MINISTER SLOTEMAKER DE BRUINE PI I W #^25&75c.p.tube M 1 HA tandpasta TWEEDE BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT VRIJDAG 26 APRIL 1929 BLADZIJDE l BINNENLANDSCH NIEUWS Staten-Generaal Tweede Kamer De accijns op gedistilleerd Dorus Hermsen EEN INTERVIEW VAN D. HANS Van professor tot excellentie De jachtpremies Dr. H. NANNING's Prof mr. J. H. Carpentier Alting t Putte van een financieelen ondergang gered Ned. Am. Arbitrageverdrag Salarissen der gemeente ontvangers De inenting tegen pokken RECHTSZAKEN Hij had zich met bijna f 3GOOO.- uit de voeten gemaakt De kruier Frans van Ingen voor de Rechtbank Een novelle over het mirakel van het H. Bloed te Alkmaar De financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten In de vergadering der Tweede Kamer werden gisteren de replieken gehouden bij de algemeene beschouwingen over het wetsont werp, regelende de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten. De heer v. d. TEMPEL (S. D. A. P.) is vol lof over de beantwoording door den minis ter. De heer SCHOUTEN (A. R.) blijft betreu ren, dat dit ontwerp op geen enkele wijze een eind maakt aan den verkeerden toestand van heden ten aanzien van de taakverdee- ling. Verder heeft het betoog van den minis ter aan het licht gebracht, dat de kosten, uit het ontwerp voortvloeiende, zullen moe ten worden gevonden door het opleggen van nieuwe lasten. De heer OUD (V. D.) betoogt, dat de ge meentelijke autonomie voor hem een goed is van de hoogste waarde. Men kan echter geen autonomie toestaan, die aan de alge meene belangen schade doet. De heer v. VUUREN (R. K.) ontkent, dat hem de autonomie onverschillig zou zijn. Na dupliek van den minister worden de algemeene beschouwingen gesloten. De heer KAMPSCHÖER (R.K.) licht een amendement toe met de bedoeling den klei nen plattelandsgemeenten in sterker mate tegemoet te komen in haar financieele po sitie. Hij wil dit doen door in plaats van 50, 70 pCt. der salarissen van den burge meester en den secretaris voor rekening van het fonds te brengen tot een maximum van 3000 gulden inplaats van 2500 gulden. De heer V. D. TEMPEL (S.D.A.P.) heeft bezwaar tegen deze uitbreiding. De MINISTER laat de beslissing aan de Kamer over. Het amendement kost onge veer 7 ton. Het amendement wordt aangenomen met 39 tegen 26 stemmen. De heer LOVINK (C.H.) verdedigt een amendement om in de uitkeeringsformule alleen vast te leggen de uitgaven voor lager onderwijs, voor zoover deze als verplichte uitgaven door de L.O.-wet 1920 op de ge meenten worden gelegd. Voorts verdedigt hij een amendement om met betrekking tot de uitkeeringsformule vast te leggen, dat onder armenzorg ook wordt verstaan armenzorg en werkloosheids- voorziening' door burgerlijke, kerkelijke, bij- zondere en gemengde instellingen. De heer EBELS (V.D.) licht een ment toe met de bedoeling het gemiddelde van het belastbaar inkomen per aangeslage ne en per inwoner zuiverder aan te geven dan in het ontwerp is geschiedt. De heer SCHOUTEN (A.R.) verdedigt de amendementen van den heer Lovink. Na bespreking trekt de heer EBELS (V.D.) zijn amendement in, terwijl ook de heer Lo vink zijn tweede amendement intrekt. Het eerste amendement Lovink wordt met 40 tegen 28 stemmen aangenomen. De heer EBELS (V.D.) licht een amende- roPnt toe om de voorgestelde garantiebepa ling en limiet voorloopig slechts te doen gelden voor het eerste 5jarig tijdvak. Wan neer dan eenige ervaring is opgedaan, na 5 jaar kan deze kwestie opnieuw onder de oogen worden gezien. De heer DE WILDE licht een amende ment toe, mogelijk thans reeds een oordeel uit te spreken over de nota van wijziging die pas heden is ontvangen, betreffende de klassificatie. De heer DE WILDE licht een amende ment toe om bij de bepaling van de garan tie en de limiet de opbrengst van opcenten op de vermogensbelasting mede te tellen. Besloten wordt artt. 6 en 11 gelijktijdig te behandelen. De heer J. TER LAAN (S.D.A.P.) wenscht bij amendement de limiet naar boven te laten vervallen. Spr. heeft vooral het oog op de havenbedrijven in Amsterdam en Rotterdam, die hun tarieven in lengte van da"-en niet kunnen verlagen, als de limiet gehandhaafd blijft. Spr. wijst er op, dat de Kamer niet over de noodige gegevens be schikt. De heer v. d. TEMPEL licht op art. 11 een amendement toe om de bij eerste nota van wijziging voorgestelde classificatie der gemeenten te doen vervallen en, overeen komstig het oorspronkelijke voorstel der Regeering gehuwden met een zuiver inko men van minder dan 800 vrij te stellen van den aanslag In de gemeentefondsbelas- tlng, doch de afzonderlijke regeling, voofge- steld in het gewijzigd ontwerp voor de ge meenten Amsterdam. 's-Gravenhage en Rotterdam te behouden. De heer BULTEN (R.K.) verdedigt een amendement op art. 11, strekkende om het zuiver inkomen, alvorens bet tarief van art. i2 daarop wordt toegepast, voor onge- huwden te verhoogen met 200. De heer schaper steunt het amende ment de Wilde. De MINISTER is bereid het amendement- Ebels op art. 6 over te nemen. Ook het amendement-De Wilde neemt spreker over. Schrapping van de limiet, door den heer Ter Laan voorgesteld, gaat niet, het amen dement zou het ontwerp ontzielen. Tegen 't amendement-Bulten heeft spreker geen bezwaar. De classificatie door de gemeenten zelf wenscht spreker behouden te zien. Daarmee gaat gepaard, dat het gedeelte van de hoofdsom, dat meer wordt ontvangen dan ontvangen zou zijn als de gemeente in de eerste klasse was geclassificeerd, niet in het gemeentefonds maar in de gemeentekas vloeit. Daarmee is tegemoet gekomen aan het bezwaar van hen, die een eigen gemeen telijke inkomstenbelasting wenschten. Spr. dringt er zeer sterk op aan, dat art. 6 in dezen vorm wordt aangenomen. Na verdere bespreking wordt de verga dering tot hedenmiddag verdaagd. Eenige wijzigingen in verband met het nieuwe middel om alcohol in vasten toestand te brengen Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp ingediend tot wijziging van eenige wette lijke bepalingen betreffende den accijns op gedistilleerd. Aan de Memorie van Toelichting wordt het volgende ontleend: Bestond er tot dusver geen reden om van fiscaal standpunt bijzondere aandacht te schenken aan alcohol in vasten vorm, de zaak heeft een ander aanzien gekregen sedert bekend is geworden, dat door dr. Heinz Ohle, privaat-docent aan de univer siteit te Berlijn, een middel gevonden is om alcohol in vasten vorm te brengen, zonder dien minder bruikbaar te maken, hetzij voor inwendig gebruik, hetzij voor de berei ding van reukwaters of geneesmiddelen, waardoor het product „Gelacol" ontstaat. Toevoeging van water of verwarming maakt den alcohol weder vloeibaar. Aangezien naar het schijnt de zaak thans in een zoodanig stadium verkeert, dat Gela col eerlang in den handel zal worden ge bracht en men groote verwachtingen koes tert van het gebruik, dat de nijverheid van het nieuwe middel zal maken, is het noodig de wetgeving inzake den gedistilleerdac- cijns met den nieuwen toestand in overeen stemming te brengen; daartoe strekt het hierbijgaand wetsontwerp. Naar gemeld wordt, heeft de heer Dorus Hermsen, te Den Haag, op zijn verzoek, eervol ontslag bekomen als lid van de Cen trale Commissie voor de Filmkeuring. In het Algemeen Politieblad is opgenomen een circulaire van den minister van Justitie aan de procureurs-generaal, fungeerende directeuren van politie, betreffende de rege ling aangaande het genot van belooningen door Rijkspolitie-beambten. De min. van Justitie heeft bepaald, dat het z.g. premiestelsel is opgeheven. Het wordt ontoelaatbaar geacht, dat een Rijkspolitieambtenaar, hetzij bezoldigd, het zij onbezoldigd, zoowel in ambtelijke als in particulieren dienst, zal genieten, van wien ook, hetzij particulier, zedelijk lichaam of publiekrechtelijk lichaam, eenige belooning, onder welke benaming ook (premie of an derszins), welke in uitzicht is gesteld voor het doen van eenige bekeuring wegens een bepaald feit. Ten aanzien van het genieten van grati ficatiën of belooningen wegens verrichte diensten door bezoldigde Rijkspolitieamb tenaren en onbezoldigde Rijksveldwachters in ambtelijken dienst, worden ingaande I Juli a.s. voorschriften vastgesteld, o.m.: Belooningen van de zijde van particulie ren of zedelijke lichamen mogen niet meer worden aanvaard. Belooningen van de zijde van publiekrechtelijke lichamen mogen, be houdens de vereischte machtiging, alleen worden aanvaard wegens bepaalde buiten gewone diensten, tot een maximum van 20 ineens (per persoon) en tot een totaal van 100, in een kalenderjaar (per persoon). Tegemoetkoming in hooge huishuur, waaronder ook gerekend kan worden het goedkoop laten wonen in een woning van een voor een Rijksveldwachter te hooge huurwaarde, kan aanvaard worden met goedkeuring van den betrokken districts commandant der Rijksveldwacht. De minister heeft voorts eenige over gangsmaatregelen vastgesteld, geldende tot uiterlijk 1 Januari 1931. Voor zooveel betreft premies, die van de zijde der Justitie of met goedkeuring der Justitie door anderen niet alleen ten dienste van een politieambtenaar worden uitgeloofd in verband met de opsporing of aanhouding van den dader van een gepleegd strafbaar feit of in verband met de opsporing van gezochte (b.v. ontvreemde) voorwerpen, dan wel in verband met buitengewone gebeur tenissen, zooals ernstige rampen, ongere geldheden, bestaat er geen bezwaar tegen dat een bezoldigd Rijkspolitieambtenaar of een onbezoldigd Rijksveldwachter in ambte- iijken dienst c.q. in aanmerking komt voor aanvaarding van zoodanige premie. De heer D. Hans publiceert in het „Vaderland" een interview, dat hij gehad heeft met Minister Slotemaker de Bruine naar aanleiding van zijn succesvolle ver dediging van de Ziektewet en zijn aan staanden 60s ten verjaardag. Aan het relaas van dit interview ontlee- nen wij het volgende: „Ik ben een vechtjas. Ik ben het eigen lijk altijd geweest. En toch heb ik moeite om het te zijn, want een schlagend argu ment te gebruiken vind ikwreed". Deze eigenaardigee wel sympathieke verkla ring legde de Minister af naar aanleiding der opmerking, dat hij den laatsten tijd met de Tweede Kamer vlotter overweg l:an. De Minister liet nog andere merkwaardige uitlatingen los. Voor het sociale werk voelde hij altijd: „Op 20-jarigen leeftijd werd ik geheelonthouder en ik heb als ge heelonthouder groen-geloopen. Een unicum in die dagen. Ik zag de drinkgewoonten van het volk als oorzaak van een ontzaglijke ellende en voelde, dat ik er zelf ook mee breken moest. Dat heb ik gedaan. Dat is mannentaal. „Voor de politiek voelde ik nooit iets. Ik had, tot op het oogenblik, dat het algemeen kiesrecht met den stemplicht werd inge voerd, zelfs nog nooit m'n stem uitgebracht. Ik was vrij van alle politieke ambities. Toen het algemeen kiesrecht kwam, eerst toen werd ik lid van een partij en eerst toen ben ik gaan stemmen, want eerst toen kwam bij de stembus de ziel van héél het volk in het geding Zijns ondanks werd hij „in een paar minuten" lid der Eerste Kamer en van professor Excellentie. VAN PROFESSOR TOT EXCELLENTIE Stond u als theoloog niet vreemd tegenover uw technisch-wetgevenden arbeid als minister? Volstrekt niet. In de eerste plaats had ik tien jaar kerkrecht gedoceerd en dat is nog veel moeilijker en ingewikkelder. Op m'n 21e jaar schreef ik reeds anoniem een brochure over een kerkrechtelijk vraagstuk. U ziet: de vechtjas! En dan: ik heb in m'n jeugd veel bij m'n vader op het notariskan toor gewerkt. Ik geloof dat ik daarvan nog zoo'n beetje een juridischen knobbel heb. U hebt trouwens geen gebrek aan adviseurs. Te veel misschien? Ik heb m'n ambtenaren. En ik heb dit mooie: officieele adviescolleges. De HoSgë Raad van Arbeid, de Nijverheidsraad, de Middenstandsraad. Zoo krijg ik bezonken adviezen. Ook op uw audiënties? Hand door den baard. De beenen over elkaar. Stoel heen en weer. Gezicht in lach- plooi. Ja, die! Grappig vaak. Al die belang hebbenden. Er komt een deputatie en die maakt mij duidelijk: het is wit. De volgende deputatie maakt mij duidelijk: het is zwart. End'r is natuurlijk geen speld tusschen te krijgen. Ze spreken gewoonlijk de hoop uit, dat ze me overtuigd hebben. En dan moet ik later beslissen, en mocht ik nu maar altijd den middenweg bewandelen en zeg gen: het is grijs, maar dat gaat natuurlijk niet. Ik zeg wel eens, als ik ze mij zoo hoor overtuigen, dat zij alleen gelijk hebben: wilt u eens hier zitten en ik daar? Gelach. En de welverzorgde baard lacht mee deint op het zwarte colbertje, tot-ie weer ligt, in rust. Waarlijk, deze bewindsman heeft wel het lastigste departement te beheeren; een portefeuille, waarbij zich duizend moeilijke economische details afgezien nog van de groote prlncipieele moeilijkheden voor doen: en is er één die zóó bestormd wordt door belanghebbenden als hij? Allerlei moeilijke sociale en economische zaken moet hij door zijn beslissing oplossen, dezil- nen Gordiaansche knoopen doorhakken. Hij doet het met groote toewijding en hij ver liest er z'n goede humeur niet bij. PERSPECTIEF Z'n plannen? Excellentie, hoe zal het, als de Ziekte wet definitief is aangenomen, verder gaan met de plannen in zake de sociale verzeke ring? Ziet u eens. De Ziektewet heeft defini tief antwoord gegeven op de vraag, hoe het gaan moet met de ontwikkeling van de orga nen, die de dragers der sociale verzekering zijn. Nu zijn er allereerst drie dingen noodig. Ten eerste zullen nader bepaald moeten worden taak en organisatie der overheidsorganen: Raden van Arbeid, Ver zekeringsraad, Rijksverzekeringsbank. Ik heb er juist een advies over gekregen van den Hoogen Raad van Arbeid. Ten tweede zullen we moeten zoeken naar eenheid in de omschrijving van hen, die verzekerd zijn in de Ziektewet, de Invaliditeitswet, de Ongevallenwet, eenheid dus in de omschrij ving van het begrip arbeider. Ten derde zullen de verschillende voorzieningen, die we hebben, in elkaar geschoven moeten worden. V.'e moeten dus komen tot unifi catie en daardoor tot vereenvoudiging, meer overzichtelijkheid, besparing. En de arbeidswet, Excellentie? Het publiek heeft geen duidelijk overzicht van de situatie in zake die wet. U weet: reeds ingevoerd is dat deel der Arbeidswet, dat betrekking heeft op den arbeid in fabrieken en werkplaatsen en in verplegingsinrich tingen. Met 1 Januari 1930 zullen worden ingevoerd: le. het ge deelte, dat betrekking' heeft op de winkels; 2e. een wekelijksche rustdag voor chauf feurs bij ondernemingen; 3e. een wekelijk sche rustdag voor toonkunstenaars in bios copen. En de rest der Arbeidswet? De kan toren? De apotheken? De koffiehuizen en hotels? Daaraan mag ik m'n opvolger niet binden. Dit mag ik echter wél zeggen: hij zal zich op het standpunt moeten stellen, dat de wet er is, zoódat de volledige invoe ring er van normaal moet worden genoemd. Hij behoeft dus nooit te verklaren waarom hij die invoering doet, hij moet zeggen waarom hij haar laat. Natuurlijk wordt de invoering beheerscht door de economische gevolgen er van en ook door de mogelijk heid van de controle op de naleving. Maar zij moet komen. WELVAREND NEDERLAND Er wordt tegenwoordig wel gemopperd, Excellentie, dat voor de arbeiders alles wordt gedaan, dat ze het eigenlijk te goed krijgen. Resoluut, terwijl de beenen weer over elkaar gaan, het lichaam achterover leunt, de handen langs de stoelleuningen glijden: Daar ben ik het volstrekt niet mee eens. Ja, in vergelijking met de personen, die economisch met hen gelijk staan, de klein< zelfstandigen, hebben de arbeiders het vaak beter. Maar dat zij het te goed zouden hebben? Neen. Er zijn trouwens ook geen verschijnselen, die er op wijzen. Ik heb altijd sterk sociaal gevoeld en ik gun den arbeider evengoed een goede economische positie als ieder ander. Acht u de positie der geestelijke arbei ders over het algemeen voldoende? U bedoelt wat men tegenwoordig wel noemt de hoofdarbeiders? Een lastige zaak. Het Verbond van Hoofdarbeiders heeft bij mijn ambtgenoot van Justitie de vraag der rechtspositie aanhangig gemaakt. Zij is dus in overweging. Noemt u Nederland over 't algemeen een welvarend land, ons volk een welvarend volk? Ja, We staan bij het buitenland geens zins achter. De werkloosheid is bij ons niet erger. We hebben zeer bloeiende in dustrieën. Daarnaast ook wel industrieën, die slechts met groote energie op de been zijn te houden. Ook de landbouwer heeft het vaak niet gemakkelijk. Maar over het alge meen: we zijn welvarend! U sprak van groote energie. Zeker. Ik heb niet anders dan den allergrootsten eerbied voor den onderne mingsgeest van onze werkgevers en indus- trieelen. Onze ondernemersstand heeft het in twee opzichten moeilijk, vergeleken bij het buitenland. In de eerste plaats door onze strenge sociale wetgeving en haar vele ver plichtingen en in de tweede plaats door onzen vrijhandel. Desondanks handhaven zij zich schitterend en leveren zij bewijzen van groote energie. Het zijn kranige man nen, die onze industrie en onzen landbouw leiden. Taaie menschen. Kerels met de tanden op elkaar! De minister zei dit met grooten nadruk, met enthousiasme. PEEEKENV 't Was al laat geworden. Al over koffie tijd, op den Zaterdagmiddag. De kamer lag als het ware geruischloos, als weggestorven in dit groote departement. Ik mocht niet langer vragen. Dus, Excellentie, de duizend technische détails van uw werk overrompelen u niet? Het lichaam veerde op, een breed gebaar, de armen wijd uitgespreid over het groote bureau. Ziet u hier iets liggen? Neen, hé? Schoon? Iedere week is altijd alles afge werkt. Ik moet beslissen en dus doe ik het! Ja: de minister „zit er in." D.w.z. in den goeden zin van het woord. Hij zit nu in de neinigt mond en tanden. kwesties, die hü behandelen en beslissen moet, hij ziet de groote lijnen van z'n plan nen voor zich, hij groeit, hü wil hervormen, verbeteren, maar voorzichtig, geleidelik, om het ingewikkelde raderwerk van het econo mische leven niet te schaden. Hartelyk dank, Excellentie! De kamerbewaarder, welvarend, blozend, door z'n minister van bruidegom tot huis vader gepromoveerd, doet mü weer denken aan hét woord: Op 7 Juli ben ik demissionnair, dan ga ik weer geregeld preeken! Tenzü (zoo voeg ik er bü), tenzij 's minis ters plaats blüft op het departement en in het parlement. Waar toch altijd nog een goede kans op is, voor dezen ernstigen en bekwamen werker. Dan zal de kansel nog even op hem moeten wachten. In het Bezuidenhout hing de kruidig- scherpe stralend-sterkende sfeer van den voorjaardag. Te 's-Gravenhage is op 65-jarigen leeftijd overleden, prof. mr. J. H. Carpentier Alting, van 1907 tot 1917 hoogleeraar in het Indisch strafrecht en strafvordering aan de Leidsche Universiteit. Daarna was hü lid van den Raad van Nederlandsch-Indië. Na zijn terugkeer hier te lande nam hü dikwüls verschillende col leges waar aan- de Leidsche Universiteit, o.a. bü het verblijf buitenslands van prof. van Vollenhoven. In de Woensdag gehouden zitting van den gemeenteraad van Putte werd de heffings factor voor de belastingen teruggebracht van vüf op drie en deed de voorzitter de toezeg ging, dat het komende jaar de belastingen weer aanzienlük zullen worden verminderd, meldt de „Msb.". De burgemeester, de heer F. van de Ven, bracht dank aan de nieuwe raadsleden, die hem in zün moeilijke taak ten zeerste hebben gesteund om dit groote succes te bereiken. Het raadslid H. Wijnings, bracht namens den Raad en de bevolking aan B. en W. dank voor het uitstekend ge voerd financieel beheer, waardoor de ge meente Putte thans van een financieelen ondergang is gered. Op 25 April zün op het departement van Buitenlandsche Zaken uitgewisseld de acten van bekrachtiging van het 27 Februari j.l. te Washington gesloten verdrag tot verlen ging van den duur van het op 2 Mei 1908 tusschen Nederland en de Vereenigde Staten gesloten arbitrageverdrag. Dit verdrag is goedgekeurd bü de wet van 12 April 1929. Een nieuwe regeling in Limburg Naar het „Limb. Dgbl." verneemt hebben Ged. Staten van Limburg vastgesteld een algemeene regeling voor de salarieering der gemeente-ontvangers, welke thans aan de Koninklijke goedkeuring zal worden onder worpen. De vastgestelde regeling wijkt niet veel af van het ontwerp, dat voor korten tijd aan de gemeentebesturen werd toegezonden om advies, met dien verstande, dat de periodie ke verhoogingen voor functionarissen in kleinere gemeenten nog iets gunstiger zijn geworden, dan in dit ontwerp werd voorge steld. Vragen van dr. I. H. J. Vos aan den minister van Arbeid Het Tweede Kamerlid dr. I. H. J. Vos heeft den minister van Arbeid, H. en N. de volgende vragen gesteld: Kan de minister mededeelen of net rap port van de commissie ter bestudeering van het encephalitis-vraagstuk spoedig te ver wachten is? Zoo neen. is de minister dan niet van meening, dat het gewenscht is met het oog op het voorkomen van een vrü groot aantal pokkengevallen in Engeland de vrij willige vaccinatie tegen pokken in ons land aan te moedigen? Is hü bereid met alle ten dienste staande middelen propaganda te maken c.q. te doen maken voor een vrüwillige vacinatie tegen pokken van de kinderen in het eerste levens jaar, alsmede om aan diegenen, die aangifte van een geboorte komen doen, een geschrift je te doen uitreiken, waarin met reden om kleed wordt aangedrongen op vrüwillige vaccinatie in het eerste levensjaar? Men zal zich herinneren, hoe enkele maanden geleden aan het vertrouwen van het Amsterdamsche publiek in het popu laire gilde der hoofdstedelüke kruiers, een ernstige schok werd toegebracht, door het feit, dat een dezer lieden zich met twee bedragen van bijna zes en dertig duizend gulden, die hü had geïnd voor de firma M. P. Out en Zonen te Amsterdam, uit de voeten had gemaakt. Frans van Ingen, heette dit zwarte schaap onder de blanke kruierskudde en in no time was zün signa lement naar alle richtingen verspreid. De Amsterdamsche kruiers lieten de iet wat wrange grappen en glossen, welke te hunnen koste gemaakt werden, niet op zich zitten; zü verweerden zich „met een stuk in de krant", waarin zü er nadrukkelük op wezen, dat Frans van Ingen eigenlük heelemaal geen kruier was en geen recht had zich dien titel toe te eigenen. Hoe het ook zij, Frans werd gearresteerd en in het Huis van Bewaring opgeborgen. Gistermiddag stond hü terecht voor de Vüfde Kamer der Rechtbank te Amster dam. In de dagvaarding, welke hem ook niet de eer geeft, tot all-round kruiers behoord te hebben, wordt hem verduistering in dienstbetrekking ten laste gelegd van twee bedragen, resp. van 5300 en 30.635. Hü had deze twee bedragen aan geld, resp. ten kantore van de firma Bosch, aan het Rokin, en ten kantore van de Amsterdamsche Bank, aan de Heerengracht, ontvangen, als op brengst van twee pakken effecten, hem na mens den eigenaar, den commissionair in effecten, M. P. Out van de firma M. P. Out en Zonen, ter hand gesteld door een kantoorbediende van deze firma. Verdachte, die er tengevolge van een nierziekte zeer slecht uitziet, deelde op de vragen van den president, mr. Van Royen, mede, dat hü destüds in dienst was van de transportonderneming „De Duif". Op den bewusten dag was hem opgedragen, het geld, dat hü voor de effecten ontvangen zou, dadelük naar de firma Out terug te brengen. Hij deed zün werk per fiets; eerst ging hij naar de firma Bosch en daarna naar de Amsterdamsche Bank. De beide bedragen had hü in. een tasch weggeborgen, die aan zün rijwiel bevestigd was. Van de Amsterdamsche Bank reed hü naar het Rembrandtsplein, waarom wist hü niet, want deze route lag geheel uit zün richting. Op het Rembrandtsplein zette hü zün fiets ergens neer, nam de beide bedragen uit den citybag enging aan den wandel! In ver schillende café's hing hü den „vroolüken Frans" uit, ontmoette een paar vrienden, die hij fuifde en raakte onder den invloed. Wat er daarna gebeurd is, weet hü heele maal niet meerEn toen hü twee dagen later werd aangehouden, had hij nog maar 20 op zak. President: „Waar is al dat geld gebleven?" „Daar weet ik niets meer van," aldus verdachte. De kantoorbediende, die aan verdachte de pakken effecten heeft overgegeven, deel de, als getuige gehoord, mede, dat Van Ingen wel grootere sommen voor de firma heeft afgehaald, zonder dat men hem ooit gewantrouwd had. Het O. M., mr. Dulleman, betoogde, dat het punt, waar het hier op aankomt, de wederrechtelijke toeëigening, vaststaat, omdat ook verdachte deze zelf toegeeft. De eenige moeilüke kant aan de zaak, is de psychologische. Het reclasseeringsrapport zegt, dat verdachte niet slecht bekend stond; misschien aldus de ambtenaar van het O. M. heeft het hooge bedrag parten gespeeld en heeft hü gehandeld op instigatie van slechte vrienden. De officier eischte twee jaar en zes maan den gevangenisstraf, met aftrek van pre ventieve hechtenis. De verdediger, mr. F. A. Kokosky, begaf zich dadelük op juridische paden. Hü be toogde, dat deze zaak van bewüsachte- lüke zü'de, tal van punten oplevert, die het nader beküken waard zün. Pleiter geloofde niet, dat het ten laste gelegde bewezen is. In de instructie en van den kant van het O. M. heeft men dadelük vastgehouden aan het „ik beken!" van den verdachte. Inder daad heeft verdachte bekend zich het geld wederrechtelijk te hebben toegeëigend, maar dat toeëigenen kan geschieden op twee ma nieren! De wet kent nu eenmaal een groot onderscheid tusschen diefstal en verduiste- ring. In het onderhavige geval is van groot be lang de vraag, wanneer bü verdachte de wil is gevormd, om zich van het geld meester te maken. Het O. M. is dus zeer onvoor zichtig geweest, den man alleen verduiste ring ten laste te leggen! Op deze dagvaar ding kan nooit een veroordeeling volgen. Pleiter concludeerde, dat verdachte op In een stillen Augustusnacht van het jaar 1425, toen de maan haar bevend licht wierp over de grijze muren van het verweerde Steen en de sterren stil te spiegelen stonden in de stadsgrachten van het trotsche Gent, het Jerusalem van Vlaanderen, het praal- gebied der Bourgondische edelen, in dien nacht, die zoo vredig was, dat zelfs de wachters bij de stadspoorten rustig insliepen, vluchtte de nog jeugdige hertogin Jacoba van Beieren, de verstooten, maar wettige gravin van Holland, Zeeland en Henegou wen en hertogin van Glocester behoedzaam uit de sombere gevangenis, waar haar neef en aartsvijand, Filips van Bourgondië haar had doen opsluiten. Gezeten op een slank paard, gehuld in de kleeren van een krijgsknecht, een zwarten mantel om het tengere, maar fiere lijf, dat ongebogen alle leed en hoon torste, reed de ontsnapte edelvrouwe, gedurende drie dagen en drie nachten, met den moed van een man, dwars door het vijandelijk gebied, terug naar haar erflanden, haar wettig volk en trouw gebleven steden. Dit was het voorspel van Iacoba's helden tijd, het voorspel van een strijd, die steden en gewesten nogmaals zou meesleuren in partij haat en partij-trouw, in gevechten en neder laag. Het naspel tevens van een leven en een hart, dat overwonnen en versmaad door de liefde en de liefste, ten leste doodelijk ver moeid ten onder zou gaan. Het was ongeveer een week na dezen fantastischen tocht. Wederom stond de nacht behoedzaam over de aarde gebogen. Temidden van de uitge strekte moerassen, meren en weiden lag het kleine stadje Alkmaar. Rondom de muren en aarden wallen lagen de vlakke landen onberoerd onder den nachthemel. Als de maan even uit de wolken te voorschijn kwam en de landen overgoot met licht, zag men de wijde oppervlakte van de uitgestrekte meren blinkend openliggen. Verderop lagen gehuchten en dorpjes weggedoken in het duister. Tusschen haar muren opgericht, stond de kleine stad onder den hoogen nacht en luis terde naar haar eigen stilte. Door de leege straten ging de nachtwacht, 'n barsche kerel. In de ééne hand droeg hij 'n lantaarn, in de andere een hooge ijzeren lans met een blin kende piek. Bij iederen stap stootte hij met Zijn lans op den grond. Het gedreun van zijn stappen en de holle plof van zijn lans waren het eenige geluid. Menschen, die wakker lagen in hun huizen, hoorden dit geluid aan hen voorbijgaan en mompelden >>weer n uur voorbij" en beluisterden de stilte aan het wegstervend geluid. Door de nachtelijke stilte stappend, ging de wachter de smalle Mient langs en rondom het H. Geest-huis, waar arme, rondtrekkende vreemdelingen een onderdak vonden. Door de Houtil kwam hij dan weer in de Lange- straat. Het lantaarnlicht wierp de schaduw van arm en lans tegen de stille gevels met hun gesloten luiken. Zoo nu en dan tilde de wachter z'n lantaarn eens omhoog om te zien of onder de donkere luifels niet de een of andere vagebond te slapen lag. Dan stapte hij weer voort. Achter de St. Laurentius- kerk besteeg hij de wallen. Daar tee kende zijn forsche figuur met de lange, krijgshaftige lans: zich een oogenblik scherp af tegen den nachthemel. Over de wallen vervolgde hij dan z'n zwijgenden tocht van poort tot poort. Men kon zijn zacht wiegelend lichtje zien gaan rond heel het stadje. Bij de Nicuwlanderspoort daalt hij weer omlaag, steunend op zijn lans en ging door de straten naar het wachthuis op de Turf markt. Daar zette hij dan met een zwaren zucht lans en lantaarn neer en ging op de bank tegen den muur zitten slapen, z'n han den gevouwen over zijn grauw wambuis, tot zijn makker hem wakker schudde voor de volgende ronde. Toen de wachter zijn laatste n rondgang maakte, werd de lucht reeds bleek en toen hij zijn lantaarn uitdoofde, hing om alle dingen het grijze licht van den aandrijvenden morgen. Nauwelijks had de torenklok zes zware slagen doen weerklinken, of de wachters openden de stadspoorten. En van alle zijden kwam het leven de stad binnengestroomd Door de Kennemerpoort kwamen de boeren van Heiloo en Limmen met aardappelen en groenten voor de markt, boerinnenlmet manden eieren en boter en boerenknechts met emmers vol melk aan zware jukken op de schouders. Door de Friesche poort dreven Oudorpers tegenspartelende kalveren en schreeuwende varkens en bedaard stappende koeien naar binnen. Met hei-hei-geroëp dreven zij ze door de straten naar de slacht plaatsen van de slagers, die hun kuipen en slachtplanken al buiten hadden staan. Ook door de andere poorten kwamen menschen en dieren de stad binnen. Boeren met vee en kooplui, liedjeszangers en zwervende vagebonden, marskramers en wonderdokters, die hun waren aan den man moesten brengen. Vanaf het Zeglis kwamen kleine visschers- schuiten het Voormeer opvaren. Heel den nacht hadden de visschers rondgezwalkt op het woelige, uitgestrekte Scher-mcer en kwamen nu met hun lading visch naar de stad. In de haven gaf dat een druk beweeg. Met roeibooten voer men de grachten door naar de overdekte vischmarkt. Het porselei nen ochtendlicht gaf een parelmoeren glans aan de schubben der spartelende visschen, die neergesmakt werden op de steenen banken. Ook kwamen er jagers met schuiten uit het Achtermeer gevaren, waar tusschen de uitgebreide rietbosschen waterhoenen en wilde eenden en vele andere vogels leefden, die door hen gejaagd werden. Ook zij brach ten hun buit naar de markt. Hoe weemoedig glansde het licht over de donzen veeren en slap neerhangende nekken van de schoone doode vogels, die daar achteloos op een hoop werden geworpen. Er kwam nu steeds meer beweging in de kleine stad. Huisvrouwen met donker-roode rokken en zwarte jakken, opengelubde mou wen, waardoor tusschen de spleten de gele of roode voering te zien was, en kanten of tulen mutsen op, haastten zich met groote manden onder den arm naar de marktplaatsen. Daar groepten ze tezamen om stallen en ban ken. Zij keurden groenten en fruit en knepen in de spartelende visschen om te voelen of ze wel hard waren en betastten de schoone vogels. Op de Mient stootte een bakker de luiken van zijn winkel open en blies, half uit het venster geleund op een krommen koe hoorn. Dat gaf een dof, hol geluid. Ta Ta warme bollen warme bollen 1 Ta-ta-ta In alle straten openden de poorters hun werk plaatsen en weldra klonk alom geklop en gezaag en het lachen en zingen der vroohjke, jonge gezellen. De kooplieden namen rustig en bedaard de luiken van hun winkels en begonnen hun koopwaren pp te stapelen ouder de houten groen geschilderde luifels. De kuipers brandden groote vuren. Er hing een lucht van rook en versch hout. Reeds van verre kon men het slaan der hamers op de ijzeren hoepels en 't knetteren van bran dende houtspaanders hooren. In de Lange- straat stond de kastelein van „Het Beiersche Hof", het deftigste logement van de stad in zijn deur en keek eens naar de lucht en naar de trapgeveltjes aan den overkant, waar de zon juist langs gegleden kwam en dan naar de kinderen, die op de stoepen speelden. En al wijder en inniger omgaf het zwellende licht de kleine stad en hield huizen, boomen en menschen en al het bewegen binnen zijn warmen adem. Wie nu over de vestingmuren liep of opi den toren klom zou kunnen zien, hoe ver en wijd de landen daarbuiten lagen uitgestrekt en hoe hier en daar tusschen groen verscho len gehuchten lagen. Daar lag aan de ééne zijde het lieflijk dorpje Heiloo waar de poorters heentrokken om water te scheppen uit de bron, door den heiligen Willibrordus verwekt. Terzijde lag het bloeiende Egmond met de beroemde abdij der Benedictijnen, Daar eindigden de vlakke landen in schilder achtige duinenreeksen. Nog meer terzij lagen de bosschen van Bergen, blauw-groen in het ochtendlicht. Aan de andere zijde, dicht nabij de stad, stond het trotsche slot „Toornenburg" gebouwd om de hardnekkige Friezen te bedwingen. Van het slot naar de stad liep een hooge dijk. Aan de overzijde van het Zwijn-meer, het geliefde jachtgebied van de palingvisschers, zag men Oudorp liggen, omgeven van landerijen en schoon geboomte. En waar men ook keek, overal zag men den arbeid van den mensch, die met taaie volharding en ijzeren wil de woeste natuur aan zich onderwierp. Juist had de torenklok acht uur geslagen, toen door de Kennemerpoort twee ruiters in draf de stad kwamen binnenrijden. Blijkbaar hadden zij een langen tocht ge maakt, want hun lange mantels waren dik bestoven en de paarden hing het schuim om den bek. Zoekend reden zij rondom de groote Laurentiuskerk en de Mathias-kapel, die daar naast gebouwd stond en langs het Ba- gijnenhof en draafden dan de ^angestraat in. Bij het statige stadhuis stegen zij af en vroegen de toeschietenden knecht den Magistraat te spreken. Met welk een op dracht kwamen deze boden in de stad Men wist het niet. Maar geen twee uur later ging het gerucht„Jacoba, gravin Jacoba is vrij." Eerst fluisterend, geheimzinnig van den mond in oor gemompeld, dan vrijuit op de hoeken der straten en in de herbergen uitge sproken ging de mare door heel het stadje, van straat tot straat, van huis tot huis. „Gravin Jacoba is vrij."Zij is uit de gevangenis ontsnapt." Gisteren, neen eergisteren is zij in Gouda aangekomen. Gouda, Schoonhoven en Oudewater hebben haar opnieuw als landsvrouwe gehuldigd." Overal groepten de menschen samen. Op de markten, bij de poorten, in en voor de herbergen, overal zat en stond men het geval te bepraten. Het eene bericht kwam over het andere. Er waren er, die de avontuurlijke vlucht van Jacoba tot in de puntjes wisten te ver tellen, maar anderen haalden daar hun schouders voor op en zeiden, dat het op schepperij was en zij er niets van konden weten, dat gaf dan een gekijf van belang. Adriaanzen de smid zei, dat ze gevlucht was op hetzelfde paard, dat hij nog had besla gen, toen Jacoba na haar troonbeklimming de steden doorgetrokken was met haar schitte renden hofstoet, maar men lachte hem uit en een dikke bakker, die het hardst gelachen had, kreeg hoogloopende ruzie met den smid. „Wat weet jij daar nou van, koeke- bakker,schold de smid. „En jij dan," schold de bakker terug. „Je bent'niet eens n smid, je bent maar paarden-smid." „Beter paardensmid dan paardendief," gilde deze, terwijl hij van woede niet meer wist wat hij zei. Wou je soms zeggen, dat ik 'n paarden dief ben," schreeuwde de ander, op z'n borst slaande van drift. „Nee," gilde de smid, „daar ben je te stom voor." Toen pakten ze elkander aan en vochten tot twee soldaten hen onder het gillen der buurvrouwen uiteen sloegen, waarna ze, opgelucht en tot zichzelf gekomen, gezamenlijk een kroes bier gingen drinken in „De vergulde palingpot". Zoo bracht de vlucht van Jacoba van Beie ren alle gemoederen in beweging. Men voelde het, er zou weer strijd gevoerd worden, potdorie ja .en Alkmaar wiens burgerij met hart en ziel Jacoba aanhing, zou van de partij zijn. Daar kon men op rekenen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 5