EEN NIEUWE PUBLICATIE OMTRENT
HET GEHEIM BELGISCH-FRANSCH
MILITAIR VERDRAG
FEUILLETON
DE SCHANDPAAL
De volledige tekst van de notulen
Besprekingen van de gezameniyke generale staven
van Frankrijk en België in September 1927
BESPREKINGEN DER FRANSCHE EN
BELGISCHE GENERALE STAVEN
VAN 7-12 SEPTEMBER 1927'
b E L Q
)ERDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT VRIJDAG 1
MAÈ
1929
BLADZIJDE 1
MINISTERIE VAN
LANDSVERDEDIGING
GENERALE STAF
3de AFDEELING
No. C.B. 17.442 GEHEIM
BRUSSEL, 20 September 1927
STRIKT ERTROUWELIJK
NOTULEN
Het document was ook aan het „Handelsblad" aangeboden
Eenige meeningen omtrent het Belgisch d émenti Niet
alleen de notulen, maar ook het verdrag is ter
beschikking van het „U. D."
'w*
Jv
Het Utreehtsch Dagblad publiceert, nadat keurige vertaling in het Nederlandsch. We waarde aan zulke démenti's kan worden toe
iet Zaterdag het geheim Fransch-Belgisch geven hieronder de voornaamste passages gekend.
militair verdrag van 1920 en het interpreta- aan. Afgezien daarvan echter publiceeren wij
tie/, lr> 1927 door de Fransche en Belgische Het blad teekent bij deze publicatie aan: het hier volgende met gerustheid, omdat wij
Generale staven opgesteld, had openbaar „Ook hier verwachten wij démenti's. De dezelfde waarborgen, die wij omtrent de
gemaakt, in zijn nummer van gisterenavond démenti's der verschillende regeeringen op echtheid van het geheime verdrag en de
onze eerste publicatie zijn buitengewoon reeds openbaar gemaakte gedeelten van de
wankel geweest, gelijk niet alleen wij, maar „interprétation" bezitten, ook hebben omtrent
de geheele Nederlandsche pers heeft aange
toond. Men heeft kunnen zien, hoe gej-inge
de notulen van de besprekingen tusschen
beide Generale Staven in 1927.
Het blad geeft den oorspronkelijken Fran-
schen tekst met daarnevens een zeer nauw-
de volledige publicatie, die elders in dit blad
is opgenomen.'
In toepassing van het Fransch-Belgisch militair accoord van 7 September 1920, de
„Overeenkomst van Brussel" genoemd, artikel VI, hebben te Brussel op 7, 8, 9, 11 en
12 September 1927 besprekingen plaats gehad, waaraan de volgende afgevaardigden
deelgenomen hebben:
VOOR FRANKRIJKgeneraal DEBENEY, chef van den Generalen Staf
generaal BINEAU, onderchef van den Generalen Staf:
generaal BLAVIER, militair attaché aan het Franscli Gezant
schap te Brussel:
VOOR BELGIË generaal GALET, chef van den Generalen Staf;
Kolonel MICHEM, chef van de derde afdeeling van den Gene
ralen Staf, waarnemend onderchef van den Generalen Staf;
Kolonel VAN DEN BERGEN, chef van de eerste afdeeling van
den Generalen Staf.
Het ambt van secretaris is toevertrouwd geweest aan Kolonel B. M. ESTIENNE, com
mandant van het regiment Grenadiers te Brussel.
Oii voorstel van Generaal Blavier kwamen
de afgevaardigd en overeen, op dezelfde wijze
te werk te gaan als bij de voorgaande be
sprekingen (1921—1926), en dus den tekst
van het accoord van 7 September 1920 te
volgen om er de vereischte juistheid en ver
beteringen aan te brengen (pour y apporter
les précisions et les corrections néces
saires).
Art. 1.
..Indien Frankrijk in staat van oorlog is
niet Duitschland of met eenige andere
mogendheid, die op de een of andere wijze,
hoe dan ook, door Duitschland onder
steund wordt, zal België geheel zijn beschik
bare macht ter beschikking van Frankrijk
stellen.
„Indien België in staat van oorlog is met
Duitschland of met eenige andere mogend
heid, die op de oen of andere wijze, hoe
dan ook, door Duitschland ondersteund
wordt, zal Frankrijk geheel zijn beschik-
base macht ter beschikking van België
stellen."
De afgevaardigden zjjn overeengeko
men. dat dit artikel vatbaar is voor een
interpretatie, waarbij met alie pohtleke en
militaire eventualiteiten rekening wordt ge
houden.
De internationale toestand en de verhou
dingen der krachten, tii 1927 zoo zeer ver
schillende van wat ze Waren in 1913 en zelfs
in 1919. maken het onmogelijk zich aan
strakke of stereotype formules tevreden te
houden. Zoo maakt de EngelschBelgische
overeenkomst, gesloten den 7 Juli 1927
het mogelijk, naar sue waarschijnlijkheid, de
eventueele tegenstanders van België tot
twee te beperken, t.w. Duitschland en
Nederland, en die van Frankrijk tot drie,
t.w. Duitschland, Ita.jë en wellicht Spanje.
Frankrijk en België Lobben maar één ge
nt eenschappel ijk froit. Deze principieele
grondslag van het ateoord van 1920 blijft
onaange ast Welke d. tegenstander, tegen
vien het een of andere Iand te strijden krijgt.
z». c,eplgenVtt zal tusschenbeide
komen.
Het spreekt vanzelf, dk de verdediging van
het^wecemjclsch «sa Mgebied het voor
naamste doelwit bleven moet; Frankrijk za!
dan ook in een conflict tusschen Hederland
en België slechts tusscne^gjdg komen door
het zenden van een pxIéd:tiecorps, dat in
1922 op twee legerkorpsen is bepaald.
Op dezelfde wijze zal ^ëgië, in geval van
oorlog tusschen Frank rij V en jtalië, twee
infanteriedivisies ter beschikking van den
Franschen generalen staf stellen.
Deze voorzieningen zijd Venwel te allen
tijde voor herziening vatbaar. Het. grond be
U - - t i Q V" - - W.
ginsel van het accoord. lr' de allereerste Blavier antwoordt dat de oplossing van dit
plaats Duitschland beoogenëe, legt beiden vraagstuk afhangt van twee factoren; 1. de
staten de verplichting op, vóór alles te zor-1 houding van Duitschland op diplomatiek
gen voor de inrichting van het front tegen j gebied2. den oorsproug van den aanval
Duitschland op hun eigen gebied. Indien de Krachtens art. 1 van de „Convention de
oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk Bmxelles", zegt hij. is België zeker van
uitsluitend op de FranschIAuitsche grens Frankrijks hulp tegen eiken tegenstander,
gevoerd werd, zou België het equivalent van
een Fransch legerkorps ter beschikking van
Frankrijk stellen. Evenzoo, indien het con
flict zich uitbreidde tot de Belgisch
Duitsche grens, zou Frankrijk een minimum
van 30 legerkorpsen (15 actieve en 15
reserve) op het Belgisch grondgebied zen
den, om het Belgische leger in zijn strijd
tegen den gemeenschappelijken vijand te
steunen.
Het is ook dienstig, de beteekenis der
woorden „in sfaat van oorlog is" nader te
omschrijven. Noch Frankrijk noch België
koesteren agressieve bedoelingen tegen wel
ken staat ook. Toch kan het politiek defen
sief in de verplichting tot militair offen
sief gejaagd worden. Het tractaat van Ver
sailles en de aecoorden van Loc.amo be
palen de feitelijke toestanden die ipso facto
een „casus foederis" uitmaken; tegenover
de verwezenlijking van eene dezer moge
lijkheden staande, zijn Frankrijk en België
gerechtigd zich als de aangevallene te be
schouwen en te voorzien in hun verdediging
door met een onmiddellijken tegenaanval te
antwoorden. Evenzeer zijn als wettig te
beschouwen de dwangmaatregelen die in de
gegeven onderstellingen dienen getroffen te
worden tegen elke derde mogendheid, die
jou weigeren de clausule van het „transitus
innocuus" ten voordeele der Belgische of
Fransche legers te laten gelden.
In het kort moet de voornaamste inspan
ning van elk der beide landen op zijn eigen
grenzen gericht zijn; de leiding der krijgs
verrichtingen moet flink offensief zijn; ten
slotte en in elk geval moeten de generale
stavender beide landen opeischen en opleg
gen, en desnoods met geweld van wapenen,
het „transitus innocuus", dat het verdrag van
den Volkenbond toelaat.
Art. II
„Deze overeenkomst slaat niet alleen op
de Rijngrens; zij is toepasselijk op iedere
agressie, op welke grens deze zich ook voor
doet."
De beteekeni van het woord „agressie" is
nauwkeurig omschreven bij art. I. De En-
gelsch-Belgische overeenkomst van 7 Juli
1927 heeft aan den anderen kant het getal
der te verdedigen grenzen tot twee beperkt.
Kolonel Michem stelt het geval van een
conflict tusschen Holland en België, waarvan
Duitschland vreemd zou blijven, en vraagt,
of in dat geval het Fransch-Belgisch accoord
zou gelden ten gunste van België. Generaal
die op de een of andere wijze, hoe dan ook,
door Duitschland ondersteund wordt". Deze
hulp kan maar van tweeërlei aard zijn, een
diplomatieke of een militaire. Aan den ande
ren kant hebben de onderhandelingen, sedert
acht jaren tusschen Nederland en België ge
voerd, vanwege Nederland uitgelokt, en
zullen nog uitlokken, maatregelen op het
gebied der waterwegen, die eventueel als
onvriendelijk en zelfs als agressief kunnen
worden beschouwd.
Daarop doet generaal Debeney opmerken,
dat, in het belang van België zelf, de hulp
van Frankrijk in geval van een Hollandsch-
Belgisch conflict veeleer diplomatiek en
industrieel, dan wel militair zou moeten zijn.
Generaal Galet beschouwt de tussehen-
komst der Fransche troepen in een dergelijk
conflict ais symbolisch en als zeer belangrijk
met het oog op het moreel der legers. Gene.
raai Debeney antwoordt, dat Frankrijk er
nooit aa.n gedacht heeft zich aan zijn ver
plichtingen te onttrekken, maar dat de ver
scheidenheid der diplomatieke vraagstukken,
die het op te lassen heeft, het tot een plicht
maken zich niet met alle macht noch met
alle haast in een actie van ondergeschikt
belang te begeven, waarbij de geringste ver
gissing een terugslag hebben zou op een veel
gewichtiger terrein en zelfs op levensquaes-
ties. Het is noodig het grootste gedeelte onzer
krachten legen den voqrnaa'msten vijand te
reserveeren.
Bij art. 'II leest men hoe generaal Debe
ney vraagt, op welke wijze de Belgische staf
zich de mobilisatie en concentratie voorstelt.
Generaal Galet legt daarbij een tabel over
der mobllisatif-centra, op 12 Mei 1927 vast
gesteld (en in' het U. D. ook afgedrukt) en
schetst den opmarsch zooals de Belgische
staf dien heeft: ontworpen.
Ondervriagr' over den aard dezer uiteen
zetting, antwoordt kolonel Michem, dat ze
slechts een voorontwerp is voor een verslag,
riat door dc derde afdeeling van den gene
ralen staf wrr I voorbereid ten dienste van
Z. M den Ironing der Belgen en van den
ministe r van Oorlog. Generaal Debeney geeft
zijn instemming te kermen met de groote
lijnen van deze uiteenzetting. Evenwel
maakt hij de definitieve goedkeuring van den
Franschen gen- ralen staf afhankelijk van
den uitslag eener grondige studie van dit
thema.
Op een vraag van generaal Bineau. hoe
het Belgische leger op voet van oorlog zal
zijn, nadat de reorganisatie gereed zal zijn
geeft kol. v. d. Bergen daarvan een uiteen
zetting.
Kolonel Michem doet opmerken, dat het
tenminste tot 1934 of 1935 duren zal, voor
men kan oordeelen over de uitwerking der
militaire reorganisatie, die uitgewerkt wordt.
Generaal Galet voegt er bij, dat rekening
dient gehouden met de wijzigingen, die aan
het ontwerp van den generalen staf zullen
aangebracht worden als gevolg van de open
bare meening en van 't parlement. Generaal
Bineau verzoekt, dat de Belgische generale
staf in dit opzicht voet bij stuk zou houden.
Bij de bespreking van de vervoercapaci-
teit der Belgische spoorwegen betoogt gene
raal Bineau, dat de Fransche concentratie in
België ernstig vertraagd wordt door de on
toereikendheid van het spoorwegnet in Bel
gisch Luxemburg en beveelt aan een groot
aantal projecten in studie te nemen.
Generaal Galet doet opmerken, dat het
België zeer bezwaarlijk vallen zou, zoowel
van technisch als van financieel standpunt,
om een dergelijk programma te verwezen
lijken. Bezwaarlijk of niet, antwoordt Gene
raal Debeney, de Frausch-Belgische mili
taire samenwerking is alleen dan mogelijk,
indien men het verwezenlijkt. Het is een
dringende en essentieele noodwendigheid: de
geheele Fransche concentratie in België
wordt gemiddeld Ï3 uren vertraagd ten ge
volge van het Belgisch spoorwegnet, dat in
de provincie Luxemburg volstrekt ontoerei
kend is.
Indien het zoover moest komen, dat België
slechts een leger, dat niet talrijk genoeg' of
niet genoeg geïnstrueerd is, een naar hoe
danigheid en naar hoeveelheid ontoereikend
materieel en zulke onvoldoende vervoermid
delen als die in Luxemburg in het veld kon
brengen, zou Frankrijk zich moeten afvra
gen, of de zorg voor zijn eigen behoud het
hem wellicht niet tot plicht zou maken, zijn
verdediging tot zijn eigen grenzen te be
perken.
Bij art. 5 worden dan de marschwegen van
een Belgisch-Britsch corps onder Belgisch
bevel door Nederlandsch-Limburg aangeduid,
zooaLs wij reeds hebben meegedeeld.
Daarover is ook gediscussieerd.
Generaal Blavier vraagt of er geen reden
is, bij deze onderstelling, om te vreezen dat
de Nederlandsche troepen de spoorwegen
ValkenburgRichterich en ElslooSittard,
alsook de straatwegen IttersenMeerssen.
Visserweert-Haven,- Elsloo-Slttard enz. zul
len onbruikbaar maken.
Kolonel Michem doet opmerken, dat de
medewerking der Britsche troepen het moge
lijk maken zou, een ernstigen zijdelingschen
aanval te ondernemen op den spoorweg
Weert-Dalheim of op de lijn Maasbracht
Posterholt. Trouwens, de Nederl. generale
staf zal slechts een gering cordon observa-
tietroepen aan deze zijde van de waterlinie
laten. De 2e sectie van den Belgischen ge
neralen staf verklaart bij machte te zijn dit
punt te waarborgen.
Onder deze omstandigheden, en zelfs als
men er rekening mee houdt dat het Britsche
contingent, sterk gemotoriseerd en een zeer
talrijke ruiterij bevattende, over de geheele
lengte van het front als manoeuvresmassa
zal dienen gebruikt te worden, stelt kolonel
Michem voor de zijdelingsche aanvallen in
het noorden van Nederlandsch Limburg aan
de Engelsehe ruiterij toe te vertrouwen.
Generaal Debeney stelt voor, deze suggesties
op te nemen in liet voor-ontwerp van het
verslag aan den koning, waarvan hij verzocht
dat hem bijtijds 6 ex. zouden worden toege
zonden. Hij bedankt generaal Galet te heb
ben bestudeerd en te hebben doen bestudee-
ren, door de eerste en de derde afdeeiingen,
met zulke verregaande nauwkeurigheid de
uiterst netelige maar onmisbare operatie die
de doortocht der Engelsch-Fransch-Belgische
jtroepen door Nederlandsch Limburg uit
maakt.
wBO»en
nAAVnucHT
SPOOQOJft
Nu het „Utreehtsch Dagblad" is overgegaan tot publicrt'ic van de notulen betreffende
het geheim militair verdrag tusschen de generale staven van Frankrijk en België in
September 1927, verduidelijkt bovenstaand kaartje menige bespreking over deze
aangelegenheid
„Da slaven der beide legers zullen ten allen
tijde liet contact, dat noodig is ter voorberei
ding van de hierboven vermelde maatrege
len. handhaven. De onderhavige overeen
komst zal ten minste eenmaal 's jaars onder
werp van overleg tusschen de betrokken
staven zijn."
Bij deze aangelegenheid vestigt kolonel Mi
chem er de aandacht op, dat de tweede af
deeling van den Belgischen generalen staf
zich beklaagt onvoldoende te worden inge
licht door het tweede Fransche bureau. Het
crediet waarover deze tweede afdeeling be
schikt, bedraagt 4000 francs op den kop per
maand, een maandelijksche toelage van 2000
frs. staat ten dienste van de Belgische mi
litaire veiligheid te Aken. Onder deze om
standigheden beschikt de Belgische alge-
meene staf over volstrekt onvoldoende inlich.
tingen en valt het in het oog, dat hij .op de
mededeelingen van het tweede Fransche bu
reau moet kunnen rekenen. Ongelukkig mbet
het geconstateerd worden, dat de betrekkin
gen tusschen deze twee inlichtingsdiensten,
verre van het werk der staven waarvan ze
afhangen, te vergemakkelijken, integendeel
nogal gespannen zijn.
Generaal Galet verklaart deze klachten
volkomen te steunen.
Generaal Debeney belooft de noodige in
structies te doen geven, om tot een betere
samenwerking der beide diensten te komen.
Voor het overige bevestigen de afgevaar
digden de besluiten die door de conferentie
van 1927 aangaande art. 6 genomen worden
„Deze overeenkomst wordt aangegaan voor
een tijdperk van 25 jaar. Elk der twee con-
tracteerende partijen zal ze kunnen opzeg
gen een vol jaar vóór ze afloopt. Het door
beide partijen nalaten van het opzeggen be-
teekent de handhaving der overeenkomst
voor een nieuw tijdperk van 25 jaren, ni-
gaande onmiddellijk nadat het eerste af-
geloopen is. Beide partijen verbinden zich
geen enkel militair accoord noch diplomatiek
stuk te onderteekenen, waarbij deze over
eenkomst te niet wordt gedaan: in geval van
oorlog, zullen ze afzonderlijk geen vrede
sluiten,"
Geen opmerkingen. Gelijk in 1926.
I
„De bewoordingen dezer overeenkomst
zullen stipt geheim gehouden worden."
Geen opmerkingen. Gelijk in 1926.
Een bijlage: Tabel der mobilisatie-centra
van het Belgisch leger.
Hebben deze notulen onderteekend
De Chef van den generalen staf van
het Fransche leger:
(was geteekend) DEBENEY.
De Chef van den generalen staf van
het Belgische leger:
(was geteekend) GALET.
Gezien en goedgekeurd:
de Minister van Landsverdediging:
(was geteekend) CH. DE BROQUEVILLE.
De Brusselsche „Soir" heeft, behalve het
geen reeds werd meegedeeld, ook verteld, dat
men zich te Amsterdam afvraagt, waarom
het „Algemeen Handelsblad" het document
heeft afgewezen. Ket blad vraagt waarom het
„Handelsblad" het „Utreehtsch Dagblad" er
in heeft laten loopen.
Naar aanleiding van deze bewering deelt
het „Handelsblad" het volgende mede:
Wij hebben inderdaad een aanbod gekregen
tot publicatie zonder daarbij inzage van het
document te erlangen. Vóór wij tot overwe
ging van de publicatie wilden overgaan, stel
den wij eenige eischen tot nader onderzoek
van de echtheid, die werden afgewezen. Later
zijn, naar wij vernemen, aan het „U. D." de
voornaamste dezer eischen (welke aan het
,U. D." bekend waren) ingewilligd.
Het „Hbld." heeft verder nadere inlichtin
gen aan dr. Rit ter, hoofdredacteur van het
.Utreehtsch Dagblad" gevraagd.
Deze deelde mede, dat niet alleen de notu-
en, maar ook het verdrag ter beschikking
van het „U. D." is.
De minister van Buitenlandsche Zaken
wijst, naar de „Telegraaf" mededeelt, alle
verzoeken om interviews zoowel van de bin-
nenlandsche pers als van de correspondenten
van buitenlandsche bladen af, omdat hij zich
:>p het standpunt stelt, dat er niets is mede
tc deelen en de regeering geheel staat buiten
de bekende publicaties van het „Utreehtsch
Dagblad."
Al had men enkele dagen te voren op het
departement zijdelings kennis gekregen dat
er een publicatie met betrekking tot het ge
heim verdrag te wachten zou zijn, men kon
het blad niet bevestigen, dat het departement
reeds van te voren precies van den volledigen
nhoud der documenten op de hoogte zou zijn
geweest. In elk geval wist men niet hoe, waar
en wanneer de publicatie zou geschieden,
zoodat de bewuste openbaarmaking in het
,U. D." van j.l. Zaterdagavond een verrassing
voor het departement was.
Eenige persstemmen over het
Belgische démenti
Het „Vad." meent:
Een positieve verklaring, waarmede de on
gerustheid hier t.e lande volkomen weggeno
men zou kunnen worden, zou ook zijn 'n ver
zekering van den Belgischen minister, dat
België er niet aan denken zal bij een conflict
met Duitschland Nederlands grondgebied te
schenden. Misschien bestond er bezwaar te
gen het afleggen van zoodanige verklaring in
het Belgische parlement. Bij de diplomatieke
besprekingen, die tusschen België en ons land
gehouden worden, zal zulk een bezwaar mis
schien niet behoeven te bestaan.
De „Maasb." zegt, dat de verklaring van
minister Hymans de hoofdzaak niet raakt.
Het allervoornaamste is. of van een derge
lijk verdrag door de generale staven der be
trokken landen een interpretatie kan worden
gegeven, als door het Utrechtsche blad ge
publiceerd, En of dit geschiedde met goed
keuring of althans met voorkennis van de
respectieve regeeringen of zonder en bui
ten deze.
Men weet niet, wat het ergste is.
Het is heel merkwaardig, meent „de Tijd",
dat noch Van Cauwelaert noch Vandervelde
hebben aangedrongen op publicatie van het
geheime verdrag.
De Belgische Kamer is over de kern der
quaestic intusschen vluchtig heengeloopen, en
door het aannemen van de vertrouwensmotie,
ingediend door de leiders der drie groote frac
ties, is de schijn gewekt, dat alle groote par
tijen in België de geheimhouding van het ver
drag, dus de schending van art. 18 van het
Volkenbondsstatuut met hun verantwoorde
lijkheid willen dekken!
De publicatie van het document is zoo
betoogt „Het Volk" tegenover „de Nederlan
der" een goede daad geweest.
Met geheime diplomatie en geheime mili
taristische voorbereidingen is al genoeg jam
mer aangericht. De volksverdervers ontmas
keren is de eerste voorwaarde voor de bestrij
ding, hunner aanslagen.
Daarom verheugen wij ons, dat de Neder
landsche regeering aanstonds te Brussel en
te Parijs opheldering gevraagd heeft en ho
pen wij dat zij zich niet met het kluitje eener
formeele tegenspraak in het riet zal laten stu
ren. De zaak is van te hoogst ernstigen aard,
dan dat niet alle verantwoordelijkheden in
deze volkomen vast zouden moeten komen te
staan. In wat tot dusver uit het buitenland
werd medegedeeld, zien wij een streven om
die verantwoordelijkheden te verdoezelen.
De „Bredasche Courant" stelt onder het op
schrift „De volle waarheid s.v.p.!" een reek's
vragen. Waaraan wij ontleenen:
„Waarom heeft het „Utr. Dagblad" geen
photografic van liet haar getoonde stuk ge
nomen? Men had (och klaarblijkelijk den tijd
om den tekst van 't verdrag over te schrijven
en te vertalen. En een en ander Is zeer se
cuur geschied. Waarom dan zulk een belang
rijk document niet gephotografeerd?
„Waarom publiceerde 't Utrechtsche blad
wel den tekst, wel de contractartikelen, maar
niet de namen der onderteekenaren?
„Laat „Utr. Dagblad" de publiciteit verder
energiek voortzetten en ons zeggen hoe het
aan het stuk gekomen is, en Waar het thans
berust.
„De volle waarheid s.v.p.!"
„Stal werk"
De militaire medewerker van de „Maasb."
onderzoekt den strategischen kant der inter
pretatie van het verdrag.
Gaan wij dit plan op de kaart na, dan valt
het in de eerste plaats op, dat alles tot in
détails klopt. Dit is een bewijs, dat deze stra
tegische voorbereiding slechts, het resultaat
kan zijn van een langdurige en goed geleide
verkenning ter plaatse. In de tweede plaats
blijkt het direct, dat het niet in elkander is
gezet door iemand, die dit vak niet verstaat,
maar door een strateeg van den eersten rang.
Mocht het dus een vervalsching zijn, wat
wij op grond daarvan juist niet kunnen aan
nemen, dan is het zulk knap werk uit het
oogpunt van strategie, dat niemand .zou aar
zelen het toch als staf werk aan te mer
ken
Er is slechts één punt, waarop we strate
gisch een aanmerking kunnen maken, en dit
is de laatste zin van ds interpretatie. Hier
begaan de opstellers de groote fout van den
tegenstander te onderschatten.
De Nederlandsche Generale Staf zou slechts
een gering cordon troepen ter observatie aan
deze zijde van de waterlinie, dat is dus tegen
het opereerende en het grondgebied van een
vredelievend land schendende leger zetten.
Dat is een groote vergissing.
Stappen va n de Duitsche regeering
Een H.N.-telegram uit Berlijn meldt:
Te bevoegder plaatse te Berlijn wordt, naar
aanleiding van de verklaring van Locker
Lampson met betreking tot de geheime over
eenkomst tusschen België en Frankrijk ver
klaard, dat de Duitsche regeering langs diplo-
matieken weg stappen zal doen om de aan
gelegenheid zooveel mogelijk tot opheldering
te brengen.
26
Zij wilde nog meer zeggen, maar de oude
W®1 haar in de rede.
•■Gelogen! Jou zal hij het niet kan den
0*us hangen, dat hij reeds met de kermis
genoegen gehad heeft om het meisje, wat
met mijn eigen oogen gezien heb.
het jou niet vertellen, dat hij zoo
ef Zjll!5 een afspraakje met haar had. Maar
t h altijd nog menschen, die oogen in
n l<*,,.0ofd hebben! Denk je, dat ik hem
pfeuf1 Sronö beticht?"
uit ""'ëh moet vijanden hebben, die er
v _r, hem zwart te maken, maar
R is 8eeWeet zeker- hat het niet waar is.
j'J cjieh' bedrieger. Ge kunt den brief
sC'yen nJJnbeer pastoor ge-
him dfnken211 u anders over
schreeuwde de oude als
Mm f Se lJ3urft h« nog schrijven"
euL^ mi in je je zoo kon vergeten
achter 1' rug brieven van h.em ont-
bnisbaas "i11 "1 mijn eigen
driftig slflCF hij met de vuist op tafel.
«Hij heeft aan mijnheer pasfoor geschre
ven," luidde het antwoord van Marie, „en
die heeft mij toegestaan den brief te lezen.
Ik weet zeker vader, dat het niets darj
laster is en dat ik hem vertrouwen kan."
„Ja vertrouwen, zooals jullie vrouwvolk
altijd dengene vertrouwt op wien je je
zinnen gezet hebt. Vraag mevrouw Wall-
muth maar eens, hoe hel; haar gegaan is,
die was ook zoo goed van vertrouwen. Zij
hebben nooit gedeugd, die Wilhelms. Als
je mij niét gelooven wilt, schrijf dan maar
eens aan madame Wallmuth, die weet er
genoeg van. Maar noem hier zijn naam
niet meer of meisje
„Kom hier, Marie," riep vrouw Schnitt-
ler. die aan dit tooneel een einde wilde
niaken. „Het helpt toch niet, aJs je de
mannen tegenspreekt."
Marie zonk op een stoel neer en bedekte
het gelaat met de handen. Vrouw Schnittler
zou haar gaarne getroost hebben, doch zij
kon geen woorden vinden.
„Wil je niets gebruiken, voor je gaat
slapen?" vroeg ze eindelijk. „Morgen zal
vader wel beter te spreken zijn."
„Geloof niet moeder, dat ik verdrietig
ben om hetgeen men van Dietrich gezegd
heeft. O neen, ik ben overtuigd, dat het
slechts leugens zijn. Vader heeft mij
door zijn heftigheid van streek gemaakt,
maar al vertelt hij nog zooveel van Dietrich,
ik geloof het toch niet."
„Jongelui gelooven meestal alleen. wat
hun bevalt," gaf haar moeder ten antwoord.
Hoe onverschillig zij zich ook hield, zij
had toch te doen met haar kind, zij kon
Marie niet zien schreien en daarom ging zij
maar lieveT heen. 't Was voor Marie wer
keiiik een verlichting, dat zij eindelijk al
leen was.
Wat a.1 gedachten bestormden ha,ar!
Dietrich ver weg, zij met haar ouders in
onmin en dan het ergste van al, dat men
zooveel leelijks van Dietrich vertelde! 't Was
bijna meer dan zij verdragen kon!
Zij knielde neer voor het beeld van haar,
die men de Moeder van smarten noemt, en
snikkend beval zij zichzelve en haar Dietrich
in heur bescherming aan.
Nadat zij wat kalmer was geworden begaf
zij zich te bed en sliep spoedig in. Een be
nauwde droom kwam haar kwellen.
Het verloopen gezicht van den ouden Wil
helm grijnsde haar aan en veranderde
eensklaps in Dietrich's trekken. Zij zag, hoe
de oude in de herberg het dienstmeisje
aanhaalde, maar het meisje was Jenka, hare
moeder stond er bij en haalde de schouders
op, terwijl haar vader zei: „Zooals de ouden
zongen, zoo piepen de jongen,"
Met een angstigen gil ontwaakt zij, God
dank! 't Was slechts een droom geweest. Zij
voelde zich moediger en opgewekter dan gis
teren. Als vader er nu maar niet weer over
begon vandaag.
XII
Terwijl Marie zich ter ruste had begeven,
ging het beneden bij haar ouders allesbe
halve bedaard toe. Vrouw Schnittler's ge
moed was eindelijk in opstand gekomen, het
verdriet van haar kind maakte haar tong
los.
„Als je Marie in 't graf wilt helpen, ga
dan maar zoo voort! Wat hoefde je haai
dadelijk al dat gebabbel van dc menschen
over te vertellen? Wilhelm Is nu toch weg.
had je daarom niet kunnen wachten? Wil
Marie geen ander hebben, welnu dan is het
nog niets, dan blijft ze maar bij ons."
Mathias Schnittler wist niet wat hen:
overkwam, dat zijn vrouw, anders zoo ge
dwee, het voor de eerste maal in haar leven
waagde zoo tegen hem op te treden. Zij
'iet hem niet eens den tijd om tot bezinning
te komen, want voor zij het laatste woord
zeide, sloeg zij de deur vrij onzacht achter
zich toe.
De woorden zijner vrouw hadden op
Schnittler indruk gemaakt, angstig vroeg hij
zich af, of hij ook te hard was geweest voor
Marie. Hij ging haar in de eerste dagen zoo
veel mogelijk uit den weg en vermeed ook
tegenover zijn vrouw het gesprek op het be
wuste geval te brengen.
Zoo ging ieder zijn eigen gang, totdat op
zekeren dag mevrouw Wallmuth de bood
schap zond, dat zij in de herberg te Wiesen
was afgestapt en Maric wenschte te spreken.
Marie, die wel begreep, dat hare vriendin
haar vader liever niet onder de oogen kwam
begaf zich er heen.
Mevrouw Wallmuth, die hoofdzakelijk ge
komen was om Marie te troosten en wat op
te beuren, viel haar dadelijk om den hals
en betuigde haar leedwezen, dat met Die
trich alles zoo gegaan was.
„Ach ja," zei Marie, ,,'t is wel naar dat hij
zoo ver weg is, doch 't was de eenige manier
voor hem om vooruit te komen, en ik kan
zijn besluit niet anders dan goedkeuren."
Mevrouw Wallmuth zette groote ooger
op.
„Wat, vertrouw je dien vent nog, na alles
wat er gebeurd is! Geen mensch heeft er
meer spijt van dan ik, want ik mocht hem
graag lijden. Maar wat waar is. is waar
Kind, je weet niet half, wat er in de wereld
te koop is."
Mevrouw Wallmuth rekende het zich to'
plicht, Marie een weinig op de hoogte te hel
pen van de slechtheid en verdorvenheid der
wereld. Zij somde tal van voorbeelden op en
bracht die alle in toepassing op Dietrich.
Eindelijk verloor Marie'haar geduld.
,,'t Is nu genoeg, ik wil er niets meer van
hooren. niets meer! Dat jelui, zijn beste
vrienden, hem zoo verkeerd 'oeoordeelen kunt.
't is afschuwelijk."
Met gloeiende wangen en opgericht hoofd
stond zij voor haar blozende, gezette vrien
din. Haar anders zoo zachte oogen schoten
bliksemstralen. Zij keerde zich om en wilde
Ie kamer verlaten. Mevrouw Wallmuth ver
schrok; zij voelde, dat zij te ver was ge
gaan.
„Ik wil graag hooren, wat je tot Die
trich's verdediging hebt in te brengen," zei
ze op neerbuigenden toon, zooals men tot
'n kind spreekt, dat men den zin geven wil.
Marie nam dapper de partij voor haar ge
liefde op, maar aan het ongeloovig gezicht
van mevrouw Wallmuth was duidelijk te be
speuren, dat zij geenszins overtuigd was.
Hoeveel moeite zij zich ook gaf om het
meisje nog een poosje aan den praat te hou
den, het gesprek wilde niet meer vlotten.
Weldra nam Marie dan ook afscheid.
Bij hare thuiskomst vond zij een brief van
Dietrich, die wel is waar aan den pastoor
gericht was, maar dien de eerwaarde heer
haar ter lezing zond. 't Was gelukkig goede
tijding. Na eerst den pastoor bedankt te
hebben voor zijn welwillendheid, deelde Die
trich hem mede, dat zijne nieuwe betrekking
hem zeer goed beviel en dat de conditiën
nog gunstiger waren dan hij gedacht had,
hij hoopte met geduld en volharding het ge-
wenschte dool te bereiken.
Hoe goed het Dietrich in den vreemde ook
ging, thuis ging het zijn familie minder voor
den wind. 't Had reeds lang de aandacht
der politie getrokken, dat er zooveel valscl
papieren geld in omloop was, doch men had
de schuldigen niet kunnen ontdekken. De
geheele omtrek werd zoodoende in opschud
ding gebracht, toen op zekeren dag het ge
rucht liep, dat de politie-'s nachts de wacht
had gehouden bü den afgodspaal en daar
een bende valsche munters overvallen en in
hechtenis genomen had.
(Wordt vervolgd.)