MINISTER SLOTEMAKER
DE BRUINE
PI I W #^25&75c.p.tube
M 1 HA tandpasta
TWEEDE BLAD
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
VRIJDAG 26 APRIL 1929
BLADZIJDE l
BINNENLANDSCH NIEUWS
Staten-Generaal
Tweede Kamer
De accijns op gedistilleerd
Dorus Hermsen
EEN INTERVIEW VAN D. HANS
Van professor tot excellentie
De jachtpremies
Dr. H. NANNING's
Prof mr. J. H. Carpentier
Alting t
Putte van een financieelen
ondergang gered
Ned. Am. Arbitrageverdrag
Salarissen der gemeente
ontvangers
De inenting tegen pokken
RECHTSZAKEN
Hij had zich met bijna
f 3GOOO.- uit de voeten
gemaakt
De kruier Frans van Ingen
voor de Rechtbank
Een novelle over het mirakel
van het H. Bloed te Alkmaar
De financieele verhouding tusschen
Rijk en gemeenten
In de vergadering der Tweede Kamer
werden gisteren de replieken gehouden bij de
algemeene beschouwingen over het wetsont
werp, regelende de financieele verhouding
tusschen Rijk en gemeenten.
De heer v. d. TEMPEL (S. D. A. P.) is vol
lof over de beantwoording door den minis
ter.
De heer SCHOUTEN (A. R.) blijft betreu
ren, dat dit ontwerp op geen enkele wijze
een eind maakt aan den verkeerden toestand
van heden ten aanzien van de taakverdee-
ling. Verder heeft het betoog van den minis
ter aan het licht gebracht, dat de kosten,
uit het ontwerp voortvloeiende, zullen moe
ten worden gevonden door het opleggen van
nieuwe lasten.
De heer OUD (V. D.) betoogt, dat de ge
meentelijke autonomie voor hem een goed is
van de hoogste waarde. Men kan echter
geen autonomie toestaan, die aan de alge
meene belangen schade doet.
De heer v. VUUREN (R. K.) ontkent, dat
hem de autonomie onverschillig zou zijn.
Na dupliek van den minister worden de
algemeene beschouwingen gesloten.
De heer KAMPSCHÖER (R.K.) licht een
amendement toe met de bedoeling den klei
nen plattelandsgemeenten in sterker mate
tegemoet te komen in haar financieele po
sitie. Hij wil dit doen door in plaats van
50, 70 pCt. der salarissen van den burge
meester en den secretaris voor rekening van
het fonds te brengen tot een maximum van
3000 gulden inplaats van 2500 gulden.
De heer V. D. TEMPEL (S.D.A.P.) heeft
bezwaar tegen deze uitbreiding.
De MINISTER laat de beslissing aan de
Kamer over. Het amendement kost onge
veer 7 ton.
Het amendement wordt aangenomen met
39 tegen 26 stemmen.
De heer LOVINK (C.H.) verdedigt een
amendement om in de uitkeeringsformule
alleen vast te leggen de uitgaven voor lager
onderwijs, voor zoover deze als verplichte
uitgaven door de L.O.-wet 1920 op de ge
meenten worden gelegd.
Voorts verdedigt hij een amendement om
met betrekking tot de uitkeeringsformule
vast te leggen, dat onder armenzorg ook
wordt verstaan armenzorg en werkloosheids-
voorziening' door burgerlijke, kerkelijke, bij-
zondere en gemengde instellingen.
De heer EBELS (V.D.) licht een
ment toe met de bedoeling het gemiddelde
van het belastbaar inkomen per aangeslage
ne en per inwoner zuiverder aan te geven
dan in het ontwerp is geschiedt.
De heer SCHOUTEN (A.R.) verdedigt de
amendementen van den heer Lovink.
Na bespreking trekt de heer EBELS (V.D.)
zijn amendement in, terwijl ook de heer Lo
vink zijn tweede amendement intrekt.
Het eerste amendement Lovink wordt met
40 tegen 28 stemmen aangenomen.
De heer EBELS (V.D.) licht een amende-
roPnt toe om de voorgestelde garantiebepa
ling en limiet voorloopig slechts te doen
gelden voor het eerste 5jarig tijdvak. Wan
neer dan eenige ervaring is opgedaan, na 5
jaar kan deze kwestie opnieuw onder de
oogen worden gezien.
De heer DE WILDE licht een amende
ment toe, mogelijk thans reeds een oordeel
uit te spreken over de nota van wijziging
die pas heden is ontvangen, betreffende de
klassificatie.
De heer DE WILDE licht een amende
ment toe om bij de bepaling van de garan
tie en de limiet de opbrengst van opcenten
op de vermogensbelasting mede te tellen.
Besloten wordt artt. 6 en 11 gelijktijdig te
behandelen.
De heer J. TER LAAN (S.D.A.P.) wenscht
bij amendement de limiet naar boven te
laten vervallen. Spr. heeft vooral het oog
op de havenbedrijven in Amsterdam en
Rotterdam, die hun tarieven in lengte van
da"-en niet kunnen verlagen, als de limiet
gehandhaafd blijft. Spr. wijst er op, dat de
Kamer niet over de noodige gegevens be
schikt.
De heer v. d. TEMPEL licht op art. 11
een amendement toe om de bij eerste nota
van wijziging voorgestelde classificatie der
gemeenten te doen vervallen en, overeen
komstig het oorspronkelijke voorstel der
Regeering gehuwden met een zuiver inko
men van minder dan 800 vrij te stellen
van den aanslag In de gemeentefondsbelas-
tlng, doch de afzonderlijke regeling, voofge-
steld in het gewijzigd ontwerp voor de ge
meenten Amsterdam. 's-Gravenhage en
Rotterdam te behouden.
De heer BULTEN (R.K.) verdedigt een
amendement op art. 11, strekkende om het
zuiver inkomen, alvorens bet tarief van
art. i2 daarop wordt toegepast, voor onge-
huwden te verhoogen met 200.
De heer schaper steunt het amende
ment de Wilde.
De MINISTER is bereid het amendement-
Ebels op art. 6 over te nemen. Ook het
amendement-De Wilde neemt spreker over.
Schrapping van de limiet, door den heer
Ter Laan voorgesteld, gaat niet, het amen
dement zou het ontwerp ontzielen. Tegen 't
amendement-Bulten heeft spreker geen
bezwaar. De classificatie door de gemeenten
zelf wenscht spreker behouden te zien.
Daarmee gaat gepaard, dat het gedeelte van
de hoofdsom, dat meer wordt ontvangen
dan ontvangen zou zijn als de gemeente in
de eerste klasse was geclassificeerd, niet in
het gemeentefonds maar in de gemeentekas
vloeit. Daarmee is tegemoet gekomen aan
het bezwaar van hen, die een eigen gemeen
telijke inkomstenbelasting wenschten.
Spr. dringt er zeer sterk op aan, dat art.
6 in dezen vorm wordt aangenomen.
Na verdere bespreking wordt de verga
dering tot hedenmiddag verdaagd.
Eenige wijzigingen in verband met het
nieuwe middel om alcohol in vasten
toestand te brengen
Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp
ingediend tot wijziging van eenige wette
lijke bepalingen betreffende den accijns op
gedistilleerd.
Aan de Memorie van Toelichting wordt
het volgende ontleend:
Bestond er tot dusver geen reden om van
fiscaal standpunt bijzondere aandacht te
schenken aan alcohol in vasten vorm, de
zaak heeft een ander aanzien gekregen
sedert bekend is geworden, dat door dr.
Heinz Ohle, privaat-docent aan de univer
siteit te Berlijn, een middel gevonden is om
alcohol in vasten vorm te brengen, zonder
dien minder bruikbaar te maken, hetzij
voor inwendig gebruik, hetzij voor de berei
ding van reukwaters of geneesmiddelen,
waardoor het product „Gelacol" ontstaat.
Toevoeging van water of verwarming maakt
den alcohol weder vloeibaar.
Aangezien naar het schijnt de zaak thans
in een zoodanig stadium verkeert, dat Gela
col eerlang in den handel zal worden ge
bracht en men groote verwachtingen koes
tert van het gebruik, dat de nijverheid van
het nieuwe middel zal maken, is het noodig
de wetgeving inzake den gedistilleerdac-
cijns met den nieuwen toestand in overeen
stemming te brengen; daartoe strekt het
hierbijgaand wetsontwerp.
Naar gemeld wordt, heeft de heer Dorus
Hermsen, te Den Haag, op zijn verzoek,
eervol ontslag bekomen als lid van de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring.
In het Algemeen Politieblad is opgenomen
een circulaire van den minister van Justitie
aan de procureurs-generaal, fungeerende
directeuren van politie, betreffende de rege
ling aangaande het genot van belooningen
door Rijkspolitie-beambten.
De min. van Justitie heeft bepaald, dat
het z.g. premiestelsel is opgeheven.
Het wordt ontoelaatbaar geacht, dat een
Rijkspolitieambtenaar, hetzij bezoldigd, het
zij onbezoldigd, zoowel in ambtelijke als in
particulieren dienst, zal genieten, van wien
ook, hetzij particulier, zedelijk lichaam of
publiekrechtelijk lichaam, eenige belooning,
onder welke benaming ook (premie of an
derszins), welke in uitzicht is gesteld voor
het doen van eenige bekeuring wegens een
bepaald feit.
Ten aanzien van het genieten van grati
ficatiën of belooningen wegens verrichte
diensten door bezoldigde Rijkspolitieamb
tenaren en onbezoldigde Rijksveldwachters
in ambtelijken dienst, worden ingaande I
Juli a.s. voorschriften vastgesteld, o.m.:
Belooningen van de zijde van particulie
ren of zedelijke lichamen mogen niet meer
worden aanvaard. Belooningen van de zijde
van publiekrechtelijke lichamen mogen, be
houdens de vereischte machtiging, alleen
worden aanvaard wegens bepaalde buiten
gewone diensten, tot een maximum van 20
ineens (per persoon) en tot een totaal van
100, in een kalenderjaar (per persoon).
Tegemoetkoming in hooge huishuur,
waaronder ook gerekend kan worden het
goedkoop laten wonen in een woning van
een voor een Rijksveldwachter te hooge
huurwaarde, kan aanvaard worden met
goedkeuring van den betrokken districts
commandant der Rijksveldwacht.
De minister heeft voorts eenige over
gangsmaatregelen vastgesteld, geldende tot
uiterlijk 1 Januari 1931.
Voor zooveel betreft premies, die van de
zijde der Justitie of met goedkeuring der
Justitie door anderen niet alleen ten dienste
van een politieambtenaar worden uitgeloofd
in verband met de opsporing of aanhouding
van den dader van een gepleegd strafbaar
feit of in verband met de opsporing van
gezochte (b.v. ontvreemde) voorwerpen, dan
wel in verband met buitengewone gebeur
tenissen, zooals ernstige rampen, ongere
geldheden, bestaat er geen bezwaar tegen
dat een bezoldigd Rijkspolitieambtenaar of
een onbezoldigd Rijksveldwachter in ambte-
iijken dienst c.q. in aanmerking komt voor
aanvaarding van zoodanige premie.
De heer D. Hans publiceert in het
„Vaderland" een interview, dat hij gehad
heeft met Minister Slotemaker de Bruine
naar aanleiding van zijn succesvolle ver
dediging van de Ziektewet en zijn aan
staanden 60s ten verjaardag.
Aan het relaas van dit interview ontlee-
nen wij het volgende:
„Ik ben een vechtjas. Ik ben het eigen
lijk altijd geweest. En toch heb ik moeite
om het te zijn, want een schlagend argu
ment te gebruiken vind ikwreed".
Deze eigenaardigee wel sympathieke verkla
ring legde de Minister af naar aanleiding
der opmerking, dat hij den laatsten tijd met
de Tweede Kamer vlotter overweg l:an.
De Minister liet nog andere merkwaardige
uitlatingen los. Voor het sociale werk
voelde hij altijd: „Op 20-jarigen leeftijd
werd ik geheelonthouder en ik heb als ge
heelonthouder groen-geloopen. Een unicum
in die dagen. Ik zag de drinkgewoonten
van het volk als oorzaak van een ontzaglijke
ellende en voelde, dat ik er zelf ook mee
breken moest. Dat heb ik gedaan.
Dat is mannentaal.
„Voor de politiek voelde ik nooit iets. Ik
had, tot op het oogenblik, dat het algemeen
kiesrecht met den stemplicht werd inge
voerd, zelfs nog nooit m'n stem uitgebracht.
Ik was vrij van alle politieke ambities. Toen
het algemeen kiesrecht kwam, eerst toen
werd ik lid van een partij en eerst toen ben
ik gaan stemmen, want eerst toen kwam
bij de stembus de ziel van héél het volk in
het geding
Zijns ondanks werd hij „in een paar
minuten" lid der Eerste Kamer en van
professor Excellentie.
VAN PROFESSOR TOT EXCELLENTIE
Stond u als theoloog niet vreemd
tegenover uw technisch-wetgevenden arbeid
als minister?
Volstrekt niet. In de eerste plaats had
ik tien jaar kerkrecht gedoceerd en dat is
nog veel moeilijker en ingewikkelder. Op
m'n 21e jaar schreef ik reeds anoniem een
brochure over een kerkrechtelijk vraagstuk.
U ziet: de vechtjas! En dan: ik heb in m'n
jeugd veel bij m'n vader op het notariskan
toor gewerkt. Ik geloof dat ik daarvan nog
zoo'n beetje een juridischen knobbel heb.
U hebt trouwens geen gebrek aan
adviseurs. Te veel misschien?
Ik heb m'n ambtenaren. En ik heb dit
mooie: officieele adviescolleges. De HoSgë
Raad van Arbeid, de Nijverheidsraad, de
Middenstandsraad. Zoo krijg ik bezonken
adviezen.
Ook op uw audiënties?
Hand door den baard. De beenen over
elkaar. Stoel heen en weer. Gezicht in lach-
plooi.
Ja, die! Grappig vaak. Al die belang
hebbenden. Er komt een deputatie en die
maakt mij duidelijk: het is wit. De volgende
deputatie maakt mij duidelijk: het is zwart.
End'r is natuurlijk geen speld tusschen te
krijgen. Ze spreken gewoonlijk de hoop uit,
dat ze me overtuigd hebben. En dan moet
ik later beslissen, en mocht ik nu maar
altijd den middenweg bewandelen en zeg
gen: het is grijs, maar dat gaat natuurlijk
niet. Ik zeg wel eens, als ik ze mij zoo hoor
overtuigen, dat zij alleen gelijk hebben:
wilt u eens hier zitten en ik daar?
Gelach.
En de welverzorgde baard lacht mee
deint op het zwarte colbertje, tot-ie weer
ligt, in rust.
Waarlijk, deze bewindsman heeft wel het
lastigste departement te beheeren; een
portefeuille, waarbij zich duizend moeilijke
economische details afgezien nog van de
groote prlncipieele moeilijkheden voor
doen: en is er één die zóó bestormd wordt
door belanghebbenden als hij? Allerlei
moeilijke sociale en economische zaken
moet hij door zijn beslissing oplossen, dezil-
nen Gordiaansche knoopen doorhakken. Hij
doet het met groote toewijding en hij ver
liest er z'n goede humeur niet bij.
PERSPECTIEF
Z'n plannen?
Excellentie, hoe zal het, als de Ziekte
wet definitief is aangenomen, verder gaan
met de plannen in zake de sociale verzeke
ring?
Ziet u eens. De Ziektewet heeft defini
tief antwoord gegeven op de vraag, hoe het
gaan moet met de ontwikkeling van de orga
nen, die de dragers der sociale verzekering
zijn. Nu zijn er allereerst drie dingen
noodig. Ten eerste zullen nader bepaald
moeten worden taak en organisatie der
overheidsorganen: Raden van Arbeid, Ver
zekeringsraad, Rijksverzekeringsbank. Ik
heb er juist een advies over gekregen van
den Hoogen Raad van Arbeid. Ten tweede
zullen we moeten zoeken naar eenheid in
de omschrijving van hen, die verzekerd zijn
in de Ziektewet, de Invaliditeitswet, de
Ongevallenwet, eenheid dus in de omschrij
ving van het begrip arbeider. Ten derde
zullen de verschillende voorzieningen, die
we hebben, in elkaar geschoven moeten
worden. V.'e moeten dus komen tot unifi
catie en daardoor tot vereenvoudiging,
meer overzichtelijkheid, besparing.
En de arbeidswet, Excellentie? Het
publiek heeft geen duidelijk overzicht van
de situatie in zake die wet.
U weet: reeds ingevoerd is dat deel der
Arbeidswet, dat betrekking heeft op den
arbeid in fabrieken en werkplaatsen en in
verplegingsinrich tingen. Met 1 Januari
1930 zullen worden ingevoerd: le. het ge
deelte, dat betrekking' heeft op de winkels;
2e. een wekelijksche rustdag voor chauf
feurs bij ondernemingen; 3e. een wekelijk
sche rustdag voor toonkunstenaars in bios
copen.
En de rest der Arbeidswet? De kan
toren? De apotheken? De koffiehuizen en
hotels?
Daaraan mag ik m'n opvolger niet
binden. Dit mag ik echter wél zeggen: hij
zal zich op het standpunt moeten stellen,
dat de wet er is, zoódat de volledige invoe
ring er van normaal moet worden genoemd.
Hij behoeft dus nooit te verklaren waarom
hij die invoering doet, hij moet zeggen
waarom hij haar laat. Natuurlijk wordt de
invoering beheerscht door de economische
gevolgen er van en ook door de mogelijk
heid van de controle op de naleving. Maar
zij moet komen.
WELVAREND NEDERLAND
Er wordt tegenwoordig wel gemopperd,
Excellentie, dat voor de arbeiders alles
wordt gedaan, dat ze het eigenlijk te goed
krijgen.
Resoluut, terwijl de beenen weer over
elkaar gaan, het lichaam achterover leunt,
de handen langs de stoelleuningen glijden:
Daar ben ik het volstrekt niet mee
eens. Ja, in vergelijking met de personen,
die economisch met hen gelijk staan, de
klein< zelfstandigen, hebben de arbeiders
het vaak beter. Maar dat zij het te goed
zouden hebben? Neen. Er zijn trouwens ook
geen verschijnselen, die er op wijzen. Ik heb
altijd sterk sociaal gevoeld en ik gun den
arbeider evengoed een goede economische
positie als ieder ander.
Acht u de positie der geestelijke arbei
ders over het algemeen voldoende?
U bedoelt wat men tegenwoordig wel
noemt de hoofdarbeiders? Een lastige zaak.
Het Verbond van Hoofdarbeiders heeft bij
mijn ambtgenoot van Justitie de vraag der
rechtspositie aanhangig gemaakt. Zij is dus
in overweging.
Noemt u Nederland over 't algemeen
een welvarend land, ons volk een welvarend
volk?
Ja, We staan bij het buitenland geens
zins achter. De werkloosheid is bij ons niet
erger. We hebben zeer bloeiende in
dustrieën. Daarnaast ook wel industrieën,
die slechts met groote energie op de been
zijn te houden. Ook de landbouwer heeft het
vaak niet gemakkelijk. Maar over het alge
meen: we zijn welvarend!
U sprak van groote energie.
Zeker. Ik heb niet anders dan den
allergrootsten eerbied voor den onderne
mingsgeest van onze werkgevers en indus-
trieelen. Onze ondernemersstand heeft het in
twee opzichten moeilijk, vergeleken bij het
buitenland. In de eerste plaats door onze
strenge sociale wetgeving en haar vele ver
plichtingen en in de tweede plaats door
onzen vrijhandel. Desondanks handhaven
zij zich schitterend en leveren zij bewijzen
van groote energie. Het zijn kranige man
nen, die onze industrie en onzen landbouw
leiden. Taaie menschen. Kerels met de
tanden op elkaar!
De minister zei dit met grooten nadruk,
met enthousiasme.
PEEEKENV
't Was al laat geworden. Al over koffie
tijd, op den Zaterdagmiddag. De kamer lag
als het ware geruischloos, als weggestorven
in dit groote departement. Ik mocht niet
langer vragen.
Dus, Excellentie, de duizend technische
détails van uw werk overrompelen u niet?
Het lichaam veerde op, een breed gebaar,
de armen wijd uitgespreid over het groote
bureau.
Ziet u hier iets liggen? Neen, hé?
Schoon? Iedere week is altijd alles afge
werkt. Ik moet beslissen en dus doe ik het!
Ja: de minister „zit er in." D.w.z. in den
goeden zin van het woord. Hij zit nu in de
neinigt mond en tanden.
kwesties, die hü behandelen en beslissen
moet, hij ziet de groote lijnen van z'n plan
nen voor zich, hij groeit, hü wil hervormen,
verbeteren, maar voorzichtig, geleidelik, om
het ingewikkelde raderwerk van het econo
mische leven niet te schaden.
Hartelyk dank, Excellentie!
De kamerbewaarder, welvarend, blozend,
door z'n minister van bruidegom tot huis
vader gepromoveerd, doet mü weer denken
aan hét woord:
Op 7 Juli ben ik demissionnair, dan ga
ik weer geregeld preeken!
Tenzü (zoo voeg ik er bü), tenzij 's minis
ters plaats blüft op het departement en in
het parlement. Waar toch altijd nog een
goede kans op is, voor dezen ernstigen en
bekwamen werker. Dan zal de kansel nog
even op hem moeten wachten.
In het Bezuidenhout hing de kruidig-
scherpe stralend-sterkende sfeer van den
voorjaardag.
Te 's-Gravenhage is op 65-jarigen leeftijd
overleden, prof. mr. J. H. Carpentier Alting,
van 1907 tot 1917 hoogleeraar in het Indisch
strafrecht en strafvordering aan de Leidsche
Universiteit.
Daarna was hü lid van den Raad van
Nederlandsch-Indië. Na zijn terugkeer hier
te lande nam hü dikwüls verschillende col
leges waar aan- de Leidsche Universiteit, o.a.
bü het verblijf buitenslands van prof. van
Vollenhoven.
In de Woensdag gehouden zitting van den
gemeenteraad van Putte werd de heffings
factor voor de belastingen teruggebracht van
vüf op drie en deed de voorzitter de toezeg
ging, dat het komende jaar de belastingen
weer aanzienlük zullen worden verminderd,
meldt de „Msb.". De burgemeester, de heer
F. van de Ven, bracht dank aan de nieuwe
raadsleden, die hem in zün moeilijke taak
ten zeerste hebben gesteund om dit groote
succes te bereiken. Het raadslid H. Wijnings,
bracht namens den Raad en de bevolking
aan B. en W. dank voor het uitstekend ge
voerd financieel beheer, waardoor de ge
meente Putte thans van een financieelen
ondergang is gered.
Op 25 April zün op het departement van
Buitenlandsche Zaken uitgewisseld de acten
van bekrachtiging van het 27 Februari j.l.
te Washington gesloten verdrag tot verlen
ging van den duur van het op 2 Mei 1908
tusschen Nederland en de Vereenigde Staten
gesloten arbitrageverdrag. Dit verdrag is
goedgekeurd bü de wet van 12 April 1929.
Een nieuwe regeling in Limburg
Naar het „Limb. Dgbl." verneemt hebben
Ged. Staten van Limburg vastgesteld een
algemeene regeling voor de salarieering der
gemeente-ontvangers, welke thans aan de
Koninklijke goedkeuring zal worden onder
worpen.
De vastgestelde regeling wijkt niet veel af
van het ontwerp, dat voor korten tijd aan
de gemeentebesturen werd toegezonden om
advies, met dien verstande, dat de periodie
ke verhoogingen voor functionarissen in
kleinere gemeenten nog iets gunstiger zijn
geworden, dan in dit ontwerp werd voorge
steld.
Vragen van dr. I. H. J. Vos aan den
minister van Arbeid
Het Tweede Kamerlid dr. I. H. J. Vos
heeft den minister van Arbeid, H. en N. de
volgende vragen gesteld:
Kan de minister mededeelen of net rap
port van de commissie ter bestudeering van
het encephalitis-vraagstuk spoedig te ver
wachten is? Zoo neen. is de minister dan
niet van meening, dat het gewenscht is met
het oog op het voorkomen van een vrü groot
aantal pokkengevallen in Engeland de vrij
willige vaccinatie tegen pokken in ons land
aan te moedigen?
Is hü bereid met alle ten dienste staande
middelen propaganda te maken c.q. te doen
maken voor een vrüwillige vacinatie tegen
pokken van de kinderen in het eerste levens
jaar, alsmede om aan diegenen, die aangifte
van een geboorte komen doen, een geschrift
je te doen uitreiken, waarin met reden om
kleed wordt aangedrongen op vrüwillige
vaccinatie in het eerste levensjaar?
Men zal zich herinneren, hoe enkele
maanden geleden aan het vertrouwen van
het Amsterdamsche publiek in het popu
laire gilde der hoofdstedelüke kruiers, een
ernstige schok werd toegebracht, door het
feit, dat een dezer lieden zich met twee
bedragen van bijna zes en dertig duizend
gulden, die hü had geïnd voor de firma M.
P. Out en Zonen te Amsterdam, uit de
voeten had gemaakt. Frans van Ingen,
heette dit zwarte schaap onder de blanke
kruierskudde en in no time was zün signa
lement naar alle richtingen verspreid.
De Amsterdamsche kruiers lieten de iet
wat wrange grappen en glossen, welke te
hunnen koste gemaakt werden, niet op zich
zitten; zü verweerden zich „met een stuk in
de krant", waarin zü er nadrukkelük op
wezen, dat Frans van Ingen eigenlük
heelemaal geen kruier was en geen recht
had zich dien titel toe te eigenen. Hoe
het ook zij, Frans werd gearresteerd en in
het Huis van Bewaring opgeborgen.
Gistermiddag stond hü terecht voor de
Vüfde Kamer der Rechtbank te Amster
dam.
In de dagvaarding, welke hem ook niet
de eer geeft, tot all-round kruiers behoord
te hebben, wordt hem verduistering in
dienstbetrekking ten laste gelegd van twee
bedragen, resp. van 5300 en 30.635. Hü
had deze twee bedragen aan geld, resp. ten
kantore van de firma Bosch, aan het Rokin,
en ten kantore van de Amsterdamsche Bank,
aan de Heerengracht, ontvangen, als op
brengst van twee pakken effecten, hem na
mens den eigenaar, den commissionair in
effecten, M. P. Out van de firma M. P.
Out en Zonen, ter hand gesteld door een
kantoorbediende van deze firma.
Verdachte, die er tengevolge van een
nierziekte zeer slecht uitziet, deelde op de
vragen van den president, mr. Van Royen,
mede, dat hü destüds in dienst was van de
transportonderneming „De Duif". Op den
bewusten dag was hem opgedragen, het
geld, dat hü voor de effecten ontvangen zou,
dadelük naar de firma Out terug te
brengen. Hij deed zün werk per fiets; eerst
ging hij naar de firma Bosch en daarna
naar de Amsterdamsche Bank. De beide
bedragen had hü in. een tasch weggeborgen,
die aan zün rijwiel bevestigd was. Van de
Amsterdamsche Bank reed hü naar het
Rembrandtsplein, waarom wist hü niet, want
deze route lag geheel uit zün richting. Op
het Rembrandtsplein zette hü zün fiets
ergens neer, nam de beide bedragen uit den
citybag enging aan den wandel! In ver
schillende café's hing hü den „vroolüken
Frans" uit, ontmoette een paar vrienden,
die hij fuifde en raakte onder den invloed.
Wat er daarna gebeurd is, weet hü heele
maal niet meerEn toen hü twee dagen
later werd aangehouden, had hij nog maar
20 op zak.
President: „Waar is al dat geld gebleven?"
„Daar weet ik niets meer van," aldus
verdachte.
De kantoorbediende, die aan verdachte
de pakken effecten heeft overgegeven, deel
de, als getuige gehoord, mede, dat Van
Ingen wel grootere sommen voor de firma
heeft afgehaald, zonder dat men hem ooit
gewantrouwd had.
Het O. M., mr. Dulleman, betoogde, dat
het punt, waar het hier op aankomt, de
wederrechtelijke toeëigening, vaststaat,
omdat ook verdachte deze zelf toegeeft. De
eenige moeilüke kant aan de zaak, is de
psychologische. Het reclasseeringsrapport
zegt, dat verdachte niet slecht bekend
stond; misschien aldus de ambtenaar
van het O. M. heeft het hooge bedrag
parten gespeeld en heeft hü gehandeld op
instigatie van slechte vrienden.
De officier eischte twee jaar en zes maan
den gevangenisstraf, met aftrek van pre
ventieve hechtenis.
De verdediger, mr. F. A. Kokosky, begaf
zich dadelük op juridische paden. Hü be
toogde, dat deze zaak van bewüsachte-
lüke zü'de, tal van punten oplevert, die het
nader beküken waard zün. Pleiter geloofde
niet, dat het ten laste gelegde bewezen is.
In de instructie en van den kant van het
O. M. heeft men dadelük vastgehouden aan
het „ik beken!" van den verdachte. Inder
daad heeft verdachte bekend zich het geld
wederrechtelijk te hebben toegeëigend, maar
dat toeëigenen kan geschieden op twee ma
nieren! De wet kent nu eenmaal een groot
onderscheid tusschen diefstal en verduiste-
ring.
In het onderhavige geval is van groot be
lang de vraag, wanneer bü verdachte de wil
is gevormd, om zich van het geld meester
te maken. Het O. M. is dus zeer onvoor
zichtig geweest, den man alleen verduiste
ring ten laste te leggen! Op deze dagvaar
ding kan nooit een veroordeeling volgen.
Pleiter concludeerde, dat verdachte op
In een stillen Augustusnacht van het
jaar 1425, toen de maan haar bevend licht
wierp over de grijze muren van het verweerde
Steen en de sterren stil te spiegelen stonden
in de stadsgrachten van het trotsche Gent,
het Jerusalem van Vlaanderen, het praal-
gebied der Bourgondische edelen, in dien
nacht, die zoo vredig was, dat zelfs de
wachters bij de stadspoorten rustig insliepen,
vluchtte de nog jeugdige hertogin Jacoba
van Beieren, de verstooten, maar wettige
gravin van Holland, Zeeland en Henegou
wen en hertogin van Glocester behoedzaam
uit de sombere gevangenis, waar haar neef en
aartsvijand, Filips van Bourgondië haar had
doen opsluiten.
Gezeten op een slank paard, gehuld in de
kleeren van een krijgsknecht, een zwarten
mantel om het tengere, maar fiere lijf, dat
ongebogen alle leed en hoon torste, reed de
ontsnapte edelvrouwe, gedurende drie dagen
en drie nachten, met den moed van een man,
dwars door het vijandelijk gebied, terug naar
haar erflanden, haar wettig volk en trouw
gebleven steden.
Dit was het voorspel van Iacoba's helden
tijd, het voorspel van een strijd, die steden en
gewesten nogmaals zou meesleuren in partij
haat en partij-trouw, in gevechten en neder
laag. Het naspel tevens van een leven en een
hart, dat overwonnen en versmaad door de
liefde en de liefste, ten leste doodelijk ver
moeid ten onder zou gaan.
Het was ongeveer een week na dezen
fantastischen tocht.
Wederom stond de nacht behoedzaam over
de aarde gebogen. Temidden van de uitge
strekte moerassen, meren en weiden lag het
kleine stadje Alkmaar. Rondom de muren
en aarden wallen lagen de vlakke landen
onberoerd onder den nachthemel. Als de
maan even uit de wolken te voorschijn kwam
en de landen overgoot met licht, zag men de
wijde oppervlakte van de uitgestrekte meren
blinkend openliggen.
Verderop lagen gehuchten en dorpjes
weggedoken in het duister.
Tusschen haar muren opgericht, stond de
kleine stad onder den hoogen nacht en luis
terde naar haar eigen stilte. Door de leege
straten ging de nachtwacht, 'n barsche kerel.
In de ééne hand droeg hij 'n lantaarn, in de
andere een hooge ijzeren lans met een blin
kende piek. Bij iederen stap stootte hij met
Zijn lans op den grond. Het gedreun van zijn
stappen en de holle plof van zijn lans waren
het eenige geluid. Menschen, die wakker
lagen in hun huizen, hoorden dit geluid aan
hen voorbijgaan en mompelden >>weer n
uur voorbij" en beluisterden de stilte aan
het wegstervend geluid.
Door de nachtelijke stilte stappend, ging
de wachter de smalle Mient langs en rondom
het H. Geest-huis, waar arme, rondtrekkende
vreemdelingen een onderdak vonden. Door
de Houtil kwam hij dan weer in de Lange-
straat. Het lantaarnlicht wierp de schaduw
van arm en lans tegen de stille gevels met hun
gesloten luiken. Zoo nu en dan tilde de
wachter z'n lantaarn eens omhoog om te zien
of onder de donkere luifels niet de een of
andere vagebond te slapen lag. Dan stapte
hij weer voort. Achter de St. Laurentius-
kerk besteeg hij de wallen. Daar tee kende zijn
forsche figuur met de lange, krijgshaftige
lans: zich een oogenblik scherp af tegen den
nachthemel. Over de wallen vervolgde hij
dan z'n zwijgenden tocht van poort tot
poort. Men kon zijn zacht wiegelend lichtje
zien gaan rond heel het stadje.
Bij de Nicuwlanderspoort daalt hij weer
omlaag, steunend op zijn lans en ging door
de straten naar het wachthuis op de Turf
markt. Daar zette hij dan met een zwaren
zucht lans en lantaarn neer en ging op de
bank tegen den muur zitten slapen, z'n han
den gevouwen over zijn grauw wambuis,
tot zijn makker hem wakker schudde voor
de volgende ronde.
Toen de wachter zijn laatste n rondgang
maakte, werd de lucht reeds bleek en toen hij
zijn lantaarn uitdoofde, hing om alle dingen
het grijze licht van den aandrijvenden
morgen.
Nauwelijks had de torenklok zes zware
slagen doen weerklinken, of de wachters
openden de stadspoorten. En van alle zijden
kwam het leven de stad binnengestroomd
Door de Kennemerpoort kwamen de boeren
van Heiloo en Limmen met aardappelen en
groenten voor de markt, boerinnenlmet
manden eieren en boter en boerenknechts
met emmers vol melk aan zware jukken op
de schouders. Door de Friesche poort dreven
Oudorpers tegenspartelende kalveren en
schreeuwende varkens en bedaard stappende
koeien naar binnen. Met hei-hei-geroëp
dreven zij ze door de straten naar de slacht
plaatsen van de slagers, die hun kuipen en
slachtplanken al buiten hadden staan. Ook
door de andere poorten kwamen menschen
en dieren de stad binnen.
Boeren met vee en kooplui, liedjeszangers
en zwervende vagebonden, marskramers en
wonderdokters, die hun waren aan den man
moesten brengen.
Vanaf het Zeglis kwamen kleine visschers-
schuiten het Voormeer opvaren. Heel den
nacht hadden de visschers rondgezwalkt op
het woelige, uitgestrekte Scher-mcer en
kwamen nu met hun lading visch naar de
stad. In de haven gaf dat een druk beweeg.
Met roeibooten voer men de grachten door
naar de overdekte vischmarkt. Het porselei
nen ochtendlicht gaf een parelmoeren glans
aan de schubben der spartelende visschen,
die neergesmakt werden op de steenen
banken.
Ook kwamen er jagers met schuiten uit
het Achtermeer gevaren, waar tusschen de
uitgebreide rietbosschen waterhoenen en
wilde eenden en vele andere vogels leefden,
die door hen gejaagd werden. Ook zij brach
ten hun buit naar de markt. Hoe weemoedig
glansde het licht over de donzen veeren en
slap neerhangende nekken van de schoone
doode vogels, die daar achteloos op een hoop
werden geworpen.
Er kwam nu steeds meer beweging in de
kleine stad. Huisvrouwen met donker-roode
rokken en zwarte jakken, opengelubde mou
wen, waardoor tusschen de spleten de gele
of roode voering te zien was, en kanten of
tulen mutsen op, haastten zich met groote
manden onder den arm naar de marktplaatsen.
Daar groepten ze tezamen om stallen en ban
ken. Zij keurden groenten en fruit en knepen
in de spartelende visschen om te voelen of ze
wel hard waren en betastten de schoone
vogels. Op de Mient stootte een bakker de
luiken van zijn winkel open en blies, half uit
het venster geleund op een krommen koe
hoorn. Dat gaf een dof, hol geluid. Ta Ta
warme bollen warme bollen 1 Ta-ta-ta In
alle straten openden de poorters hun werk
plaatsen en weldra klonk alom geklop en
gezaag en het lachen en zingen der vroohjke,
jonge gezellen. De kooplieden namen rustig
en bedaard de luiken van hun winkels en
begonnen hun koopwaren pp te stapelen
ouder de houten groen geschilderde luifels.
De kuipers brandden groote vuren. Er hing
een lucht van rook en versch hout. Reeds
van verre kon men het slaan der hamers op
de ijzeren hoepels en 't knetteren van bran
dende houtspaanders hooren. In de Lange-
straat stond de kastelein van „Het Beiersche
Hof", het deftigste logement van de stad in
zijn deur en keek eens naar de lucht en naar
de trapgeveltjes aan den overkant, waar de
zon juist langs gegleden kwam en dan naar
de kinderen, die op de stoepen speelden.
En al wijder en inniger omgaf het zwellende
licht de kleine stad en hield huizen, boomen
en menschen en al het bewegen binnen zijn
warmen adem.
Wie nu over de vestingmuren liep of opi
den toren klom zou kunnen zien, hoe ver en
wijd de landen daarbuiten lagen uitgestrekt
en hoe hier en daar tusschen groen verscho
len gehuchten lagen. Daar lag aan de ééne
zijde het lieflijk dorpje Heiloo waar de
poorters heentrokken om water te scheppen
uit de bron, door den heiligen Willibrordus
verwekt. Terzijde lag het bloeiende Egmond
met de beroemde abdij der Benedictijnen,
Daar eindigden de vlakke landen in schilder
achtige duinenreeksen. Nog meer terzij
lagen de bosschen van Bergen, blauw-groen
in het ochtendlicht. Aan de andere zijde,
dicht nabij de stad, stond het trotsche slot
„Toornenburg" gebouwd om de hardnekkige
Friezen te bedwingen. Van het slot naar de
stad liep een hooge dijk. Aan de overzijde
van het Zwijn-meer, het geliefde jachtgebied
van de palingvisschers, zag men Oudorp
liggen, omgeven van landerijen en schoon
geboomte. En waar men ook keek, overal zag
men den arbeid van den mensch, die met
taaie volharding en ijzeren wil de woeste
natuur aan zich onderwierp.
Juist had de torenklok acht uur geslagen,
toen door de Kennemerpoort twee ruiters
in draf de stad kwamen binnenrijden.
Blijkbaar hadden zij een langen tocht ge
maakt, want hun lange mantels waren dik
bestoven en de paarden hing het schuim om
den bek. Zoekend reden zij rondom de groote
Laurentiuskerk en de Mathias-kapel, die
daar naast gebouwd stond en langs het Ba-
gijnenhof en draafden dan de ^angestraat
in. Bij het statige stadhuis stegen zij af en
vroegen de toeschietenden knecht den
Magistraat te spreken. Met welk een op
dracht kwamen deze boden in de stad Men
wist het niet. Maar geen twee uur later ging
het gerucht„Jacoba, gravin Jacoba is vrij."
Eerst fluisterend, geheimzinnig van den
mond in oor gemompeld, dan vrijuit op de
hoeken der straten en in de herbergen uitge
sproken ging de mare door heel het stadje,
van straat tot straat, van huis tot huis.
„Gravin Jacoba is vrij."Zij is uit de gevangenis
ontsnapt." Gisteren, neen eergisteren is zij
in Gouda aangekomen. Gouda, Schoonhoven
en Oudewater hebben haar opnieuw als
landsvrouwe gehuldigd." Overal groepten
de menschen samen. Op de markten, bij de
poorten, in en voor de herbergen, overal zat
en stond men het geval te bepraten. Het
eene bericht kwam over het andere.
Er waren er, die de avontuurlijke vlucht
van Jacoba tot in de puntjes wisten te ver
tellen, maar anderen haalden daar hun
schouders voor op en zeiden, dat het op
schepperij was en zij er niets van konden
weten, dat gaf dan een gekijf van belang.
Adriaanzen de smid zei, dat ze gevlucht
was op hetzelfde paard, dat hij nog had besla
gen, toen Jacoba na haar troonbeklimming de
steden doorgetrokken was met haar schitte
renden hofstoet, maar men lachte hem uit
en een dikke bakker, die het hardst gelachen
had, kreeg hoogloopende ruzie met den
smid. „Wat weet jij daar nou van, koeke-
bakker,schold de smid. „En jij dan,"
schold de bakker terug. „Je bent'niet eens
n smid, je bent maar paarden-smid." „Beter
paardensmid dan paardendief," gilde deze,
terwijl hij van woede niet meer wist wat hij
zei. Wou je soms zeggen, dat ik 'n paarden
dief ben," schreeuwde de ander, op z'n
borst slaande van drift. „Nee," gilde de smid,
„daar ben je te stom voor." Toen pakten ze
elkander aan en vochten tot twee soldaten
hen onder het gillen der buurvrouwen uiteen
sloegen, waarna ze, opgelucht en tot zichzelf
gekomen, gezamenlijk een kroes bier gingen
drinken in „De vergulde palingpot".
Zoo bracht de vlucht van Jacoba van Beie
ren alle gemoederen in beweging. Men voelde
het, er zou weer strijd gevoerd worden,
potdorie ja .en Alkmaar wiens burgerij met
hart en ziel Jacoba aanhing, zou van de partij
zijn. Daar kon men op rekenen.