Voor
onze
eugd
Hoè er uit een duiveltje een
engeltje groeide
(De mooiste waterplant
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
DERDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
BLADZIJDE
drirféd---
B. L. N. S.
*»*****.-.* DOOR G. D. HOOGENDOORN
iïl.
"FU o*m .tUde*
Een paar tel-spelletjes
d
Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
Dit is maar een sprookje, dat begrij
pen jelui allemaal best, want in wer
kelijkheid kan een duivel natuurlijk geen
engel meer worden, en hij zou er ook
heelemaal geen moeite voor willen doen!
Deze vertelling wil alleen maar laten
zien, dat menschen of kinderen 't nooit
zóó bont kunnen maken, dat ze zich niet
meer zouden kunnen verbeteren. Als je
erg je best doet, kun je altijd nog héél
goed en vriendelijk worden, al ben je
van binnen ook precies even zwart ge
weest als dat duiveltje, waar ik over
vertellen ga.
Luister! Beneden in de hel was er
groote schoonmaak. Dat gebeurde altijd
in de kerstdagen, want dan is er daar
't minst te doen, omdat de menschen
in dien tijd veel vreedzamer en liefde
voller zijn en de bcoze geest minder
macht over hen heeft dan anders. Ter
wijl dus in den hemel en op aarde op
den morgen van den eersten Kerstdag
vrede en zalige rust heerschten, was er
in de hel een groot spektakel en de
grootmoeder van den duivel liet kisten
en doozen naar buiten sjouwen voor de
groote hellepoort, om daar alles goed te
luchten en uit te borstelen. Daarom
stond die poort wagenwijd open, en zoo
gebeurde het, dat een heel jong, klein
duiveltje gebruik kon maken van een
oogenblik, dat er geen wachter in de
buurt was en naar buiten glipte, tus-
schen al den helschen rommel door, en
naar boven, naar de wereld der men
schen. Die had hij al zoo lang eens
graag gezien, want hij had er alleen maar
spelen en die zich niet bewoog, rammel
de hij haar duchtig door elkaar en smeet
haar onder de sofa. Toen sprong hij op
het hobbelpaard en maakte een wilden
rit, op en neer, op en neer. dwars door
de zonnestreep, die schuin in de kamer
viel, zoodat zijn vleugeltjes heen en weer
klapperden; en daarbij liet hij een luid
en erg onwelluidend gekrijsch hoorenvan
louter pret en vrcolijkheid. Daarna viel
hij dan weer op de borden met lekkers
aan en stopte zich zóó vol, dat zijn buik
je zichtbaar ronder werd kortom, hij
had alle voorzichtigheid vergeten, vond
het leven hier erg gezellig en pleizierig
en gedroeg zich ongeloofelijk brutaal en
onhebbelijk.
Zoo was hij op z'n best aan 't lawaai-
schoppen, toen hij opeens in de gang
hoorde loopen en lachen; vroolijkestem
men riepen van alles door elkaar. Hij
had nog juist tijd, bliksemsnel onder de
sofa te glippen en zich daar héél klein
te maken naast de zoo smadelijk be
handelde pop, toen de deur al werd
opengegooid en drie kinderen bin
nenstormden. Het waren twee jongens
en een meisje, van wie de kerstgeschen
ken hoorden en die, zoodra ze waren op
gestaan, him kerstboom nog eens wilden
gaan bewonderen.
„Kijk toch eens, hoe prachtig hij glin
stert!" riep kleine Liesbeth en klapte in
haar handjes, maar een oogenblik later
riep ze verschrikt: ,.0 wee, wie heeft die
mooie glazen bollen gebroken?" „En
daar," riep Hans, „daar heeft iemand in
de kaarsen gebeten en ze zoo maar op
over hooren vertellen en was erg j grond gegooid! En wat zit dit
altijd
nieuwsgierig, hoe het er daar wel uit
zou zien. Maar de anderen hadden hem
altijd uitgelachen, omdat hij nog veel
te klein en te dom was om er heen te
mogen. Nu wilde hij hun eens bewijzen,
dat hij precies hetzelfde kon doen als zij.
Vol moed ging hij zijn klein, zwart
stompneusje achterna en kwam zoo, na
een moeilijken tocht over een zig-zag-
«...toen sprong hij op het hobbelpaard.
weg, en veel op en neer klauteren, ein
delijk in een kachel terecht. Hier vond
hü het erg behaaglijk, zwart, warm en
vol roet, zooals hij het thuis den avond
tevoren óók nog had gehad. Alleen in
de verte werd het gezellige donker ver
stoord door een helderen glans, die door
eenige gaatjes in het kacheldeurtje bin
nendrong. Nieuwsgierig gluurde het dui
veltje er door en sprong van schrik als
een kaatsbal achteruit. O, o, waar was
hij beland! Vast en zeker in den hemel,
dacht hij en dat is voor een duivel
de allerverschrikkelijkste plaats want
zóó'n geschitter en geflonker had je toch
zeker alléé maar daar! Bijna was hij
in zijn schrik teruggestoven naar de hel,
waar hij vandaan gekomen was, maar
zijn nieuwsgierigheid was al te groot.
Voorzichtig bleef hij een tijdlang zitten
luisteren, maar toen alles doodstil bleef,
werd hij moediger, duwde voorzichtig het
kacheldeurtje open en waagde het zelfs,
zijn slordige zwarte bolletje behoedzaam
naar buiten te steken. Bijna moest hij
zijn oogen dicht doen van den glans,
dien hij zag. Hij was namelijk in een
huis beland, waar ze veel werk hadden
gemaakt van de kerstviering, en vóór
hem stond een groote, prachtige kerst
boom. De zon van den eersten kerstmor
gen scheen helder en klaar door het
raam, en al het glinsterende engelen
haar, waarmee hij behangen was en al
de glanzende glazen bollen en slingers
straalden zóó hel, dat een am, klein
duiveltje er wel door verblind moest
worden. Hij bleef dan ook eerst heel
schuchter en verlegen achter zijn
kacheldeurtje zitten. Maar toen verder
alias stil bleef want de kerstviering
had gisteravond tot laat geduurd en nu
lag alles nog in diepe rust schepte
hij moed, stak behoedzaam zljn^ zwarte
beentjes uit, het eene na het andere, en
stond, zelf verbluft over zijn eigen stout
moedigheid, in al zijn duiveltjes-zwart
heid in de mcoie lichte kamer. Heel
wantrouwig keek hij naar alle kanten
rond, en vloog een oogenblik later m
een waren doodsschrik weer achter zijn
kacheldeurtje terug, want hij ^ad tegen-
over zich een kleine koolzwarte gedaan
te met twee heen en weer slaande vleer
muisvleugeltjes ontdekt!
Lang bleef hij daarbinnen op den loer
liggen. Pas toen hij gemerkt had, aat
niets zich bewoog, waagde hij het, weer
naar buiten te komen, om vlak daarna
hard te lachen en van pret in zijn han
den te klappen; want nu had hij zichze.f
herkend in het zwarte duiveltje in den
spiegel. Spiegels waren er in de hel ook,
dat interesseerde hem dus niet verder,
maar des te meer belang stelde hij in
de kersttafel met alle geschenken en in
den kerstboom. O, o, wat was daar niet
allemaal te zien! Het duiveltje vergat
al z'n verlegenheid, en brutaal, zooals
kleine duiveltjes nu eenmaal zijn, be
voelde hij alles met zijn zwarte vinger
tjes nam alles in zijn handen, onder
zocht 't van alle kanten en ging ten
slotte op de tafel zitten en snoepte van
de zoetigheden. Hij fladderde langs den
kerstboom op en neer, waarbij hij nu
en dan een schuwen blik wierp naar den
engel van was, die in den top zweefde;
hij liet de glazen klokjes, die in de tak
ken hingen, schommelen en klingelen,
beet in een paar kaarsjes, om ze te
proeven, trok aan het engelenhaar,
haalde een paar gouden en zilveren no
ten naar beneden en balde er mee. Ook
brak hij in zijn overmoed een paar mooie
glazen ballen en werd aldoor vroolijker.
Toen hij met de mooie pop, die zoo stijf
in haar stoeltje zat, wilde praten en
gelenhaar in de war." „Mijn paard,
mijn paard!" jammerde kleine Frans en
raapte een bosje uitgetrokken haren van
den grond op. „Wie heeft mijn paard
zijn halve staart uitgetrokken?"
„En waar is al ons lekkers?" klaagde
Hans en keek naar de halfleege bord
jes van zijn broertje en zusje en zich
zelf. Maar Liesje schreide nog het
hardst: ,,Mijn pop is weg, waar is mijn
mooie pop?" ,,'t Is zoo klaar als een
klontje, poes Minet is hier geweest en
heeft onze spullen te pakken gekre
gen!" zei de verstandige Hans. „Maar
wees nu maar bedaard, Liesbeth, je pop
is, natuurlijk ergens achter gevallen en
we vinden haar wel weer terug; kom,
Frans, laten we haar helpen zoeken!"
Het duiveltje onder de sofa had in-
tusschen met gespitste oortjes toegeluis
terd, en toen hij merke, dat zijn wan
daden de onschuldige Minet toegeschre
ven werden, onderdrukte hij maar met
moeite een zacht gegichel. Toen de kin
deren echter begonnen te zoeken, kreeg
hij het erg benauwd; ze kwamen met
hun drieën aldoor dichter en dichter bij
en zoo dadelijk zou hij ontdekt worden!
Om door het kacheldeurtje te vluch
ten, daarvoor was het nu te laat, en
daarom moest hij er wel iets anders op
verzinnen. Op hetzelfde oogenblik, dat
Hans voor de sofa neerknielde om er
onder te kijken, gaf hij zichzelf een ruk,
klapte zijn vleermuisvleugeltjes heel vast
tegen zijn rug en maakte zich zoostijr
en star, of hij zelf een pop was. Meteen
voelde hij zich al beetgepakt, hoorde
fans roepen: „Daar heb ik haar al; kom
ier, jij!" en met een ruk word hij in het
aglicht getrokken.
Met 'n driestemmigen uitroep van ver
bazing werd hij ontvangen. „Dat is toch
mijn pop niet!" riep Liesbeth. „Dat is
warempel een negerpop! Waar koint die
vandaan?" „Die heeft het Kerstkindje
misschien gisteren vergeten en daarbij is
ze toen onder de sofa gegleden!" meende
Frans, en Hans zette het nuiveltje tegen
de leuning van de sofa en zei: „Kijk
eens wat mooi ze is, hoe haar oogen
glanzen net of ze leefde: en dan die
mooie roode mond! Zou ze kunnen pra
ten?" En meteen gaf hij het duiveltje
een stevigen duw op zijn goedgevuld
buikje, zoodat hij tegen wil en dank een
luid: „Ha!" liet hooien. „Ze kan pra
ten, ze kan praten, mijn negerkind kan
praten!" jubelde Liesbeth en bewerkte
de plek aan den voorkant van de nieu
we pop, waar ze het spreekmechaniek
vermoedde, zóó energiek met haar twee
handjes, dat het arme duiveltje in een
heel onvrijwillig: ,.Hai Ha-ha-ha-ha!"
uitbrak en blij was, toen de kinderen
iets nieuws aan hem ontdekten. „Hij
geeft af!" constateerde op hetzelfde
oogenblik de kleine Frans en liet zijn
broer en zusje twee zwartöesmeerde
handen zien, waannec hij even tevoren
het roetzwarte voorhoofd van het dui
veltje gestreeld had. „Hij ruikt ook zoo
gerookt!" vond Hans en snoof eens aan
den kleinen neger. „Dan moet hij ge-
wasschen en gekamd worden!" besliste
Liesbeth, waarbij het duiveltje een kou
de rilling door zijn leden voelde gaan;
want wasschen en kammen behoort in
de hel tot de ergste straffen. Maar het
hielp hem niets hij moest zijn rol als
verging het hem daar slecht! Warm en
koud water stroomde over zijn hoofd,
zeep en borstel boenden al zijn ledema
ten en kriebelden hem zóó, dat hij zich
graag ineen had gekromd en slechts met
de grootste moeite zoo recht en stijf als
een kaars bleef. Hij spande al zijn krach
ten in, om zijn vleugels krampachtig
saamgevouwen te houden; want voor
.want wasschen en kammen behoort
tot de ergste straffen
geen geld wilde hij laten zien, wie en
wat hij eigenijk was. Toen werd hij ge
kamd. O wee, wat trokken en rukten ze
aan zijn verwarde haren, die nog nooit
met kam of borstel hadden kennis ge
maakt! De tranen kwamen het duiveltje
in de oogen, maar hij hield het dapper
uit, tot hij frisch gewasschen en keurig
gekapt uit de handen van de kinderen te
voorschijn kwam. Tenslotte trokken ze
hem nog het roode jasje en het blauwe
broekje aan van Fransjes groote
pluchen aap. en toen Liesbeth daarna
triomfantelijk met hem voor den grooten
spiegel heen en weer danste, kende het
duiveltje zichzelf nauwelijks meer terug
in het aardige kleine negerkind.
Een merkwaardig leven begon er nu
voor het duiveltje, en het merkwaar
digst van alles was nog wel de veran
dering, die langzamerhand in zijn zwart,
ongekend hartje plaats greep. Heel ge
makkelijk had hij nu den een of ande
ren keer door het kacheldeurtje kunnen
'ontglippen: maar hij bleef, hoewel hij
een hec eboel dingen moest beleven, d e
hij allesbehalve plezierig vond, ja die
hem nog erger deden griezelen dan zijn
schoonmaakbeurt in de badkamer. Daar
waren de kleeren, die hem overal krie
belden en schramden, daar was het stil
en stijf blijven zitten, heel den dag lang,
en daar was 's avonds iets, dat voor een
duiveltje gewoonweg verschrikkelijk was,
en dat was Liesbeth's avondgebedje.
Wanneer 't duiveltje zoo in den poppen
wagen lag naast haar bedje, onder de
donzen dekent jes, waarmee Liesbeth hem
warmpjes had toegedekt, en hij hoorde
zijn kleine meesteres dan zoo vroom en
eerbiedig haar gebedje bidden, dan voel
de hij zich in 't begin echt miserabel en
't werd hem groen en geel voor ó'e oogen.
En 's nachts, wanneer hij geruischloos
door het huis rondsloop, stelde hij zich
dan ruimschoots schadeloos voor alles wat
hij overdag had moeten verduren. Voor
het stilzitten door wilde bokkensprongen
en allerlei duivelsche grimassen, zoodat
zelfs Minet, de eenige die hij op zijn
nachtelijke zwerftochten ontmoette, vree-
selijk van hem schrok en in allerijl een
goed heenkomen zocht. Voor de onvrij
willige braafheid overdag bedreef hij
dubbele stoutigheid 's nachts. Hij snoep
te van alles wat hij maar te pakken kon
krijgen, maakte de breikatoen in de war,
stak naalden overal waar rnen ze t
minst verwachtte, verstopte boeken en
schoolschriften, zoodat Hans en Frans er
den volgenden morgen zenuwachtig en
huilend naar zochten, en in 't begin had
hij daar dan verbazenden schik over in
z'n zwarte duivelszieltje.
Maar langzaam, heel langzaam, bijna
zonder dat hij zelf wist hoe, werd dat
anders. Liefde of vriendelijkheid had het
duiveltje vroeger in de hel nooit gezien
of ondervonden. Daar was hij geschopt
en geknepen, geplengd en uitgejouwd ge
worden, zooals 't daar nu eenmaal ge
woonte is, en hij had nooit anders ge
dacht of dat hoorde zoo. Maar nu werd
hij zoo lief en goed behandeld, zóó be
zorgd en voorzichtig, dat het hem echt
behaaglijk te moede werd. Eerst was hij
gebleven uit nieuwsgierigheid en over
moed; nu bleef hij, omdat hij het niet
over zijn hart kon verkrijgen, weg te
gaan. Hij was nog maar een heel klein
en nog lang niet volleerd duiveltje, en
daarom ontkiemde er langzamerhand in
hem een gevoel, dat. duivels anders
nooit, kennen de liefde tot zijn kleine
meesteres, die nooit duldde, dat haar
broertjes hem plaagden of ruw met hem
omgingen. Hij hing aan haar als een
trouw hondje. Voor haar pleizier bleef
hij overdag de stijve pop, voor haar plei
zier hield hij op met zijn nachtelijke
kwajongensstreken, ja, om haar pleizier
kwam hij zelfs op de gedachte, zich bij
zijn nachtelijke zwerftochten nuttig te
maken. En zoo kon het gebeuren, dat
soms de maan een duiveltje in een bont
pakje in haar zacht licht voor Liesbeth's
lessenaartje zag zitten, bezig haar reken
fouten te verbeteren, want hij lette te
genwoordig altijd erg goed op, als de kin
deren hun huiswerk maakten, en leerde
met zijn scherp verstand vlug begrij
pen. Minder eer legde hij er mee in, toen
een anderen nacht stilletjes de
pop verder spelen en werd regelrecht hij op
naar de badkamer gesleept. O, o, wat groote scheur in Liesbeth s zwarte school-
schort stoppen wilde en daarvoor de
groene zij van het borduurwerk van haar
moeder nam. Ook zijn proeven met Lies
beth's breikous, die het meisje menigen
zucht kostten, lukten niet al te best en
bezorgden de arme Minet weer meer dan
één uitbrander. Niemand anders dan zij
had' de wol ook wel zóó erg in de war
kunnen maken. Was er ergens in de
schriften van Hans, Frans of Liesbeth
een inktvlek gekomen, dan likte hij er
den halven nacht ijverig met zijn rood
tongetje aan. Als er iets zoek was, dan
rustte hij niet, voordat alles weer te
recht was, kortom, hij werd in alle stil
te van een onbruikbaren deugniet een
echt nuttig klein duiveltje.
Toen gebeurde het op een dag, juist
toen het duiveltje begon te denken, dat
zijn leven altijd maar zóó door zou gaan,
dat Liesbeth haar negerkind in haar
poppenwagentje legde en de drie kinde
ren met hem wegreden om een bezoek
te brengen bij hun grootmoeder, die een
paar straten verder woonde. Heel ver
genoegd gingen ze met hun drietjes op
stap. Liesbeth babbelde en lachte, het
duiveltje zat genoeglijk in den warmen
zonneschijn en gluurde naar links en
reohts, zoodat hem toch maar niets zou
ontgaan van alles wat er op straat te
zien was. Want nieuwsgierig was hij nog
altijd. De twee jongens huppelden voor
op. Zorgeloos stak het kleine meisje
dwars de straat over, bleef staan om een
gevallen spreitje op te rapen en zag den
grooten snorrenden wagen niet, die pijl
snel dichterbij kwam. Maar het duiveltje
zag het monster op zijn kleine meeste
res afstuiven, alsof het haar verslinden
wilde. Hij vergat alles om zich heen en
zag alleen het dreigend gevaar voor het
wezen dat hem lief was. Aan zichzelf
daoht hij niet. Eer Liesbeth wist, wat er
met haar gebeurde, werd ze zóó heftig op
zij geduwd, dat ze op het trottoir terug-
tuimeld, terwijl op 't zelfde oogenblik de
auto vernielend over den poppenwagen
heenraasde.
Toen de twee broertjes ontzet terug
kwamen loopen en toen de schreiende
Liesbeth hielpen bij elkaar zoeken, wat er
van poppenwagen en negerkind was
overgebleven, vonden ze niets dan een
paar latjes en wat bontgekleurde flar
den. Hoe Liesbeth echter gered was, dat
konden ze geen van drieën verklaren.
Het duiveltje had na zijn moedige daad
....zweefde binnen de hemelsche zalen.
een verschrilckelijken stoot gevoeld, een
plotselinge pijn, en toen had hij opeens
zóó'n licht, vrij gevoel gekregen, dat het
hem was, of hij een zeepbelletje was, dat
in de blauwe lucht opstijgt. Als vanzelf
bewogen zich zijn bevrijde vleugeltjes en
droegen hem omhoog, steeds hooger, als
of een onzichtbare macht hem ophief.
Zoo vloog en vloog hij altijd verder. Diep
onder hem verzonk de aarde, en al had
hij ook een beetje verdriet door de plot
selinge scheiding van zijn kleine mees
teres, toch voelde hij zoo'n diepe blijd
schap en zoo'n groot verlangen naar
iets, dat hij zelf niet wist te noemen,
dat' hij zijn vleugeltjes al sneller en
sneller bewoog. Zoo kwam hij door mooie
witte wolken heen tot héél dicht bij de
.zon en hij zag, dat haar stralen als een
lichtende weg voor een hooge gouden
poort lagen, waarvan zóó'n glans uit
schitterde, dat het hem toescheen of hij
wegzonk in louter goud.
Hij durfde nauwelijks aan te kloppen,
en 't liefst had hij zich achter een wolk
verstopt, toen de deur openging en Sint
Petrus naar buiten trad.
„Ja, wie is daar nu eigenlijk?" vroeg
hij en keek zoekend naar rechts en links,
toen niets zich bewoog en niemand hem
antwoordde.
„Vergeef me," fluisterde eindelijk een
bevend stemmetje, „alleen maar een dui
veltje!"
„Ei zoo!" zei Sint Petrus, „dat geloof ik
niet, die komen nooit bij ons boven. De
zon verschroeit hun vleermuisvleugels,
zoodat ze weer naar beneden vallen en
daar terechtkomen, waar ze thuis hoo
ren. Maar wie ben jij?"
„Toch heusch een duiveltje!" stamelde
hij; hij had door de deurspleet een glimp
van de hemelsche heerlijkheid gezien en
was zoo graag, ac.li zoo graag naar bin
nen gegaan. „Kijkt u maar naar mijn
vleugels, dan gelooft u 't wel!"
,,Nu, kijk er dan eerst zelf maar eens
naar!" zei Sint Petrus, en lachte met
heel zijn goed, vriendelijk, gerimpeld ge
zicht. Toen keek het duiveltje schuchter
over zijn schouder, en zag hoe twee won
dermooie, zilverwitte vleugels zich plech
tig ontvouwden, en hij keek neer langs
zijn rug, terwijl zijn hartje van blijden
schrik bijna stilstond. De leelijke zwarte
duivelshuid was verdwenen. Als in een
droom hoorde hij Sint Petrus zeggen:
,,Je hebt op aarde je zelf vergeten en
daarom is het ook bij ons vergeten, wat
je eenmaal geweest bent! En kom nu bij
ons binnen!"
Wijd ging de poort open, stralend
stroomde een wonderbare glans hem te
gen en het nieuwbakken engeltje zweefde
binnen in de hemelsche zalen.
MACHTELD
Den geheelen Woensdagmiddag had
den de leden van de B. L. N. S. hard
gewerkt om hun tuintjes gewied te krij
gen. Het was inspannend werk, maar
toch wel leuk; je kon elkanders hulp niet
missen. Schoffelde Jan bijvoorbeeld wil-
Vti. n.„
de zuring weg, dan ging dat zoo zorg
vuldig, dat de heele wortelstok mee weg
ging. Maar als Ada of Toos een zu-
ringplant meenden uitgetrokken te heb
ben, dan kwam zij in de naburige tuin
tjes na een paar dagen toch nog op.
Maar zulke foutjes waren leerzaam en
zoowel Jan als Gerrit toonden zich ge
duldige leermeesters. Den Zaterdag na
dien zou dan ook besteed worden aan
een fietstocht. Henk wist een mooie wa
terplas, een „ven", die makkelijk te be
reiken was.
En zoo peddelden ze er op de afge
sproken dag lustig op los. Het was maar
een half uur fietsen en al spoedig zagen
ze het water glinsteren. Nog een oogen
blik en ze stapten af; de fietsen werdén
tegen elkaar gezet en rustig genoten ze
van een van de mooiste natuurtooneel-
tjes, die er bestaan.
Voor hen lag, door hoog riet, dat zijn
wuivende pluimen opstak, omgeven, de
groote waterplas. Slechts hier en daar
rimpelde de wind even het watervlak. En
op het water dreven de groote bladeren
van de waterlelie, waartusschen de groen
met witte bloemen omhoog staken. (Fig.
I). Het was een.sprookjesachtig gezicht
en langen tijd bleven de kinderen vol
bewondering staan kijken.
Toos was de eerste, die de stilte ver
brak.
„Wat zouden die mooi staan in een
drijfschaal."
,.Hé ja," vielen Ada en Tilly bij.
Even wijfelde Henk; was het niet het
natuurschoon bederven als ze de wa
terlelies gingen plukken? Maar toen be
dacht hij zich hoe blij moeder en Mien-
tje altijd waren als Toos en hij iets van
buiten meebrachten, zoo iets aparts,
waaraan de kinderen niet toekwamen. En
zijn vader, die vroeger altijd met de kin
deren wandelde, maar sedert de oprich
ting van de B. L. N. S. zijn wandelingen
genoeg miste.
„Weet je wat?" riep Henk uit, „we
plukken samen tien waterlelies, vijf voor
de familie van Voorden en vijf voor de
familie Peters."
Tegen dit voorstel was niets in te -bren-
«h
gen. Ditmaal gingen Jan en Gerrit, na
hun kousen en schoenen uitgetrokken, en
hun broek opgesjord te hebben, een eind
je het water in, terwijl Henk hun een
hand gaf. Het kostte hun niet veel moei
te er tien uit te visschen. Het trof dat er
zes heelemaal open waren en vier nog in
knop. De bloemen werden in een natten
zakdoek gekoopt om ze vochtig te hou
den en zoo aan de fiets gehangen. Voor
ze echter weggestopt werden, had Jan
nog wat te vertellen.
^Hebben jullie wel eens goed de meel
draden van waterlelies bekeken?"
Neen, daaraan had niemand gedacht.
Jan hield de opengespreide bloem vast
en vroeg aan Henk: „Zeg eens, voorzit
ter, is dat een meeldraad?" (Fig. 2a).
,,Ja zeker," was het antwoord.
tfc*-..ni
246 Toen sprak de Koning: „Ik doe recht!
Men sluit die Jollie op,
En jij mijn brave dochterke,
Jij trouwt met Oome Job."
En naar een muffe, kille hut
Werd Jollie heen gebracht,
En heel den tijd hield om de beurt
Een zwarte man de wacht.
247
En Job werd onder veel tumult
Tot stamgenoot gekroond,
En Jollie, ach, door iedereen
Den ganschen dag gehoond.
De koning sprak: „Zie heldenschaar,
Zie dezen blanken man;
Degeen, die hem één haartje krenkt,
Dien hak ik in de pan."
248 Het volkje juichte: „Hiep - hoeral
De Koning leve lang."
En heel de lucht was lang gevuld
Door 't daverend gezang.
En op een witten olifant
Werd Joppie rondgeleid,
En naast hem zit de negerin,
Die vreugde-tranen schreit.
„En dit?" (Flg. 2b).
„Ook."
„Maar dit dan?" (Fig. 2c).
Nu raakte Henk de kluts kwijt. ,.ZU
je wel, dat ik je nog wat nieuws kan la
ten zien. Er is op een zeker punt geen
verschil tusschen bloemblaadjes en meel
draden. Zoo hebben we op school ge
leerd, dat meeldraden en bloemblaadjes
eigenlijk hetzelfde zijn. Maar bij de
meeste bloemen kun je dat niet meer
zien. Bij de waterlelie wel."
„Bestaan er nog grootere waterlelies?"
vroeg Ada.
„Zeker," antwoordde Henk. „De Victo
ria regia in Amerika bijvoorbeeld. (Fig.
3) heeft zulke groote bladen, dat een kind
er op staan kan. En dan hebben we nog
in Indië de lotusbloem (fig. 4) die ook
wel een enkele keer bij ons in kassen
gekweekt wordt, en zelfs wel 's zomers
buiten. De Victoria regia heeft rose bloe
men de lotus roode.
„En nu naar huis," riep eensklaps Til
ly, die op haar horloge had gekeken. ,,Ik
moet nog werken voor een repetitie."'
Uit de haast, waarmee de terugtocht
werd aanvaard, kon men opmaken, dat
Tilly niet het eenige repetitie-slachtoffer
was. Toen ze thuis waren en afscheid
namen, was er maar een verzuchting:
ik wou dat het maar vacantie was.
A. L.
Wanneer je je met je beidjes op 'n re-
ger.achtigen Zondagmiddag zit te verve
len kun je je heel aard'ig amuseeren met
het volgende tel-spelletje.
Je spreekt met je vriend af, samen tot
100 te tellen.
Je mag echter niet meer dan 9 over
slaan. Telkens tel je 'n getal bij 't laatst
genoemde getal op en wie het eerst 100
roept heeft het gewonnen.
Even 'n voorbeeldje:
A zegt 4.
B zegt ïl. v
A zegt 15.
B zegt 20.
A zegt 29.
Dus nooit meer dan 10 er bij.
Nu zal ik jullie even 'n foefje leerei
om dit spelletje altijd te winnen. Het ii
namelijk vast en zeker dat degene, di<
het getal 45 weet te noemen, het spa
wint. Hij kan dan dij de verdere „op
noemingen" steeds de getallen 56, 67, 78,
89 zeggen, omdat de andere partij e:
nooit meer dan 10 bij mag teilen. Neem
hij het volgende getal, dus bijv. 46, dar
tel je in de volle maat bij en zegt dai
56. Wanneer je vriend echter per onge
luk op 45 terecht gekomen is, dan pro
beer Je nog een der volgende getallen tj
bereiken.
Je kunt deze gemakkelijk onthouder
Achter elkaar geschreven 'krijg je n.l
4556677889. Het zijn dus de getallen vai
4 tot 9 waarvan de eerste elk 1 keer, di
anderen echter 2 maal in deze rij voor
komen.
Nu nog even 'n volledig voorbeeld
A zegt 1
B zegt 8
A zegt 16
B zegt 25
A zegt 30
B zegt 39
A zegt 45
B zegt 54
A zegt 56
B zegt 66
A zegt 87
B zegt 70
A zegt 78
B zegt. 85
A zegt 89
B zegt 90
A zegt 100
en heeft dus gewonnen.
'n Variatie op
het volgende:
Het tellen gaat weer tot 100. Mag A
echter beginnen, dan mag B zeggen hoe
veel cijfers er over geslagen mogen wor
den. Omgekeerd, begint B dan mag A
dit aantal noemen.
Wat moet je nu doen om dit spelletje
te kunnen winnen?
Noemt B het hoogste op het getal d. i.
dus het aantal cijfers dat je mag over
slaan, dan moet A dit cijfer -f 1 van da
100 aftrekken. Is de rest die hij over
houdt grooter dan het genoemde getal
dan wordt dit nog eens afgetrokken.
Beide uitkomsten moet A goed ont
houden, want hij moet probeeren een van
deze getallen bij de optelling te bereiken.
Heeft ie het eerste getal te pakken, dan
heeft ie ook het tweede en is dan ook
zeker van de 100.
Laat ik jullie dat nog eens even met
'n voorbeeld duidelijk maken.
A mag beginnen en B noemt dus het
hoogste spronggetal 27.
A trekt nu 27 1 van 100 af d.l. 72.
hiervan weer 28 af is 44.
A probeert dus nu de getallen 72 ex
44 te pakken te krjjgen.
A zegt 1
B zegt 28
A zegt 44
B zegt 45
A zegt 72
B zegt 73
A zegt 100
of
A zegt 15
B zegt 43
A zegt 44
B zegt 45
A zegt 72
B zegt 73
A zegt 100.
Moet A het „spronggetal" noemen en
mag B beginnen te tellen, dan kan A
toch nog steeds winnen, als ie maar 'n
getal noemt, dat 1 kleiner is dan een der
getallen welke op 100 gedeeld kunnen
worden zonder rest. Dus
4 1 is 3
10— 1 is 9
20 1 is 19
25 1 is 24
50 1 is 49
dit eerste spelletje U