Voor onze Jeugd cDe ongelukkige sneeuwbal SI Wist je dat Hoe Liesje polkahaar kreeg Een goede neus en waar deze toe leidde DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL m m DERDE BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT B. L. N. S. A DOOR G. D. HOOGENDOORN C.AAAAAflA/i T, 4; 8-' ve[.$ ei 0 hcUe I ij fc Overname oit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden door LXNA TERVOOREN Moeder keek tevreden rond in haar kringetje. Het was dien avond zoo heer- k rustig in de huiskamer. De twee oudsten waren ijverig bezig aan 't werk van school, de beide kleintjes zaten op t'cn grond te spelen met de 'blokkendoos en zelfs Hans zat stil en kalm aan tafel. Opeens wist moeder waarom het zoo rustig was. Het kwam door Hans. Hans was anders altijd het storende element in liuis. Klaagden de grooten niet, dat hij hen hinderde bij 't huiswerk, dan klonken er voortdurend angstgilletjes van de klein tjes. En nu hoorde ze geen enkelen keer: lans laat dat!" Geen enkelen keer werd zo te hulp geroepen, omdat Hans dit of dat deed. Hans zat heel stil aan tafel met 'n boek vóór zich. Zat hij te lezen? Neen, 't leek net, of hij, zóó maar, voor zich hc.en zat te suffen. ,.Heb je geen huiswerk, Hans?" Hans keek schichtig op. ..Huiswerk? Enkel sommetjes." Zou je die dan niet maken?" Ja moeder." Hans nam z'n schrift en begon te cijfe ren. „Er is iets vreemds aan hem," dacht z'n moeder. Zóó stil heb ik hem nog noo:t ge- Eion." Toen ze opstond om haar breiwerk te lialen, liep ze langs hem heen en even keek ze over z'n schouder. „Scheelt je wat, Hans?" „Schelen? Mij? Niks hoor." Maar Hans keek haar niet aan, toen hij dit zei. Even later, toen er gescheld werd, zag ,7c hem verschrikt overeind komen en 't was of hij ingespannen luisterde, tot de voordeur geopend was en ze Marie weer voorbij de kamerdeur hadden hooren moffen. „Heb je me wat te vertellen, Hans?" vroeg moeder zacht, toen hij haar goeden nacht wenschte. „Ik?" Hans zat heel stil aan tafel met een boek voor zich.... Hans keek zéér verbaasd, maar moeder zag duidelijk, dat die verbaasdheid alleen maar werd voorgewend. Zij zeide echter niets. Hans lieji langzaam naar boven. Mid den op de trap bleef hij even staan en haast was 't of hij zou omkeeren om alles stilletjes aan moeder te gaan vertellen. Maar nee, nee, hij deed 't niet! Moeder zou veel te boos wezen. En bedroefd dat was nóg erger. Toch had hij 'theusch niet zoo erg bedoeld. Kon hij 't helpen, dat die sneeuwbal door de ruit was ge gaan? Hü had heelemaal niet gedacht, dat die zóó bard zou wezen. Hij had enkel die meneer met z'n kale hoofd, die daar in de kamer z'n krant zat te lezen, aan 't schrikken willen maken en hij was er zelf wat erg van geschrokken, toen de bal door de ruit heen ging. Lieve help, clie meneer met z'n kaal hoofd en toen die vreeselijke schreeuw! Die had hem als een dolle op de vlucht gejaagd. O, o, wie wist wat er gebeurd was? Moeder had hem zoo dikwijls gewaarschuwd. „Ais jij zoo ruw blijft en zoo wild, dan zul je nog eens 'n ongeluk veroorzaken, dat je nooit weer kan goedmaken," zei ze. Was er nou zoo'n ongeluk gebeurd? Als die brl nou eens net tegen dien meneer z'n bril was aangekomen en 't glas was in z'n oog gedrongen en hij moest blind worden? Of als die meneer nou eens van schrik achterover was gevallen, met z'n hoofd tegen den haard aan en en misschien wel dood. Dan dan was hij 'n moordenaar en andere jongens had den gezien, dat hij den bal gegooid had en de politie zou komen enen Hans kreunde. Heel den avond waren dergelijke gedachten door z'n hoofd ge gaan. Nu lag hij in bed, maar hij kon niet slapen. Aldoor was het hem nog of hij dien schreeuw hoorde. Niemand zou zóó schreeuwen, als er niet een vreeselijk on geluk was gebeurd! Toen Hans eindelijk insliep, had hij een verschrikkelijken droom. Hij stond, met geboeide handen, tussehen twee politie agenten in en op den grond lag de meneer met het kale hoofd. „Dood," zei de eene agent. „Moordenaar," zei de andere. Hans draaide z'n hoofd om en daar, !n den hoek van de kamer, zat moeder, moeder, héél bleek en héél bedroefd, met groote tranen in haar oogen en op de wangen. .Moeder! Moeder! Moeder!" gilde Hans. En telkens weer: „Moeder! Moeder! Moeder!" Toen hoorde hij moeder's stem. „Kaas, m'n jongen, wat is er toch? Je droomt Hans. Hier is moeder immers." Hans sloeg de oogen op en ja, daar zat moeder, heel gewoon en heel lief, als altijd. „Moeder! Moesje!" Hans snikte het uit. „Toen je naar bed was is er 'n meneer gekomen „Met 'n heel kaal hoofd?" „Ja, dat geloof Ik wel. Ik vond 't erg verdrietig Hans, dat ik van hem moest hooren wat er was gebeurd. Als je 't me zelf had verteld, had ik 't lang niet zoo erg gevonden." „ik ik durfde niet! „Dat is dom van je. Aan wie zou je nu eer iets durven vertellen dan aan je eigen moeder?" Hans keek haar aan en ja, nu voelde hij wel, dat hij heel dom was geweest. „Als je me eerlijk alles had opgebiecht, had ik je ook wel willen helpen. Nu moet je de schade maar alleen betalen uit je spaarpot." Dat was sneu, vond Hans. „Is ze duur, moeder, die ruit?" „Vijf gulden?" Hans schrok. Dan hield hij haast niets over in z'n spaarpot. En al gauw zou moeder jarig wezen. Jakkes wat naar! En O! moeder cn nou ben ik zoo bang Moeder trok hem zachtjes naar zich toe en liet hem uithuilen. „En vertel nou maar eens alles aan moeder," zei ze toen. Hortend en stootend kwam het verhaal van den ongelukkigen sneeuwbal. „O moeder, en nou ben ik zoo bang dat het ongeluk gebeurd is, het ongeluk dat u zei, dat komen zou, als ik „Dit keer is 't nog goed afgeloopen," zei moeder. „Er is alleen maar 'n ruit gebro ken. Die zul je uit je spaarpot moeten betalen, jongen!" Hans zat ineens rechtop. „Alleen maar 'n ruit gebroken?" Hij haalde diep adem. „Maar hoe weet u hij werd kwaad op den meneer met het kale hoofd. Als er enkel maar 'n ruit stuk was en hij, Hans, moest die ruit be talen uit z'n eigen spaarpot, nou, wat was er dan voor erg? „Waarom schreeuwde die meneer dan zoo als er enkel maar 'n ruit kapot was?" „Hij zal erg geschrokken zijn," dacht moeder. „Dan hoef je toch nog niet zóó ver schrikkelijk te schreeuwen," zei Hans ver ontwaardigd. Maar eer hij weer slapen ging, maakte hij het vaste voornemen: als er wéér eens zoo iets naars was, dan zou hij het moe der dadelijk vertellen dadelijk! En met die gedachte sliep hij rustig in. Sinds den grooten wereldoorlog Is de kaart van Europa alweer kolossaal van - gedaante veranderd, zoocTat de oude wandkaart op school door 'n nieuwe moest worden vervangen. Rijken ver dwenen rijken ontstonden. En dat was niet voor 't eerst. Als we al die veranderingen in de geschiedenis eens in kaart zouden willen, brengen, hadcita we 'n heelen atlas noodig. Maar d'r is één staatje of rijkje, dat alle mogelijke oorlogsstormen langs zich heen heeft zien gaan zonder er door ge duwd ie worden en dan ook met recht de oudste staat van Europa genoemd mag worden. Ik bedoel de republiek San Marino, Over de geschiedenis van dit kleine landje, las ik het volgende: Ruim 1500 jaar terug kwam uit Arbi in Dalmatië (zoek dat land eens even op je atlas op) een zekere Marinus, die als Christen was gevlucht, eerst naar Rome en later naar de stad Rimini in het noorden van Italië. Hij was steenhouwer van zijn be roep en toen ie merkte, dat de steen soorten in het Titaangebergte in de na bijheid der stad van uitstekende kwali teit waren, aarzelde hij niet lang, maar bouwde zich hier 'n hut. Hij predikte tegelijkertijd het Chris tendom aan do bewoners dier streek en al heel spoedig werd de apostel-steen houwer wijd en zijd beroemd, zoodat velen zich in de nabijheid zijner woning vestigden. Dit kwam ook ter oore aan een adel lijke dame, Fclicita geheeten, die be halve andere bezittingen ook heb Ti taangebergte haar eigendom mocht noe men. In 't bëgin had ze weinig op met dien vreemden indringer en maakte hem het leven dan ook danig lastig, maar later werd dit beter en kreeg Marinus zelfs het heele gebergte van haar cadeau. Deze stichtte er toen een kerkje, dat later het middelpunt eener parochie werd en deze parochie werd de oor sprong der onafhankelijke republiek. De hoofden der gezinnen kwamen op bepaalde tijden van het jaar in een ver gadering een soort Tweede Kamer dus bijeen waar de wetten werden vastgesteld en de landszaken werden besproken. In deze vergadering aren- go geheeten werd besloten, dat voor taan een Raad van 60 burgers de Re publiek zou besturen. De adel vaardigde 20 man af, de bur gers ook 20 en de overige 20 leverden de boeren. En tot op dezen dag wordt het miniatuurstaatje nog net precies zoo bestuurd. Alleen is thans bepaald, dat de bevolking thans den Raad kiest, ter wijl deze zich zelf vroeger aanvulde. Op 1 April en 1 October worden twee Kapiteins-Regenten benoemd, die je zoo veel als hoofden der Republiek kunt be schouwen, maar in, werkelijkheid niet zoo heel veel macht bezitten. Die blijft bij den Raad van 60 die zoowel de wet gevende als de uitvoerende macht be- zitten. Je begrijpt eigenlijk niet, dat zoo'n krielstaatje er in den loop der eeu wen het leven niet bij ingeschoten heeft. Nu ik kan je dan ook verzekeren, dat z'n onafhankelijkheid meer dan eens bedreigd is. Maar vooral door de be scherming der Pausen is tot op heden het grondgebied onaangetast gebleven. Het kleine landje, dat geheel door Ita- liaansch gebied omgeven is is vol komen onafhankelijk. Het heeft z'n ei gen rechten, eigen post en eigen post zegels (denk daar om, verzamelaars) ja, het houdt er zelfs eigen maten en ge wichten op na. Er zijn echter geen douanen aan de grens, daar er geen in- of uitvoerrech ten worden geheven. Deze worden met Italië verrekend. Natuurlijk heeft de Republiek ook 'n eigen legertje: alle weerbare mannen van 16 tot 55 jaar worden ingeschreven voor burgerwacht of militie. Alleen de genen die studeeren, zijn vrijgesteld van dienstplicht. Het heele leger bestaat uit 38 officieren en 950 manschappen. De bevolking is heelemaal katholiek en verdeeld over 8 parochies. Het land is 61 K.M.2 groot en het totaal aantal inwoners bedraagt thans ongeveer 13000. De menschen leven van den opbrengst der steengroeven en van den landbouw (tarwe, wijn en olie). Nog even wil ik jullie vertellen, hoe die twee kapiteins-Regenten worden ge kozen. Als de tijd der verkiezingen ge komen fS, worden door den Raad candi- daten naar voren gebracht. De zes personen, die de meeste stem men krijgen, worden twee aan twee op briefjes geschreven en deze worden in de bus gedaan, die naar de kerk wordt gebracht. Nu haalt 'n kleine peuter er één der briefjes uit om uit te maken, wie de twea gelukkigen zijn. Je ziet, 't gaat nog al heel eenvou dig en je hebt er dan ook nooit zooveel verkiezingsherrie als je in andere lan den wel eens meemaakt. K. Liesje was een klein meisje met lange, goudblonde krullen. Iedereen bewonderde altijd dat mooie zijige haar, dat als een mantel bijna haar geheelen rug bedekte. Wel deed het 's avonds met uitkammen erg veel pijn, want Liesje's krullen zaten dan natuurlijk danig in de war, maar Moesje kamde heel voorzichtig krul voor krul eerst van onderen en dan telkens een eindje meer naar boven. Zij had heel veel speelgoed, want als de ooms en tantes op visite kwamen, brachten ze altijd een kleinigheid voor haar mee. Ook prachtige poppen waren er bij. Daar had je Miesje, een groote pop, die alléén kon staan en een mooi rood jurkje met vergulde knoopjes droeg, en Bobby, een klein stoute jongenskop, die heel dikwijls door moeder Lies in den hoek werd gezet, zooveel jongensstreken haalde hij uit! Ook de tweelingen, Dolly en Flokky, waren lieve kindertjes, alleen was het jammer, dat Flokky bij een onge luk haar bruine krullen er bij haa inge schoten. Het hoofdje zag er nu wel wat griezelig uit, vol lijm, met hier en daar nog een vlokje haar. Hieraan had ze dan ook haar naam Flokky te danken, want eigenlijk werd ze vroeger Tilly genoemd, naar tante Tilly, die haar op Liesje's laat- sten verjaardag meegebracht had. Op een regenachtigen Woensdagmiddag kwam neefje Hans bij Liesje spelen. Hans was een echte wildebras van 10 jaar en toen Liesje hem vol trots haar poppe- kindertjes liet zien, haalde hij minach tend zijn neusje op. „Wat heb je daar nou aan," zei hij, „daar kun je tóch niet leuk mee spelen." Liesje's onderlipje begon verdacht te trillen bij dat onaardig gezegde en in haar hart vond ze Hans een écht akeligen jongen. Moeder had een kopje thee gezet en dit schonk Liesje nu in haar porceieinen serviesje. Maar dit verveelde Hans lang zamerhand en hij bedacht een aardig spelletje. „Ik heb een reuzeidee," zei hij, „weet je wat we gaan doen? We gaan ziekenhuisje spelen met de poppen. Ik ben dokter en jij de verpleegster." Nu, Liesje vond dat natuurlijk ook wel aardig en spoedig hadden ze alles geregeld. Dolly en Flokky verden samen in een Jedikantie eelesd. flink onder de dekens, en Mies en Bobby mochten in den wagen slapen. Liesje ging aan het ledikant zitten en nam Dolly's handen tussehen de hare, zooals ze vroeger, als zij zelf ziek was, moeder vaak had zien doen. Hans ging de kamer uit om stilletjes een oude jas en hoed van oom op te zoeken. En ja „Juffrouw Lize" en Hans keek heel ernstig, „ik kom eens kijken hoe mijn patiëntjes het maken. Gaat het al iets beter? Hebt u de temperatuur al opgeno men en hoe maakt Miesje het, ze schijnt er wel iets beter uit te zien. Ik zal haar meteen even onderzoeken. Hm, hm," zei hij, nadat hij zijn oor op Miesje's longetje had gelegd en haar tongetje had bekeken. „Hm, ja, ze is nog wel wat koortsig. U moet haar rustig nog een paar daagjes in bed houden en tweemaal daags het drankje geven, dat ik voor zal schrijven. Wilt u de hansopjes van de tweelingen even losmaken, dan kan ik zien, of de roede vlekjes al iets minder worden. Ja, dat gaat heel aardig vooruit. Dolly mag morgen wel een uurtje op, maar Flokky, dat is toch een heel eigenaardig ver schijnsel, zoo'n hoofd vol lijm: „lijmes- hoofdia" noemen wü dat in het Latijn. Oooh, Liesje ik veet iets heel leuks" ineens viel de dokter uit zijn rol „weet je wat wij gaan doen. wij gaan een pruik voor Flokky maken. Jij hebt toch haar genoeg, daar knippen wij dan een stukje af!" De dokter vond dat net eenige ge neesmiddel voor zoo'n hoofd, dus móést het wel gebeuren. Liesje vond het wel aardig, maar tóch, wat zou Moesje daar wel van zeggen? „Och, wees daar maai- niet bang voor," zei Hans, „ik zal het héél voorzichtig doen en het hoeft toch ook niet zooveel te zijn?" Eindelijk liet Liesje zich overhalen en nam de groote schaar uit moeders werk mandje. „Neemt u maar plaats dame," deed Hans den kapper na, „u hoeft niet bang te zijn, ik zal u heusch geen pijn doen." En rang, rang, daar ging de schaar. Oooooo, met een doodsbleek gezicht stond Hans te kijken naar den bos krullen, die hijjin zijn hand hield. Wat was er toch gebeurd, de schaar was zeker uitgegleden Juist kwam moeder binnen, om hun wat chocola te brengen. Met een verschrikt gezicht bleef ze in de deuropening staan. „Maar foei, kinderen, .vat hebben jullie nü uitgehaald? Kijk eens in den spiegel, Liesje," en moesje keek heel boos. Het was dan ook vreeselijk, wat er gebeurd was. Inplaats van één krulletje af te knip pen had die onhandige Hans haar aan één kant heelemaal gekortwiekt. Wel tien mooie krullen lagen in kronkels op den grond. Toen Liesje zich zóó zag, barstte ze In tranen uit. Och, och, wat moest ze be ginnen. ze kon immers zoo niet naar school, wat zouden de kinderen haar alle maal uitlachen met haar gekke haar! een stuk of wat koolvormige voorwerpen. Die werden door Jan dadelijk met den naam hekseneieren (figuur 1) betiteld. TTnTÏTÏÏT! Ill II C D o 'v»«< n ....en nam Dolly's handje tussehen de hare," hoor, al spoedig ontdekte hij in de gang kast zoo iets. Wat zou Liesje wel lachen, als hij zoo parmantig binnen kwam stap pen! Eigenlijk mocht er niet gelachen worden in een ziekenkamer. Een wandel stok vond hij warempel ook nog en aan gekleed strompelde hij naar de deur, want de jas was hem natuurlijk veel te lang! Een tikje, en er werd „binnen" geroepen, waarop Liesje begon te. schaterlachen „Ik ben de dokter, juffrouw," zei hij, Hans zag er dan ook bijzonder potsierlijk uit met dien bolhoed en een jas, waar hij bijna over struikelde. Ook Hansje stond erg beteuterd te ka ken. Zoo had hij het toch heusch niet bedoeld en van den weeromstuit begon nen er ook traantjes uit zijn oogen te vloeien. „Weet je wat we zullen doen," zei moes je, „we zullen den anderen kant ook af knippen." En zoo gezegd, zoo gedaan. En een kwartier later zat er een Liesje met een nog bleek gezichtje en heel kaal nekje in de huiskamer moeder te helpen met het opwinden van een kluwen wol. A. A. M. OSTENDORF. De B. L, N. S. was er weer eens op uit getrokken. Het had een paar dagen geregend, maar nu, Woensdag, was net schitterend weer. Het doel was de bosch kant; er zouden nog wel paddestoelen te vinden zijn. Jan, die zich zooveel mogelijk op de studie van die planten had toegelegd, was erg hoopvol gestemd. In het bosch gekomen begon ieder dan ook vlijtig te zoeken. Niet die heel gewone vliegenzwammen, die kenden ze allemaal allang. Maar andere, nieuwe soorten moesten ze hebben. Toch bleek al gauw, dat het droge weer vóór de regendagen liun parten had gespeeld. Het eerste half uur ging voorbij zonder dat zelfs de meest bekende paddestoel gevonden was. Maar daar kwam Henk aandragen met J¥:¥X8, 240 „Kijk, zij vingen blanke mannen, Neen, één is een blanke vrouw! „Ha. dat is nu juist eens recht iets. Wat ik graag wel hebben wou." Dra werd 't tweetal opgesloten Jol kroop treurig in een hoek, En Job bromde: „Met zóó'n zuster Blijft je geld altijd een vloek." 241 „Wat!" kreet Jollie, nu plots woedend, „Slechte valschaard, die je bent! Dat jij maar den baas wilt spelen, Brengt ons nooit niets dan ellend'1" En tot schrik en tot verbazing Van een oude negerin Vloog Jol oome naar z'n baadje En sloeg er maar flink op in. 242 „Wel, drommels," sprak de negerin, „Zeg, goeie, blanke man, Ik denk, dat jij al bijster slecht Een vrouw dresseeren kan. Kijk, zie maar, hoe wij dat hier doen, Wij slaan er flink op los!" En zonder dralen gaf zij Jol Een duchtig, flink pak ros. Htkicw t» Toen de anderen hem ongeloovig aan keken, zei hij dadelijk: „nu ja, dat is natuurlijk niet de officieele naam. Die is aardappelbovist. Zie maar eens, al die wratjes en vlekjes doen wei een beetje aan een aardappel denken. En hier is er een, die al opengebarsten is. (figuur 2). Kijk als ik knijp, komt er een bruin poeder uit. Dat zijn sporen, die H K 3 r» 41 c-n kunnen weer nieuwe paddestoekn deen ontstaan." Dit zeggende was Jan een paai passen op zij gegaan, waar een aantal l-vis.cn bij elkaar stonden. De anderen volgden. Eensklaps trok Tilly een vies gezicht en hield haar zakdoek voor haar neus: „Ajakkes, wat 'n vieze lucht," riep ze uit. '„Zeker een doode eekhoorn of een ko nijn," meende Toos, die ook eens r.aar de lekkere odeur gesnoven had. Maar Jan wist wel beter. „Jongens," riep hij; „we zijn iets bij zonders op het spoor JJe echte, onver- valschte stinkzwam. Tilly, jij schijnt een heel fijne neus te hebben. Probeer eens waar de lucht het sterkste is, daar meet de paddestoel het dichtst bij staan." Tilly nog steeds met haar zakdoek voor haar neus, had weldra het pietje ont dekt, waar de lucht zoo w?p-aoetig was, dat het er haast niet uit te nouden was. Ada verkiaame tenminste later, dat zij er hoofdpijn van gekregen had. Maar wat ze te zien kregen, toen Henk de struiken wat op zij had geduwd, was wel de moeite waard. Als een gloei kousje met een groen kapje op, stond daar de stinkzwam (figuur 3). Een aantal vliegjes verdrongen zich om het groene slijm, dat van het mutsje afdroop. „Die vliegjes," verklaarde Jan; „ver spreiden de sporen. En zie je dat witte omhulsel aan den onderkant van de steel? Dat is het overblijfsel van het duivelsei (figuur 3). s*i Sti'oK2wA^ „Van wat," vroeg Henk, heel verbaasd. Hij had op school wel het een en ander over paddestoelen gehoord, maar de naam duivelsei was daarbij nooit te pas gekomen. „Kijk," legde Jan uit: „De hcerer. vin den wel eens van die witte, eironde voorwerpen, zoo groot als een kippenei (figuur 4). Die noemen ze dan duivelsei, omdat ze eigenlijk heelemaal uiet weten, wat het is. Maar als je het open snijdt, zit er eigenlijk kant en klaar een padde stoel in. In enkele uren kan soms uit zoo'n duivelsei een stinkzwam ontstaan. De akelige geur wordt aasgeur genoemd en schijnt te dienen om vliegen te lok ken. Die nemen van het groene slijm wat mee, en verspreiden zoo de sporen, die er in zitten." Toos en Tilly vonden het wel interes sant, maar waren toch heel blij, toen ze met goed fatsoen weg konden gaan, al bleven de anderen dan ook nog wat rondsnuffelen; ze moesten van die fijne lucht niets hebben. En toen keek de voorzitter op zijn horloge en iedereen wist, wat dat be- teekende. Huistoe was het dan. En Jan zei nog even: „We zullen dus maar te vreden naar huis toe gaan. We hebben alweer twee nieuwe dingen geleerd, hek sen- en duivelseieren. „Denken jullie vooral aan het aqua rium. Het staat klaar, maar moet ge vuld worden, En ó'at gebeurt niet van zelf. Met de belofte, dat ze zouden probee- ren een paar stekelbaarsjes te vangen, in de hoop een nestje te krijgen in het voorjaar, gingen de clubleden uiteen. A. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 15