Voor onze eugd Hoè er uit een duiveltje een engeltje groeide (De mooiste waterplant DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL DERDE BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE drirféd--- B. L. N. S. *»*****.-.* DOOR G. D. HOOGENDOORN iïl. "FU o*m .tUde* Een paar tel-spelletjes d Overname nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden Dit is maar een sprookje, dat begrij pen jelui allemaal best, want in wer kelijkheid kan een duivel natuurlijk geen engel meer worden, en hij zou er ook heelemaal geen moeite voor willen doen! Deze vertelling wil alleen maar laten zien, dat menschen of kinderen 't nooit zóó bont kunnen maken, dat ze zich niet meer zouden kunnen verbeteren. Als je erg je best doet, kun je altijd nog héél goed en vriendelijk worden, al ben je van binnen ook precies even zwart ge weest als dat duiveltje, waar ik over vertellen ga. Luister! Beneden in de hel was er groote schoonmaak. Dat gebeurde altijd in de kerstdagen, want dan is er daar 't minst te doen, omdat de menschen in dien tijd veel vreedzamer en liefde voller zijn en de bcoze geest minder macht over hen heeft dan anders. Ter wijl dus in den hemel en op aarde op den morgen van den eersten Kerstdag vrede en zalige rust heerschten, was er in de hel een groot spektakel en de grootmoeder van den duivel liet kisten en doozen naar buiten sjouwen voor de groote hellepoort, om daar alles goed te luchten en uit te borstelen. Daarom stond die poort wagenwijd open, en zoo gebeurde het, dat een heel jong, klein duiveltje gebruik kon maken van een oogenblik, dat er geen wachter in de buurt was en naar buiten glipte, tus- schen al den helschen rommel door, en naar boven, naar de wereld der men schen. Die had hij al zoo lang eens graag gezien, want hij had er alleen maar spelen en die zich niet bewoog, rammel de hij haar duchtig door elkaar en smeet haar onder de sofa. Toen sprong hij op het hobbelpaard en maakte een wilden rit, op en neer, op en neer. dwars door de zonnestreep, die schuin in de kamer viel, zoodat zijn vleugeltjes heen en weer klapperden; en daarbij liet hij een luid en erg onwelluidend gekrijsch hoorenvan louter pret en vrcolijkheid. Daarna viel hij dan weer op de borden met lekkers aan en stopte zich zóó vol, dat zijn buik je zichtbaar ronder werd kortom, hij had alle voorzichtigheid vergeten, vond het leven hier erg gezellig en pleizierig en gedroeg zich ongeloofelijk brutaal en onhebbelijk. Zoo was hij op z'n best aan 't lawaai- schoppen, toen hij opeens in de gang hoorde loopen en lachen; vroolijkestem men riepen van alles door elkaar. Hij had nog juist tijd, bliksemsnel onder de sofa te glippen en zich daar héél klein te maken naast de zoo smadelijk be handelde pop, toen de deur al werd opengegooid en drie kinderen bin nenstormden. Het waren twee jongens en een meisje, van wie de kerstgeschen ken hoorden en die, zoodra ze waren op gestaan, him kerstboom nog eens wilden gaan bewonderen. „Kijk toch eens, hoe prachtig hij glin stert!" riep kleine Liesbeth en klapte in haar handjes, maar een oogenblik later riep ze verschrikt: ,.0 wee, wie heeft die mooie glazen bollen gebroken?" „En daar," riep Hans, „daar heeft iemand in de kaarsen gebeten en ze zoo maar op over hooren vertellen en was erg j grond gegooid! En wat zit dit altijd nieuwsgierig, hoe het er daar wel uit zou zien. Maar de anderen hadden hem altijd uitgelachen, omdat hij nog veel te klein en te dom was om er heen te mogen. Nu wilde hij hun eens bewijzen, dat hij precies hetzelfde kon doen als zij. Vol moed ging hij zijn klein, zwart stompneusje achterna en kwam zoo, na een moeilijken tocht over een zig-zag- «...toen sprong hij op het hobbelpaard. weg, en veel op en neer klauteren, ein delijk in een kachel terecht. Hier vond hü het erg behaaglijk, zwart, warm en vol roet, zooals hij het thuis den avond tevoren óók nog had gehad. Alleen in de verte werd het gezellige donker ver stoord door een helderen glans, die door eenige gaatjes in het kacheldeurtje bin nendrong. Nieuwsgierig gluurde het dui veltje er door en sprong van schrik als een kaatsbal achteruit. O, o, waar was hij beland! Vast en zeker in den hemel, dacht hij en dat is voor een duivel de allerverschrikkelijkste plaats want zóó'n geschitter en geflonker had je toch zeker alléé maar daar! Bijna was hij in zijn schrik teruggestoven naar de hel, waar hij vandaan gekomen was, maar zijn nieuwsgierigheid was al te groot. Voorzichtig bleef hij een tijdlang zitten luisteren, maar toen alles doodstil bleef, werd hij moediger, duwde voorzichtig het kacheldeurtje open en waagde het zelfs, zijn slordige zwarte bolletje behoedzaam naar buiten te steken. Bijna moest hij zijn oogen dicht doen van den glans, dien hij zag. Hij was namelijk in een huis beland, waar ze veel werk hadden gemaakt van de kerstviering, en vóór hem stond een groote, prachtige kerst boom. De zon van den eersten kerstmor gen scheen helder en klaar door het raam, en al het glinsterende engelen haar, waarmee hij behangen was en al de glanzende glazen bollen en slingers straalden zóó hel, dat een am, klein duiveltje er wel door verblind moest worden. Hij bleef dan ook eerst heel schuchter en verlegen achter zijn kacheldeurtje zitten. Maar toen verder alias stil bleef want de kerstviering had gisteravond tot laat geduurd en nu lag alles nog in diepe rust schepte hij moed, stak behoedzaam zljn^ zwarte beentjes uit, het eene na het andere, en stond, zelf verbluft over zijn eigen stout moedigheid, in al zijn duiveltjes-zwart heid in de mcoie lichte kamer. Heel wantrouwig keek hij naar alle kanten rond, en vloog een oogenblik later m een waren doodsschrik weer achter zijn kacheldeurtje terug, want hij ^ad tegen- over zich een kleine koolzwarte gedaan te met twee heen en weer slaande vleer muisvleugeltjes ontdekt! Lang bleef hij daarbinnen op den loer liggen. Pas toen hij gemerkt had, aat niets zich bewoog, waagde hij het, weer naar buiten te komen, om vlak daarna hard te lachen en van pret in zijn han den te klappen; want nu had hij zichze.f herkend in het zwarte duiveltje in den spiegel. Spiegels waren er in de hel ook, dat interesseerde hem dus niet verder, maar des te meer belang stelde hij in de kersttafel met alle geschenken en in den kerstboom. O, o, wat was daar niet allemaal te zien! Het duiveltje vergat al z'n verlegenheid, en brutaal, zooals kleine duiveltjes nu eenmaal zijn, be voelde hij alles met zijn zwarte vinger tjes nam alles in zijn handen, onder zocht 't van alle kanten en ging ten slotte op de tafel zitten en snoepte van de zoetigheden. Hij fladderde langs den kerstboom op en neer, waarbij hij nu en dan een schuwen blik wierp naar den engel van was, die in den top zweefde; hij liet de glazen klokjes, die in de tak ken hingen, schommelen en klingelen, beet in een paar kaarsjes, om ze te proeven, trok aan het engelenhaar, haalde een paar gouden en zilveren no ten naar beneden en balde er mee. Ook brak hij in zijn overmoed een paar mooie glazen ballen en werd aldoor vroolijker. Toen hij met de mooie pop, die zoo stijf in haar stoeltje zat, wilde praten en gelenhaar in de war." „Mijn paard, mijn paard!" jammerde kleine Frans en raapte een bosje uitgetrokken haren van den grond op. „Wie heeft mijn paard zijn halve staart uitgetrokken?" „En waar is al ons lekkers?" klaagde Hans en keek naar de halfleege bord jes van zijn broertje en zusje en zich zelf. Maar Liesje schreide nog het hardst: ,,Mijn pop is weg, waar is mijn mooie pop?" ,,'t Is zoo klaar als een klontje, poes Minet is hier geweest en heeft onze spullen te pakken gekre gen!" zei de verstandige Hans. „Maar wees nu maar bedaard, Liesbeth, je pop is, natuurlijk ergens achter gevallen en we vinden haar wel weer terug; kom, Frans, laten we haar helpen zoeken!" Het duiveltje onder de sofa had in- tusschen met gespitste oortjes toegeluis terd, en toen hij merke, dat zijn wan daden de onschuldige Minet toegeschre ven werden, onderdrukte hij maar met moeite een zacht gegichel. Toen de kin deren echter begonnen te zoeken, kreeg hij het erg benauwd; ze kwamen met hun drieën aldoor dichter en dichter bij en zoo dadelijk zou hij ontdekt worden! Om door het kacheldeurtje te vluch ten, daarvoor was het nu te laat, en daarom moest hij er wel iets anders op verzinnen. Op hetzelfde oogenblik, dat Hans voor de sofa neerknielde om er onder te kijken, gaf hij zichzelf een ruk, klapte zijn vleermuisvleugeltjes heel vast tegen zijn rug en maakte zich zoostijr en star, of hij zelf een pop was. Meteen voelde hij zich al beetgepakt, hoorde fans roepen: „Daar heb ik haar al; kom ier, jij!" en met een ruk word hij in het aglicht getrokken. Met 'n driestemmigen uitroep van ver bazing werd hij ontvangen. „Dat is toch mijn pop niet!" riep Liesbeth. „Dat is warempel een negerpop! Waar koint die vandaan?" „Die heeft het Kerstkindje misschien gisteren vergeten en daarbij is ze toen onder de sofa gegleden!" meende Frans, en Hans zette het nuiveltje tegen de leuning van de sofa en zei: „Kijk eens wat mooi ze is, hoe haar oogen glanzen net of ze leefde: en dan die mooie roode mond! Zou ze kunnen pra ten?" En meteen gaf hij het duiveltje een stevigen duw op zijn goedgevuld buikje, zoodat hij tegen wil en dank een luid: „Ha!" liet hooien. „Ze kan pra ten, ze kan praten, mijn negerkind kan praten!" jubelde Liesbeth en bewerkte de plek aan den voorkant van de nieu we pop, waar ze het spreekmechaniek vermoedde, zóó energiek met haar twee handjes, dat het arme duiveltje in een heel onvrijwillig: ,.Hai Ha-ha-ha-ha!" uitbrak en blij was, toen de kinderen iets nieuws aan hem ontdekten. „Hij geeft af!" constateerde op hetzelfde oogenblik de kleine Frans en liet zijn broer en zusje twee zwartöesmeerde handen zien, waannec hij even tevoren het roetzwarte voorhoofd van het dui veltje gestreeld had. „Hij ruikt ook zoo gerookt!" vond Hans en snoof eens aan den kleinen neger. „Dan moet hij ge- wasschen en gekamd worden!" besliste Liesbeth, waarbij het duiveltje een kou de rilling door zijn leden voelde gaan; want wasschen en kammen behoort in de hel tot de ergste straffen. Maar het hielp hem niets hij moest zijn rol als verging het hem daar slecht! Warm en koud water stroomde over zijn hoofd, zeep en borstel boenden al zijn ledema ten en kriebelden hem zóó, dat hij zich graag ineen had gekromd en slechts met de grootste moeite zoo recht en stijf als een kaars bleef. Hij spande al zijn krach ten in, om zijn vleugels krampachtig saamgevouwen te houden; want voor .want wasschen en kammen behoort tot de ergste straffen geen geld wilde hij laten zien, wie en wat hij eigenijk was. Toen werd hij ge kamd. O wee, wat trokken en rukten ze aan zijn verwarde haren, die nog nooit met kam of borstel hadden kennis ge maakt! De tranen kwamen het duiveltje in de oogen, maar hij hield het dapper uit, tot hij frisch gewasschen en keurig gekapt uit de handen van de kinderen te voorschijn kwam. Tenslotte trokken ze hem nog het roode jasje en het blauwe broekje aan van Fransjes groote pluchen aap. en toen Liesbeth daarna triomfantelijk met hem voor den grooten spiegel heen en weer danste, kende het duiveltje zichzelf nauwelijks meer terug in het aardige kleine negerkind. Een merkwaardig leven begon er nu voor het duiveltje, en het merkwaar digst van alles was nog wel de veran dering, die langzamerhand in zijn zwart, ongekend hartje plaats greep. Heel ge makkelijk had hij nu den een of ande ren keer door het kacheldeurtje kunnen 'ontglippen: maar hij bleef, hoewel hij een hec eboel dingen moest beleven, d e hij allesbehalve plezierig vond, ja die hem nog erger deden griezelen dan zijn schoonmaakbeurt in de badkamer. Daar waren de kleeren, die hem overal krie belden en schramden, daar was het stil en stijf blijven zitten, heel den dag lang, en daar was 's avonds iets, dat voor een duiveltje gewoonweg verschrikkelijk was, en dat was Liesbeth's avondgebedje. Wanneer 't duiveltje zoo in den poppen wagen lag naast haar bedje, onder de donzen dekent jes, waarmee Liesbeth hem warmpjes had toegedekt, en hij hoorde zijn kleine meesteres dan zoo vroom en eerbiedig haar gebedje bidden, dan voel de hij zich in 't begin echt miserabel en 't werd hem groen en geel voor ó'e oogen. En 's nachts, wanneer hij geruischloos door het huis rondsloop, stelde hij zich dan ruimschoots schadeloos voor alles wat hij overdag had moeten verduren. Voor het stilzitten door wilde bokkensprongen en allerlei duivelsche grimassen, zoodat zelfs Minet, de eenige die hij op zijn nachtelijke zwerftochten ontmoette, vree- selijk van hem schrok en in allerijl een goed heenkomen zocht. Voor de onvrij willige braafheid overdag bedreef hij dubbele stoutigheid 's nachts. Hij snoep te van alles wat hij maar te pakken kon krijgen, maakte de breikatoen in de war, stak naalden overal waar rnen ze t minst verwachtte, verstopte boeken en schoolschriften, zoodat Hans en Frans er den volgenden morgen zenuwachtig en huilend naar zochten, en in 't begin had hij daar dan verbazenden schik over in z'n zwarte duivelszieltje. Maar langzaam, heel langzaam, bijna zonder dat hij zelf wist hoe, werd dat anders. Liefde of vriendelijkheid had het duiveltje vroeger in de hel nooit gezien of ondervonden. Daar was hij geschopt en geknepen, geplengd en uitgejouwd ge worden, zooals 't daar nu eenmaal ge woonte is, en hij had nooit anders ge dacht of dat hoorde zoo. Maar nu werd hij zoo lief en goed behandeld, zóó be zorgd en voorzichtig, dat het hem echt behaaglijk te moede werd. Eerst was hij gebleven uit nieuwsgierigheid en over moed; nu bleef hij, omdat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen, weg te gaan. Hij was nog maar een heel klein en nog lang niet volleerd duiveltje, en daarom ontkiemde er langzamerhand in hem een gevoel, dat. duivels anders nooit, kennen de liefde tot zijn kleine meesteres, die nooit duldde, dat haar broertjes hem plaagden of ruw met hem omgingen. Hij hing aan haar als een trouw hondje. Voor haar pleizier bleef hij overdag de stijve pop, voor haar plei zier hield hij op met zijn nachtelijke kwajongensstreken, ja, om haar pleizier kwam hij zelfs op de gedachte, zich bij zijn nachtelijke zwerftochten nuttig te maken. En zoo kon het gebeuren, dat soms de maan een duiveltje in een bont pakje in haar zacht licht voor Liesbeth's lessenaartje zag zitten, bezig haar reken fouten te verbeteren, want hij lette te genwoordig altijd erg goed op, als de kin deren hun huiswerk maakten, en leerde met zijn scherp verstand vlug begrij pen. Minder eer legde hij er mee in, toen een anderen nacht stilletjes de pop verder spelen en werd regelrecht hij op naar de badkamer gesleept. O, o, wat groote scheur in Liesbeth s zwarte school- schort stoppen wilde en daarvoor de groene zij van het borduurwerk van haar moeder nam. Ook zijn proeven met Lies beth's breikous, die het meisje menigen zucht kostten, lukten niet al te best en bezorgden de arme Minet weer meer dan één uitbrander. Niemand anders dan zij had' de wol ook wel zóó erg in de war kunnen maken. Was er ergens in de schriften van Hans, Frans of Liesbeth een inktvlek gekomen, dan likte hij er den halven nacht ijverig met zijn rood tongetje aan. Als er iets zoek was, dan rustte hij niet, voordat alles weer te recht was, kortom, hij werd in alle stil te van een onbruikbaren deugniet een echt nuttig klein duiveltje. Toen gebeurde het op een dag, juist toen het duiveltje begon te denken, dat zijn leven altijd maar zóó door zou gaan, dat Liesbeth haar negerkind in haar poppenwagentje legde en de drie kinde ren met hem wegreden om een bezoek te brengen bij hun grootmoeder, die een paar straten verder woonde. Heel ver genoegd gingen ze met hun drietjes op stap. Liesbeth babbelde en lachte, het duiveltje zat genoeglijk in den warmen zonneschijn en gluurde naar links en reohts, zoodat hem toch maar niets zou ontgaan van alles wat er op straat te zien was. Want nieuwsgierig was hij nog altijd. De twee jongens huppelden voor op. Zorgeloos stak het kleine meisje dwars de straat over, bleef staan om een gevallen spreitje op te rapen en zag den grooten snorrenden wagen niet, die pijl snel dichterbij kwam. Maar het duiveltje zag het monster op zijn kleine meeste res afstuiven, alsof het haar verslinden wilde. Hij vergat alles om zich heen en zag alleen het dreigend gevaar voor het wezen dat hem lief was. Aan zichzelf daoht hij niet. Eer Liesbeth wist, wat er met haar gebeurde, werd ze zóó heftig op zij geduwd, dat ze op het trottoir terug- tuimeld, terwijl op 't zelfde oogenblik de auto vernielend over den poppenwagen heenraasde. Toen de twee broertjes ontzet terug kwamen loopen en toen de schreiende Liesbeth hielpen bij elkaar zoeken, wat er van poppenwagen en negerkind was overgebleven, vonden ze niets dan een paar latjes en wat bontgekleurde flar den. Hoe Liesbeth echter gered was, dat konden ze geen van drieën verklaren. Het duiveltje had na zijn moedige daad ....zweefde binnen de hemelsche zalen. een verschrilckelijken stoot gevoeld, een plotselinge pijn, en toen had hij opeens zóó'n licht, vrij gevoel gekregen, dat het hem was, of hij een zeepbelletje was, dat in de blauwe lucht opstijgt. Als vanzelf bewogen zich zijn bevrijde vleugeltjes en droegen hem omhoog, steeds hooger, als of een onzichtbare macht hem ophief. Zoo vloog en vloog hij altijd verder. Diep onder hem verzonk de aarde, en al had hij ook een beetje verdriet door de plot selinge scheiding van zijn kleine mees teres, toch voelde hij zoo'n diepe blijd schap en zoo'n groot verlangen naar iets, dat hij zelf niet wist te noemen, dat' hij zijn vleugeltjes al sneller en sneller bewoog. Zoo kwam hij door mooie witte wolken heen tot héél dicht bij de .zon en hij zag, dat haar stralen als een lichtende weg voor een hooge gouden poort lagen, waarvan zóó'n glans uit schitterde, dat het hem toescheen of hij wegzonk in louter goud. Hij durfde nauwelijks aan te kloppen, en 't liefst had hij zich achter een wolk verstopt, toen de deur openging en Sint Petrus naar buiten trad. „Ja, wie is daar nu eigenlijk?" vroeg hij en keek zoekend naar rechts en links, toen niets zich bewoog en niemand hem antwoordde. „Vergeef me," fluisterde eindelijk een bevend stemmetje, „alleen maar een dui veltje!" „Ei zoo!" zei Sint Petrus, „dat geloof ik niet, die komen nooit bij ons boven. De zon verschroeit hun vleermuisvleugels, zoodat ze weer naar beneden vallen en daar terechtkomen, waar ze thuis hoo ren. Maar wie ben jij?" „Toch heusch een duiveltje!" stamelde hij; hij had door de deurspleet een glimp van de hemelsche heerlijkheid gezien en was zoo graag, ac.li zoo graag naar bin nen gegaan. „Kijkt u maar naar mijn vleugels, dan gelooft u 't wel!" ,,Nu, kijk er dan eerst zelf maar eens naar!" zei Sint Petrus, en lachte met heel zijn goed, vriendelijk, gerimpeld ge zicht. Toen keek het duiveltje schuchter over zijn schouder, en zag hoe twee won dermooie, zilverwitte vleugels zich plech tig ontvouwden, en hij keek neer langs zijn rug, terwijl zijn hartje van blijden schrik bijna stilstond. De leelijke zwarte duivelshuid was verdwenen. Als in een droom hoorde hij Sint Petrus zeggen: ,,Je hebt op aarde je zelf vergeten en daarom is het ook bij ons vergeten, wat je eenmaal geweest bent! En kom nu bij ons binnen!" Wijd ging de poort open, stralend stroomde een wonderbare glans hem te gen en het nieuwbakken engeltje zweefde binnen in de hemelsche zalen. MACHTELD Den geheelen Woensdagmiddag had den de leden van de B. L. N. S. hard gewerkt om hun tuintjes gewied te krij gen. Het was inspannend werk, maar toch wel leuk; je kon elkanders hulp niet missen. Schoffelde Jan bijvoorbeeld wil- Vti. n.„ de zuring weg, dan ging dat zoo zorg vuldig, dat de heele wortelstok mee weg ging. Maar als Ada of Toos een zu- ringplant meenden uitgetrokken te heb ben, dan kwam zij in de naburige tuin tjes na een paar dagen toch nog op. Maar zulke foutjes waren leerzaam en zoowel Jan als Gerrit toonden zich ge duldige leermeesters. Den Zaterdag na dien zou dan ook besteed worden aan een fietstocht. Henk wist een mooie wa terplas, een „ven", die makkelijk te be reiken was. En zoo peddelden ze er op de afge sproken dag lustig op los. Het was maar een half uur fietsen en al spoedig zagen ze het water glinsteren. Nog een oogen blik en ze stapten af; de fietsen werdén tegen elkaar gezet en rustig genoten ze van een van de mooiste natuurtooneel- tjes, die er bestaan. Voor hen lag, door hoog riet, dat zijn wuivende pluimen opstak, omgeven, de groote waterplas. Slechts hier en daar rimpelde de wind even het watervlak. En op het water dreven de groote bladeren van de waterlelie, waartusschen de groen met witte bloemen omhoog staken. (Fig. I). Het was een.sprookjesachtig gezicht en langen tijd bleven de kinderen vol bewondering staan kijken. Toos was de eerste, die de stilte ver brak. „Wat zouden die mooi staan in een drijfschaal." ,.Hé ja," vielen Ada en Tilly bij. Even wijfelde Henk; was het niet het natuurschoon bederven als ze de wa terlelies gingen plukken? Maar toen be dacht hij zich hoe blij moeder en Mien- tje altijd waren als Toos en hij iets van buiten meebrachten, zoo iets aparts, waaraan de kinderen niet toekwamen. En zijn vader, die vroeger altijd met de kin deren wandelde, maar sedert de oprich ting van de B. L. N. S. zijn wandelingen genoeg miste. „Weet je wat?" riep Henk uit, „we plukken samen tien waterlelies, vijf voor de familie van Voorden en vijf voor de familie Peters." Tegen dit voorstel was niets in te -bren- «h gen. Ditmaal gingen Jan en Gerrit, na hun kousen en schoenen uitgetrokken, en hun broek opgesjord te hebben, een eind je het water in, terwijl Henk hun een hand gaf. Het kostte hun niet veel moei te er tien uit te visschen. Het trof dat er zes heelemaal open waren en vier nog in knop. De bloemen werden in een natten zakdoek gekoopt om ze vochtig te hou den en zoo aan de fiets gehangen. Voor ze echter weggestopt werden, had Jan nog wat te vertellen. ^Hebben jullie wel eens goed de meel draden van waterlelies bekeken?" Neen, daaraan had niemand gedacht. Jan hield de opengespreide bloem vast en vroeg aan Henk: „Zeg eens, voorzit ter, is dat een meeldraad?" (Fig. 2a). ,,Ja zeker," was het antwoord. tfc*-..ni 246 Toen sprak de Koning: „Ik doe recht! Men sluit die Jollie op, En jij mijn brave dochterke, Jij trouwt met Oome Job." En naar een muffe, kille hut Werd Jollie heen gebracht, En heel den tijd hield om de beurt Een zwarte man de wacht. 247 En Job werd onder veel tumult Tot stamgenoot gekroond, En Jollie, ach, door iedereen Den ganschen dag gehoond. De koning sprak: „Zie heldenschaar, Zie dezen blanken man; Degeen, die hem één haartje krenkt, Dien hak ik in de pan." 248 Het volkje juichte: „Hiep - hoeral De Koning leve lang." En heel de lucht was lang gevuld Door 't daverend gezang. En op een witten olifant Werd Joppie rondgeleid, En naast hem zit de negerin, Die vreugde-tranen schreit. „En dit?" (Flg. 2b). „Ook." „Maar dit dan?" (Fig. 2c). Nu raakte Henk de kluts kwijt. ,.ZU je wel, dat ik je nog wat nieuws kan la ten zien. Er is op een zeker punt geen verschil tusschen bloemblaadjes en meel draden. Zoo hebben we op school ge leerd, dat meeldraden en bloemblaadjes eigenlijk hetzelfde zijn. Maar bij de meeste bloemen kun je dat niet meer zien. Bij de waterlelie wel." „Bestaan er nog grootere waterlelies?" vroeg Ada. „Zeker," antwoordde Henk. „De Victo ria regia in Amerika bijvoorbeeld. (Fig. 3) heeft zulke groote bladen, dat een kind er op staan kan. En dan hebben we nog in Indië de lotusbloem (fig. 4) die ook wel een enkele keer bij ons in kassen gekweekt wordt, en zelfs wel 's zomers buiten. De Victoria regia heeft rose bloe men de lotus roode. „En nu naar huis," riep eensklaps Til ly, die op haar horloge had gekeken. ,,Ik moet nog werken voor een repetitie."' Uit de haast, waarmee de terugtocht werd aanvaard, kon men opmaken, dat Tilly niet het eenige repetitie-slachtoffer was. Toen ze thuis waren en afscheid namen, was er maar een verzuchting: ik wou dat het maar vacantie was. A. L. Wanneer je je met je beidjes op 'n re- ger.achtigen Zondagmiddag zit te verve len kun je je heel aard'ig amuseeren met het volgende tel-spelletje. Je spreekt met je vriend af, samen tot 100 te tellen. Je mag echter niet meer dan 9 over slaan. Telkens tel je 'n getal bij 't laatst genoemde getal op en wie het eerst 100 roept heeft het gewonnen. Even 'n voorbeeldje: A zegt 4. B zegt ïl. v A zegt 15. B zegt 20. A zegt 29. Dus nooit meer dan 10 er bij. Nu zal ik jullie even 'n foefje leerei om dit spelletje altijd te winnen. Het ii namelijk vast en zeker dat degene, di< het getal 45 weet te noemen, het spa wint. Hij kan dan dij de verdere „op noemingen" steeds de getallen 56, 67, 78, 89 zeggen, omdat de andere partij e: nooit meer dan 10 bij mag teilen. Neem hij het volgende getal, dus bijv. 46, dar tel je in de volle maat bij en zegt dai 56. Wanneer je vriend echter per onge luk op 45 terecht gekomen is, dan pro beer Je nog een der volgende getallen tj bereiken. Je kunt deze gemakkelijk onthouder Achter elkaar geschreven 'krijg je n.l 4556677889. Het zijn dus de getallen vai 4 tot 9 waarvan de eerste elk 1 keer, di anderen echter 2 maal in deze rij voor komen. Nu nog even 'n volledig voorbeeld A zegt 1 B zegt 8 A zegt 16 B zegt 25 A zegt 30 B zegt 39 A zegt 45 B zegt 54 A zegt 56 B zegt 66 A zegt 87 B zegt 70 A zegt 78 B zegt. 85 A zegt 89 B zegt 90 A zegt 100 en heeft dus gewonnen. 'n Variatie op het volgende: Het tellen gaat weer tot 100. Mag A echter beginnen, dan mag B zeggen hoe veel cijfers er over geslagen mogen wor den. Omgekeerd, begint B dan mag A dit aantal noemen. Wat moet je nu doen om dit spelletje te kunnen winnen? Noemt B het hoogste op het getal d. i. dus het aantal cijfers dat je mag over slaan, dan moet A dit cijfer -f 1 van da 100 aftrekken. Is de rest die hij over houdt grooter dan het genoemde getal dan wordt dit nog eens afgetrokken. Beide uitkomsten moet A goed ont houden, want hij moet probeeren een van deze getallen bij de optelling te bereiken. Heeft ie het eerste getal te pakken, dan heeft ie ook het tweede en is dan ook zeker van de 100. Laat ik jullie dat nog eens even met 'n voorbeeld duidelijk maken. A mag beginnen en B noemt dus het hoogste spronggetal 27. A trekt nu 27 1 van 100 af d.l. 72. hiervan weer 28 af is 44. A probeert dus nu de getallen 72 ex 44 te pakken te krjjgen. A zegt 1 B zegt 28 A zegt 44 B zegt 45 A zegt 72 B zegt 73 A zegt 100 of A zegt 15 B zegt 43 A zegt 44 B zegt 45 A zegt 72 B zegt 73 A zegt 100. Moet A het „spronggetal" noemen en mag B beginnen te tellen, dan kan A toch nog steeds winnen, als ie maar 'n getal noemt, dat 1 kleiner is dan een der getallen welke op 100 gedeeld kunnen worden zonder rest. Dus 4 1 is 3 10— 1 is 9 20 1 is 19 25 1 is 24 50 1 is 49 dit eerste spelletje U

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 11