje van Bethle hem, al was Zijn beeldje uit het stalletje verdwenen En de kinderen zongen hun liedjes om den kleinen Jezus te groeten en te troos ten. Ja, maar 'twas toch lang zoo feeste lijk niet als andere jaren, wanneer ze allen samen om het stalletje stonden 't Gebeier van de klokken in den stillen nacht had ook Leentje Bink gewekt. Ze woelde en rekte en toen opeens: Wat was dat daar naast haar?En meteen, toen wist ze 't weer: 't was Kerstmis, 't was nacht, nil moest het Kerstkindje wel geboren zijn, een echt, een levend kindje geworden!En Leentje zocht en voelde, en trok het schortje wegJa. Ja> daar was het nog, het mooie kindje uit de kerkMaar och, wat was het koud! Was 't kindje dan niet echt en levend geworden? Haar warme handjes bevoelden en be tastten 't. Ja, koud en dood en stijf was 't. net als gisteren nogEn 't was nu toch Kerstmis!En zuster Rosa had 't toch gezegd Met 'n schreeuw zat Leentje rechtop in haar bed, en huilde en snikte of 'r hartje zou breken. Verschrikt kwam vader in twee, drie sprongen de trap op. „Leentje toch!St! Wat is er?" „O, o, het kindje't Kerstkindje is dood!" „Wat?" vroeg vader verbluft en lichtte met z'n lampje boven Leentje's bed. Toen zag hij 't liggen: 't mooie steenen Christusbeeldje uit het stalletje in de kerk „Hoe kom je daaraan?" „Ik," snikte Leentje bang, „ik wou ook zoo graag 'n Kerstkindje Toen moest vader eventjes heel zachtjes lachen. Hij nam z'n kleine meisje op de arm. „Nu, luister 'ns," zei hij, „dat is het echte Kerstkindje niet. Dat is maar een beeldje. Leentje had dat netjes in de kerk moeten laten! Maar als je nou héél zoet bent en héél stil, dan mag je even mee. Want benedenraad eens? Tusschen een paar droge, diepe snik ken. die nog onderweg waren, in, keek Leentje heel verwonderd vader aan, toen hij haar meenam de trap af. Ze begreep er niets van Maar nauwelijks waren ze de kamer in gegaan en had Leentje even rondgekeken, of: „O, vader!" riep ze en lachte en klapte in 'r handen, ,,'t Kindje! 't Kindje!' Want ja, daar in een heel armoedig wiegje lag een klein, een heel klein, echt en levend kindje. Onze Lieve Heer had in den Kerstnacht voor Leentje een zusje gestuurd Heel, heel lang, heel stil bleef 't meisje naast het kleine wiegje zitten. Ze voelde niej,, dat ze koud werd, maar zong met 'r schorre stemmetje stukjes en brokjes uit het Kerstlied, dat de Zuster op school had geleerd. In den vroegen morgen ging buurvrouw met kleine kindje, dat warmpjes in 'n dek&itje was gepakt, naar de kerk, waar meneer pastoor 't zou doopen, en vlak achter haar liep Leentje. Die droeg, in 'n schoonen doek gebonden, het Christus beeldje terug naar de kerk, en lei het ge troost weer in de leege kribbe. Want ze wist het: 't echte, levende kindje ging zoo weer mee naar huis, dat was 'n Kerstkindje voor Leentje alleen! A. C. M. W. Den vorigen keer hebben we het gehad over ons teekenmateriaal en, daar Ik het toen gehad over 'iet „opzetten" eener teekening, zullen we daar vandaag eerst een en ander over vertellen. Wat is eigenlijk de „opzet" eener tee kening? Hieronder verstaan we het schetsen in dunne, wazige hulplijnen en het vast leggen der gewichtigste hoekpunten en eveneens heel dunnetjes de voornaam ste omtrekken. Maar denk er vooral om: alles heel vlot, vlug, schetsmatig geteekend in rechte, dunne, vaste lijntjes. Zóó en niet anders moet je iedere tee kening beginnen. Het is heelemaal mis en toch zie je het bijna iederen beginner zoo doen netjes in den iinkerbovenhoek te begin nen en precies de teekening in alle bij zonderheden af te werken. Het is misschien het beste, dat ik jullie dit in een eenvoudig voorbeeld je even tracht duidelijk te maken. (Het papier dezer krant leent zich, jammer genoeg, niet goed voor reproduc tie van potloodteekeningen, zoodat ik mijn voorbeelden als penteekening moet geven. Maar de bedoeling zal jullie er wel even duidelijk om zijn). Zorg er voor, dat je alle lijnen even Evenals een turner of een voetballer zijn lichaam door allerlei oefeningen lenig houdt, evenals in iedere „Kla- vier-Schule" ook de noodige vinger oefeningen niet ontbreken, zoo dienen we ook als teekenaar de noodige voor oefeningen te maken voor vingers en hand. Natuurlijk niet uren lang achter elkaar. Je zoudt er dan gauw den brui aan geven; ook niet volgens een bepaald schema; nee, doe dit heelemaal volgens je eigen smaak, maar: vlot en vrij. Als je er maar om denkt, dat je niet teekent met je lichaam en je hoofd, met je hand of met je vingers, maar voor namelijk met je polsgewricht. Hier ligt de plaats, die „gesmeerd" moet worden, als ze het nog niet voldoende is. Men zegt wel eens: er moet vanuit de pols geteekend worden. Het polsgewricht vooral moet lenig zijn en precies alle be wegingen maken, die we willen. Een uitstekende oefening hiervoor is het cirkels trekken. Cirkels van allerlei soort, desnoods op een stuk krantenpapier. Ge bruik er vooral een zacht potlood bij, 't liefst een rood of blauw aniline-potlood. Hierboven heb ik jullie een paar van dergelijke cirkel-oefeningen voorgetee- kend, of liever voor-gecirkeld. Een tweede ding, dat we onze „teekeri- hand" moeten leeren is rust. imihTii! Het .model' vepkee-p de t^oedo opzet' eenejo ieelken i regelmatig en rustig teekent; geen pun ten of afwisselend dun en dik of naast elkaar getrokken. Het hindert echter niet, wanneer je je lijnen in korte trekjes teekent of een tikje „gegolfd", als je de goede richting maar houdt. Is de teekening „opgezet" en klopt alles, dan veeg je de eerste hulplijnen met een zacht stukje gummi weg, maar zóó, dat er toch altijd nog een snufje van de teekening zichtbaar blijft. Nu hebben we een uitstekend funda ment, waarop we onze teekening kunnen bouwen en met pleizier begin je nu aan je eigenlijke teekenwerk en zie je je teekening „groeien" het eigenlijke ge not van den teekenaar. Je zult eens rien, wat een pleizier je er van beleeft, wanneer je je teekening goed „opzet". Met rust en zekerheid moet de hand lijn naast lijn kunnen zetten; moeten we ze als langs een liniaal kunnen trekken dan weer eens wazig dun, dan weer flink aangezet, al naar de teekening het ver langt en eischt. Ook hierin dien je je apart te oefenen. Probeer eens voor de aardigheid dus zonder hulpmiddelen een rechte lijn te trekken, langzaam en rustig, terwijl je de richting voortdurend in het oog houdt. Dit behoeft niet In één trek te gebeu ren. Integendeel, in kleine trekjes gaat het veel beter. Ook, zooals ik hier reeds schreef, mo gen er gerust kleine „golfjes" in je schetslijn zitten, mits de richting maar goed blijft. Een heel goede oefening is de volgende: (zie figuur 4) 219. O, 't was bar, dat apenleven, Voor mijn goeie tante Jol, Want met al hun apenstreken, Maakten zij haar stapel dol. En 's nachts op haar arme stede, Schreide zij haar oogen blind, Snikkend, of zij ooit zou keeren Tot haar staat van menscbenkind. 220 En oome Job bleef onderwijl verdwaasd en roerloos staan, Want 't achterhalen van een aap, Was voor hem niets gedaan. „Wel, kom, ik zal gaan wandelen, Een aap is wel heel slecht, Maar 'k weet, die Jol komt toch als steeds Weer op haar plaats terecht." 221 En met een stokje ging hij nu Wat visschen in de zee, Want hengelsport, die stemde hem Steeds rustig en tevreê. Maar, dacht hij onder 't vredig spel, Weer aan z'n zusje Jol, Dan raakte, ondanks alles toch, Z'n oog met tranen vol. Trek met een liniaal een zeer dunne lijn en probeer ze dan uit de hand met een flinke lijn over t-e trekken. En daaronder dan een tweede en een derde en een vlorde, die allemaal even wijdig dienen te blijven. Je zult zien, dat dit nog lang niet mee valt. Bovendien, nog voor vandaag een goede raad: TEEKEN MET OVERLEG. Kijk eerst haar de lengte, vorm, plaats en richting, vóór je je lijn op het papier zet. Eerst dus je oog. De HAND volgt dan veel gemakkelijker en dit voorkomt veel geveeg met je gummi. Maar voor deze week heb je al weer werk genoeg. De komende dagen ga je dus als de deksel je polsgewricht op de voorgeschre ven manier en met de voorgeschreven cirkel-zalf smeren, dan ben je de volgende week „fit", cm de volgende tee- kenles mee te maken. Tot ziens. JANTJE STEEN. Ik geef jullie allemaal 'n vierkanten koek cadeau. 'n Mes krijg je er ook bij. Hoe speel je het klaar dezen koek met 3 messteken in 8 stukken te verdeelen? Probeer dat eens, wanneer je poven- staand vierkant als den koek en je pot lood als het mes laat fungeeren. Zeventien studenten besloten den waard uit „Het Gouden Koebeest" een fijne poets te bakken. Ze bestelden 'n fjjn diner en noodlg- den den waard uit met hen mee te eten. Natuurlijk voldeed deze heel graag aan het vriendelijke verzoek en alle achttien „eters" lieten het zlcht goed smaken. Gedurende den maaltijd kwam er één met het idee: Zeg, lui, ik weet wat. We zullen de vertering niet gezamenlijk be talen, maar we zullen hem er voor laten opdraaien, die hier alleen aan tafel blijft zitten. Waar de anderen dan blijven? Luister eventjes. We tellen telkens tot 7 af en de ze vende mag verdwijnen. Ze vonden het allemaal 'n leuk idee en de waard, die niets van 'n grap ver moedde, zei eigener beweging, dat' ie met die aftellerij o<5k mee wilde doen. En wat gebeurde er nu. Onze herbergier bleef als nummer laatst zitten. Snappen jullie, hoe die studenten dat klaargespeeld hebben? Hieronder heb ik even 'n plattegrond geteekend, hoe de heeren om de eettafel zaten, toen de telling begon. Op een blaadje papier teeken je net als ik hieronder gedaan heb, een groot vierkant met 64 hokjes. 1 2 5 4- S 6 147 5 9 10 li 12 rs 14 15 16 17 15 isf 2o 21 22 23 24 SIS 26 27 25 99 SO 31 32 33 34 35 36 37 33 39 4o 42 543 44 V 45 «9 So S\ 55 54 35 .56 SS 9 60 6, 62 64 Je verdeelt dus de lengte en de breedte van het groote vierkant in achten. Deze 64 hokjes moeten nu met een potloodstreep doorloopen wordenieder hokje uitgezonderd ééntje mag slechts één keer worden bezocht met je potloodje. De potloodlijn begint in hokje 1 en eindigt in hokje 64. Wie kan deze wandeling maken van jullie? ■XpnoqraAO (pibbaa ap) af-paqqnp ?aq J33IU3 af jup uaiz af ibz 'xuiaauSaM juaa uapuoAaz uap suojpaj uep af jaamivM. T -ou ;uaa jaur uap ujSaq ua lajej do uijoa uapjiazuap ui ijxreBAA ap) afjiaqqnp uaa ua (uajuaprns ap) uajuaa if af Sat uep 'uauoojjaA jita jautmtsinq ap ui afjsunri }tp af aaauuBAV ■jaAO uaape ajs -jbbi azap jjfiiq uap f.iaiSraq.iaq uap ut A aip jooa uasjBBjd 8 snp) uanaj aj uauuiS -aq x 'ou jaui nu uajuapnjs ap raauuBjVi 'uatz-iooA ,iaui -umu u. uba uaAa .laxqaa nu az qaq ■„Xsaaqaoji uapnoo fair' ui „srajo" ap uba puorSaifBid uap jaa/A af atz uaAoqraiH - O O O A3

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 15