Voor onze Jeugd 3 LWat Lucie met het naai-elfje te zien kreeg Iets over tulpen en tulpenhandel Q Or t m DE TOCHT VAN LASIDO door „frans de teekenaar" BLAD NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT BLADZIJDE 2 O O® (Oplossing van het acht- koninginnen probleem O O O O O O O O dOe omgekeerde getallen kaartjes dOe beide routes op zee tX ÉL Lekker ingestopt lag Lucie in haar bedje en dacht aan den leuken dag, dien ze pas had gehad: Moeder's verjaardag! Veel bloemen, veel koekjes en Moeder had een zwarte glanzende japon en een heele tuil witte bloempjes (sneeuwklok jes zei Vader) boven aan haar linker schouder. En mooi was moeder, echt snoezig zag ze eruit Lange tafels stonden er, wel zes of zeven naast elkaar en heele leuke kleine naaimachines en heele doozen met ge kleurde lapjes en klosjes en heele stapels verfpotjes allerhande kleuren. En overal liepen elfjes in het blauw en kaboutertjes in hun vuurroode pakjes, of zaten aan de tafels te naaien, en te knippen en te schilderen en te plakken. En aan het en kmpie met net leuke scnaartje. Waar zouden die bloempjes toch alle maal gemaakt worden? Zoo fijn die kelk jes 1 en die meeldraadjes zoo sierlijk en de stamper zoo precies in het midden en er waren ook kruidnagels geweest en tulpen en nog andere, die ze niet kende... „Kom maar eens met mij mee, kleine meid"! Met groote oogen keek Lucle het kleine wezentje aan, dat daar plotseling op het witte hekje van het ledikantje stond. Een leuk wezentje, zoo groot als een pink, met een spits toeloopend lijfje, wijd uitstaand doorschijnend rokje en doorschijnende vleugeltjes als een libel; heel in het blauw was ze gekleed. Als muts droeg ze een vingerhoed en aan een zilver koordje om den hals schitter de een schaartje, zoo leuk en zoo fijn! „Wie ben jü? Wat kom Jij hier doen", vroeg Lucie verwonderd. ,Jk ben Klossie, de hoofdjuffrouw van de naai-elfjes, die de bloemenjurkjes moeten knippen en maken. Wil je eens mee komen?" „Graag, dolgraag," riep Luus en rrrrrrt vloog het naai-elfjes op Lucie's schouder en knipte met het leuke schaartje drie haartjes af van Lucie's krullebol en zoem zoemzoemzong het in Lu cie's oorenen het ledikantje werd groot, reuzengroot in haar oogen, en even daarna stond ze naast Klosje even groot als zij, maar zonder vleugels. En Klossie klapte in de handjes en door een kier van het raam kwamen ze ven andere elfjes aangevlogen, precies hetzelfde gekleed als Klossie en ze hiel den een groot spinneweb tusschen hen in uitgebreid. „Lucie, vleugeltjes kan ik je niet too- veren", zei Klossie, „maar ga rustig op dat spinneweb liggen, net als in een hangmat". Lucie deed het zonder aarzelen. Pijn was dat, het veerde zoo heerlijk enrrrrrt... rrrrtging het weg naar buiten den tuin innu daalden ze tusschen de ontbladerde rozenstruiken doorhier moest ze uitstappen. Nejes werd het spin neweb weer tusschen den klimop opge hangen en Lucie liep een eindje met de anderen mee. In een ouden hollen dahlia stengel moesten ze instappen en naar be neden glijden eneensklaps kwamen ze in een groote zaal. plafond hingen glimworpjes, telkens vijf bij elkaar en die verlichtten de heele zaal en middenin stonden twaalf zakken; daarop waren de namen van de maanden te lezen, Januari, Februari enz. En telkens zag je 'n kabouter of 'n elfje met 'n hand vol bloemen, of knopjes, of blaadjes naar een van die zakken loopen en ze gooiden daar alles in. „Kijk", zei Klossie, „hier ben je in het bloemen-atelier; hier maken wij enkel en alleen bloemenjurkjes en blaadjes en alles, wat er bij hoort. Hier zie je Knip- peltje, onze eerste coupeuse, ze is juist meizoentjes aan 't knippen; zie je, hoe handig die leuke blaadjes naast elkaar met 'n kraagje: en Draadje maakt ze vast en hier zie Je Timbo, den kabouter, die het hartje netjes geel lakt, en Kwasta verft de stengels groen eh floep daar gooit Klokko, het in den Meizak. Zoo heeft elke maand zijn bloemen, die klaar moeten zijn. En als de groote Maandfee komt, dan neemt ze dien zak mee en strooit bloe men en blaadjes aan de heesters en in de struiken en op het gras en jullie men- schenkinderen kunt genieten! Kijk eens wat een bende kraagjes voor Meizoentjes Knippeltje al klaar heeft en 't zijn er niet half genoeg, en hier zie je de potjes verf voor de blaadjes, alle mo gelijke kleuren groen. Dat doen de Ka bouters 's nachts, die blaadjes bijkleuren, eerst heel licht en telkens worden ze wat donkerder overgeverfd En Lucie keek, en keeken alles werkte maar dooronophoudelijk „Mag ik ook eens zoo'n meizoentje naaien?" vroeg Lucie zacht. „Wel ja, ga je gang," en Klossie pakte 'n kraagje en vroeg 'n hartje aan Timbo en wees: „Kijk, netjes er omheen: denk erom onzichtbare steekjesja, dat kon zoo welAch, een blaadje zat dubbel gevouwen!" „Neen, niet los doen, dat kan niet, dat mag nooit: daar is geen tijd voor; geef maar aan Kwasta door, die zorgt voor de blaadjes en het steeltje" „Mag ik nog eentje?" En toen volgde 'n tweedeen *n derdeen Lucie werkte even hard als alle anderen, maar opeens pikging de naald venijnig in Lucie's vinger en 'n rood druppelje viel op het kraagje van het meizoentje en met 'n gilletjezat Lucie rechtop in haar bedje. Had ze ge droomd?Weineen. Als straks de meizoentjes bloeien, moet je maar eens goed kijken. Is er een bij met 'n half blaadje, of met 'n rood stipje op 't kraagje, dan is het er vast een die Lucietje genaaid heeft. PIERRETTE angens en meisjes, of lie ver andersom, hè! Wat is het lang koud geweest. Jullie moet ook wel gezien hebben, hoe de heele natuur daardoor is ten achter geraakt. Nog geen blaadje aan de boo- men en slechts enkele heesters stuwen de eerste bladslippen naar buiten. Narcissen en \1 tulpen ge hebt ze zeker al 1 gezien, maar die waren geen van alle van den kouden grond; ze waren allemaal bin nenshuis gekweekt, hetzij uit liefheb berij, hetzij ter wille van de boter ham, in warme kassen. Maar nu beginnen we buiten, op den kouden grond, zegt de vakman er ook wat van te zien en van het dek. dat den heelen langen winter de bollen beschermd"e, is al heel wat weggenomen. We zien zelfs hier en daar van de tulp den bloemknop opkomen en zelfs kleur bekennen. Nu zal ik Jullie niet lastig vallen over wortelschijf en rokken en die dingen meer. Dat hoor je te gelegener tijd wel op school in de plantkundeles. Ik wilde je wat vertellen uit de historie van de tulp. Je weet, dat die op onze geestgronden uitstekend gedijt. Maar daar komt ze niet vandaan. Knappe geschiedkundigen hebben ons geleerd, dat de tulp uit het verre Oosten afkomstig is. De oude Kruisvaarders, je weet wel, die gingen bidden op het graf van Christus, en daar den langen, moeilijken tocht naar het Heilige Land voor over hadden, moeten de eerste tulpenbollen hierheen gebracht hebben. Voor ons is zoo'n tulpenbol niets bij zonders meer, maar voor die menschen was hij 't zeker wel. Ze zagen hem voor het eerst en hadden er nooit iets van gehoord. Op sommige buitenplaatsen van Bloemendaal mesten ze nog voorkomen, die eerste tulpenbollen. Niet letter lijk opvatten hoor! Je snapt wel, na eenige jaren is een bol uitgeput en brengt geen bloem meer voort. Ik bedoel natuurlijk, dat de „wildte" tulp, die nu nog een enkelen keer daar op komt. uit die verre middeleeuwen af komstig is. De geregelde aankweek, daarvan moe ten we het begin zoeken na Prins Mau- rits' dood (1625).Toen werd het dan ook gekkenwerk en in de geschiedenisles zal je dan ook wel hooren van den dwa zen tulpenhandel. Dat begon in 1634 en vooral in de Hollandache steden Haarlem, Leiden, Amsterdam en Enkhuizen, Voor som- Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden mige tulpenbollen betaalde men onge looflijke sommen. Te Alkmaar verkocht men onder anderen 120 tulpenbollen ten voordeele van het Weeshuis, die negen tigduizend gulden opbrachten. Een bol, de admiraal van Enkhuizen genaamd, werd verkocht voor 5200 gul den, een ander, de Onderkoning, voor 4203 gulden en nog twee, die den naam hadden van Brabanders, elk voor 3800 gulden. Welk een schat voor iets, dat slechts voor een korten tijd het gezicht, kon streelen, zonder zelfs den reuk aan te doen. Die gevallen waren niet zeld zaam. Men verkocht dikwijls tulpen bollen voor duizenden guldens, veelal met de hoop op prijsstijging. Dat kon natuurlijk niet blijven en ten slotte kon niemand de fabelachtig hoo- ge prijzen betalen en de daling zette spoedig In. In een Hollandsche stad zou wel voor tien millioen verhandeld zijn. In Haarlem werd ook eens een bol ver kocht voor 50000 francs. Daar zag men eens, dat de bezitter van een dure tulp, benoord door haar schoon, de Jonge bollen verpletterde. Hij wilde niet, dat een ander ook de gelukkige bezitter van zoo'n tulp zou worden. Met de prijsdaling ging ook de lief hebberij verloren maar den grootsten last veroorzaakte de betaling der rekeningen. De Staten van Holland en West-Fries land hadden juist besloten een belasting op de bloemen te leggen. Dat was om aan dies verderfelijken handel paal en perk te stellen. Maar dat was niet meer noodig, want de handel liep van zelf te niet. Ik sprak hierboven van gekkenwerk. Maar luister nu eens, wat dominéé Ampzing ln dien tijd vertelde: „Zij kochten wagens, kalessen en paarden en leefden heerlijk; niemand wist noe hoog hij zijn staat zetten wilde; de een was grooter dan de ander, en niemand wilde voor een andere wijken of een ander iets toegeven." A. Munting, die ook ln dien tijd leefde, vertelt, dat een Semper Augustus we gende 193 aren (1 a 2 D.Gvoor 4600 Is verkocht, daarenboven nog een nieuwe, wel toegemaakte karasse(koets) en twee appelgrauwe paarden en alles wat daartoe behoort. Ook werd een Gouda verkocht voor 700 en een ijsslede met paard, tuig en toebehooren. Voor een anderen tul penbol werd 12 morgen land (ongeveer 7 H.A.) ln den Schermer (toen pas droog) geboden. Genoeg over dien dwazen tulpenhandel. Hij had sommigen rijk gemaakt, maar meerderen arm, zoodat zij blij mochten zijn, als ze hun oude ambacht van we ver of brouwer of tuinman weer konden opvatten. g. J. B. M. Bovenstaand teekeningetje geeft slechts één der mogelijke oplossingen. Want al les bij elkaar, heeft een wiskundige vriend voor me uitgerekend, dat er 92 oplossingen mogelijk zijn. Nou moet jullie nog maar eens pro- beeren, of je bij de bovenstaande er nog een stuk of wat bij kunt vinden. Voor vandaag leer ik jullie eens iets, waarvan je al je kennissen en vrienden verstelt zult doen staan. Je neemt een aantal kleine witte kaar tjes, waarvan elk ongeveer zoo groot is als het zesde deel van een gewoon vi sitekaartje. Je legt die in een rij op tafel en ver zoekt een der aanwezigen naar belie ven van de linkerzijde een willekeurig aantal kaartjes weg te nemen en ze daar na weer rechts er bij te leggen. Terwijl dit gebeurt, draai je je zelf natuurlijk om, zoodat je zelf van die kaartjesverleggerij niets kimt zien. Is dit laatste achter den rug, dan ver zoek je een bepaald kaartjes om te draaien en deelt mede, dat dit het ge tal aan zal wijzen, dat aangeeft hoeveel kaartjes er ongezien verlegd zijn. En je wijst daarna het bepaalde kaartje aan, waarop tot groote verbazing der toe schouwers het omgekeerde kaartje pre cies aangeeft, hoeveel kaartjes er ver legd zijn. Je kunt dit kunststukje meer dere malen herhalen, zonder dat de kaar tjes opnieuw in de goede volgorde be hoeven gelegd te worden. Maar nu; hoe gaat dat? Luister. Alle kaartjes zijn genummerd en lig gen bij het begin in de gewone volgorde der cijfers netjes op een rij de on beschreven zijde van het kaartje natuur lijk boven. Je kunt net zooveel kaartjes nemen als je wilt. Laten we maar als voorbeeld 17 kaar tjes nemen. Dus: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Om nu aan te even, hoe de kaartjes door een der toeschouwers verlega moe ten word'en, doe je dit zelf even voor, bijvoorbeeld met vier stuks. Stuk voor stuk gaan ze van links naar rechts, zoodat de rij er dan als volgt uit komt te zien: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 16 17 12 3 4 Hoeveel kaartjes je op deze manier als voorbeeld „verlegt", komt er niet op aan. Alleen moet je goed het nummer van het laatst verlegde kaartje onthouden. Dit getal 1 (In ons voorbeeld dus 4+1 5) vertelt je, welke kaart je, na de volgende verlegging cl'oor een der kennissen, moet laten omdraaien, om het aantal verlegde kaartjes aan te wijzen. In ons voorbeeld ligt het getal 4 op het eind van de rij. Hoeveel kaartjes nu je vrind ook verlegt, is totaal onver schillig. Steeds zal de 5de kaart (4+1) van rechte naar links geteld het aantal der bijgelegde kaartjes aangeven. Nemen we weer 'n voorbeeld. De toestand was: 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 1 2 3 4 Er worden nu 7 kaarten verlegd. (De zetter zal ze met punten even aangeven). Dan wordt het dus 12 13 14 16 17 1 2 3 5 5 6 7 8 9 10 11 De vijfde kaart van rechte geteld dus de 7 geeft het juiste aantal omge legde kantjes aan. Deze 7 moet -je voor je zelf nu bij de reeds bekende 5 optellen 12. Dit getal 12 geeft het kaartje aan ook van rechte naar links geteld dat je zal vertellen, hoeveel kaartjes de volgende vriend heeft verlegd. Blijven we maar weer bij ons voor beeld. Het was: 12 13 14 15 16 17 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Nu. verlegt hij er bijvoorbeeld drie van links naar rechte. Dan wordt het dus: 15 16 17 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14. De twaalfde kaart van rechts naar linies geteld de kaart met de 3 dus geeft alweer precies het aantal verlegde kaartjes aan. Hoe meer kaartjes je gebruikt, des te vaker kun je ze natuurlijk laten ver leggen. In alle gevallen neem je stefcs als kaart die je laat omdraaien, zóó, dat je het laatste getal steeds bij de vorige reeds bekende optelt Bij 'n nieuwe verlegging zal het dus zijn de 15de kaart (n.l. 5+7+3). Boven het aantal kaartjes gaat het echter niet meer. Wil je dit kunststukje aan je vrienden vertoonen, probeer het dan, als je dit goed gelezen hebt, nog eerst eens voor je zelf, opdat de aanwijzing van het kaartje, dat omgekeerd moet worden, heel vlot gaat. Des te verrassender is de uitslag. Onderstaand plaatje stelt 'n kleine binnenzee voor, waarin drie eilanden, liggen, n.l. A, B en C. Aan de zeeoevers liggen drie visschers- dorpen met goede havens. Nu is er 'n geregelde veerdienst tus schen haven 1 en haven II terwijl de veerboot onderweg de eilanden A en B steeds aandoet. 'n Andere buurtschipper vaart gere geld van haven III naar eiland O, zonder echter de route te kruisen, die de eerstgenoemde veerboot geregeld aflegt. Teeken jullie eens even met potlood op bovenstaand teekeningetje welken weg de twee veerbooten geregeld af leggen. Aan den zoom van het donkere bosclt stond een eenzame en verlaten paddestoel. Niettegenstaande er onder de kabouters in de buurt een heel erge woningnood heerschte, was er geen enkele, die dezen paddestoel betrekken wilde, omdat die zoo afgelegen was. „Als je wat noodig hebt," zelden de kabouters onder elkaar, „dan moet je eerst uren ver loopen," en verder was 't onmogelijk om 's avonds behoorlijk licht te krijgen, daar geen enkele glimworm bereid zou zijn daarheen te gaan, om het paddestoelenhuisje te verlichten. Het gevolg was, dat de paddestoel verlaten bleef en de kabouters zich liever behielpen met hun al te kleine en overvolle gemeenschappelijke woning onder de wortels van een zwaren eik, dan dat zij het aandurfden, zoozeer de eenzaamheid te zoeken. Op zekeren dag viel het de kabouterkolonie echter op, dat een der hunnen al een paar weken ach tereen zoo stil en afgetrokken voor zich uit zat te staren en toen men hem vroeg waarop hij eigenlijk wel zat te broeien, liet hij geen woord los en antwoordde alleen maar een beetje kriegel: „Nikslaat me met rust." Op een goeden dag was deze kabouter spoorloos verdwenen. Kabouters houden over het algemeen erg veel van elkaar, als ze geen ruzie hebben tenminste, en het was dus heel begrijpelijk, dat iedereen zich erg ongerust maakte. De koning van de kabouters zond onmiddellijk wachten uit om den vermiste te zoeken en liet door andere manschappen de sloot afdreggen, voor het geval de ongelukkige stumperd in het water terecht was gekomen. Ik weet niet of jullie het weten, maar kabouters hebben een reusachtigen schrik voor alles wat op water lijkt, en als ze erin vallen, verdrinken ze nog veel gauwer dan een mensnh. De verschillende uitgezonden posten waren al op zijn minst twee uren onderweg, toen er opeens een kabouter van de helling af kwam stormen en buiten adem vertelde, dat hun kame raad zijn intrek had genomen onder den verlaten paddestoel, en daar reeds bezig was den grond om te spitten, om er levensmiddelen te kweeken. „Waar Is dat nou goed voor," zei de kabouterkoning. „Ik zou je lekker bedanken om den grond om te spitten. Hij liever dan ik." Maar wat de kabouter gedaan had. was nog zoo dom niet. Want toen de tijd gekomen was, schoten rondom de paddestoel allemaal groote zware graanhalmen omhoog. Dat kwam, doordat er vroeger op die plaats door de menschen graan verbouwd was. Voor 'n kabouter beteekende die hoeveelheid graan een heele rijkdom en 't was dan ook niet te verwonde ren, dat ze hem allemaal benijdden. Maar de afgunst zette de andere kabouters tot slechte daden aan. En zoo gebeurde het op zekeren dag, dat een der andere kabouters stilletjes het graan probeerde te stelen, maar dat werd gelukkig door den eigenaar bijtijds ontdekt. De winter, die daarop volgde, was voor het heele kabouterland een verschrikkelijke tijd. De oogst was bijna overal mislukt, en bovendien hadden bijna alle kabouters het voorbeeld gevolgd van den koning, die, zooals uit het bovenstaande reeds ls gebleken, liever lui dan moe was. De kabouter, die niet tegen de eenzaamheid en een beetje werk had opgezien, had thans zooveel graan, dat hij de geheele landstreek ruimschoots kon bedienen, maar het was nu ook niet meer dan billijk, dat hij de andere kabou ters, die rijk genoeg waren, betalen liet dat ze zwart zagen. De enkele arme kabouter die er bij was, werd zoo wel geholpen, daar onze kabouter het gemeen vond, om dien armen stakkerd honger te laten lijden, omdat hij niet rijk genoeg was om voedsel tegen hoogen prijs te koopen. Zoo werd onze kabouter binnen enkele weken een rijk man en toen ie oude koning stierf, kwam hij in diens plaats, omdat ledereen 't er mee eens was, dat hij niet alleen de rijkste, maar tevens de verstandigste en voorzichtigste kabouter ■ran de heele wereld was. U 0* ;>r -.v ";vv- flh Maar wat Lasido nu te zien kreeg, vervulde hem met de grootste verbazing. Uit het raam onderscheidde hij een reusachtigen verhuis wagen. die vlak dü eet nuis in aen tuin stond. „Wat moet dat ding hier midden in den nacht?" mompelde Lasido. 5. Lasido zou er gauw genoeg achter komen wat dat te beteekenen had. In de duisternis ont waarde hij de donkere schimmen van een paar afschuwelijke mannen. Alleen ai aan bun ongepoetste schoenen kon je zien dat het bandieten waren. En aeze oancüeten schenen nie^ „e iuea om zoo maar net huis van Lasido's vader en moeder leeg te sleepen. Alsof het zoo hoorde, haalden ze alles wat er ln huls aanwezig was naar oulten en borgen dit zorgvuldig in den verhuiswagen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 14