Voor onze Jeu^d
C^OOGocoococ^:
dde leege kribbe
cTeeken je mee?
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
BLADZIJDE
Oefeningen, voor3 laet polsgJev/j^Lclat Deze cirkel
OeSerunÓen. liefst zoo ^pcot ïno^eiyk ie ieekeneix.
DOOR G. D. HOOGENDOORN VV
Hé 4-
Koeksnijden
■Dé? waard, en de studenten
dde we£ door 64 hokjes
ts
s7
UDJUOpniS Op
UO pjDDitl op %UlSSOld(gf
't Zette heel het dorp in rep en roer...
De koster hij was wat kreupel aan
z'n linkerbeen hinkepootte strompelend
van links naar rechts, van hier naar daar,
door kerk en sacristie, zocht tusschen de
banken, rukte kasten open, klopte in 't
voorbijgaan aan den biechtstoel van mijn
heer pastoor, trok en sjorde, dan weer
aan de groote kuipen met hoog-waaie-
rende palmen, die terzij van 't altaar te
wachten stonden op 't Kerstfeest maar
hij zag, dat 't vergeefsch was. Hij gaf 't
op, en keek wanhopig rond. De oude
pastoor kwam haastig uit den biechtstoel
geloopen, schoof z'n bril, die hoog voor
't voorhoofd zat, recht en dribbelde zoe
kend mee: van de banken in 't midden
schip naar de sacristie, van de half-uit-
gehaalde kasten daar naar 't altaar, al
gejaagderToen gooide hij, ten einde
raad, de glazen deur open, waarachter de
hinkepootte strompelend van links naar
rechts.
I
lange gang was naar de pastorie.
„Kap'laan," riep hij heesch van opwin
ding, „kap'laan!"
De kapelaan kwam met groote, vaste
star-pen, dat zijn toog flapte om z'n beenen.
In z'n hand had hij 'n bundeltje papieren,
inderhaast vergeten weg te leggen, toen
hij bij dat ongewone roepen van pastoor
opgesprongen was achter 't snorrend ka
cheltje, waar hij juist z'n preek zat te
leeren voor de Nachtmis.
Even stond hij in de open deur en keek
de schemerige kerk in. Wat was fiat hier
voor ongewoon rumoer? Alles w'&s toch
klaar voor 't hooge feest van morgen: de
Kerst-kribbe, 't altaar, de feestgewaden
in de Sacristie hij had er zelf immers
aan geholpen? Wat was er nu ineens voor
onrust op den heiligen vooravond van
zoo grooten dag?....
Lang tijd voor rondzien had hij niet.
Pastoor en koster schoten zenuwachtig op
hem toe. De een greep z'n arm, de ander
rukte aai den knoopj^srand van z'n toog,
en ze fluisterden heftig en wezen naar 't
stalletje.
De kinderen, die braaf in rijtjes voor den
biechtstoel zaten, gluurden en tuurden
over hun gevouwen handen en er onder
door en hier en daar waagde er eentje te
fluisteren: „Wat is t'r?"
Maar de kinderen haalden de schouders
op en ze keken ook naar 't stalletje, keken
en keken door den grijzen schemer, en
eindelijk, opeens, daar zagen ze 't.
Verward en stommelend drongen ze de
banken uit naar voren. Maar meteen
stond mijnheer kapelaan vlak voor hen.
„Allo, jongens, naar buiten! Zoeken
En ze begrepen
Als 'n opgejaagde musschenzwerm sto
ven ze 't kerkplein op. Klompjes klosten
over 't steenpad voor de kerk, handjes
graaiden in 't dorre loof, dat hier en daar
in hoek en nis nog lag bijeengewaaid.
Anderen holden over 't plein het kerkhof
op en zochten in en onder de heggen,
speurden achter ieder kruis en eiken
steen en onder iederen half-verwaaiden
krans
De grootste druktemakers draafden in
een groepje den weg af naar 't dorp. Van
huis tot huis, door straat en steeg was 't
een geroep: ..Het Kerstkindje is weg; het
Kerstkind is gestolen! De kribbe in de
kerk is leeg!"
En de menschen liepen uit hun huizen,
en riepen 't naar elkaar: „Heb je 't al ge
hoord?"
En de meisjes, die de stoepen schrobden,
vergaten 't werk en de vroege donkerte
en stonden te leunen op hun bezem bij
clksid-r
„Het Kerstkind uit de kerk gestolen,
zeg je? Alle-mensehen-nog-an-toe!"
'n Enkele rentenier trok naar de kerk en
hielp den koster en de kinderen zoeken.
Maar op den avond voor Kerstmis zijn er
niet zoo heel veel menschen, die daarvoor
tijd hebben!
Zuster Rosa kwam met vluggen stap het
„Zwarte straatje" uit, blij en tevreden. Ze
had na school nog gauw wat zieken be
zocht. Er waren er veel van dezen winter,
de zieken-zuster kon ze allen alléén niet
helpen, en daarom ging Zuster Rosa na
school er ook op uit. En ze deed dat graag,
vooral vandaag! Want menigen armen
stumper had ze iets warms of iets ver
sterkends als kerstgeschenkje 'kunnen
geven. Rijkere patiënten, die ze dit jaar
wel 'ns had geholpen, hadden haar zoo
voor en na iets voor haar armen toege
stopt. Dat kwam in den winter mooi van
pas!
Nu was ze klaar en ze ging weer naar 't
klooster, vlug en blij, want: morgen was
het Kerstmis!
Toen opeens, op den hoek van den
steenweg, hoorde ze 't:
„Zuster, 't kindje is weg!"
Verschrikt zag Zuster Rosa op.
„Maar, Anneke, wat zeg je daar? Welk
kindje?"
„Ja, Zuster," kwam nu ook Nelly met
nog 'n heel troepje anderen erbij, „het
kindje uit de kerk!"
,,'t Kerstkindje!"
„Uit 't stalletje!"
,,'t Kribje is heelemaal leeg!"
„We hebben 't zelf gezien!"
„We moeten allemaal gaan zoekenl"
,,'t Is heelemaal weg! Gestolen!"
Zoo riepen ze allemaal dooreen, vijf,
zes kinderen uit haar klas. En meteen
liepen ze al weer weg ze gingen nog
weer verder vragen en zoeken
,,'t Kerstkindje weg? Hoe kan dat?"
dacht de Zuster. „De kinderen zouden
toch wel goed gekeken hebben?"....
En in 't voorbijgaan stapte ze even de
kerk binnen. Ja, toen zag ze 't ook!
Het stalletje stond keurig opgesteldeen
grot van ruwe steenblokken, wat stroo op
den grond, Maria en Jozef, os en ezel,
drie, vier herdertjes met schaapjes al-
les rondomeen leege kribbe....
Wèg was Zuster Rosa's blijdschap
Langzaam met gebogen hoofd ging ze
de kerk weer uit en naar huis.
Ze dacht aan al de menschen, die naar
de Nachtmis zouden komenen zé zou
den geen kindje in de kribbe zien!
Zou 't hun niet lijken, of Jezus niets
meer van hen wilde weten? Of hij voor
hén alleen niet wou geboren zijn?
Zuster Rosa dacht ook en vooral
aan de kinderen. Ook die zouden bijna
allen komen vannacht, en na de Mis om 't
stalletje staan en zingen, hun mooiste
kerstliedjes hadden ze in school gerepe
teerd!
Maar nuEr was geen kindje
Hoe kon je dan zingen van:
„Jezus, die geboren is,
Als een kindje kleine
donkerste zolderhoekje. Wat was dat voor
'n ding, dat ze daar tusschen wat rommel
uit naar zich toe trok? Langwerpig was
't, smal en rond, en drie, vier keer om
in 'r vuil schortje gerold, 'n Pop? Je kon
Och nee, dat ging immers niet! De kin
deren zouden nu wel verlegen in hun
bankjes blijven zitten, en dan stilletjes
teruggaan naar huisNu, 'tzou geen
vroolijk Kerstfeest zijn in 't dorp
Het allerergste was 'twel voor Leent.ie
Bink. Die zou voor 't eerst ook naar de
Nachtmis komen. Dat had ze vanmorgen
in school gezegd.
Leentje was 'n heel arm meisje van een
jaar of tien, maar zwak en mager en 'r
arm verstandje was niet grooter dan dat
van een heel klein kind, dat nauwelijks
naar school gaat. Ze zat dan ook nog
altijd in de eerste klas. En druk en woelig
dat ze was! Echt lastig soms! Maar och,
ze kon er niets aan doen. Ze kon het niet
begrijpen: waarom je in school stil moest
zijn, waarom je moest gehoorzamen
Vanmorgen had ze wel stil gezeten en
braaf geluisterd, toen Zuster van Kerstmis
vertelde. Daar scheen Leentje toch wel
iets van te begrijpen: van dat kindje
Jezus, dat arm was en moest slapen in een
stalletje op stroo. Jezus, die ook voor alle
arme kindertjes geboren wilde worden, een
echt, een levend kindje in den stal van
BethlehemJa, Leentje had werkelijk
heel aandachtig geluisterd
Met die gedachten kwam Zuster Rosa
thuis.- En vóór ze dien avond naar bed
ging, bad ze 'n wees-gegroetje voor arme
Leentje Bink, die nu geen Kerstkindje
zien zou, en nog niet begrijpen kon, dat
Jezus tóch in de kerk was
In 't steegje, dat achter 't raadhuis óm
liep. woonde Bink.
Het was er heel stil in 't kleine huisje.
Op de smalle trap aan 't eind van de
gang zat Leentje, drie, vier treden hoog.
Heel den middag had ze daar gezeten, de
armen om de knieën geslagen, stil, als
hield ze de wacht.
Toen vader thuiskwam van 't werk,
was ze nog 'n paar treden hooger ge
klauterd, of ze bang was. Maar vader had
't niet gezien.
Nu stond hij in de keuken voor 't for
nuis en warmde 't eten, dat een goede
buurvrouw had klaargezet. De deur naar
't voorkamertje stond op 'n kier. Daar
brandde een klein lampje op tafel en er
stond een bed. Moeder lag daar, ziek
Neen, 't was er niet vroolijk, dien avond
voor Kerstmis, in 't kleine, arme huisje...
„op de smaUe ir„p zat Laemje
Toen vader 't eten klaar had, kwam
Leentje van de trap omlaag en at mee
hem mee.
„Wat is 't kind stil," dacht vader. Hij
had eerder verwacht, dat ze weer zou hui
len en dwingen om naar de Nachtmis te
gaan, zooals ze vanmorgen deed, toen hij
haar zei: dit jaar kon 't nog niet, want
moeder was ziek.
„Misschien is ze 't alweer vergeten," zei
vader in zichzelf. „Gelukkig maar, dan
heeft moeder rust." En hij prees 't kind:
'n brave meid was ze vandaag, moeder zou
zoo wel heel gauw weer beter worden. Ze
moest nu mooi naar bed gaan en het
volgend jaar, dan mocht ze mee naar de
Nachtmis en 't Kerstkindje zien! Volgend
jaar, als moeder niet meer ziek was.
En vader bracht zelf z'n kleine meid
naar 't zolderkamertje, waar ze sliep.
Een slim lachje trok over haar mager
gezichtje.
„Geeft niet, hoor," dacht ze, „dat ik
niet naar de Nachtmis mag, 't kindje
wordt tóch geboren, voor allemaal, had
de zuster immers, gezegd
En zoo gauw ze alleen was, kroop
Leentje op handen en voeten naar het
buurvrouw met het kleine meisje.
't niet zienLeentje legde 't naast zich
in bed, en lachte
„Vannacht wordt 't kindje geboren, een
echt, een levend kindjeZuster had 't
gezegd!" Zoo sliep ze in
Bom-bam, bim-bim, bom-bamAlle
klokken hingen te beieren in den stillen
nacht
Hier en daar was licht aan in de huizen.
Zacht gingen er deuren open, en zwij
gend stapten de menschen over de don
kere wegen naar de kerk. Daar brandden
alle lampen, en 't orgel dreunde en zong,
en 't altaar stond vol bloemen en kaars
licht, en de priester droeg zijn mooiste ge
waden, en de misdienaars in roode en
kanten kleedjes zwaaiden hoog de wie
rookvaten, dat geurende wolken om 't
altaar hingen, waar plechtig het Heilig
Offer werd opgedragen, om Jezus' geboor
te te vieren.
Maarfluisterend en tersluiks wezen
de menschen elkaar de leege kribbe
En na de Mis bleven de kinderen op hun
plaatsen zitten en zongen daar hun liedje.
Want had mijnheer kapelaan zoo juist
op den preekstoel gezegd ze mochten
niet vergeten, dat Jezus zelf wel op net
altaar was, hetzelfde Kindje van Bethle
hem, al was Zijn beeldje uit het stalletje
verdwenen
En de kinderen zongen hun liedjes om
den kleinen Jezus te groeten en te troos
ten. Ja, maar 'twas toch lang zoo feeste
lijk niet als andere jaren, wanneer ze allen
samen om het stalletje stonden
't Gebeier van de klokken in den stillen
nacht had ook Leentje Bink gewekt. Ze
woelde en rekte en toen opeens: Wat was
dat daar naast haar?En meteen,
toen wist ze 't weer: 't was Kerstmis, 't
was nacht, nil moest het Kerstkindje wel
geboren zijn, een echt, een levend kindje
geworden!En Leentje zocht en voelde,
en trok het schortje wegJa. Ja> daar
was het nog, het mooie kindje uit de
kerkMaar och, wat was het koud!
Was 't kindje dan niet echt en levend
geworden?
Haar warme handjes bevoelden en be
tastten 't. Ja, koud en dood en stijf was 't.
net als gisteren nogEn 't was nu toch
Kerstmis!En zuster Rosa had 't toch
gezegd
Met 'n schreeuw zat Leentje rechtop in
haar bed, en huilde en snikte of 'r hartje
zou breken.
Verschrikt kwam vader in twee, drie
sprongen de trap op.
„Leentje toch!St! Wat is er?"
„O, o, het kindje't Kerstkindje is
dood!"
„Wat?" vroeg vader verbluft en lichtte
met z'n lampje boven Leentje's bed.
Toen zag hij 't liggen: 't mooie steenen
Christusbeeldje uit het stalletje in de
kerk
„Hoe kom je daaraan?"
„Ik," snikte Leentje bang, „ik wou ook
zoo graag 'n Kerstkindje
Toen moest vader eventjes heel zachtjes
lachen. Hij nam z'n kleine meisje op de
arm.
„Nu, luister 'ns," zei hij, „dat is het
echte Kerstkindje niet. Dat is maar een
beeldje. Leentje had dat netjes in de kerk
moeten laten! Maar als je nou héél zoet
bent en héél stil, dan mag je even mee.
Want benedenraad eens?
Tusschen een paar droge, diepe snik
ken. die nog onderweg waren, in, keek
Leentje heel verwonderd vader aan, toen
hij haar meenam de trap af. Ze begreep
er niets van
Maar nauwelijks waren ze de kamer in
gegaan en had Leentje even rondgekeken,
of: „O, vader!" riep ze en lachte en klapte
in 'r handen, ,,'t Kindje! 't Kindje!'
Want ja, daar in een heel armoedig wiegje
lag een klein, een heel klein, echt en
levend kindje. Onze Lieve Heer had in
den Kerstnacht voor Leentje een zusje
gestuurd
Heel, heel lang, heel stil bleef 't meisje
naast het kleine wiegje zitten. Ze voelde
niej,, dat ze koud werd, maar zong met
'r schorre stemmetje stukjes en brokjes
uit het Kerstlied, dat de Zuster op school
had geleerd.
In den vroegen morgen ging buurvrouw
met kleine kindje, dat warmpjes in 'n
dek&itje was gepakt, naar de kerk, waar
meneer pastoor 't zou doopen, en vlak
achter haar liep Leentje. Die droeg, in
'n schoonen doek gebonden, het Christus
beeldje terug naar de kerk, en lei het ge
troost weer in de leege kribbe.
Want ze wist het: 't echte, levende
kindje ging zoo weer mee naar huis, dat
was 'n Kerstkindje voor Leentje alleen!
A. C. M. W.
Den vorigen keer hebben we het gehad
over ons teekenmateriaal en, daar Ik het
toen gehad over 'iet „opzetten"
eener teekening, zullen we daar vandaag
eerst een en ander over vertellen.
Wat is eigenlijk de „opzet" eener tee
kening?
Hieronder verstaan we het schetsen in
dunne, wazige hulplijnen en het vast
leggen der gewichtigste hoekpunten en
eveneens heel dunnetjes de voornaam
ste omtrekken.
Maar denk er vooral om: alles heel
vlot, vlug, schetsmatig geteekend in rechte,
dunne, vaste lijntjes.
Zóó en niet anders moet je iedere tee
kening beginnen.
Het is heelemaal mis en toch zie je
het bijna iederen beginner zoo doen
netjes in den iinkerbovenhoek te begin
nen en precies de teekening in alle bij
zonderheden af te werken.
Het is misschien het beste, dat ik jullie
dit in een eenvoudig voorbeeld je even
tracht duidelijk te maken.
(Het papier dezer krant leent zich,
jammer genoeg, niet goed voor reproduc
tie van potloodteekeningen, zoodat ik
mijn voorbeelden als penteekening moet
geven. Maar de bedoeling zal jullie er
wel even duidelijk om zijn).
Zorg er voor, dat je alle lijnen even
Evenals een turner of een voetballer
zijn lichaam door allerlei oefeningen
lenig houdt, evenals in iedere „Kla-
vier-Schule" ook de noodige vinger
oefeningen niet ontbreken, zoo dienen we
ook als teekenaar de noodige voor
oefeningen te maken voor vingers en
hand.
Natuurlijk niet uren lang achter
elkaar. Je zoudt er dan gauw den brui
aan geven; ook niet volgens een bepaald
schema; nee, doe dit heelemaal volgens
je eigen smaak, maar: vlot en vrij.
Als je er maar om denkt, dat je niet
teekent met je lichaam en je hoofd, met
je hand of met je vingers, maar voor
namelijk met je polsgewricht.
Hier ligt de plaats, die „gesmeerd" moet
worden, als ze het nog niet voldoende is.
Men zegt wel eens: er moet vanuit de
pols geteekend worden. Het polsgewricht
vooral moet lenig zijn en precies alle be
wegingen maken, die we willen.
Een uitstekende oefening hiervoor is het
cirkels trekken. Cirkels van allerlei soort,
desnoods op een stuk krantenpapier. Ge
bruik er vooral een zacht potlood bij, 't
liefst een rood of blauw aniline-potlood.
Hierboven heb ik jullie een paar van
dergelijke cirkel-oefeningen voorgetee-
kend, of liever voor-gecirkeld.
Een tweede ding, dat we onze „teekeri-
hand" moeten leeren is rust.
imihTii!
Het .model'
vepkee-p de
t^oedo
opzet' eenejo ieelken i
regelmatig en rustig teekent; geen pun
ten of afwisselend dun en dik of naast
elkaar getrokken.
Het hindert echter niet, wanneer je je
lijnen in korte trekjes teekent of een
tikje „gegolfd", als je de goede richting
maar houdt.
Is de teekening „opgezet" en klopt
alles, dan veeg je de eerste hulplijnen
met een zacht stukje gummi weg, maar
zóó, dat er toch altijd nog een snufje
van de teekening zichtbaar blijft.
Nu hebben we een uitstekend funda
ment, waarop we onze teekening kunnen
bouwen en met pleizier begin je nu aan
je eigenlijke teekenwerk en zie je je
teekening „groeien" het eigenlijke ge
not van den teekenaar.
Je zult eens rien, wat een pleizier je
er van beleeft, wanneer je je teekening
goed „opzet".
Met rust en zekerheid moet de hand
lijn naast lijn kunnen zetten; moeten we
ze als langs een liniaal kunnen trekken
dan weer eens wazig dun, dan weer flink
aangezet, al naar de teekening het ver
langt en eischt.
Ook hierin dien je je apart te oefenen.
Probeer eens voor de aardigheid dus
zonder hulpmiddelen een rechte lijn
te trekken, langzaam en rustig, terwijl
je de richting voortdurend in het oog
houdt.
Dit behoeft niet In één trek te gebeu
ren. Integendeel, in kleine trekjes gaat
het veel beter.
Ook, zooals ik hier reeds schreef, mo
gen er gerust kleine „golfjes" in je
schetslijn zitten, mits de richting maar
goed blijft.
Een heel goede oefening is de volgende:
(zie figuur 4)
219. O, 't was bar, dat apenleven,
Voor mijn goeie tante Jol,
Want met al hun apenstreken,
Maakten zij haar stapel dol.
En 's nachts op haar arme stede,
Schreide zij haar oogen blind,
Snikkend, of zij ooit zou keeren
Tot haar staat van menscbenkind.
220 En oome Job bleef onderwijl
verdwaasd en roerloos staan,
Want 't achterhalen van een aap,
Was voor hem niets gedaan.
„Wel, kom, ik zal gaan wandelen,
Een aap is wel heel slecht,
Maar 'k weet, die Jol komt toch als steeds
Weer op haar plaats terecht."
221
En met een stokje ging hij nu
Wat visschen in de zee,
Want hengelsport, die stemde hem
Steeds rustig en tevreê.
Maar, dacht hij onder 't vredig spel,
Weer aan z'n zusje Jol,
Dan raakte, ondanks alles toch,
Z'n oog met tranen vol.
Trek met een liniaal een zeer dunne
lijn en probeer ze dan uit de hand met
een flinke lijn over t-e trekken.
En daaronder dan een tweede en een
derde en een vlorde, die allemaal even
wijdig dienen te blijven.
Je zult zien, dat dit nog lang niet mee
valt.
Bovendien, nog voor vandaag een
goede raad: TEEKEN MET OVERLEG.
Kijk eerst haar de lengte, vorm, plaats
en richting, vóór je je lijn op het papier
zet.
Eerst dus je oog.
De HAND volgt dan veel gemakkelijker
en dit voorkomt veel geveeg met je
gummi.
Maar voor deze week heb je al weer
werk genoeg.
De komende dagen ga je dus als de
deksel je polsgewricht op de voorgeschre
ven manier en met de voorgeschreven
cirkel-zalf smeren, dan ben je de
volgende week „fit", cm de volgende tee-
kenles mee te maken.
Tot ziens.
JANTJE STEEN.
Ik geef jullie allemaal 'n vierkanten koek
cadeau.
'n Mes krijg je er ook bij.
Hoe speel je het klaar dezen koek met
3 messteken in 8 stukken te verdeelen?
Probeer dat eens, wanneer je poven-
staand vierkant als den koek en je pot
lood als het mes laat fungeeren.
Zeventien studenten besloten den waard
uit „Het Gouden Koebeest" een fijne
poets te bakken.
Ze bestelden 'n fjjn diner en noodlg-
den den waard uit met hen mee te eten.
Natuurlijk voldeed deze heel graag aan
het vriendelijke verzoek en alle achttien
„eters" lieten het zlcht goed smaken.
Gedurende den maaltijd kwam er één
met het idee: Zeg, lui, ik weet wat. We
zullen de vertering niet gezamenlijk be
talen, maar we zullen hem er voor laten
opdraaien, die hier alleen aan tafel blijft
zitten.
Waar de anderen dan blijven?
Luister eventjes.
We tellen telkens tot 7 af en de ze
vende mag verdwijnen.
Ze vonden het allemaal 'n leuk idee en
de waard, die niets van 'n grap ver
moedde, zei eigener beweging, dat' ie met
die aftellerij o<5k mee wilde doen.
En wat gebeurde er nu.
Onze herbergier bleef als nummer laatst
zitten.
Snappen jullie, hoe die studenten dat
klaargespeeld hebben?
Hieronder heb ik even 'n plattegrond
geteekend, hoe de heeren om de eettafel
zaten, toen de telling begon.
Op een blaadje papier teeken je net
als ik hieronder gedaan heb, een groot
vierkant met 64 hokjes.
1
2
5
4-
S
6
147
5
9
10
li
12
rs
14
15
16
17
15
isf
2o
21
22
23
24
SIS
26
27
25
99
SO
31
32
33
34
35
36
37
33
39
4o
42
543
44
V
45
«9
So
S\
55
54
35
.56
SS
9
60
6,
62
64
Je verdeelt dus de lengte en de breedte
van het groote vierkant in achten.
Deze 64 hokjes moeten nu met een
potloodstreep doorloopen wordenieder
hokje uitgezonderd ééntje mag
slechts één keer worden bezocht met je
potloodje.
De potloodlijn begint in hokje 1 en
eindigt in hokje 64.
Wie kan deze wandeling maken van
jullie?
■XpnoqraAO (pibbaa ap) af-paqqnp ?aq
J33IU3 af jup uaiz af ibz 'xuiaauSaM juaa
uapuoAaz uap suojpaj uep af jaamivM.
T -ou ;uaa jaur
uap ujSaq ua lajej do uijoa uapjiazuap
ui ijxreBAA ap) afjiaqqnp uaa ua (uajuaprns
ap) uajuaa if af Sat uep 'uauoojjaA jita
jautmtsinq ap ui afjsunri }tp af aaauuBAV
■jaAO uaape ajs
-jbbi azap jjfiiq uap f.iaiSraq.iaq uap ut A
aip jooa uasjBBjd 8 snp) uanaj aj uauuiS
-aq x 'ou jaui nu uajuapnjs ap raauuBjVi
'uatz-iooA ,iaui
-umu u. uba uaAa .laxqaa nu az qaq
■„Xsaaqaoji uapnoo fair' ui „srajo" ap uba
puorSaifBid uap jaa/A af atz uaAoqraiH
- O O O
A3