Dingen van den Dag
Rond de Matthaus-Passion
van Joh. Seb. Bach
I
ïi
I!jig
DE ONTHULLINGEN VAN HET
UTRECHTSCH DAGBLAD
m
;f I
ft
8
8
ÏWEEDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT - DONDERDAG 21 MAART 1929
BLADZIJDE 1
Frankrijk's Canossa
oAAuziek
Recitatieven en Solo's
(De CAria's
De betrekkingen tusschen Ward Hermans
en Frank Heine
Bestaat er een Neder-
landsche contra-
spionnagedienst
Een verweerschrift van
Ward Hermans
IN ACHT DAGEN MET DE „STATENDAM"
NAAR NEW-YORK
Een schip van rond f 20.000.000
BINNENLANDSCH NIEUWS
Staten-Generaal
Eerste Kamer
lil
Een tocht naar Canossa onderneemt de
Eransche regeering met haar voorstellen tot
•"egellng der Missie-Congregaties.
Ja, wij geneeren ons niet, deze handeling
der Fransche regeering met den historisch
Beworden zwaren tocht van Hendrik IV naar
Canossa te vergelijken, want evenals deze
Cuitxche Keizer had te kiezen tusschen het
Verlies van zijn troon en heerschappij en de
°hderwerping aan den monnik Hildebrand,
den roemrijken Paus Gregorius. zoo blijft ook
't hedendaagsche Frankrijk niet anders over
dan nederig de uitgeworpen priester-congre-
Saties weer binnen te halen of zijn invloed
de wereld voor het grootste deel te ver
liezen.
De regeering ontziet zich niet ronduit te be
kennen, dat alleen bezorgdheid voor de propa
ganda van Frankrijk in het buitenland haar
aanspoort, dit voorstel te doen. Waarom
Zouden wij haar dan niet toevoegen en niet
zonder bitterheid verwijten, dat zij in een
boetekleed naar de Kerk terugkomt en een
nederig „wij hebben ons vergist" prevelt?
Hoogere motieven zijn aan het voorstel der
regeering immers vreemd!
Wij zouden ons geneeren de vergelijking
toet Canossa te maken, indien het hier ging
om een regeering, die een in dorfcere dagen
aangedaan onrecht trachtte goed te maken,
die de beste zonen en dochters van het va
derland, ééns door geloofshaat verdreven,
Wederom een plaats aanbood onder het ou
derlijk dak, een regeering, die de beleediging
de H. Moederkerk eens aangedaan trachtte
Uit te wisschen.
Na alles wat er over het voorstel bekend
ls geworden, kunnen wij echter vooralsnog
het voorstel der Fransche regeering niet in
dit licht bezien.
Zij stelt voor een gedeelte van de missie
congregaties, dat zijn congregaties, die het
Beloof in den vreemde prediken, weer in
Frankrijk toe te laten. 25 jaar geleden wer
den die weggejaagd. De regeering doet dat
Voorstel in de overtuiging, dat de Katho
lieke missionaris een ontzaglijken invloed in
den vreemde oefent en omdat zij weet, da^
die invloed van het grootste belang is om
Frankrijk's macht en prestige in het buiten
land en vooral in de koloniën op te houden.
Zij heeft dat in de afgeloopen kwarteeuw
aan den lijve ondervonden. „Qui mange du
Pape, en meurt; wie aan den Paus knabbelt
sterft er aan."
Het is een telkens in de historie bewaar
heid gezegde en ook nu weer heeft de machts
wellust van een anti-katholieke regeering, die
25 jaar geleden, de Kerk Gods wilde trap
pen, tegelijkertijd aan Frankrijk den dood
steek gegeven. Met reusachtigen tred is de
lnvloecj van Frankrijk in de wereld ichter-
ult8egaan. Andere landen, wier missionaris
sen met de Godsbanier ook de vlag van hun
Vaderland over de zeeën droegen, hebben den
tovloed veroverd, die eens het deel was van
de „oudste dochter der Kerk" (wat een ver
driet heeft die dochter haar Moeder aange
daan door alle eeuwen heen!) en de wan
hopige strijd in Klein-Azië, dien Frankrijk
daar eenige jaren geleden voerde, is slechts
door de medewerking en den vredelievenden
invloed van de missionarissen ten gunste
van Frankrijk beslist.
Mannen als Poincar#, Tardieu en Briand,
die niemand als vrienden van de Katholieke
Kerk zal beschouwen, zien dat heel goed in.
Geen hooger bewustzijn van godsdienstigen
aard maar uitsluitend eigenbelang,
het stoffelijke belang van Frankrijk alleen,
doet hen het voorstel verdedigen, althans die
missiecangregaties in Frankrijk terug te roe
pen die voor de Fransche Propaganda nut
tig zijn. Met mondjesmaat wordt de wette-
ijke erkenning verleend, vooral geen alge-
meene autorisatie, geen onbeperkt aantal
missionarissen.
Gods molen maalt langzaam, maar zeker,
en Frankrijk levert alweer het bewijs, dat God
met zijn vijanden speelt a's het kind met
zijn pop. „Wij hebben de lichten des hemels
gedoofd," riep vijf en twintig jaren geleden de
kerkbestrijder Viviani in hemeltergende ver
watenheid uit en hii meende met den gods
dienst en met God te hebben afgerekend.
God echter heeft niet alleen de eeuwigheid
voor Zich: Hij gewaardigt Zich ook wel eens
Zijn macht eerder te toonen.
Nauwelijks is een kwarteeuw voorbij, na
dat Viviani zijn hoovaardij luchtte en nog
zitten' er leden in de Fransche Kamer, die
aan het onrecht tegen de Kerk hebben mede
gewerkt, of de Fransche regeering komt tot
het inzicht, dat zij niet buiten de Katholieke
priesters kan en komt ze vragen terug te
komen in Frankrijk. God doet geen wonderen
om zijn vijanden te schande te maken. Hier
is het bewijs. Wel voelt het hedendaagsche
Frankrijk Gods hand! Door de zondige kin
derbeperking is het bezig zichzelf als volk
van den aardbodem weg te vagen en voor
de misdaad tegen de Kerk, een misdaad, die
.veerklank vond over de geheele wereld, moet
het openlijk boete doen. Ten aanhoore van
de heele wereld moet het nu verklaren, dat
't die verbannen en verguisde priesters noo-
dig heeft, dat de priesters Frankrijk groot
maakten, dat Frankrijk zonder hen dreigt te
sterven geestelijk, maar ook als invloedrijke
natie.
Wat de Fransche Kamer doen zal is nog
niet zeker. Zij zal waarschijnlijk de voorstel
len wel accepteeren. Maar mocht de Kamer
de voorstellen verwerpen, dan staat het wel
vast, dat die meerderheid het doodvonni
der Fransche natie teekent. „Ik huiver bij
de gedachte aan de politieke gevolgen, die
de verwerping van het voorstel hebben zou,"
heeft, naar wij meenen, Briand, de minister
van buitenlandsche zaken, verklaard.
God laat aan de Fransche Kamer natuur
lijk de volle vrijheid om te beslissen wat zij
wil, maar de dreigende vinger Gods is hier
dunkt ons, zichtbaar. Het is alsof een stem
rit den hemel hier roept: „Gij hebt de pries-
;ers en kloosterlingen verdreven, goed; maai
gij zult ze terugnemen of door deze misdaac
ten gronde gaan en dat dan niet, alleen
maar openlijk zult gij eerst erkennen, dat gij
verkeerd hebt gedaan!"
Stervend moest Juliaan, de Apostaat, de
Christen-vervoler uit het laatste Romeinsche
tijdperk erkennen; „Gü hebt overwonnen,
Galileeër!"
Moge de Fransche Kamer ons dit gebaai
besparen!
IV
Zonder ook maar ergens de grondeenheid
van den stijl te storen, voegt Bach de ka
rakteristiek van een half madrigaalsch re
citatief aan den bijbelschen reciteertoon. Hij
weet er leven aan te brengen door instru
mentaal koloriet. De Evangelist en de ove
rige, sprekend ingevoerde personen zingen
Secco-recitativo. d.w.z. een recitatief met be
cijferde bas, welke dient als harmonische
steun voor de zekerheid der intonatie, welke,
dit terloops, Di) Bach evenmin trouwens als
bij Schutz bij voorbeeld, soms ve:re van ge
makkelijk is.
De recitatieven van Jezus hellen daaren
tegen meer naar het arioso over, vaak vol
lijn gevoel, en voornamelijk ingesteld op co-
loristisch effect. Daarbij begeleidt het strijk
kwartet deels in lang uitgesponnen, breede
accoorden, deels in een weinig levendiger fi
guratie. Schweitzer, een beroemd Duitsch mu
ziekcriticus, schreef er eens van: „Wanneer
de zachte, lichtende harmonieën der violen
invallen, meent men den heiligenschijn te
zien opgloren, welke het hoofd van den Ver
losser omstraalt."
De tegenstelling tot de begeleiding van
Jaap Stroomenbergh (bas)
orgel en blaasinstrumenen is daardoor ook
zuiver beperkt tot den klank, zoodat inder
daad de persoon van den Zaligmaker zeer
sterk op den voorgrond treedt, geheel om
geven door milde toongolven.
1 Voor de madrigaal-recitatieven is een obli-
gaat-accompagnement geschreven, met heel
bijzondere motieven Deze motieven zijn
met de door den tekst opgeroepen voorstellin
gen ten nauwste verwant, en loopen, als zil
veren draden, door het geheel der compo
sitie. De koralen zijn, als verklankend de
stemming der christengemeente, eenvoudig
voor vier stemmen geschreven; slechts de
koren bij het begin en het slot zijn uitge
sponnen tot koraalfantasiën.
Maar het is juist de met zorg gekozen af
wisseling van de streng kerkelijke en de
vrijere madrigaal-koren, van het eenvoudige
koraalkoor en den madrigaal-achtigen solo
zang, van de aria en het in koren verwerkte
Bijbelwoord, welke de auditie van dit monu
mentale Passiewerk tot een zoo hoog kunst
genot maken. Terwijl de madrigaalkoren,
ondanks hun eenvoud, den breeden golfslag
van dichterlijke inspiratie laten voelen,
vertoonen de dramatische koren in hun
knappe structuur; en sterke weergave van den
bijbelschen tekst de onfeilbare contra-
punctiek van Bach, En ondanks al de ge
bruikte uitdrukkingsmiddelen moet men in
dit meesterwerk steeds weer opnieuw den
kunstenaar zien, die een kalren en door-
zichtigen bouw weet te paren aan een plas
tische behandeling van het Leitmotief. Het
eigenaardige daarbij is, dat zelfs de sterkste
tegenstellingen worden afgestemd, en in een
bijna gedempte sfeer worden gehouden. Ten
slotte is ook deze weer een geheel aparte
eigenschap van Bach, en ligt zijn overtuigd,
innig christendom daar wel voorname
lijk aan ten grondslag: zijn muziek is die
van een van de banaliteit van het alledaag-
sche afgekeerde, tot de hoogste schoonheids-
waarde toegekeerde ziel.
Reeds eer wezen wij er op, dat Bach de
eigenlijk symbolische figuur der dochter van
Sion ten tooneele voert. Maar hij voegde ir
nog een koor aan toe, en wel dat der ge-
loovige zielen. Het eigenaardige van de
muzikale behandeling dezer Sionsdochter
bi) Bach is wel de absolute oplossing van
haar persoonlijkheid, in strijd met de be
doeling van den dichter Brocke, van wien
hij deze figuur overnam. Ze zingt soli als
sopraan, alt, tenor en bas, treedt op in
duetten en koren, en leidt ten slotte in een
laatsten vorm de Matthaus-Passion naast
J. Repelaer van Driel (alt)
het koor bij de geloovigen in („Kommt, ihr
Töchter, helft mir klagen").
In de behandeling van het bijbelsche reci
tatief onderscheidt de Matthaus-Passion
zich niet van de Johannes-Passion: daaren
tegen zijn de koren, welke den bijbelschen
tekst weergeven (bijvoorbeeld: de vordering
der Joden, om Barrabas vrij te laten) anders
gevormd. Wat de koralen betreft staan ze
midden in de zuiver kerkelijke compositie-,
sfeer. Bach stelde hierop grooten prijs, en
het veelvuldige gebruik der koralen duidt
hier in elk geval wel op. Niet altijd hebben
de overwegingen van het christenvolk over
hetgeen zich afspeelde, een verschillende
melodie. De melodie der koraal „O haupt
voll Blut und Wunden", waarvan Bach
bijzonder veel hield, keert, bij veranderden
tekst, niet minder dan vijfmaal terug: de
melodie..Herzliebster Jesu, was hast du ver-
brochen" keert driemaal, en „O Welt, sieh'
hier dein Leben", tweemaal terug. De
overig-; drie koralen, die slechts eenmaal
voorkomen, zijn geen Passie-liederen.
Van den rijkdom der Aria's in de
Matthaus-Passion, zegt Spitta: In geen der
andere werken van Bach, tenzij in het
Weihnachts-Oratorium, treft men zulk een
rijkdor- aan van prachtige solozangen. Over
tuigender, meer aangrijpende melodieën,
dan de aria's, welke voorkomen in de
Matthaus-Passion, heeft Bach niet geschre
ven. In deze aria's komt de muziek geheel
W. Ravelli (bas).
zelfstandig tot haar recht. Zij drukt ideeën
uit en geef geschiedenis weer. Eigenlijk is
het zoo, dat de instrumentatie niet is een
begeleiding van het gezongen woord, maar
omgekeerd, dat het gezongen woord de De-
geleiding is der instrumentatie. Wanneer men
de toonzetting aan een nauwkeuriger be
schouwing onderwerpt, vallen twee dingen
op: Eéns treedt de bedoeling illustreerend,
schilderend effect te weeg te brengen, zeer
sterk naar voren. Maar da^ bestaat er ook
motivische verwantschap tusschen aria's en
naar het arioso overhellende recitatieven.
Meermalen is het thema der aria ontspro
ten aan hetzelfde muzikale idee als de be
geleiding van het voorafgaande arioso-
recitatief. Het is te begrijpen, dat deze
eigenaardigheden der „bespiegelende" mu
ziek der Matthaus-Passion niet overal
even sterk naar buiten treden. Daar, waar
tekst en situatie geen bijzonder; gelegen
heid bieden tot muzikale schildering, eischt
de zuiver gevoelsmuziek hare rechten
weer op.
De geest, welke in tonen door de gansche
Matthaus-Passion spreekt, is die der ver
zoenende liefde, het wijzen op het heilig
Lijden en den Zoendood van Christus, als
Middelaar tusschen God en de zondige
menschheid. Vandaar dan ook, dat Bach er
naar streeft, de muzikale kleur zooveel mo
gelijk te temperen, af te dempen tot een
milde sfeer, welke slechts des te sterker uit
komt door de hier en daar verspreide ster
kere kleuren en schokkende effecten. Bach
zoekt zijn aanknoopingspunten in de volks
ziel, hij grijpt zijn toehoorders juist daar
mee aan, waar ze het ontvankelijkst voor
zijn, en geneigd, hem met volle overgave te
volgen in een diep christelijke beschouwing.
Ondanks alle diepte, breedheid en volheid
van muzikale gedachten, ondanks de talrijk
heid der aangewende middelen en den g'i-
gantischen opbouw van het bijna drie uren
in beslag nemende kunstwerk, blijft de
M tthaus-Passi jn een werk, voor alle tijden
toegankelijk.
Overzichtelijk in haar binnen-, zoowel als
in haar buitenstructuur, over het algemeen
eenvoudig van uitdrukkingsmiddelen, bereikt
zij uitstekend het doel dat beoogd wordt, is
zij een schitterende vertolking van de gevoe
lens, welke de meditatie van het Lijdens
verhaal in ons opwekt, waarin geen compo
nist van lateren- datum hem heeft over
troffen. Daarbij komt de meesterlijke samen
voeging van verschillende bestanddeelen tot
één afgeronden kunstvorm. Dat alles heeft
er toe bijdragen, om het werk van Bach te
maken tot een meesterstuk, dat eenig en
verheven staat tusschen de voortbrengselen
in de wereldmuzieklitteratuur, en des Ie
grootere bewondering verdient, wanneer men
bedenkt, hoe Bach dit heerlijk geheel uit
zichzelf, van binnen uit, op volkomen zelf
standige grondslagen heeft móeten bouwen.
Een van die heerlijke kunstwerken, welker
genieting van ons betere menschen maakt,
dat ons opvoert u't den sleur van het alle-
daagsche tot het hooger geestelijk leven,
zonder hetwelk alle bestaan dor blijft en
doelloos.
Dat velen door deze korte uiteenzetting
van Bach's Matthaus-Passion zich gedron
gen zullen gevoelen, om naar dit kunst
gewrocht. dat onder zoo bekwame leiding
Vrijdag 22 Maart staat te worden uigevoerd,
te gaan luisteren, hopen we met het schrijven
vaif deze artikelen te hebben bereikt.
J. 8.
Vragen van den heer Marchant aan den
minister-president
Naar aanleiding van de verklaring van
minister Jaspar
Door 't Tweede Kamerlid den heer Mar
chant zijn aan den Minister van Financiën
voorzitter van den Raad van Ministers, de
volgende schriftelijke vragen gesteld:
Is juist de verklaring, volgens de dagbla
den door den Minister Jaspar in het Bel
gische Parlement afgelegd op 19 Maart 1.1
dat „in Nederland de contra-spionnagedienst
nog veel belangrijker is dan bij ons?"
Zoo ja, wat verstaat de Regeering onder
„contra-spionnagedienst" hoe is deze dienst
georganiseerd, is het een militaire of een
burgerlijke dienst en uit welk artikel van
welk hoofdstuk der Rijksbegrooting worden
de-kosten van den dienst bestreden?
De discussies in de Belgische Kamer
Aan het verslag van de Brusselsche „Stan
daard" over de discussies in de Belgische
Kamer is nog de volgende verklaring, in de
Belgische Kamer Dinsdag afgelegd, ont
leend:
M. Jaspar, eerste minister, antwoordt dan
en zegt, dat de Regeering steeds de bedoe
ling had het volle licht op de heele zaak te
werpen. Door den heer van Cauwelaert werd
voorgesteld, dat de Hollandsche Regeering
aan het instellen van een onderzoek zou me
dewerken. DeBelgische Regeering heeft dien
wensch van het parlement aan de Holland
sche regeering overgemaakt, welke ant
woordde, dat zij niet kon overgaan tot ge
rechtelijk onderzoek, maar dat zij wel een
politie-onderzoek wou doen.
De Belgische Regeering houdt er aan 'te
verklaren, dat zij steeds bereid blijft haar
fiedewerking te verleenen aan een rechter-
'ijk onderzoek over de zaak.
België wensent dat dit onderzoek zou
voortgaan en wil de Hollandsche Regeering
in djt onderzoek helpen Getuige moeten ge
hoord worden en de stukken onderzocht zoo
->r bestaan."
De Belgische Kamer heeft de socialistisch^
motie verworpen en daarna'de motie aan
genomen. waarin de verklaringen,' in de Ka
mer gedaan, voor kennisgeving worden aan
genomen.
Aan hët slot van het onderhoud dat een
der correspondenten van de N. R. C. met
Ward Hermans }iad, maakte deze gewag van
het verweerschrift, dat hii heeft samenge
steld. en waarvan zich een exemplaar bevindt
in handen van een der meest vooraanstaan
de Vlaamsche nationalistische leiders.
Over en uit dat Verweerschrift deelt de
correspondent thans o.m. het volgende mede:
Eerst sinds dien den dag, dat Frank Heine
aan Ward Hermans liet -weten., dat hij een
belangrijk document over Holland bezat
dat was in het najaar van 1928 werden
Ward Hermans' betrekkingen tot hem regel
matig.
„Bij mijn bezoek alsdan gaf hij me inzage
van het document in kwestie. Het was een
stuk van 16 blz. voorzien van den drogen
doordrukstempel van den Belgischen leger
staf. Het was die stempel, waarvan h(j echter
tijdens het verhoor, getuigen moest, dat hij
echt was. Aan de echtheid van het heele do
cument, kan ik tot vandaag toe, nog steeds
niet twijfelen. Men heeft rond de andere
documenten zooveel gefantazeerd, dat velen
aan alles gingen twijfelen, dat wij zouden
kunnen voorbrengen. Doch we vreezen, dat
de Belgische regeering en dito Staf erg
zou (den) kunnen ontgoocheld worden door
een onpartijdig deskundig onderzoek.
Mijne gansche verdere bemoeiingen waren
er alleen op gericht, het document in handen
te krijgen, wat mij slechts na geruimen tijd
eerst gelukte. Beurtelings bekwam ik nog
twee andere documenten.
Dat Frank Heine ze eerst niet wenschte
af te staan, was gelegen aan het feit, dat ik,
in naam van al de betrokken belanghebben
den, weigerde documenten te koopen voor
een ander doel dan publicatie, omdat geen
van ons aan eigenlijke spionnage begeerde te
doen. Ons doel was, het Belgisch militaris
tisch en imperialistisch opzet verijdelen, dat
in deze plannen vastgelegd was."
Schr., de heer Ward Hermans, vertelt dan,
dat Frank Heine zeide het document van
generaal Mahieu voor enkele dagen ter in
zage te hebben verkregen voor het boek, dat
hij wilde schrijven.
Wat generaal Mahieu betreft, is Ward
Hermans diep overtuigd dat deze man met
de edelste inzichten gehandeld heeft, en ik.
aldus Ward Hermans, ik heb om meer dan
een reden de verplichting zijn nagedachtenis
te eeren, al was hij dan ook een Belgisch
generaal en tijdens den oorlog zeer vijandig
tegenover onze Vlaamsche frontbeweging.
„Frank Heine wenschte r.och de publicatie
van het eene noch die van een der beide
andere documenten. Twee waren genummerd,
en twee droegen de vermelding van den
bestemmeling, waardoor dadelijk moest kun
nen worden uitgemaakt, aan wien de stukken
behoord hadden. Om F. H. gerust te stellen,
gaf ik hem de belofte, dat we die vermelding
niet zouden publiceeren, vermits het voor ons
toch maar er om te doen was, dit schandelijk
en misdadig opzet te ontmaskeren."
Schr. werpt dan ver van zich, dat hij, zoo
als Frank Heine beweerd heeft, in betrek
king stond tot Heine's spionnage voor
Duitschland.
De heer Ward Hermans komt voorts tot
een bijkomstige vraag, die z.i. toch noodig
is tot meerdere opheldering van de gansche
zaak:
„Heeft Frank Heine, reeds bij den aanvang
der onderhandelingen over de documenten,
het inzicht gehad, alles te verklikken en het
spel van minister Jaspar te spelen, waar
tegen hij me weken vroeger gewaarschuwd
had?
„Ik heb alle redenen om hier aan te twij
felen. Ik heb met Frank Heine een nog al
betrekkelijke briefwisseling gevoerd bij onze
onderhandelingen. Bestaat déze briefwisseling
nog of heeft Frank Heine ze vernietigd?
Indien ja, dan kan voor het Belgische ge
recht zelf mijn eerlijke, goede trouw blijken.
Indien neen, dan had Frank Heine bij den
aanvang dat inzicht niet, waarachter hij zich
nu verschuilt, om zich te ontlasten. Het Bel
gisch magistraat kon hier spreken. Wat
aarzelt het?
„Wij stellen eenvoudig vast, dat Frank
Heine steeds tegen de publicatie van de do
cumenten was en maar zwichtte voor het
geld, zich geruststellende met de gedachte
dat grootere verantwoordelijkheden zouden
kunnen worden blootgesteld. Toen de publi-
Een kijkje aan boord van de „Statendam".
Voor de eerste-klasse-passagiers Is boven
staand fraai promenadedek gereserveerd
Zijn de berichten, welke daaromtrent loo
pen, juist, dan heeft de bouw van de „Sta
tendam" rond 20.000.000 gekost. Een dui
zelingwekkend cijfer.
In acht dagen zal het schip de reis naar
New-York kunnen volbrengen. Er zijn bui
tenlandsche maatschappijen, wier schepen
het traject in minder tijd af kunnen leggen
maar al kan de „Statendam" dan niet in
snelheid wedijveren, de directie van de Hol-
land-Amerika-Lijn heeft gemeend de reizi
gers door andere factoren de voorkeur aan
haar nieuwe schip te kunnen doen geven
n.l door de groote weelde en het tot in de
finesses verzorgd comfort aan boord van dit
zeekasteel, waarvan men hierboven nog een
overzicht ziet van het voordek, gekiekt, uit
het kraaiennest.
Zooals reeds eerder .gezegd, deinrichting
van de „Statendam" doet zeker niet onder
en is op vele punten veel beter dan van de
grootste buitenlandsche passagiersschepen.
Een luxe als in de eerste klasse1 en een
comfortabele inrichting van de toeristen
klasse als op de „Statendam" vindt men ner
gens. Bovendien zijn er sinds den oorlog
op enkele uitzondering na geen schepen
gebouwd, die grooter zijn dan de „Staten
dam". Alleen het Fransche s.s. „Ile de Fran
ce" is grooter, doch zeker niet luxueuzer en
beter ingericht dan de niéuwe aanwinst van
de HollandAmerlka-Lijn, terwijl voor de
buittche handelsvloot in aanbouw zijn de
..Bremen" en de „Europa", welke beide sche
pen wel grooter zijn. Overigens zijn alle
groote schepen van de laatste jaren ongeveer
van denzelfden tonneninhoud als de „Sta
tendam".
catie geschiedde vroeg hij me nogmaals met
veel aandrang, om de namen der koopers
te kennen, wat ik met beslistheid weigerde
zijn weinig eerlijk inzicht vermoedende."
In dezen tijd begonnen de insinuaties tegen
schr. in de Soir.
„Tegen alles in bleef ik hopen en gelooven,
dat F. H. hier niet in het spel was. Alleen
toen ik kennis nam van het artikeltje in
„Le Soir" van Vrijdagavond „La Bombe va
éclater", verwierf ik de zekerheid, dat ditmaal
verklikking plaats had. Van F. H. wist ik
reeds sedert veertien dagen dat hij dien
Zaterdag naar Amsterdam moest, om zijn
loon op te strijken voor de spionnagediensten
aan dr. Hauser. Nu las ik in het briefje
uit Amsterdam, dat ditmaal de bom niet
barsten zou te Amsterdam, maar in Brussel.
Uit het verhoor is gebleken, dat F. H. eerst
den Zaterdagmorgen naar Amsterdam is af
gereisd. Terwijl dus Donderdags door den
gewezen minister Vandervelde aan Herman
Vos gezegd werd, dat men Frank Heine zou
aanhouden bij de eerste gelegenheid, laat de
„Sureté" hem vrij rondloopen, terwijl die
zelfde „Sureté" nochthans zeer goed wist waar
F. H. huis hield en hem ongestoord liet ver
trekken. om hem eerst aan te houden bij
zijn terugkeer. En de „Soir" laat zich door
F. H„ drie dagen na de verklaring van Van
dervelde,. nog documenteeren over de heele
geschiedenis, en een paar uren na de aan
houding vertelt de „Nation Beige" 'in haar
morgen-editie van Zondag, dat ze reeds
sedert vier dagen van alles op de hoogte was,
doch niets had willen schrijven om het
onderzoek niet te hinderen.
„Dat alleen volstaat om te bewijzen, dat
hier een gemeen opzet in 't spel is.
„Dat bewijst echter nog niets voor de echt
heid of de onechtheid der documenten, om
de eenvoudige reden, dat dit opzet ook da
teeren kan van na het oogenblik, dat Frank
Heine zich er van bewust werd. dat hij langs
onze zijde niets meer kon losmaken en dat
de publicatie hem in moeilijkheden zou gaan
brengen, moeilijkheden waaruit alleen een
nieuwe houding, de laatste die hii aannam,
hem redden kon.
„Alleen is de ensceneering van de aan
houding vreeselijk grof in mekaar gestoken.
's-Morgens reist F. H. ongehinderd naar
Amsterdam en 's avonds wachten 35 agenten
hem af voor zijn blijde intrede te Brussel.
Een vorst wordt met zooveel eerbewijzen niet
overladen als hij 's middernachts ergens in
een hoofdstad aanlandt.
„De invrijheidstelling van Frank Heine is
de apothéose van dit spel van huichelarij
en bedrog, door de Belgische machthebbers
wel wat al te opvallend bedrieglijk gespeeld
„Heel dit ontmaskerd opzet doet echter
met des te meer klem de vraag weer oprijzen,
bij elk nadenkend mensch. omtrent het al of
niet echt zijn der documenten.
„Frank Heine verklaart ze valsch, en heel
de wereld is gelukkig dezen man zonder
woord, op zijn woord te mogen gelooven. Wie
geeft ons den sleutel van dit psychologisch
verschijnsel? Doch deze verklaring moest de
Belgische regeering uit haar moeilijke positie
redden, toen heel de w°re!d haar démenti's
op een flinke dosis twijfel onthaalde."
Schr. wijst er op. dat Frank Heine zoo
zijn huid heeft gered.
„Van heel deze ellendige 'comedie zou
nooit iets afgeweten zijn geworden, indien
ze mij tijdig achter slot en grendel, het
zwijgen voor goed hadden kunnen opleggen."
De Rijksbegrooting 1929
In de vergadering van de Eerste Kamer
kwam gisteren aan de orde hoofdstuk: Bin-
nenlandsche Zaken en Landbouw van de
Rijksbegrooting 1929.
De heer HERMANS (S.D.AP.) oefent cri-
tiek uit op de houding van enkele burge
meesters, o.m. ten aanzien van art. 188 der
Gemeentewet, betreffende het toestaan van
opvoering van sommige tooneelstukken.
Verder critiseert spr. het stellen van aller
lei particuliere vragen aan sollicitanten naar
een onderwijzersplaats.
De heer POLAK (S.D.A.P.) uit eveneens
klachten over het optreden wan enkele bur
gemeesters, bij toepassing van art. 188.
Voorts brengt hij de sterk toegenomen
bebouwing van 'tGooi ter sprake. In sprekers
jeugd woonden er in het geheele Gooi 15.000
menschen, thans ver over de 100 000. In dit
verband waarschuwt spr. tegen aanbouw, die
het natuurschoon schaadt.
Te verkiezen ware, van het Gooi één ge
meente te maken, die rekening houdt met
de eischen in het belang der natuurbescher
ming. Thans heeft men met allerlei gemeen
ten en met Stad en Lande van Gooiland te
maken. Spr. zou gaarne zien, dat al die
Gooische gemeentetjes tot één werden sa
mengevoegd. De bezwaren, die de minister
daartegen schijnt 'te hebben, zou spreker in
elk geval willen vernemen: mochten zij over
wegend zijn, dan zal hij zich erbij neer
leggen.
Ten aanzien van het trekhondenvraagstuk
maakt spr. de opmerking, dat het op den
oppervlakkigen toeschouwer den indruk moet
maken alsof een groot percentage onzer be
volking gebrekkig is en op de hondekar mag
plaats nemen. De vergunningen daartoe wor
den dikwijls verleend, zonder dat er eenige
serieuze aanleiding van de zijde der betrok
kenen voor aanwezig is. Wie met spr. van
meening is, dat men sympathie voor zijn
medeschepselen moet hebben, i.e. de trekhon
den, behoort tevens voorstander te zijn van
een radicaal trekhondenverbod, gelijk dat
sedejt 1855 reeds in Engeland bestaat.
fijn 111}
Si! U
M