Voor onze Jeugd
cDe ongelukkige sneeuwbal
SI
Wist je dat
Hoe Liesje polkahaar kreeg
Een goede neus en waar deze
toe leidde
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
m
m
DERDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
B. L. N. S.
A DOOR G. D. HOOGENDOORN C.AAAAAflA/i
T,
4;
8-'
ve[.$ ei
0 hcUe I ij fc
Overname oit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
door
LXNA TERVOOREN
Moeder keek tevreden rond in haar
kringetje. Het was dien avond zoo heer-
k rustig in de huiskamer. De twee
oudsten waren ijverig bezig aan 't werk
van school, de beide kleintjes zaten op
t'cn grond te spelen met de 'blokkendoos
en zelfs Hans zat stil en kalm aan tafel.
Opeens wist moeder waarom het zoo
rustig was. Het kwam door Hans. Hans
was anders altijd het storende element in
liuis. Klaagden de grooten niet, dat hij
hen hinderde bij 't huiswerk, dan klonken
er voortdurend angstgilletjes van de klein
tjes. En nu hoorde ze geen enkelen keer:
lans laat dat!" Geen enkelen keer werd
zo te hulp geroepen, omdat Hans dit of
dat deed. Hans zat heel stil aan tafel met
'n boek vóór zich. Zat hij te lezen? Neen,
't leek net, of hij, zóó maar, voor zich
hc.en zat te suffen.
,.Heb je geen huiswerk, Hans?"
Hans keek schichtig op.
..Huiswerk? Enkel sommetjes."
Zou je die dan niet maken?"
Ja moeder."
Hans nam z'n schrift en begon te cijfe
ren.
„Er is iets vreemds aan hem," dacht z'n
moeder. Zóó stil heb ik hem nog noo:t ge-
Eion."
Toen ze opstond om haar breiwerk te
lialen, liep ze langs hem heen en even
keek ze over z'n schouder.
„Scheelt je wat, Hans?"
„Schelen? Mij? Niks hoor." Maar Hans
keek haar niet aan, toen hij dit zei.
Even later, toen er gescheld werd, zag
,7c hem verschrikt overeind komen en 't
was of hij ingespannen luisterde, tot de
voordeur geopend was en ze Marie weer
voorbij de kamerdeur hadden hooren
moffen.
„Heb je me wat te vertellen, Hans?"
vroeg moeder zacht, toen hij haar goeden
nacht wenschte.
„Ik?"
Hans zat heel stil aan tafel met een boek
voor zich....
Hans keek zéér verbaasd, maar moeder
zag duidelijk, dat die verbaasdheid alleen
maar werd voorgewend. Zij zeide echter
niets.
Hans lieji langzaam naar boven. Mid
den op de trap bleef hij even staan en
haast was 't of hij zou omkeeren om alles
stilletjes aan moeder te gaan vertellen.
Maar nee, nee, hij deed 't niet! Moeder
zou veel te boos wezen. En bedroefd dat
was nóg erger. Toch had hij 'theusch
niet zoo erg bedoeld. Kon hij 't helpen,
dat die sneeuwbal door de ruit was ge
gaan? Hü had heelemaal niet gedacht,
dat die zóó bard zou wezen. Hij had enkel
die meneer met z'n kale hoofd, die daar
in de kamer z'n krant zat te lezen, aan
't schrikken willen maken en hij was er
zelf wat erg van geschrokken, toen de
bal door de ruit heen ging. Lieve help,
clie meneer met z'n kaal hoofd
en toen die vreeselijke schreeuw! Die had
hem als een dolle op de vlucht gejaagd.
O, o, wie wist wat er gebeurd was? Moeder
had hem zoo dikwijls gewaarschuwd.
„Ais jij zoo ruw blijft en zoo wild, dan
zul je nog eens 'n ongeluk veroorzaken,
dat je nooit weer kan goedmaken," zei
ze.
Was er nou zoo'n ongeluk gebeurd? Als
die brl nou eens net tegen dien meneer
z'n bril was aangekomen en 't glas was
in z'n oog gedrongen en hij moest blind
worden? Of als die meneer nou eens van
schrik achterover was gevallen, met z'n
hoofd tegen den haard aan en en
misschien wel dood. Dan dan was hij
'n moordenaar en andere jongens had
den gezien, dat hij den bal gegooid had
en de politie zou komen enen
Hans kreunde. Heel den avond waren
dergelijke gedachten door z'n hoofd ge
gaan. Nu lag hij in bed, maar hij kon niet
slapen. Aldoor was het hem nog of hij
dien schreeuw hoorde. Niemand zou zóó
schreeuwen, als er niet een vreeselijk on
geluk was gebeurd!
Toen Hans eindelijk insliep, had hij een
verschrikkelijken droom. Hij stond, met
geboeide handen, tussehen twee politie
agenten in en op den grond lag de meneer
met het kale hoofd.
„Dood," zei de eene agent.
„Moordenaar," zei de andere.
Hans draaide z'n hoofd om en daar,
!n den hoek van de kamer, zat moeder,
moeder, héél bleek en héél bedroefd, met
groote tranen in haar oogen en op de
wangen.
.Moeder! Moeder! Moeder!" gilde Hans.
En telkens weer: „Moeder! Moeder!
Moeder!"
Toen hoorde hij moeder's stem.
„Kaas, m'n jongen, wat is er toch? Je
droomt Hans. Hier is moeder immers."
Hans sloeg de oogen op en ja, daar
zat moeder, heel gewoon en heel lief, als
altijd.
„Moeder! Moesje!" Hans snikte het
uit.
„Toen je naar bed was is er 'n meneer
gekomen
„Met 'n heel kaal hoofd?"
„Ja, dat geloof Ik wel. Ik vond 't erg
verdrietig Hans, dat ik van hem moest
hooren wat er was gebeurd. Als je 't me
zelf had verteld, had ik 't lang niet zoo
erg gevonden."
„ik ik durfde niet!
„Dat is dom van je. Aan wie zou je nu
eer iets durven vertellen dan aan je eigen
moeder?"
Hans keek haar aan en ja, nu voelde
hij wel, dat hij heel dom was geweest.
„Als je me eerlijk alles had opgebiecht,
had ik je ook wel willen helpen. Nu moet
je de schade maar alleen betalen uit je
spaarpot."
Dat was sneu, vond Hans.
„Is ze duur, moeder, die ruit?"
„Vijf gulden?"
Hans schrok. Dan hield hij haast niets
over in z'n spaarpot. En al gauw zou
moeder jarig wezen. Jakkes wat naar! En
O! moeder cn nou ben ik zoo bang
Moeder trok hem zachtjes naar zich
toe en liet hem uithuilen.
„En vertel nou maar eens alles aan
moeder," zei ze toen.
Hortend en stootend kwam het verhaal
van den ongelukkigen sneeuwbal.
„O moeder, en nou ben ik zoo bang
dat het ongeluk gebeurd is, het ongeluk
dat u zei, dat komen zou, als ik
„Dit keer is 't nog goed afgeloopen," zei
moeder. „Er is alleen maar 'n ruit gebro
ken. Die zul je uit je spaarpot moeten
betalen, jongen!"
Hans zat ineens rechtop.
„Alleen maar 'n ruit gebroken?" Hij
haalde diep adem.
„Maar hoe weet u
hij werd kwaad op den meneer met het
kale hoofd. Als er enkel maar 'n ruit
stuk was en hij, Hans, moest die ruit be
talen uit z'n eigen spaarpot, nou, wat was
er dan voor erg?
„Waarom schreeuwde die meneer dan
zoo als er enkel maar 'n ruit kapot was?"
„Hij zal erg geschrokken zijn," dacht
moeder.
„Dan hoef je toch nog niet zóó ver
schrikkelijk te schreeuwen," zei Hans ver
ontwaardigd.
Maar eer hij weer slapen ging, maakte
hij het vaste voornemen: als er wéér eens
zoo iets naars was, dan zou hij het moe
der dadelijk vertellen dadelijk!
En met die gedachte sliep hij rustig in.
Sinds den grooten wereldoorlog Is de
kaart van Europa alweer kolossaal van -
gedaante veranderd, zoocTat de oude
wandkaart op school door 'n nieuwe
moest worden vervangen. Rijken ver
dwenen rijken ontstonden. En dat
was niet voor 't eerst. Als we al die
veranderingen in de geschiedenis eens in
kaart zouden willen, brengen, hadcita
we 'n heelen atlas noodig.
Maar d'r is één staatje of rijkje, dat
alle mogelijke oorlogsstormen langs zich
heen heeft zien gaan zonder er door ge
duwd ie worden en dan ook met recht
de oudste staat van Europa genoemd
mag worden. Ik bedoel de republiek
San Marino,
Over de geschiedenis van dit kleine
landje, las ik het volgende: Ruim 1500
jaar terug kwam uit Arbi in Dalmatië
(zoek dat land eens even op je atlas op)
een zekere Marinus, die als Christen was
gevlucht, eerst naar Rome en later naar
de stad Rimini in het noorden van
Italië. Hij was steenhouwer van zijn be
roep en toen ie merkte, dat de steen
soorten in het Titaangebergte in de na
bijheid der stad van uitstekende kwali
teit waren, aarzelde hij niet lang, maar
bouwde zich hier 'n hut.
Hij predikte tegelijkertijd het Chris
tendom aan do bewoners dier streek en
al heel spoedig werd de apostel-steen
houwer wijd en zijd beroemd, zoodat
velen zich in de nabijheid zijner woning
vestigden.
Dit kwam ook ter oore aan een adel
lijke dame, Fclicita geheeten, die be
halve andere bezittingen ook heb Ti
taangebergte haar eigendom mocht noe
men.
In 't bëgin had ze weinig op met dien
vreemden indringer en maakte hem het
leven dan ook danig lastig, maar later
werd dit beter en kreeg Marinus zelfs
het heele gebergte van haar cadeau.
Deze stichtte er toen een kerkje, dat
later het middelpunt eener parochie
werd en deze parochie werd de oor
sprong der onafhankelijke republiek.
De hoofden der gezinnen kwamen op
bepaalde tijden van het jaar in een ver
gadering een soort Tweede Kamer
dus bijeen waar de wetten werden
vastgesteld en de landszaken werden
besproken. In deze vergadering aren-
go geheeten werd besloten, dat voor
taan een Raad van 60 burgers de Re
publiek zou besturen.
De adel vaardigde 20 man af, de bur
gers ook 20 en de overige 20 leverden
de boeren. En tot op dezen dag wordt
het miniatuurstaatje nog net precies zoo
bestuurd. Alleen is thans bepaald, dat
de bevolking thans den Raad kiest, ter
wijl deze zich zelf vroeger aanvulde.
Op 1 April en 1 October worden twee
Kapiteins-Regenten benoemd, die je zoo
veel als hoofden der Republiek kunt be
schouwen, maar in, werkelijkheid niet
zoo heel veel macht bezitten. Die blijft
bij den Raad van 60 die zoowel de wet
gevende als de uitvoerende macht be-
zitten.
Je begrijpt eigenlijk niet, dat zoo'n
krielstaatje er in den loop der eeu
wen het leven niet bij ingeschoten heeft.
Nu ik kan je dan ook verzekeren, dat
z'n onafhankelijkheid meer dan eens
bedreigd is. Maar vooral door de be
scherming der Pausen is tot op heden
het grondgebied onaangetast gebleven.
Het kleine landje, dat geheel door Ita-
liaansch gebied omgeven is is vol
komen onafhankelijk. Het heeft z'n ei
gen rechten, eigen post en eigen post
zegels (denk daar om, verzamelaars) ja,
het houdt er zelfs eigen maten en ge
wichten op na.
Er zijn echter geen douanen aan de
grens, daar er geen in- of uitvoerrech
ten worden geheven. Deze worden met
Italië verrekend.
Natuurlijk heeft de Republiek ook 'n
eigen legertje: alle weerbare mannen
van 16 tot 55 jaar worden ingeschreven
voor burgerwacht of militie. Alleen de
genen die studeeren, zijn vrijgesteld van
dienstplicht. Het heele leger bestaat uit
38 officieren en 950 manschappen.
De bevolking is heelemaal katholiek
en verdeeld over 8 parochies. Het land
is 61 K.M.2 groot en het totaal aantal
inwoners bedraagt thans ongeveer 13000.
De menschen leven van den opbrengst
der steengroeven en van den landbouw
(tarwe, wijn en olie).
Nog even wil ik jullie vertellen, hoe
die twee kapiteins-Regenten worden ge
kozen. Als de tijd der verkiezingen ge
komen fS, worden door den Raad candi-
daten naar voren gebracht.
De zes personen, die de meeste stem
men krijgen, worden twee aan twee op
briefjes geschreven en deze worden in
de bus gedaan, die naar de kerk wordt
gebracht.
Nu haalt 'n kleine peuter er één der
briefjes uit om uit te maken, wie de
twea gelukkigen zijn.
Je ziet, 't gaat nog al heel eenvou
dig en je hebt er dan ook nooit zooveel
verkiezingsherrie als je in andere lan
den wel eens meemaakt. K.
Liesje was een klein meisje met lange,
goudblonde krullen. Iedereen bewonderde
altijd dat mooie zijige haar, dat als een
mantel bijna haar geheelen rug bedekte.
Wel deed het 's avonds met uitkammen
erg veel pijn, want Liesje's krullen zaten
dan natuurlijk danig in de war, maar
Moesje kamde heel voorzichtig krul voor
krul eerst van onderen en dan telkens
een eindje meer naar boven.
Zij had heel veel speelgoed, want als
de ooms en tantes op visite kwamen,
brachten ze altijd een kleinigheid voor
haar mee. Ook prachtige poppen waren
er bij. Daar had je Miesje, een groote pop,
die alléén kon staan en een mooi rood
jurkje met vergulde knoopjes droeg, en
Bobby, een klein stoute jongenskop, die
heel dikwijls door moeder Lies in den
hoek werd gezet, zooveel jongensstreken
haalde hij uit! Ook de tweelingen, Dolly
en Flokky, waren lieve kindertjes, alleen
was het jammer, dat Flokky bij een onge
luk haar bruine krullen er bij haa inge
schoten. Het hoofdje zag er nu wel wat
griezelig uit, vol lijm, met hier en daar
nog een vlokje haar. Hieraan had ze dan
ook haar naam Flokky te danken, want
eigenlijk werd ze vroeger Tilly genoemd,
naar tante Tilly, die haar op Liesje's laat-
sten verjaardag meegebracht had.
Op een regenachtigen Woensdagmiddag
kwam neefje Hans bij Liesje spelen. Hans
was een echte wildebras van 10 jaar en
toen Liesje hem vol trots haar poppe-
kindertjes liet zien, haalde hij minach
tend zijn neusje op. „Wat heb je daar
nou aan," zei hij, „daar kun je tóch niet
leuk mee spelen."
Liesje's onderlipje begon verdacht te
trillen bij dat onaardig gezegde en in haar
hart vond ze Hans een écht akeligen
jongen.
Moeder had een kopje thee gezet en dit
schonk Liesje nu in haar porceieinen
serviesje. Maar dit verveelde Hans lang
zamerhand en hij bedacht een aardig
spelletje.
„Ik heb een reuzeidee," zei hij, „weet je
wat we gaan doen? We gaan ziekenhuisje
spelen met de poppen. Ik ben dokter en
jij de verpleegster."
Nu, Liesje vond dat natuurlijk ook wel
aardig en spoedig hadden ze alles geregeld.
Dolly en Flokky verden samen in een
Jedikantie eelesd. flink onder de dekens,
en Mies en Bobby mochten in den wagen
slapen. Liesje ging aan het ledikant zitten
en nam Dolly's handen tussehen de hare,
zooals ze vroeger, als zij zelf ziek was,
moeder vaak had zien doen. Hans ging
de kamer uit om stilletjes een oude jas
en hoed van oom op te zoeken. En ja
„Juffrouw Lize" en Hans keek heel
ernstig, „ik kom eens kijken hoe mijn
patiëntjes het maken. Gaat het al iets
beter? Hebt u de temperatuur al opgeno
men en hoe maakt Miesje het, ze schijnt
er wel iets beter uit te zien. Ik zal haar
meteen even onderzoeken. Hm, hm," zei
hij, nadat hij zijn oor op Miesje's longetje
had gelegd en haar tongetje had bekeken.
„Hm, ja, ze is nog wel wat koortsig. U
moet haar rustig nog een paar daagjes
in bed houden en tweemaal daags het
drankje geven, dat ik voor zal schrijven.
Wilt u de hansopjes van de tweelingen
even losmaken, dan kan ik zien, of de
roede vlekjes al iets minder worden. Ja,
dat gaat heel aardig vooruit. Dolly mag
morgen wel een uurtje op, maar Flokky,
dat is toch een heel eigenaardig ver
schijnsel, zoo'n hoofd vol lijm: „lijmes-
hoofdia" noemen wü dat in het Latijn.
Oooh, Liesje ik veet iets heel leuks"
ineens viel de dokter uit zijn rol „weet
je wat wij gaan doen. wij gaan een pruik
voor Flokky maken. Jij hebt toch haar
genoeg, daar knippen wij dan een stukje
af!" De dokter vond dat net eenige ge
neesmiddel voor zoo'n hoofd, dus móést
het wel gebeuren. Liesje vond het wel
aardig, maar tóch, wat zou Moesje daar
wel van zeggen?
„Och, wees daar maai- niet bang voor,"
zei Hans, „ik zal het héél voorzichtig doen
en het hoeft toch ook niet zooveel te
zijn?"
Eindelijk liet Liesje zich overhalen en
nam de groote schaar uit moeders werk
mandje.
„Neemt u maar plaats dame," deed
Hans den kapper na, „u hoeft niet bang
te zijn, ik zal u heusch geen pijn doen."
En rang, rang, daar ging de schaar.
Oooooo, met een doodsbleek gezicht stond
Hans te kijken naar den bos krullen, die
hijjin zijn hand hield. Wat was er toch
gebeurd, de schaar was zeker uitgegleden
Juist kwam moeder binnen, om hun wat
chocola te brengen. Met een verschrikt
gezicht bleef ze in de deuropening staan.
„Maar foei, kinderen, .vat hebben jullie
nü uitgehaald? Kijk eens in den spiegel,
Liesje," en moesje keek heel boos. Het
was dan ook vreeselijk, wat er gebeurd
was. Inplaats van één krulletje af te knip
pen had die onhandige Hans haar aan één
kant heelemaal gekortwiekt. Wel tien
mooie krullen lagen in kronkels op den
grond.
Toen Liesje zich zóó zag, barstte ze In
tranen uit. Och, och, wat moest ze be
ginnen. ze kon immers zoo niet naar
school, wat zouden de kinderen haar alle
maal uitlachen met haar gekke haar!
een stuk of wat koolvormige voorwerpen.
Die werden door Jan dadelijk met den
naam hekseneieren (figuur 1) betiteld.
TTnTÏTÏÏT!
Ill II
C D o 'v»«< n
....en nam Dolly's handje tussehen de hare,"
hoor, al spoedig ontdekte hij in de gang
kast zoo iets. Wat zou Liesje wel lachen,
als hij zoo parmantig binnen kwam stap
pen! Eigenlijk mocht er niet gelachen
worden in een ziekenkamer. Een wandel
stok vond hij warempel ook nog en aan
gekleed strompelde hij naar de deur, want
de jas was hem natuurlijk veel te lang!
Een tikje, en er werd „binnen" geroepen,
waarop Liesje begon te. schaterlachen
„Ik ben de dokter, juffrouw," zei hij,
Hans zag er dan ook bijzonder potsierlijk
uit met dien bolhoed en een jas, waar
hij bijna over struikelde.
Ook Hansje stond erg beteuterd te ka
ken. Zoo had hij het toch heusch niet
bedoeld en van den weeromstuit begon
nen er ook traantjes uit zijn oogen te
vloeien.
„Weet je wat we zullen doen," zei moes
je, „we zullen den anderen kant ook af
knippen." En zoo gezegd, zoo gedaan. En
een kwartier later zat er een Liesje met
een nog bleek gezichtje en heel kaal nekje
in de huiskamer moeder te helpen met
het opwinden van een kluwen wol.
A. A. M. OSTENDORF.
De B. L, N. S. was er weer eens op
uit getrokken. Het had een paar dagen
geregend, maar nu, Woensdag, was net
schitterend weer. Het doel was de bosch
kant; er zouden nog wel paddestoelen
te vinden zijn.
Jan, die zich zooveel mogelijk op de
studie van die planten had toegelegd,
was erg hoopvol gestemd.
In het bosch gekomen begon ieder
dan ook vlijtig te zoeken. Niet die heel
gewone vliegenzwammen, die kenden ze
allemaal allang. Maar andere, nieuwe
soorten moesten ze hebben. Toch bleek
al gauw, dat het droge weer vóór de
regendagen liun parten had gespeeld.
Het eerste half uur ging voorbij zonder
dat zelfs de meest bekende paddestoel
gevonden was.
Maar daar kwam Henk aandragen met
J¥:¥X8,
240 „Kijk, zij vingen blanke mannen,
Neen, één is een blanke vrouw!
„Ha. dat is nu juist eens recht iets.
Wat ik graag wel hebben wou."
Dra werd 't tweetal opgesloten
Jol kroop treurig in een hoek,
En Job bromde: „Met zóó'n zuster
Blijft je geld altijd een vloek."
241 „Wat!" kreet Jollie, nu plots woedend,
„Slechte valschaard, die je bent!
Dat jij maar den baas wilt spelen,
Brengt ons nooit niets dan ellend'1"
En tot schrik en tot verbazing
Van een oude negerin
Vloog Jol oome naar z'n baadje
En sloeg er maar flink op in.
242 „Wel, drommels," sprak de negerin,
„Zeg, goeie, blanke man,
Ik denk, dat jij al bijster slecht
Een vrouw dresseeren kan.
Kijk, zie maar, hoe wij dat hier doen,
Wij slaan er flink op los!"
En zonder dralen gaf zij Jol
Een duchtig, flink pak ros.
Htkicw t»
Toen de anderen hem ongeloovig aan
keken, zei hij dadelijk: „nu ja, dat is
natuurlijk niet de officieele naam. Die
is aardappelbovist. Zie maar eens, al
die wratjes en vlekjes doen wei een
beetje aan een aardappel denken. En
hier is er een, die al opengebarsten is.
(figuur 2). Kijk als ik knijp, komt er
een bruin poeder uit. Dat zijn sporen, die
H K 3 r» 41
c-n
kunnen weer nieuwe paddestoekn deen
ontstaan."
Dit zeggende was Jan een paai passen
op zij gegaan, waar een aantal l-vis.cn
bij elkaar stonden.
De anderen volgden.
Eensklaps trok Tilly een vies gezicht
en hield haar zakdoek voor haar neus:
„Ajakkes, wat 'n vieze lucht," riep ze uit.
'„Zeker een doode eekhoorn of een ko
nijn," meende Toos, die ook eens r.aar
de lekkere odeur gesnoven had.
Maar Jan wist wel beter.
„Jongens," riep hij; „we zijn iets bij
zonders op het spoor JJe echte, onver-
valschte stinkzwam. Tilly, jij schijnt een
heel fijne neus te hebben. Probeer eens
waar de lucht het sterkste is, daar meet
de paddestoel het dichtst bij staan."
Tilly nog steeds met haar zakdoek voor
haar neus, had weldra het pietje ont
dekt, waar de lucht zoo w?p-aoetig was,
dat het er haast niet uit te nouden was.
Ada verkiaame tenminste later, dat zij
er hoofdpijn van gekregen had.
Maar wat ze te zien kregen, toen Henk
de struiken wat op zij had geduwd, was
wel de moeite waard. Als een gloei
kousje met een groen kapje op, stond
daar de stinkzwam (figuur 3).
Een aantal vliegjes verdrongen zich
om het groene slijm, dat van het mutsje
afdroop.
„Die vliegjes," verklaarde Jan; „ver
spreiden de sporen. En zie je dat witte
omhulsel aan den onderkant van de
steel? Dat is het overblijfsel van het
duivelsei (figuur 3).
s*i
Sti'oK2wA^
„Van wat," vroeg Henk, heel verbaasd.
Hij had op school wel het een en ander
over paddestoelen gehoord, maar de
naam duivelsei was daarbij nooit te pas
gekomen.
„Kijk," legde Jan uit: „De hcerer. vin
den wel eens van die witte, eironde
voorwerpen, zoo groot als een kippenei
(figuur 4). Die noemen ze dan duivelsei,
omdat ze eigenlijk heelemaal uiet weten,
wat het is. Maar als je het open snijdt,
zit er eigenlijk kant en klaar een padde
stoel in. In enkele uren kan soms uit
zoo'n duivelsei een stinkzwam ontstaan.
De akelige geur wordt aasgeur genoemd
en schijnt te dienen om vliegen te lok
ken. Die nemen van het groene slijm
wat mee, en verspreiden zoo de sporen,
die er in zitten."
Toos en Tilly vonden het wel interes
sant, maar waren toch heel blij, toen ze
met goed fatsoen weg konden gaan, al
bleven de anderen dan ook nog wat
rondsnuffelen; ze moesten van die fijne
lucht niets hebben.
En toen keek de voorzitter op zijn
horloge en iedereen wist, wat dat be-
teekende. Huistoe was het dan. En Jan
zei nog even: „We zullen dus maar te
vreden naar huis toe gaan. We hebben
alweer twee nieuwe dingen geleerd, hek
sen- en duivelseieren.
„Denken jullie vooral aan het aqua
rium. Het staat klaar, maar moet ge
vuld worden, En ó'at gebeurt niet van zelf.
Met de belofte, dat ze zouden probee-
ren een paar stekelbaarsjes te vangen,
in de hoop een nestje te krijgen in het
voorjaar, gingen de clubleden uiteen.
A. L.