EEN NIEUWE PUBLICATIE OMTRENT HET GEHEIM BELGISCH-FRANSCH MILITAIR VERDRAG FEUILLETON DE SCHANDPAAL De volledige tekst van de notulen Besprekingen van de gezameniyke generale staven van Frankrijk en België in September 1927 BESPREKINGEN DER FRANSCHE EN BELGISCHE GENERALE STAVEN VAN 7-12 SEPTEMBER 1927' b E L Q )ERDE BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT VRIJDAG 1 MAÈ 1929 BLADZIJDE 1 MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING GENERALE STAF 3de AFDEELING No. C.B. 17.442 GEHEIM BRUSSEL, 20 September 1927 STRIKT ERTROUWELIJK NOTULEN Het document was ook aan het „Handelsblad" aangeboden Eenige meeningen omtrent het Belgisch d émenti Niet alleen de notulen, maar ook het verdrag is ter beschikking van het „U. D." 'w* Jv Het Utreehtsch Dagblad publiceert, nadat keurige vertaling in het Nederlandsch. We waarde aan zulke démenti's kan worden toe iet Zaterdag het geheim Fransch-Belgisch geven hieronder de voornaamste passages gekend. militair verdrag van 1920 en het interpreta- aan. Afgezien daarvan echter publiceeren wij tie/, lr> 1927 door de Fransche en Belgische Het blad teekent bij deze publicatie aan: het hier volgende met gerustheid, omdat wij Generale staven opgesteld, had openbaar „Ook hier verwachten wij démenti's. De dezelfde waarborgen, die wij omtrent de gemaakt, in zijn nummer van gisterenavond démenti's der verschillende regeeringen op echtheid van het geheime verdrag en de onze eerste publicatie zijn buitengewoon reeds openbaar gemaakte gedeelten van de wankel geweest, gelijk niet alleen wij, maar „interprétation" bezitten, ook hebben omtrent de geheele Nederlandsche pers heeft aange toond. Men heeft kunnen zien, hoe gej-inge de notulen van de besprekingen tusschen beide Generale Staven in 1927. Het blad geeft den oorspronkelijken Fran- schen tekst met daarnevens een zeer nauw- de volledige publicatie, die elders in dit blad is opgenomen.' In toepassing van het Fransch-Belgisch militair accoord van 7 September 1920, de „Overeenkomst van Brussel" genoemd, artikel VI, hebben te Brussel op 7, 8, 9, 11 en 12 September 1927 besprekingen plaats gehad, waaraan de volgende afgevaardigden deelgenomen hebben: VOOR FRANKRIJKgeneraal DEBENEY, chef van den Generalen Staf generaal BINEAU, onderchef van den Generalen Staf: generaal BLAVIER, militair attaché aan het Franscli Gezant schap te Brussel: VOOR BELGIË generaal GALET, chef van den Generalen Staf; Kolonel MICHEM, chef van de derde afdeeling van den Gene ralen Staf, waarnemend onderchef van den Generalen Staf; Kolonel VAN DEN BERGEN, chef van de eerste afdeeling van den Generalen Staf. Het ambt van secretaris is toevertrouwd geweest aan Kolonel B. M. ESTIENNE, com mandant van het regiment Grenadiers te Brussel. Oii voorstel van Generaal Blavier kwamen de afgevaardigd en overeen, op dezelfde wijze te werk te gaan als bij de voorgaande be sprekingen (1921—1926), en dus den tekst van het accoord van 7 September 1920 te volgen om er de vereischte juistheid en ver beteringen aan te brengen (pour y apporter les précisions et les corrections néces saires). Art. 1. ..Indien Frankrijk in staat van oorlog is niet Duitschland of met eenige andere mogendheid, die op de een of andere wijze, hoe dan ook, door Duitschland onder steund wordt, zal België geheel zijn beschik bare macht ter beschikking van Frankrijk stellen. „Indien België in staat van oorlog is met Duitschland of met eenige andere mogend heid, die op de oen of andere wijze, hoe dan ook, door Duitschland ondersteund wordt, zal Frankrijk geheel zijn beschik- base macht ter beschikking van België stellen." De afgevaardigden zjjn overeengeko men. dat dit artikel vatbaar is voor een interpretatie, waarbij met alie pohtleke en militaire eventualiteiten rekening wordt ge houden. De internationale toestand en de verhou dingen der krachten, tii 1927 zoo zeer ver schillende van wat ze Waren in 1913 en zelfs in 1919. maken het onmogelijk zich aan strakke of stereotype formules tevreden te houden. Zoo maakt de EngelschBelgische overeenkomst, gesloten den 7 Juli 1927 het mogelijk, naar sue waarschijnlijkheid, de eventueele tegenstanders van België tot twee te beperken, t.w. Duitschland en Nederland, en die van Frankrijk tot drie, t.w. Duitschland, Ita.jë en wellicht Spanje. Frankrijk en België Lobben maar één ge nt eenschappel ijk froit. Deze principieele grondslag van het ateoord van 1920 blijft onaange ast Welke d. tegenstander, tegen vien het een of andere Iand te strijden krijgt. z». c,eplgenVtt zal tusschenbeide komen. Het spreekt vanzelf, dk de verdediging van het^wecemjclsch «sa Mgebied het voor naamste doelwit bleven moet; Frankrijk za! dan ook in een conflict tusschen Hederland en België slechts tusscne^gjdg komen door het zenden van een pxIéd:tiecorps, dat in 1922 op twee legerkorpsen is bepaald. Op dezelfde wijze zal ^ëgië, in geval van oorlog tusschen Frank rij V en jtalië, twee infanteriedivisies ter beschikking van den Franschen generalen staf stellen. Deze voorzieningen zijd Venwel te allen tijde voor herziening vatbaar. Het. grond be U - - t i Q V" - - W. ginsel van het accoord. lr' de allereerste Blavier antwoordt dat de oplossing van dit plaats Duitschland beoogenëe, legt beiden vraagstuk afhangt van twee factoren; 1. de staten de verplichting op, vóór alles te zor-1 houding van Duitschland op diplomatiek gen voor de inrichting van het front tegen j gebied2. den oorsproug van den aanval Duitschland op hun eigen gebied. Indien de Krachtens art. 1 van de „Convention de oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk Bmxelles", zegt hij. is België zeker van uitsluitend op de FranschIAuitsche grens Frankrijks hulp tegen eiken tegenstander, gevoerd werd, zou België het equivalent van een Fransch legerkorps ter beschikking van Frankrijk stellen. Evenzoo, indien het con flict zich uitbreidde tot de Belgisch Duitsche grens, zou Frankrijk een minimum van 30 legerkorpsen (15 actieve en 15 reserve) op het Belgisch grondgebied zen den, om het Belgische leger in zijn strijd tegen den gemeenschappelijken vijand te steunen. Het is ook dienstig, de beteekenis der woorden „in sfaat van oorlog is" nader te omschrijven. Noch Frankrijk noch België koesteren agressieve bedoelingen tegen wel ken staat ook. Toch kan het politiek defen sief in de verplichting tot militair offen sief gejaagd worden. Het tractaat van Ver sailles en de aecoorden van Loc.amo be palen de feitelijke toestanden die ipso facto een „casus foederis" uitmaken; tegenover de verwezenlijking van eene dezer moge lijkheden staande, zijn Frankrijk en België gerechtigd zich als de aangevallene te be schouwen en te voorzien in hun verdediging door met een onmiddellijken tegenaanval te antwoorden. Evenzeer zijn als wettig te beschouwen de dwangmaatregelen die in de gegeven onderstellingen dienen getroffen te worden tegen elke derde mogendheid, die jou weigeren de clausule van het „transitus innocuus" ten voordeele der Belgische of Fransche legers te laten gelden. In het kort moet de voornaamste inspan ning van elk der beide landen op zijn eigen grenzen gericht zijn; de leiding der krijgs verrichtingen moet flink offensief zijn; ten slotte en in elk geval moeten de generale stavender beide landen opeischen en opleg gen, en desnoods met geweld van wapenen, het „transitus innocuus", dat het verdrag van den Volkenbond toelaat. Art. II „Deze overeenkomst slaat niet alleen op de Rijngrens; zij is toepasselijk op iedere agressie, op welke grens deze zich ook voor doet." De beteekeni van het woord „agressie" is nauwkeurig omschreven bij art. I. De En- gelsch-Belgische overeenkomst van 7 Juli 1927 heeft aan den anderen kant het getal der te verdedigen grenzen tot twee beperkt. Kolonel Michem stelt het geval van een conflict tusschen Holland en België, waarvan Duitschland vreemd zou blijven, en vraagt, of in dat geval het Fransch-Belgisch accoord zou gelden ten gunste van België. Generaal die op de een of andere wijze, hoe dan ook, door Duitschland ondersteund wordt". Deze hulp kan maar van tweeërlei aard zijn, een diplomatieke of een militaire. Aan den ande ren kant hebben de onderhandelingen, sedert acht jaren tusschen Nederland en België ge voerd, vanwege Nederland uitgelokt, en zullen nog uitlokken, maatregelen op het gebied der waterwegen, die eventueel als onvriendelijk en zelfs als agressief kunnen worden beschouwd. Daarop doet generaal Debeney opmerken, dat, in het belang van België zelf, de hulp van Frankrijk in geval van een Hollandsch- Belgisch conflict veeleer diplomatiek en industrieel, dan wel militair zou moeten zijn. Generaal Galet beschouwt de tussehen- komst der Fransche troepen in een dergelijk conflict ais symbolisch en als zeer belangrijk met het oog op het moreel der legers. Gene. raai Debeney antwoordt, dat Frankrijk er nooit aa.n gedacht heeft zich aan zijn ver plichtingen te onttrekken, maar dat de ver scheidenheid der diplomatieke vraagstukken, die het op te lassen heeft, het tot een plicht maken zich niet met alle macht noch met alle haast in een actie van ondergeschikt belang te begeven, waarbij de geringste ver gissing een terugslag hebben zou op een veel gewichtiger terrein en zelfs op levensquaes- ties. Het is noodig het grootste gedeelte onzer krachten legen den voqrnaa'msten vijand te reserveeren. Bij art. 'II leest men hoe generaal Debe ney vraagt, op welke wijze de Belgische staf zich de mobilisatie en concentratie voorstelt. Generaal Galet legt daarbij een tabel over der mobllisatif-centra, op 12 Mei 1927 vast gesteld (en in' het U. D. ook afgedrukt) en schetst den opmarsch zooals de Belgische staf dien heeft: ontworpen. Ondervriagr' over den aard dezer uiteen zetting, antwoordt kolonel Michem, dat ze slechts een voorontwerp is voor een verslag, riat door dc derde afdeeling van den gene ralen staf wrr I voorbereid ten dienste van Z. M den Ironing der Belgen en van den ministe r van Oorlog. Generaal Debeney geeft zijn instemming te kermen met de groote lijnen van deze uiteenzetting. Evenwel maakt hij de definitieve goedkeuring van den Franschen gen- ralen staf afhankelijk van den uitslag eener grondige studie van dit thema. Op een vraag van generaal Bineau. hoe het Belgische leger op voet van oorlog zal zijn, nadat de reorganisatie gereed zal zijn geeft kol. v. d. Bergen daarvan een uiteen zetting. Kolonel Michem doet opmerken, dat het tenminste tot 1934 of 1935 duren zal, voor men kan oordeelen over de uitwerking der militaire reorganisatie, die uitgewerkt wordt. Generaal Galet voegt er bij, dat rekening dient gehouden met de wijzigingen, die aan het ontwerp van den generalen staf zullen aangebracht worden als gevolg van de open bare meening en van 't parlement. Generaal Bineau verzoekt, dat de Belgische generale staf in dit opzicht voet bij stuk zou houden. Bij de bespreking van de vervoercapaci- teit der Belgische spoorwegen betoogt gene raal Bineau, dat de Fransche concentratie in België ernstig vertraagd wordt door de on toereikendheid van het spoorwegnet in Bel gisch Luxemburg en beveelt aan een groot aantal projecten in studie te nemen. Generaal Galet doet opmerken, dat het België zeer bezwaarlijk vallen zou, zoowel van technisch als van financieel standpunt, om een dergelijk programma te verwezen lijken. Bezwaarlijk of niet, antwoordt Gene raal Debeney, de Frausch-Belgische mili taire samenwerking is alleen dan mogelijk, indien men het verwezenlijkt. Het is een dringende en essentieele noodwendigheid: de geheele Fransche concentratie in België wordt gemiddeld Ï3 uren vertraagd ten ge volge van het Belgisch spoorwegnet, dat in de provincie Luxemburg volstrekt ontoerei kend is. Indien het zoover moest komen, dat België slechts een leger, dat niet talrijk genoeg' of niet genoeg geïnstrueerd is, een naar hoe danigheid en naar hoeveelheid ontoereikend materieel en zulke onvoldoende vervoermid delen als die in Luxemburg in het veld kon brengen, zou Frankrijk zich moeten afvra gen, of de zorg voor zijn eigen behoud het hem wellicht niet tot plicht zou maken, zijn verdediging tot zijn eigen grenzen te be perken. Bij art. 5 worden dan de marschwegen van een Belgisch-Britsch corps onder Belgisch bevel door Nederlandsch-Limburg aangeduid, zooaLs wij reeds hebben meegedeeld. Daarover is ook gediscussieerd. Generaal Blavier vraagt of er geen reden is, bij deze onderstelling, om te vreezen dat de Nederlandsche troepen de spoorwegen ValkenburgRichterich en ElslooSittard, alsook de straatwegen IttersenMeerssen. Visserweert-Haven,- Elsloo-Slttard enz. zul len onbruikbaar maken. Kolonel Michem doet opmerken, dat de medewerking der Britsche troepen het moge lijk maken zou, een ernstigen zijdelingschen aanval te ondernemen op den spoorweg Weert-Dalheim of op de lijn Maasbracht Posterholt. Trouwens, de Nederl. generale staf zal slechts een gering cordon observa- tietroepen aan deze zijde van de waterlinie laten. De 2e sectie van den Belgischen ge neralen staf verklaart bij machte te zijn dit punt te waarborgen. Onder deze omstandigheden, en zelfs als men er rekening mee houdt dat het Britsche contingent, sterk gemotoriseerd en een zeer talrijke ruiterij bevattende, over de geheele lengte van het front als manoeuvresmassa zal dienen gebruikt te worden, stelt kolonel Michem voor de zijdelingsche aanvallen in het noorden van Nederlandsch Limburg aan de Engelsehe ruiterij toe te vertrouwen. Generaal Debeney stelt voor, deze suggesties op te nemen in liet voor-ontwerp van het verslag aan den koning, waarvan hij verzocht dat hem bijtijds 6 ex. zouden worden toege zonden. Hij bedankt generaal Galet te heb ben bestudeerd en te hebben doen bestudee- ren, door de eerste en de derde afdeeiingen, met zulke verregaande nauwkeurigheid de uiterst netelige maar onmisbare operatie die de doortocht der Engelsch-Fransch-Belgische jtroepen door Nederlandsch Limburg uit maakt. wBO»en nAAVnucHT SPOOQOJft Nu het „Utreehtsch Dagblad" is overgegaan tot publicrt'ic van de notulen betreffende het geheim militair verdrag tusschen de generale staven van Frankrijk en België in September 1927, verduidelijkt bovenstaand kaartje menige bespreking over deze aangelegenheid „Da slaven der beide legers zullen ten allen tijde liet contact, dat noodig is ter voorberei ding van de hierboven vermelde maatrege len. handhaven. De onderhavige overeen komst zal ten minste eenmaal 's jaars onder werp van overleg tusschen de betrokken staven zijn." Bij deze aangelegenheid vestigt kolonel Mi chem er de aandacht op, dat de tweede af deeling van den Belgischen generalen staf zich beklaagt onvoldoende te worden inge licht door het tweede Fransche bureau. Het crediet waarover deze tweede afdeeling be schikt, bedraagt 4000 francs op den kop per maand, een maandelijksche toelage van 2000 frs. staat ten dienste van de Belgische mi litaire veiligheid te Aken. Onder deze om standigheden beschikt de Belgische alge- meene staf over volstrekt onvoldoende inlich. tingen en valt het in het oog, dat hij .op de mededeelingen van het tweede Fransche bu reau moet kunnen rekenen. Ongelukkig mbet het geconstateerd worden, dat de betrekkin gen tusschen deze twee inlichtingsdiensten, verre van het werk der staven waarvan ze afhangen, te vergemakkelijken, integendeel nogal gespannen zijn. Generaal Galet verklaart deze klachten volkomen te steunen. Generaal Debeney belooft de noodige in structies te doen geven, om tot een betere samenwerking der beide diensten te komen. Voor het overige bevestigen de afgevaar digden de besluiten die door de conferentie van 1927 aangaande art. 6 genomen worden „Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een tijdperk van 25 jaar. Elk der twee con- tracteerende partijen zal ze kunnen opzeg gen een vol jaar vóór ze afloopt. Het door beide partijen nalaten van het opzeggen be- teekent de handhaving der overeenkomst voor een nieuw tijdperk van 25 jaren, ni- gaande onmiddellijk nadat het eerste af- geloopen is. Beide partijen verbinden zich geen enkel militair accoord noch diplomatiek stuk te onderteekenen, waarbij deze over eenkomst te niet wordt gedaan: in geval van oorlog, zullen ze afzonderlijk geen vrede sluiten," Geen opmerkingen. Gelijk in 1926. I „De bewoordingen dezer overeenkomst zullen stipt geheim gehouden worden." Geen opmerkingen. Gelijk in 1926. Een bijlage: Tabel der mobilisatie-centra van het Belgisch leger. Hebben deze notulen onderteekend De Chef van den generalen staf van het Fransche leger: (was geteekend) DEBENEY. De Chef van den generalen staf van het Belgische leger: (was geteekend) GALET. Gezien en goedgekeurd: de Minister van Landsverdediging: (was geteekend) CH. DE BROQUEVILLE. De Brusselsche „Soir" heeft, behalve het geen reeds werd meegedeeld, ook verteld, dat men zich te Amsterdam afvraagt, waarom het „Algemeen Handelsblad" het document heeft afgewezen. Ket blad vraagt waarom het „Handelsblad" het „Utreehtsch Dagblad" er in heeft laten loopen. Naar aanleiding van deze bewering deelt het „Handelsblad" het volgende mede: Wij hebben inderdaad een aanbod gekregen tot publicatie zonder daarbij inzage van het document te erlangen. Vóór wij tot overwe ging van de publicatie wilden overgaan, stel den wij eenige eischen tot nader onderzoek van de echtheid, die werden afgewezen. Later zijn, naar wij vernemen, aan het „U. D." de voornaamste dezer eischen (welke aan het ,U. D." bekend waren) ingewilligd. Het „Hbld." heeft verder nadere inlichtin gen aan dr. Rit ter, hoofdredacteur van het .Utreehtsch Dagblad" gevraagd. Deze deelde mede, dat niet alleen de notu- en, maar ook het verdrag ter beschikking van het „U. D." is. De minister van Buitenlandsche Zaken wijst, naar de „Telegraaf" mededeelt, alle verzoeken om interviews zoowel van de bin- nenlandsche pers als van de correspondenten van buitenlandsche bladen af, omdat hij zich :>p het standpunt stelt, dat er niets is mede tc deelen en de regeering geheel staat buiten de bekende publicaties van het „Utreehtsch Dagblad." Al had men enkele dagen te voren op het departement zijdelings kennis gekregen dat er een publicatie met betrekking tot het ge heim verdrag te wachten zou zijn, men kon het blad niet bevestigen, dat het departement reeds van te voren precies van den volledigen nhoud der documenten op de hoogte zou zijn geweest. In elk geval wist men niet hoe, waar en wanneer de publicatie zou geschieden, zoodat de bewuste openbaarmaking in het ,U. D." van j.l. Zaterdagavond een verrassing voor het departement was. Eenige persstemmen over het Belgische démenti Het „Vad." meent: Een positieve verklaring, waarmede de on gerustheid hier t.e lande volkomen weggeno men zou kunnen worden, zou ook zijn 'n ver zekering van den Belgischen minister, dat België er niet aan denken zal bij een conflict met Duitschland Nederlands grondgebied te schenden. Misschien bestond er bezwaar te gen het afleggen van zoodanige verklaring in het Belgische parlement. Bij de diplomatieke besprekingen, die tusschen België en ons land gehouden worden, zal zulk een bezwaar mis schien niet behoeven te bestaan. De „Maasb." zegt, dat de verklaring van minister Hymans de hoofdzaak niet raakt. Het allervoornaamste is. of van een derge lijk verdrag door de generale staven der be trokken landen een interpretatie kan worden gegeven, als door het Utrechtsche blad ge publiceerd, En of dit geschiedde met goed keuring of althans met voorkennis van de respectieve regeeringen of zonder en bui ten deze. Men weet niet, wat het ergste is. Het is heel merkwaardig, meent „de Tijd", dat noch Van Cauwelaert noch Vandervelde hebben aangedrongen op publicatie van het geheime verdrag. De Belgische Kamer is over de kern der quaestic intusschen vluchtig heengeloopen, en door het aannemen van de vertrouwensmotie, ingediend door de leiders der drie groote frac ties, is de schijn gewekt, dat alle groote par tijen in België de geheimhouding van het ver drag, dus de schending van art. 18 van het Volkenbondsstatuut met hun verantwoorde lijkheid willen dekken! De publicatie van het document is zoo betoogt „Het Volk" tegenover „de Nederlan der" een goede daad geweest. Met geheime diplomatie en geheime mili taristische voorbereidingen is al genoeg jam mer aangericht. De volksverdervers ontmas keren is de eerste voorwaarde voor de bestrij ding, hunner aanslagen. Daarom verheugen wij ons, dat de Neder landsche regeering aanstonds te Brussel en te Parijs opheldering gevraagd heeft en ho pen wij dat zij zich niet met het kluitje eener formeele tegenspraak in het riet zal laten stu ren. De zaak is van te hoogst ernstigen aard, dan dat niet alle verantwoordelijkheden in deze volkomen vast zouden moeten komen te staan. In wat tot dusver uit het buitenland werd medegedeeld, zien wij een streven om die verantwoordelijkheden te verdoezelen. De „Bredasche Courant" stelt onder het op schrift „De volle waarheid s.v.p.!" een reek's vragen. Waaraan wij ontleenen: „Waarom heeft het „Utr. Dagblad" geen photografic van liet haar getoonde stuk ge nomen? Men had (och klaarblijkelijk den tijd om den tekst van 't verdrag over te schrijven en te vertalen. En een en ander Is zeer se cuur geschied. Waarom dan zulk een belang rijk document niet gephotografeerd? „Waarom publiceerde 't Utrechtsche blad wel den tekst, wel de contractartikelen, maar niet de namen der onderteekenaren? „Laat „Utr. Dagblad" de publiciteit verder energiek voortzetten en ons zeggen hoe het aan het stuk gekomen is, en Waar het thans berust. „De volle waarheid s.v.p.!" „Stal werk" De militaire medewerker van de „Maasb." onderzoekt den strategischen kant der inter pretatie van het verdrag. Gaan wij dit plan op de kaart na, dan valt het in de eerste plaats op, dat alles tot in détails klopt. Dit is een bewijs, dat deze stra tegische voorbereiding slechts, het resultaat kan zijn van een langdurige en goed geleide verkenning ter plaatse. In de tweede plaats blijkt het direct, dat het niet in elkander is gezet door iemand, die dit vak niet verstaat, maar door een strateeg van den eersten rang. Mocht het dus een vervalsching zijn, wat wij op grond daarvan juist niet kunnen aan nemen, dan is het zulk knap werk uit het oogpunt van strategie, dat niemand .zou aar zelen het toch als staf werk aan te mer ken Er is slechts één punt, waarop we strate gisch een aanmerking kunnen maken, en dit is de laatste zin van ds interpretatie. Hier begaan de opstellers de groote fout van den tegenstander te onderschatten. De Nederlandsche Generale Staf zou slechts een gering cordon troepen ter observatie aan deze zijde van de waterlinie, dat is dus tegen het opereerende en het grondgebied van een vredelievend land schendende leger zetten. Dat is een groote vergissing. Stappen va n de Duitsche regeering Een H.N.-telegram uit Berlijn meldt: Te bevoegder plaatse te Berlijn wordt, naar aanleiding van de verklaring van Locker Lampson met betreking tot de geheime over eenkomst tusschen België en Frankrijk ver klaard, dat de Duitsche regeering langs diplo- matieken weg stappen zal doen om de aan gelegenheid zooveel mogelijk tot opheldering te brengen. 26 Zij wilde nog meer zeggen, maar de oude W®1 haar in de rede. •■Gelogen! Jou zal hij het niet kan den 0*us hangen, dat hij reeds met de kermis genoegen gehad heeft om het meisje, wat met mijn eigen oogen gezien heb. het jou niet vertellen, dat hij zoo ef Zjll!5 een afspraakje met haar had. Maar t h altijd nog menschen, die oogen in n l<*,,.0ofd hebben! Denk je, dat ik hem pfeuf1 Sronö beticht?" uit ""'ëh moet vijanden hebben, die er v _r, hem zwart te maken, maar R is 8eeWeet zeker- hat het niet waar is. j'J cjieh' bedrieger. Ge kunt den brief sC'yen nJJnbeer pastoor ge- him dfnken211 u anders over schreeuwde de oude als Mm f Se lJ3urft h« nog schrijven" euL^ mi in je je zoo kon vergeten achter 1' rug brieven van h.em ont- bnisbaas "i11 "1 mijn eigen driftig slflCF hij met de vuist op tafel. «Hij heeft aan mijnheer pasfoor geschre ven," luidde het antwoord van Marie, „en die heeft mij toegestaan den brief te lezen. Ik weet zeker vader, dat het niets darj laster is en dat ik hem vertrouwen kan." „Ja vertrouwen, zooals jullie vrouwvolk altijd dengene vertrouwt op wien je je zinnen gezet hebt. Vraag mevrouw Wall- muth maar eens, hoe hel; haar gegaan is, die was ook zoo goed van vertrouwen. Zij hebben nooit gedeugd, die Wilhelms. Als je mij niét gelooven wilt, schrijf dan maar eens aan madame Wallmuth, die weet er genoeg van. Maar noem hier zijn naam niet meer of meisje „Kom hier, Marie," riep vrouw Schnitt- ler. die aan dit tooneel een einde wilde niaken. „Het helpt toch niet, aJs je de mannen tegenspreekt." Marie zonk op een stoel neer en bedekte het gelaat met de handen. Vrouw Schnittler zou haar gaarne getroost hebben, doch zij kon geen woorden vinden. „Wil je niets gebruiken, voor je gaat slapen?" vroeg ze eindelijk. „Morgen zal vader wel beter te spreken zijn." „Geloof niet moeder, dat ik verdrietig ben om hetgeen men van Dietrich gezegd heeft. O neen, ik ben overtuigd, dat het slechts leugens zijn. Vader heeft mij door zijn heftigheid van streek gemaakt, maar al vertelt hij nog zooveel van Dietrich, ik geloof het toch niet." „Jongelui gelooven meestal alleen. wat hun bevalt," gaf haar moeder ten antwoord. Hoe onverschillig zij zich ook hield, zij had toch te doen met haar kind, zij kon Marie niet zien schreien en daarom ging zij maar lieveT heen. 't Was voor Marie wer keiiik een verlichting, dat zij eindelijk al leen was. Wat a.1 gedachten bestormden ha,ar! Dietrich ver weg, zij met haar ouders in onmin en dan het ergste van al, dat men zooveel leelijks van Dietrich vertelde! 't Was bijna meer dan zij verdragen kon! Zij knielde neer voor het beeld van haar, die men de Moeder van smarten noemt, en snikkend beval zij zichzelve en haar Dietrich in heur bescherming aan. Nadat zij wat kalmer was geworden begaf zij zich te bed en sliep spoedig in. Een be nauwde droom kwam haar kwellen. Het verloopen gezicht van den ouden Wil helm grijnsde haar aan en veranderde eensklaps in Dietrich's trekken. Zij zag, hoe de oude in de herberg het dienstmeisje aanhaalde, maar het meisje was Jenka, hare moeder stond er bij en haalde de schouders op, terwijl haar vader zei: „Zooals de ouden zongen, zoo piepen de jongen," Met een angstigen gil ontwaakt zij, God dank! 't Was slechts een droom geweest. Zij voelde zich moediger en opgewekter dan gis teren. Als vader er nu maar niet weer over begon vandaag. XII Terwijl Marie zich ter ruste had begeven, ging het beneden bij haar ouders allesbe halve bedaard toe. Vrouw Schnittler's ge moed was eindelijk in opstand gekomen, het verdriet van haar kind maakte haar tong los. „Als je Marie in 't graf wilt helpen, ga dan maar zoo voort! Wat hoefde je haai dadelijk al dat gebabbel van dc menschen over te vertellen? Wilhelm Is nu toch weg. had je daarom niet kunnen wachten? Wil Marie geen ander hebben, welnu dan is het nog niets, dan blijft ze maar bij ons." Mathias Schnittler wist niet wat hen: overkwam, dat zijn vrouw, anders zoo ge dwee, het voor de eerste maal in haar leven waagde zoo tegen hem op te treden. Zij 'iet hem niet eens den tijd om tot bezinning te komen, want voor zij het laatste woord zeide, sloeg zij de deur vrij onzacht achter zich toe. De woorden zijner vrouw hadden op Schnittler indruk gemaakt, angstig vroeg hij zich af, of hij ook te hard was geweest voor Marie. Hij ging haar in de eerste dagen zoo veel mogelijk uit den weg en vermeed ook tegenover zijn vrouw het gesprek op het be wuste geval te brengen. Zoo ging ieder zijn eigen gang, totdat op zekeren dag mevrouw Wallmuth de bood schap zond, dat zij in de herberg te Wiesen was afgestapt en Maric wenschte te spreken. Marie, die wel begreep, dat hare vriendin haar vader liever niet onder de oogen kwam begaf zich er heen. Mevrouw Wallmuth, die hoofdzakelijk ge komen was om Marie te troosten en wat op te beuren, viel haar dadelijk om den hals en betuigde haar leedwezen, dat met Die trich alles zoo gegaan was. „Ach ja," zei Marie, ,,'t is wel naar dat hij zoo ver weg is, doch 't was de eenige manier voor hem om vooruit te komen, en ik kan zijn besluit niet anders dan goedkeuren." Mevrouw Wallmuth zette groote ooger op. „Wat, vertrouw je dien vent nog, na alles wat er gebeurd is! Geen mensch heeft er meer spijt van dan ik, want ik mocht hem graag lijden. Maar wat waar is. is waar Kind, je weet niet half, wat er in de wereld te koop is." Mevrouw Wallmuth rekende het zich to' plicht, Marie een weinig op de hoogte te hel pen van de slechtheid en verdorvenheid der wereld. Zij somde tal van voorbeelden op en bracht die alle in toepassing op Dietrich. Eindelijk verloor Marie'haar geduld. ,,'t Is nu genoeg, ik wil er niets meer van hooren. niets meer! Dat jelui, zijn beste vrienden, hem zoo verkeerd 'oeoordeelen kunt. 't is afschuwelijk." Met gloeiende wangen en opgericht hoofd stond zij voor haar blozende, gezette vrien din. Haar anders zoo zachte oogen schoten bliksemstralen. Zij keerde zich om en wilde Ie kamer verlaten. Mevrouw Wallmuth ver schrok; zij voelde, dat zij te ver was ge gaan. „Ik wil graag hooren, wat je tot Die trich's verdediging hebt in te brengen," zei ze op neerbuigenden toon, zooals men tot 'n kind spreekt, dat men den zin geven wil. Marie nam dapper de partij voor haar ge liefde op, maar aan het ongeloovig gezicht van mevrouw Wallmuth was duidelijk te be speuren, dat zij geenszins overtuigd was. Hoeveel moeite zij zich ook gaf om het meisje nog een poosje aan den praat te hou den, het gesprek wilde niet meer vlotten. Weldra nam Marie dan ook afscheid. Bij hare thuiskomst vond zij een brief van Dietrich, die wel is waar aan den pastoor gericht was, maar dien de eerwaarde heer haar ter lezing zond. 't Was gelukkig goede tijding. Na eerst den pastoor bedankt te hebben voor zijn welwillendheid, deelde Die trich hem mede, dat zijne nieuwe betrekking hem zeer goed beviel en dat de conditiën nog gunstiger waren dan hij gedacht had, hij hoopte met geduld en volharding het ge- wenschte dool te bereiken. Hoe goed het Dietrich in den vreemde ook ging, thuis ging het zijn familie minder voor den wind. 't Had reeds lang de aandacht der politie getrokken, dat er zooveel valscl papieren geld in omloop was, doch men had de schuldigen niet kunnen ontdekken. De geheele omtrek werd zoodoende in opschud ding gebracht, toen op zekeren dag het ge rucht liep, dat de politie-'s nachts de wacht had gehouden bü den afgodspaal en daar een bende valsche munters overvallen en in hechtenis genomen had. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 1