Dingen van den Dag DE ONTHULLINGEN VAN HET UTRECHTSCH DAGBLAD IN DE EERSTE KAMER BEHANDELD Brieven uit Frankrijk tweede blad NIEUWE HAARLEMSGHE COURANT VRIJDAG 22 MAART 1929 BLADZIJDE 1 Financieele verhouding tusschen rijk en gemeenten Bij de besprekingen over de begrooting van Buitenlandsche Zaken voor 1929 binnenlandsch nieuws Het overlijden van generaal Foch Er bestaat geen spionnage- of contra-spionnagedienst in Nederland Valsche handteekeningen op hier te lande bevindende documenten De debatten in de Eerste Kamer 8. Het wetsontwerp tot regeling van de finan cieele verhouding tusschen Rijk en ge- roeenten, dat eenige maanden geleden door hunne excellenties De Geer en Kan werd in gediend, zal, bij aanneming door de Staten- Generaal, in alle geval een groote verbetering hl den berooiden toestand van de financiën van vele gemeenten brengen. Zelden is een wetsontwerp zoo welwillend ontvangen en tegelijkertijd met zooveel cri- tiek overladen. Maar de critiek betrof bijna nimmer de hoofdstrekking van het ontwerp, doch slechts de details, en ondanks alle cri tiek heeft bijna elke schrijver, die zich over deze zaak heeft uitgelaten, den wensch ge uit, dat het ontwerp in alle geval nog in deze wetgevende periode zou worden behan deld. Wij hebben hoop en verwachten, dat dit dan ook wel zoo zal zijn. Nog pas heeft minister de Geer een nota van wijziging ingediend, die aan enkele van de gerezen bezwaren tegemoet komt, en wan neer nu niet ieder kamerlid en niet elke par tij er op blijft staan dat met dit wetsontwerp zijn speciaal stokpaardje op stal wordt ge haald, dan is er in de Kamers wel een spoe dige afhandeling te wachten en een meerder heid te vinden. Al jarenlang wordt de financieele verhou ding tusschen Rijk en gemeenten besproken en elk uitstel maakt den toestand slechts schrijnender. De slechte toestand van vele gemeentelijke financiën heeft dikwijls niets te maken met al of niet zuinig beheer van het betrokken gemeentebestuur, maar wordt beïnvloed door de lasten, die door het Rijk aan de gemeenten worden opgelegd. Reeds vroeger hebben wij er op gewezen, dat er geen direct voordeel voor den Haar- lemscben belastingbetaler uit de aanneming van dit wetsontwerp is te wachten. Dat valt op te maken uit een berekening, die te ma ken is en wij indertijd ook maakten van wat men in Haarlem nü en van wat er in de toekomst, na invoering van de nieuwe wetten, betaald zal moeten worden. Indien de berekening van wat Haarlem uit de gemeentefondsbelasting zal trekken, niet tegenvalt en Haarlem krijgt wat het ver wacht, dan zal de Haarlemsche belastingbe taler precies quitte spelen. Hü betaalt dan ongeveer evenveel belasting als nu. De lage re inkomens tot 12000 wat minder dan nu, de inkomens van 15000 tot 25000 wat meer en de inkomens boven de 30.000 weer min der. Dat behoeft echter niet te bewijzen, dat de nieuwe regeling niet goed ls. Dat zou kunnen bewijzen, dat de toestand in Haarlem niet zoo slecht is en Haarlem tot de gemeenten behoort, waar de belastingen vergelijkender wijs niet hoog en ook niet laag zijn. Het wetsontwerp is ingediend om vooral de gemeenten met zeer hooge belastingen te hel pen en die gemeenten worden er ook inder daad veel beter van. Daar zullen de belastingbetalers het be drag, dat zij aan den fiscus moeten betalen, lager zien worden, terwijl de belastingplich tigen in de gemeenten met lage belastingen meer, soms aanzienlijk meer, zullen moeten opbrengen. De belastingen in Haarlem zijn niet hoog als men ze vergelijkt met die van vele an dere gemeenten in ons land. Wij ontmoetten onlangs iemand, die uit Utrecht naar onze stad was verhuisd, en ons vroeg, zijn belas tingbiljet voor Haarlem te controleeren. Toen wij hem de juistheid van zijn aanslag hadden bevestigd, sprak hij er zijn verbazing over uit, dat men in Haarlem durft te klagen. In Utrecht zijn de aanslagen aanzienlijk hoo- ger. Dat is zoo. Maar voor Haarlem schuilt het gevaar in de buitengemeenten, in gemeenten als Heemstede en Bloemendaal. Daar zijn de belastingen veel lager dan in Haarlem, ze be- hooren tot de laagste van het geheele land. Die gemeenten werken als een zuigpomp op Haarlem en trekken de hoogste inkomens uit Haarlem tot zich. De belastingen voor de overige bewoners van Haarlem worden door die vlucht hooger, wat weer aanleiding geeft dat nog anderen vluchten, zoodat ten slotte een stad met uitsluitend weinig draagkrach tige inwoners zou overblijven. Wanneer men in aanmerking neemt, dat iemand met een inkomen per jaar van 100.000, in Bloemendaal elk jaar ongeveer 9500 minder dan in Haarlem heeft te be talen, moet men zich over een verhuizing naar Bloemendaal niet al te zser verwon deren. Het wetsontwerp-de Geer heeft ten doel de belastingen in de verschillende gemeenten van ons land naar elkaar toe te brengen. De bewoners van Haarlem, Bloemendaal en Heemstede zullen ook bijdragen in de kosten van de gemeentehuishouding van alle andere gemeenten van ons land. Het gevolg daarvan zal zijn, dat de belastingen in Bloemendaal en Heemstede zullen stijgen; in Haarlem blijven zij ongeveer gelijk. Iemand met een inkomen van 10.000 per jaar betaalt nu in Haarlem aan gemeentebelasting (let wel alléén gemeentebelasting! 491.50 en in Bloemendaal 273. Dat zou bij aanneming van het ontwerp-de Geer worden in Haar lem 468 en in Bloemendaal 358. Iemand met een inkomen van 50.000 betaalt nu in Haarlem aan gemeentebelasting 4494.50, in Bloemendaal 1473; dat wordt voor Haar lem 3588 en in Bloemendaal 2760. Iemand met een inkomen van 70.000 betaalt nu in Haarlem ƒ7494.50 en in Bloemendaal ƒ2073. Dat wordt in Haarlem 5148 en voor Bloe mendaal 3960. Iemand met een inkomen van t 100.000 betaalt nu in Haarlem 12444.50 en in Bloemendaal 2973; dat wordt voor Haarlem 7488 en voor Bloemen daal 5760. Men ziet dat de belastingen genivelleerd worden, 't Verschil blijft nog wel aanzienlijk, maar er is toch minder reden voor de groote inkomens om Haarlem te ontvluchten dan nu het geval is. Wij kunnen ons indenken, dat er menschen zijn, die 100.000 te ver teeren hebben en voor een verschil van nog geen 2000 belasting de geneugten van het wonen in een groote stad prefereeren boven het buitenleven, maar die, wanneer het ver schil, zooals nu, ruim 9000 bedraagt de voorkeur geven aan Bloemendaal. Al is dus het direct voordeel voor Haarlem niet zoo groot, indirect zal Haarlem op den duur uit de wet-de Geer profijt kunnen trek ken als er zich meer groote inkomens in onze stad vestigen. Maar daarvoor zal het noodig zijn, dat Haarlem voorloopig een voorzichtige belas- tingpolitiek in acht neemt. Want de boven staande vergelijkende cijfers zijn gebaseerd op de overweging, dat Haarlem niet meer dan 30 opcenten op de gemeentefondsbelasting zal heffen. Dat kan, als Haarlem zijn uit gaven van tegenwoordig niet verhoogt. Stijgen deze uitgaven, dan zal het aantal opcenten ook hooger moeten worden en dan wordt de verhouding natuurlijk ongunstiger en krijgen wij dezelfde vlucht als wij nu beleefd hebben. Slaagt Haarlem er echter in, door 'n voor zichtig financieel beleid een, liefst flink, aan tal groote inkomens in onze gemeente te trekken, dan zullen daardoor onmiddellijk de inkomsten ruimer in de gemeentekas vloeien en dan kan voor Haarlem de tijd aanbre ken, zich wat meer luxe te veroorloven. Zulk een politiek is de politiek van een goed huisvader en die moet ook een gemeen tebestuur volgen. In de jongste vergadering van den Haar- iemschen gemeenteraad bepleitte de sociaal democraat Reinaflda het goed recht van eiken Haarlemmer om een tram- of autobushalte voor zijn deur te hebben. Hij zeide het niet met zooveel worden, maar daar kwam het pleiten voor het exploiteeren van niet-ren- dabele tram- en buslijnen toch ongeveer op neer. Het eventueel tekort moest dan maar uit de gemeentekas worden bijgevuld. Zulke praat is natuurlijk nonsens. Wie zoo aan de gemeentekas gaat staan, jaagt alle belasting betalers weg. Wij hopen, dat het wetsontwerp-de Geer zal worden aangenomen en dat Haarlem lessen put uit wat de laatste jaren is ge beurd. De Lente heeft haar intrede gedaan te Parijs. Meen nu niet, Hollandsche lezer, dat dit hier gepaard gaat met een „blauwende" lucht, met duizenden lichtgroene blaadjes, die de „wintersche kaalheid der boomen wegtooveren", met „vogeltjes die luid uitjubelend hun vreugde de koningin der jaargetijden inhalen" en meer van dat fraais, waarmede in de romans de komst der lente beschreven wordt. Buiten kan het in de lentemaanden in derdaad heerlijk zijn, en de blauwe lucht, de groenende boomen en de kweelende vo geltjes hier, behoeven voor hun collega's uit de romans heusch niet onder te doen. In Parijs echter: heel hoog boven de stad zal de lucht vermoedelijk ook wel blauw zijn, maar om dat te kunnen con- stateeren, zou men zich eerst door een dichte laag stof en benzinedamp heen moe ten werken en wat de boomen betreft, be halve in de parken en tuinen, zijn er hier geen boomen, evenmin trouwens als vogel tjes, zoodat, zoowel het groenen, als het kweelen, ongekende dingen zijn voor de Pa ri) zenaars. Neen, in Parijs is het op het oogenblik al weer benauwd, niet bepaald warm, doch eerder drukkend. ..II fait lourd", zooals men hier zegt. Maar omdat ondanks de hooge huizen toch af en toe een zonnestraaltje den weg tot in de stad vindt, voelen we ons toch in een voorjaarsslemming. En aange zien de eerste voorjaarsdag toevallig een Zondag was, gingen we wandelen op de groote boulevards. Daar nu dit ,,'s Zondags wandelen op de groote boulevards" een soort ongeschreven wet is voor de Parijze- naars, is het op dergelijke dagen op die boulevards zóó vol wandelaars, dat het wan delen er zoo goéd als onmogelijk is en plaats maakt voor een soort schuifelend voorwaarts-gaan. Zoo ook gisteren. Het was prachtig weer, d.w.z. he" was te benauwd om thuis te blijven. Zooals gezegd, was het ook nog Zondag. Dus besloot ik wat te gaan wan delen. In de straten was het, behalve daar, waar af en toe een zonnestraaltje door drong, kil, terwijl het op de boulevards on getwijfeld heel prettig zou zijn geweest, in dien niet alle Parijzenaars zich geroepen hadden geacht juist hier van hun belang stelling voor het mooie weer blijk te geven. En zoo liepen we dan, voetje voor voetje, geduldig achter elkaar. Het leek wel een soort uithoudingswedstrijd. Af en toe vie len er eenige deelnemers uitgeput door vermoeidheid of dorst af en gingen dan op een der café-terrassen nieuwe krachten en kansen op een langdurige, gedwongen, griepvacantie opdoen. Maar de opengeko- men plaatsen werden onmiddellijk ingeno men door die wandelaars, die even te vo ren uitgevallen waren, en die nu uitgerust en verfrischt, den strijd hervatten. Het gehuil van kinderen, die, doodop, niet verder meer wilden, streelde onze ooren; het stof danste vroolijk in het zon netje en koos zich daarna onze neusga ten en oogen tot rustplaats, en de auto's die met luid getoeter zich een weg zoch ten te banen bezwangerden de lucht met hun geuren van benzine en olie. Het is werkelijk heel prettig, zoo'n lentezondag in Parijs De laatste huurkoetsjes! Want er zijn er nog in Parüs! Maar waren er nu nog niet eens zoo heel erg lang geleden dui zenden en duizenden van die gemoedelijke karretjes, thans nadat ze het in hun strijd tegen den automobiel hebben moeten afleggen zijn er nog maar een stuk of wat. En dan ziet men ze nog maar alleen 's zomers. Want alleen bij heel mooi weer gebeurt het wel eens, dat de een of an dere vreemdeling of provinciaal zich in zulk een voorwereldlijk vervoermiddel waagt, om meer op zijn gemak de stad te kunnen be zichtigen. Maar, al zijn ze dan nog niet heelemaal verdwenen, de dag, dat de allerlaatste huur koetsier zijn hoogen hoed voor goed' aan den kapstok hangt, zal toch niet zoo heel lang meer op zich laten wachten. En zoo zagen we dan in den traditio- neelen carnavalsoptocht de begrafenis van het laatste huurkoetsje. Natuurlijk was deze begrafenis een min of meer vooruit- loopen op de feiten, want drie of vier, mis schien vijf, huurkoetsjes zijn er nog wel in Parijs maar tegen de tienduizenden taxi's maakt dit aantal toch eigenlijk niets uit. „Zoo heb ik een jaar of wat geleden de begrafenis van den laatsten omnibus meegemaakt," zei een heer achter me, „en wie weetMaar zijn opmerking hadden journalist in mij doen ontwaken en, voordat ik me er zelf rekenschap van had gege ven, vroeg ik hem: „Was dat ook tijdens een carnavalsoptocht?" „Neen, was het antwoord, die bus deed gewoon voor den laatsten keer dienst, maar geheel onopgemerkt geschiedde het toch ook niet! Zoowel bovenop als binnen in was hij vól studenten en pretmakers, die een soort treurmuziek ten beste gaven en zich met kransen immortellen getooid had den en zoo. Ja, dat hebben we meege maakt en hu hebben we ook de laatste fiacre voorbij zien gaan en wie weêt - misschien krijgen we ook nog wel eens den laafsten automobiel In den een of anderen optochtEn dan, heel laag vliegend, de vliegmachines, die zijn weg met bloe men bestrooien," vulde ik aan. En inderdaad, waarom ook niet? Het is een herhaaldelijk geconstateerd feit dat niets zoozeer in den smaak valt van den bekenden „man in the street" als „zien" werken. Er kan geen steiger opge richt worden, of de wandelaars blijven staan om de constructie er van fe bewon deren en om zich nieuwsgierig af te vragen, waartoe hij wel dienen zal. Er kan geen straat' opgebroken worden, zonder dat „men" staan blijft, om aan dachtig het doen en laten der werklieden gade te slaan, zelfs zoo, dat indien het een drukke straat betreft spoedig een speciale regeling van het verkeer noodig is! Een groot magazijn in de Avenue de l'Opera heeft deze aantrekkingskracht van den arbeid zoo goed begrepen, dat het een zijner uitstalkasten tot atelier heeft' inge richt. Dit nieuwigheidje heeft natuurlijk on middellijk de aandacht getrokken van de voorbijgangers en zoo ziet men geregeld drommen nieuwsgierigen zic.h voor deze „etalage" verdringen, waarin de atelier- meisjes, zonder zich iets aan te trekken van de belangstelling, die ze verwekken, rustig haar dageliiksche werk verrichten. H. de J. Deelneming der Nedierlandsche regeering. De Nederlandsche regeering heeft aan den tijdelijk zaakgelastigde te Parijs ver zocht aan de Fransche regeering haar deel neming te betuigen met het overlijden van maarschalk Foch. Van het gebouw der Fransche legatie in Den Haag is de vlag der Fransche repu bliek halfstok geheschen. Onde juffrouw (tijdens een wedstrijd in het touwtrekken)„Mijnheer, vindt u ook niet, dat 't veel eenvoudiger zou zün, als ze een mes namén en dat touw doorsneden? (Passing Show) Ministerieel antwoord op de vragen van den heer Marchant. Op de vragen van den heer Marchant betreffende een „contra-spionnagedienst", welke in Nederland zou bestaan, antwoordde gisteren de heer De Geer, minister van Financiën, voorzitter van den Raad van Mi nisters In Nederland bestaat geen spionnage- of contra-spionnagedienst. Hij kan hier dus niet belangrijker zijn dan elders. Wel komt sedert zestien jaren op de be- grooting van Oorlog een post „Geheime uitgaven" voor. Het eerst op de begrooting voor 1913. onder axt. 158. Door den toen- maligen Minister van Oorlog, den heer Co- lijn, werd deze post als volgt toegelicht: „Bij het Departement van Oorlog doet zich herhaaldelijk het gemis gevoelen van een begrootingspost, ten laste waarvan uit- j gaven van geheimen aard kunnen worden gekweten. Dit is vooral het geval in tijden van politieke spanning, die tot internationale verwikkelingen kan leiden, waarin ons land rechtstreeks of zijdelings zou kunnen worden betrokken. Onder die «mstandigheden kan het noodig zijn, dat vanwege het Departe ment van Oorlog voorzorgsmaatregelen wor den getroffen, die uitgaven met zich bren gen, waarin bij de Oorlogsbegrooting niet is voorzien. Het geheime karakter van zooda nige maatregelen maakt het bovendien wen- schelijk, dat de daaruit voortvloeiende kosten in uitgaaf kunnen worden gesteld, zonder dat daarvoor de overlegging van bewijsstuk ken wordt gevorderd. Weliswaar kan een zoodanige verevening, ingevolge art. 30 van de Instructie van d« Algemeene Rekenkamer (wet van 5 October 1841, Staatsblad no. 40), tot stand worden gebracht ten laste van net hoofdstuk der Staatsbegrooting, dat voor „Onvoorziene uitgaven" bestemd is, maar het geldt hier uitgaven die te allen tijde, uit sluitend op last van het Departement van Oorlog moeten kunnen geschieden en 't hoofd van het Departement behoort dus, zoodra de mogelijkheid zich voordoet, zonder ver deren omslag over de daartoe benoodlgde gelden te kunnen beschikken. Op het voetspoor van hetgeen reeds sedert jaren op enkele andere hoofdstukken der Staatsbegrooting geschiedt (zie art. 41 van hoofdstuk III en art. 32 van hoofdstuk IV voor het dienstjaar 19.lz">, wordt mitsdien een bedrag van 2500 voor „geheime uit gaven" aangevraagd, van welk bedrag uit sluitend aan de Koningin verantwoording zal worden gedaan." De post, in 1913 ch 1914 uitgetrokken op 2500, werd op de begrooting voor 1915 verhoogd tot 25.000 en op dit bedrag ge handhaafd tot aan het jaar 1918. Op de begrooting voor 1913 werd de post verhoogd tot 40.000, terwijl op de begrooting voor 1923 de post weder werd verlaagd tot 30.000, het bedrag, waarop hij ook thans nog ir. artikel 216 staat uitgetrokken. De verhooging tijdens den oorlog beoogde niet, spionnage of contra-spionnage, maar, voor zoover met spionnagewerk in verband staande, een zeker toezicht op de gangen van vreemde spionnen, waarmee ons land over dekt werd. Al was het werk dier spionnen minder tegen ons land dan tegen anderen gericht, zoo werd het toch een landsbelang geacht, van hun verblijf en gestie zooveel doenlijk op de hoogte te blijven. Na den oorlog, toen het aantal vreemde spionnen wel verminderde, maar niet ver dween, werd mede in verband met nieuwe elementen van onrust, die hier te lande (evenals trouwens elders) optraden, een gelijk toezicht op de gestie van sommige personen noodig geacht. Daartoe werden geen spionnen d.w.z. menschen, die een andere rol voorwenden dan zij vervullen in dienst genomen, maar werd en wordt slechts gebruik gemaakt van den legalen recherchedienst. Een officieuze mededeeling van de Nederlandsche regeering Het Nederlandsch Correspondedtiebureau voor Dagbladen, meldt d.d. 21 Maart: De Regeering heeft vandaag het bewijs in handen gekregen, dat de handteekeningen van den Belgischen kolonel Michem en van den chef van den Belgischen Generalen Staf Galet, die zich respectievelijk bevinden op twee van de zich hier te lande bevindende documenten, valsch zijn. Een fotografie van de beide stukken heeft zij onlangs op verzoek gezonden aan de Belgische regeering, ter vergelijking van de handteekeningen. Alvorens hierover nog be ticht van de Belgische regeering ontvangen te hebben, is zij zelve tot vergelijken in staat gesteld geworden, doordat de wezenlijke handteekeningen door den Belgischen inlich tingendienst aan haar eigen inlichtingen dienst op verzoek zijn toegezonden. Het resultaat is, dat noch van kolonel Michem, noch van generaal Galet tusschen de echte en de onderstelde handteekening ook maar eenige gelijkenis blijkt te bestaan. Verklaringen van ond-minister Coljjn In de Eerste Kamer hebben gisteren de onthullingen van het „Utrechtsch Dagblad" inzake het Belgisch-Fransch geheim mili tair verdrag een voornaam pimt van bespre king uitgemaakt. De besprekingen werden geopend door den heer v. Embden (V.D.) die vooraf behandelde de ontvangst der pogingen om tot internationale ontwapening te komen en den wensch uitte, dat niet langer militaire deskundigen uit ons land naar Genève zul len worden afgevaardigd. Komende tot de kwestie der publicaties van het Utrechtsch Dagblad, licht de heer VAN EMBDEN toe, dat hij aanvankelijk het voorstel had gedaan, de behandeling van Buitenlandsche Zaken te vervroegen. Wegens persoonlijke omstandigheden is dat voorstel door hem ingetrokken. Zijn voorstel had echter niets agressiefs. Hij heeft slechts de bedoeling in verzoenenden geest te spreken en er zullen dan ook zijnerzijds geen vonken spatten naar de regeeringstafel. Het is echter mogelijk, dat het documen- tenspel zal worden hervat, bijv. bij de ver kiezingen met de stukken, die de heer Van Beuningen onder zijn berusting heeft. Alles beschouwd, wat op het oogenblik be kend is, kan spr. de houding de Regeering niet veroordeelen. In materieelen zin zijn de documenten als valsch op te vatten. Dit neemt niet weg, dat in België militaire deskundigen hun mede werking aan den opzet dezer zaak hebben verleend. Het gebeurde kan voor de assemblée van Genève aanleiding zijn, scherper contröle uit te oefenen. De Regeeringsverklaring heeft gelukkig veel ongerustheid, die gewekt was, weer weg genomen. De publicatie heeft in dien zin gunstig ge werkt en zij heeft ook bevorderd, dat in de spionnagediensten eenige helderheid wordt gebracht. Onze Regeering heeft evenwel geen poging aangewend om de publicatie te verhinderen. Indien het Utrechtsch Dagblad dadelijk den volledigen tekst had opgenomen, of althans eerlijk verkort, dan zou dat blad geen ver wijt kunnen treffen. Achteraf is echter ge bleken, dat de eerste publicatie een sterk tendentieuze verminking van het geheel ls geweest. De eerste publicatie stelt het voor alsof bij eiken oorlog tusschen de betrokken landen schending van ons grondgebied zou plaats hebben. Dat is onjuist gebleken. Ook in andere opzichten, bijv. ten opzichte van de ontworpen spoorwegen, die slechts aan het brein van 'n enkelen militair zijn ontsproten, bleken, de verkortingen perfide verminkingen te zijn. Spr. huldigt het initiatief van den Neder- landschen Journalisten-Kring die den hoofd redacteur van het Utrechtsch Dagblad ter verantwoording heeft geroepen. Spr betreurt dat die hoofdredacteur zich daaraan heeft onttrokken. Vreemd was het, dat op den avond voor afgegaan aan de publicatie, het departement van Buitenlandsche Zaken geen maatregel kon nemen, hoewel het wist wat er stond te gebeuren. Het was echter in hiërarchischen zin zijn hoofd kwijt: de minister van Buiten landsche Zaken was naar de Londensche ten toonstelling. Had men niet door tusschenkomst van het Ned. Correspondentiebureau een regeerings- mededeeling aan de bladen kunnen doen op dienzelfden Zaterdag? De Regeering heeft toch zeker wel in veel andere aangelegen heden. dat middel te baat genomen. De la tere Regeeringsverklaring had dan achter wege kunnen blijven. Ook zou spr. willen opmerken, dat wan neer vijf aanzienlijke Nederlanders geweten hebben, dat de verkorting aldus zou worden gepubliceerd, het geen aanzienlijke houding is. dat zij hebben gezwegen. Spr. vraagt of de Regeering den hoofd redacteur van het U.D. niets te zeggen heeft, bijv. in den vorm van een aanvulling van 't wetboek van strafrecht. Achteraf is daar niets meer aan te doen De houding van het departement van Bui tenlandsche Zaken is in vele bladen, vooral buitenlandsche, gecritiseerd. Te hopen is, dat het gebeurde er toe zal leiden, dat in de toekomst geen vrij spel wordt gelaten aan personen, die de verhou ding tot andere volken in gevaar kunnen brengen. De vrede moet aldus niet kunnen 'worden verstoord (bravo's). Jhr. mr. de Savomin Lohman over de Nederlandsche onderhandelingen De heer DE SAVORNIN LOHMAjV (C.H.) behandelt de kwestie van het Nederlandsch- Belgische onderhandelingsvraagstuk. Nieuwe onderhandelingen zullen slechts op den grondslag van wederkeerigheid mogen worden ondernomen, waarbij rekening kan worden gehouden met desiderata van België In geen geval echter kunnen de onderhan delingen weer worden opgevat over een zoo danige herziening van het verdrag van 1839, die de fouten heeft van het verdrag, dat eenige jaren geleden hier werd verworpen. Nieuwe besprekingen zijn wel voorloopig ingeleid, doch daarover bewaart het departe ment van Buitenlandsche Zaken een diep stilzwijgen. Hierna wordt pauze gehouden. Spr. gaat, na, wat het nieuwe element heeft gebracht voor onderhandelingen inzake het gebruik en de bevaarbaarheid van de Schelde. In het rapport-Segers wordt de indruk gewekt alsof Nederland ten aan zien van de Schelde zijn oude verplichtin gen niet is nagekomen; spr. ontkent dat Nederland zulks op zijn geweten zou hebben. Prof. van Eijsinga heeft de desbetreffende van Belgische zijde o.a. door baron Jac- quemins gedane mededeelingen zeer te recht weersproken. Het ontbreekt er nog maar aan, dat België een nota indient bij Nederland, wegens de kosten die het ter zake van het onderhoud van de Schelde sinds 1839 zou hebben gehad! De heer POLAK, S.D.A.P., sluit zich, wat de publicatie van stukken door 't „Utrechtsch Dagblad" betreft te dien opzichte bij den heer van Embden aan en hij waagt, hoe het mogelijk was, dat een dagbladredaccie of anderen konden gelooven, dat die stukken echt waren. Na tien jaren Volkenbond moest zoo iets onmogelijk worden geacht. Intus- schen blijkt hieruit dat er in Europa nog n atmosfeer hangt als vóór 1914. De geheime diplomatie gaat voort; er is een netwerk van militaire verdragen. Gelukkig is ons land bulten het geheime geknoei gebleven; niettemin zün we buiten onze schuld toch in de kwestie betrokken. De lucht kan nog niet volkomen helder zijn, zoolang er nog een mysterie heerscht. De heer van Beunin gen heeft verklaard, nog stukken te hebben, welker aard hij zelfs nog niet heeft aange duid. Kent de minister die stukken? Zoo ja, is hü bereid, aan te sturen op openbaar making? Wil da Volkenbond zün taak naar be- hooren vervullen, dan zal de Volkenbonds raad moeten worden gekozen door de As semblée, en dan zal er een verbod van het sluiten van geheime verdragen moeten ko men. De richting, waarin de Volkenbond zich moet bewegen, is die van een Vereenigde Staten van Europa. Gaan we die richting niet uit, dan blüven de politieke en de eco nomische rivaliteiten in Europa tusschen de verschillende landen bestaan, en dan rest slechts zwarte wanhoop. De heer VAN LANSCHOT, R.K, bespre kende de Utrechtsche publicatie, meent, dat het niet aanging het geheele stuft van wege de Nederlandsche Regeering te "laten publiceeren op een mement, dat daar nog geenszins kon worden becbrdeeld of hiet stuk echt was of niet. Evenmin was het te vorderen dat de Regeering op dat moment een andere publicatie deed. Spr. heeft den indruk, dat de aanbieders van de stukken, die bü diverse bladen een bezoek hebben gebracht,publicatie toch wel zouden hebben verkregen, ook al zou de regeering zich tot het „U. D." hebben gewend met een verzoek de publicatie achterwege te laten. Sinds de publicatie heb ben zich tal van gezichtspunten voorge daan, die telkens een ander licht op de zaak hebben geworpen. De houding der Tweede Kamer, die na de verklaring der Regeering het stilzwijgen nog bewaarde, acht spreker de meest juiste. Met een openbaarmaking van stukken als thans is verlangd, zou onze Regeering z. i. een bedenkelük precedent scheppen. Met alle waardeering van de belangstel ling voor deze aangelegenheid, wüst spr. op artikel 53 van onze Grondwet. Intusschen kan onze Regeering tegenspraak publicee ren, wanneer onjuiste mededeelingen wor den gedaan. Spreker zou de vraag van den heer Polak of er hier eenige contra- spionnagedienst bestaat, willen richten tot den in deze Kamer aanwezigen oud- minister van Oorlog, Colün- Spreker kent in deze zaak geen voor- oi tegenstanders, doch slechts Nederlanders. Het komende kabinet zal in de eerste plaats de verhouding tot België tot een goed resul taat hebben te brengen. De heer COLIJN (A. R.) kan, in verband met de Utrechtsche publicatiec onder schrijven, wat is gezegd over de onthouding van de züde der Regeering, die niet kon beoordeelen of het stuk echt was of niet. Indien het echt ware, dan zou de publica tie volkomen begrijpelijk zijn geweest. De Regeering had kunnen zeggen, dat rij niet wenschte in te grypen en zij. had zich niet moeten beroepen op veronderstelden onwil van het „U. D.". Met den heer Van Embden erkent spreker, dat de eerste publicatie een geheel anderen indruk moest wekken dan de tweede. Maar dat de Regeering er toe over zou moeten hebben gegaan het volledige stuk. dat nog geenszins een onschuldig stuk was te publiceeren, dat wil er bij spreker niet in. Neen, de Regeering behoorde, gelük zij deed, zich van een dergelüke publicatie te ont houden. Mocht de lucht nog niet gezuiverd zijn, dan zou het wenschelük zijn, daartoe nog het noodige te verrichten. Het is mogelijk, dat samenstellende deelen van het stuk echt zijn, maar dat zou alleen kunnen worden aangetoond of tegengespro ken na opening der geheime archieven van de beide generale staven. Dit nu komt spr- onwaarschijnlijk voor. Van ecnig bestaan van een spiomnage- of contra-spionnagedienst in ons land, is spreker niets bekend. We zullen de beroering, die door deze zaak is gewekt, moeten laten uitsterven. Misschien verdient het aanbeveling op het oogenblik de onderhandelingen met Eelgië maar even te laten rusten. De komende onderhandelaars worden anders wellicht met een niet geringe hypotheek belast. Omtrent het rechtsstandpunt moet men allereerst een basis scheppen, waarop voort gang der onderhandelingen mogelük is. (Bravo's) Daarna wordt de vergadering tot heden geschorst. Een Engelsch oordeel over de docu menten-affaire. De Daily Express gelooft aan de echtheid. De hoofdredacteur buitenband van het conservatieve Engelsche blad Daily Express schrijft naar aanleiding van de Utrechtsche documenten, dat hij de aangelegenheid niet alleen te Utrecht bestudeerd, doch ook in de gelegenheid was zijn oordeel eiders aan de beschouwingen van leidende persoonlijk heden te toetsen. De genoemde redacteur, Easterman, constateert het volgende: het geheim verdrag is allereerst in handen ge komen van een hooge officieele persoon lijkheid uit Hollandsche regeeringskringen. De regeering heeft het document zeer gron dig door experts laten onderzoeken, waar-a onder een hooge militaire persoonlükheid. Deze deskundigen kwamen tot de slotsom, dat het document niet alleen echt. doch bovendien van buitengewoon groot belang was, bij welke opinie de regeering zich aan sloot. Door een der hoogste militaire au toriteiten werd het geheime stuk met toe stemming der regeering aan het Utr. Dag blad voorgelegd, onder verzekering aan den hoofdredacteur, dat het stuk authen tiek was en dat ook de regeering 'hiervan overtuigd was. Het blad legde op zün beurt het document aan deskundigen voor, die eveneens concludeerden tot de echtheid, waarna aan de regeering werd medegedeeld, dat het dagblad van plan was tot de pu blicatie over te gaan. Ondanks de verkla ring van den minister van buitenlandsche zaken werd den Engelschen politicus me degedeeld, dat de Hollandsche regeering met de publicatie accoord ging. Het feit-, dat zij later de démenti's accepteerde en het Utrechtsch Dagblad als zondenbok ge bruikte, verklaart' Easterman hierdoor, dat Holland anders in een ernstig conflict met zijn naasten buurman zou zün geraakt. Aan het démenti wordt derhalve door den schrijver geen waarde toegekend'. Heine heeft bekend zich aan de vervalsching fe hebben schuldig gemaakten vóórdat aanklager en verdediger aan het woord kon den komen openen zich de deuren der ge vangenis weer voor den dader. Een klucht! Zijn medespelers waren „loyale Belgische ambténaren", die zich een poets ten koste van de domme Hollanders en Duitsshers permitteerden. Thans volgt echter geen ar restatie, doch ontslag van belangrijke, doch niet genoemde personen in dienst der Belgische regeering. Buiten de diplomaten kunnen volgens Easterman slecht's zeer wei nigen dezen gecompliceerden onzin gelooven. De schrijver zegt ten slotte te gelooven.dat de Belgische ambtenaren een authentiek stuk uit 't officieele archief ontvreemd heb ben en dit s uk heeft met of zonder hulp van Heine Holland bereidt' om in het Utrechtsch Dagblad te worden gepubli ceerd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 5