DE MOORDZAAK GIESSEN-NIEUWKERK TWEEDE BLAD WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1929 BLADZIJDE 4 De Advocaat-Generaal vraagt vrijspraak voor Klunder en Tennissen De verdediger aan het woord Uitspraak 1 October Het verdere getuigenverhoor f SÉ LUCHTVAART Internationale samensmelting van vliegtuigfabrieken RADIO-NIEUWS De opening van de Radio- tentconstelling te Amsterdam AMSTERDAM, 17 Sept. Sinds gisteren is de belangstelling op de Prinsengracht nog toegenomen; het publiek staat thans eenige rijen dit vanaf de Leidschestraat tot voorbij het Paleis van Justitie. Ieder, die daar bin nengaat, wordt nagekeken en besproken Een drietal politieruiters en eenige agen ten houden er, onder leiding van twee in specteurs, de orde in. Als president mr. Jolles te kwart over tien de zitting opent, is de zaal weer geheel met belangstellenden gevuld. Onder hen bevindt zich professor mr. Pompé, hoogleeraar in het Strafrecht te Utrecht. Eenige vonnissen, op andere zaken betrek king hebbend, worden uitgesproken, waarna de revisie-behandeling wordt voortgezet. Het is de gewezen agent te Sliedrecht Heintjes, die het eerst voor het hekje wordt geroepen. De president vraagt hem naar het ten zijnen huize gevonden stukje papier van de Jong. Get.: Ja, de Jong is bij me geweest en heeft me het papier gegeven met verzoek dit aan Klein te overhandigen. Dit geschiedde eenige dagen nadat de Jong Klein verhoord had. De Jong zei: Nou kan Klein die verklaring eens goed nalezen; dan kan hij onthouden, wat hij later zeggen moet. Ik had wel beloofd aldus getuige dat papiertje aan Klein te zullen geven, maar ik heb het niet gedaan. Pres.: U bent toch de man geweest, die Klein gevonden had als goede getuige tegen Klunder en Teunissen. Daarom begrijp ik niet goed, waarom u dat briefje niet gegeven hebt Get.: Ik geloof, dat ik het vergeten heb.... Pres.: Neen Meintjes, dat lijkt me niet mogelijk. Blijft u er van overtuigd, dat Klein de menschen in den moordnacht gezien heeft? Get.: Daar blijf ik buiten. Pres.: Kan hij hen niet in den nacht van de beren gezien hebben? En jij ook? Get.: Neen. Pres.: We hebben al lang en breed over de zaak gepraat. Dus je houdt vol, dat je Klunder en Teunissen in den moordnacht gezien hebt, gaande in de richting Giessen- dam? Get.: Ja. - Pres.: En blijf je er ook bij, dat je dat aan Inspecteur Snijders gezegd hebt? Get.: Ja. Pres.: Is u op dezelfde plaats bij 't plant soentje blijven staan? Get.: Ik liep daar heen en weer. Pres.: Zag u ze om elf uur? Get.: Het kan wel iets eerder geweest Zijn. Mr. den Hollander: Om tien uur was het toen cafésluiting. Volgens Klunder en Teunis sen zijn zij, toen met een kleinen omweg naar het huis van de Kroons gegaan. Vrouw Kroon deelt dan op verzoek van de verdediging mede, dat Meintjes haar fnan gezegd heeft: Als ze me nu maar niets kunnen maken. Ik wou mr. Roobol er wel over spreken. Tegen de zuster van vrouw Kroon heeft Meintjes eens gezegd: als zich nu maar niemand ver praat, anders gaan we er allemaal nog in. Pres.: Kan het nu niet zoo zijn Meintjes, dat Je ze wel gezien hebt, maar niet gaande in de richting Giessen-Nieuwkerk? Kan je dat er niet bijgezegd hebben om je verklaring wat aan te dikken? Get.: Neen, Edelachtbare. Pres.: Ik vind het niet noodig, rechercheur r- Jong daarover nog te hooren. Heeft nie mand Meintjes meer iets te vragen, ga dan maar naar huis, Meintjes. Maar toch blijkt, dat Meintjes nog even moet blijven, daar Klein nog even moet wor den gehoord. Pres.: .Klein, heeft De Jong onder je eerste verhoor bij Meintjes in de keuken aanteekeningen gemaakt?" Get.: „Neen." Pres.: „Je hebt niet direct gezegd, dat een van de twee mannen, die je dien avond op den dijk gezien hebt, een bril droeg?" Get.: „Neen." Pres;: „En later, door lang piekeren, wist Je met zekerheid, dat één geen bril droeg?" Get.: „Ja." Pres.: „Maar je hebt toch gezegd, dat De Jong je „om den kop zanikte". Get: „Ja, maar ik heb zelf bedacht, dat die een bril op had. De Jong heeft op een avond wel twintig keeren tegen me gezegd: bedenk je nu eens goed, droeg hij beslist geen bril? En toen wist ik op het laatst, dat de eene man een bril op had (gelach). Prof. dr. J. Waterink, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, krijgt dan verlof om, zooals de president het uitdrukt, het Hof „uit het moeras" te helpen. „Wie droeg een bril, de voorste of de achterste," vraagt professor Waterink. Get.: „Dat weet ik niet." Prof. Waterink: „Hoe wist get., dat één een bril droeg?" Get.: „Ik zag ze in het gezicht." Prof. Waterink: „Maar hoe weet je dit?" Get.: „Rechercheur De Jong heeft het me telkens weer gevraagd en toen wist ik op t laatst, dat één een bril had gedragen." Pres.: „Acht u dit een geval van sugges tie?" Prof. Waterink: „Ongetwijfeld." Voorts deelt prof. Waterink, op een des betreffende vraag van den president mede, dat vrouw Kroon thans in haar verklarin gen voor dit Hof betrouwbaar is geweest. Mr. den Hollander: „Is het niet mogelijk, dat de Kroons zoo lang gezwegen hebben, omdat de indertijd uitgeoefende pressie zoo sterk is geweest?" Prof. Waterink acht dit zeer wel mogelijk. Volgende getuige is de 62-jarige melk knecht K. van der Stelt, uit Schelluinen. Get. heeft des morgens om vijf uur, na den moord, iemand op den dijk zien loopen, gaande in de richting GiessenNieuwkerk. Hij heeft dien persoon niet herkend. Getuige Kabouw heeft in den vroegen morgen na den moord twee menschen op den dijk gezien. De een droeg een takke- bos, terwijl de ander een zakdoek voor zijn gezicht hield. Klunder en Teunissen heeft get. in deze menschen niet herkend. De volgende getuige is de heer Bus, in specteur van een kunstzijdefabriek. In den tijd van den moord woonde get. als inspec teur van de gem. belasting op Sliedrecht. Get. was belast met de uitkeering van steungelden. Kroon wilde ook steun ont vangen; get. vond dat hij daarvoor niet in aanmerking kwam. Pres.: „Hebt u gezegd: aan moordenaars geef ik geen steun?" Get.: .Dat heb ik gezegd. Ik dacht, dat die moord bij de Kroons thuis was klaarge maakt. De herkenning van den hamer, ziet u?" Pres.: „Hebt u in 1924 kennis gemaakt met rechercheur De Jong?" Get.: „Ja, hij heeft me gevraagd hem te helpen, waarin ik heb toegestemd." Alles wat get. Kabouw hoorde, gaf hij aan de Jong. Pres.: „Waarom wilde Bouwmeester naar Frankrijk?" Get.: „Hij was bang voor Klunder en wilde graag vaster werk hebben." Pres.: „Vrouw Bouwmeester lacht anders om die bangheid." Mr. den Hollander: „Heeft Meintjes zich bij u beklaagd, dat inspecteur Snijders geen werk van de zaak maakte?" Get.: „Neen." Mr. den Hollander: „Meintjes heeft Za terdag uitdrukkelijk verklaard, dat hij aan Bus verteld had, dat hij inspecteur Snijders direct heeft medegedeeld, in den moord nacht twee mannen te hebben gezien en dat de inspecteur er geen werk van wilde maken." Pres.: „Er is van eigen waarnemingen en wetenschap geen sprake geweest." Hierna wordt gehoord de 35-jarige siga renmaker W. van Winsum te Utrecht. Get. heeft een brief geschreven over de kwestie- Bessels te Deventer. Uit eigen ervaring weet get. niets. Get. is aan het denken gegaan- is er misschien iets, wat de verdachten ten goede zou kunnen komen voor het Ge rechtshof? Getuige, die bij Bessels heeft ingewoond, heeft met haar over Klunder een gesprek gehad over de kwestie van de sleutels. „Te genover mij," aldus getuige, „heeft vrouw Bessel verklaard dat Klunder gezegd heeft. Ze hebben de sleutels er weer net zoo inge stopt als ze die sleutels er hebben uitge haald." Dus Klunder heeft niet gesproken van we maar van ze; dat is een verschil van één lettertje, dat van kardinale beteekenis is. Ik achtte het een plicht, u dit te vertellen," aldus getuige. De accountant J. Kramer uit Huizen, plaatsvervangend lid van den Reclassee- ringsraad te Leeuwarden is de volgende ge tuige. In Juli 1926 is hij, naar aanleiding van gesprekken met Teunissen en Klunder in de gevangenis, gaan twijfelen aan de schuld der veroordeelden Get. is toen met den heer Stuy in correspondentie getreden, waarna hun onschuld wel voor hem vast stond. Get., die in den breede over allerlei bijzonderheden uitweidt, heeft bij zijn be moeiingen ten gunste van Klunder en Teu nissen veel tegenwerking ondervonden. De volgende getuige is de molenaars voorman A .de Caluwe te Utrecht. Getuige heeft in Mei 1926 de Kroons wel eens ge sproken. De vrouw van Kroon heeft tegen get. gezegd: „Ik zou wel willen, dat er eens licht in de zaak kwam." Get zei toen: „De verdachten zijn veroordeeld, dus er is licht in de zaak." Vrouw Kroon begon toen te huilen en zei: „De Rechtbank is een draaibank en ze leggen je op de pijnbank öm te verklaren wat ze willen." Pres.: „En wat zei de man?" Get.: „Niet veel." Pres.: „Vrouw Kroon is de baas, hé?" (Gelach). Get.: „Dat is ze!" Pres.: „Kreeg u naar aanleiding van die verklaringen den indruk dat ze gejokt had?" Get.: „Inderdaad. En wat ze me verteld heeft, heb ik later aan den rechter-com- missaris gezegd." Pres.: „En als je nou aan vrouw Kroon vroeg: „Heb je de waarheid gesproken, wat zei ze dan?" Get.: „Dan zei ze ja." Pres.: „Zóó, dat gaf dan niet veel, op die maniei» bleven jullie in een kringetje ronddraaien! En tegenover den rechter commissaris heb je niet van een draaibank en een pijnbank gesproken!" Get.: „Ik meende toch van weL" Hierna wordt gehoord de 52-jarige kraan drijver Walkier te Rotterdam. Get. heeft eens een bezoek aan de Kroons gebracht. Kroon heeft toen gezegd dat hij een verklaring moest afleggen, die niet in den haak was anders zou hij er zelf in draaien. Kroon huilde toen hij dit zei. Dan treedt als getuige voor het hekje de 25-jarige portier te Eindhoven. H. van Deu- tekom. Get. is destijds met Klunder in den kost geweest bij Bouwmeester. Van verwis selen van broeken weet get. niets. Van de verhouding tusschen Klunder en Teunissen weet get. niet veel; alleen kreeg hij niet den indruk dat Klunder door Teunissen gepro tegeerd werd. Incident Er ontstaat dan een klein incident, als een der veldwachters, meenende, dat Mr. Francois Pauwels, die als toehoorder in de zaal is, de zitting hindert, dezen vastgrijpt en verwijderen wil. Pres.: „Is daar een plaatsje voor u, mr. Pauwels?" Mr. Pauwels: „Ik meen van wel, presi dent." Pres.: „Gaat u dan zitten." Eenige getuigen, die met Teunissen op de een of andere wijze in aanraking zün ged weest, leggen hierna op verzoek van de ver dediging, omtrent den persoon van laatst genoemde verklaringen af, welke onverdeeld gunstig zijn. Een van hen, een aannemer, vertrouwde hem zóó, dat hij hem veel geld heeft durven toevertrouwen. Bij dezen man werkte Teunissen, toen hij op 26 Februar; 1925 gearresteerd werd. De laatste getuige is ds. A. Winckel, docent te Apeldoorn. Ds. Winckel heeft Klunder en Teunissen in de gevangenis te Leeuwarden leeren kennen. De goede indruk, dien get. van hen had gekregen, is vrijwel altijd ge lijk gebleven. Get. was, als menschenkenner, van hun onschuld overtuigd. Klunder heeft de eerste jaren een groote blijmoedigheid aan den dag gelegd, dat alles in orde zou komen. Teunissen was meer verbitterd, doch hij vond steun in de wetenschap dat de heer Stuy achter hen stond en tot het laatst voor hen zou blijven werken- Verdedigers en de advocaat-generaal doen hierna afstand van het hooren van alle verdere getuigen. De president laat dan Klunder nog even voor het hekje komen en laat hem opnieuw het verhaal doen van het verloop van het avondje bil de Kroons. Pres.: „Je hebt wel veel veroordeelingen achter den rug, Klunder." Klinder: „Dat is allemaal in een roes ge gaan!" De president leest dan een serie straffen op, hem in den loop der jaren opgelegd, we gens wederspannigheid, mishandeling, be schadiging en vernieling. „Bij elkaar 35 we ken gevangenisstraf, Klunder!" „Maar zeg nu voor het laatst, weet je niets van den moord af?" Klunder: „Zoo waar ik leef, niets Edel achtbare!" Pres.: U hebt de halte Giessen-Nieuw kerk zelfs nooit gezien?" „Klunder: „Ik heb van het bestaan zelfs nooit gehoord." Pres.: En u Teunissen, komt u nog eens even naar voren. U blijft ook volhouden, dat U onschuldig bent?" ITeunissen: „Zeker, dat doe ik." Op een vraag van den president betref fende Meintjes voegt Teunissen hieraan toe, dat Meintjes naar zijn meening door de Jong bewerkt is. De Jong is stom, zegt hij, maar ik hoop, dat de justitie nog eens pre cies zal uitzoeken, hoe de Jong al zijn zaken onderzocht." Teunissen is er ook van overtuigd, dat de hamer niet van de Kroons is en dat het echtpaar thans de waarheid heeft gezegd. Van Teunissen blijkt dan, dat deze nimmer veroordeeld is. Dan moet Rijksrechercheur de Jong nog even voor het hekje komen. Pres.: „De Jong, Meintjes heeft vanmorgen verklaard, dat u hem het door u geschreven briefje hebt gegeven met verzoek dit aan Klein te overhandigen. Is dat juist?" De Jong: „Ik heb geen briefje aan Mein tjes gegeven." Raadsheer mr. Boekhoudt: „U hebt af schriften van uw rapporten steeds doen toe komen aan den procureur-generaal." De Jong: „Ja". Raadsheer mr. Boekhoudt: „Dat was dus systeem in Den Haag, dit pleit dan te uwen gunste. Met medeweten van uw hoogste superieuren maakte u geheime rapporten in- plaats van processen-verbaal. En op die wijze werd de verdediging onvolledig ingelicht." De president schorste hierna de zitting te kwart over één. Na de pauze nam de advocaat-generaal, mr. Bauduin, requisitoir. De belangstelling in de zaal is tegen de opening der middagzitting zoo groot, dat velen geweigerd moeten worden. Hierna gaf de president, na verzocht te hebben, dat het oubliek zich van goed- of afkeuring zal ont houden het woord aan den Advocaat-Gene raal, mr. P. M. F. Bauduin, voor het nemen van zijn requisitoir. Spr. zegt, dat wel niemand zal twijfelen, tot welke slotsom hij zal komen, n.l. het vra gen van vernietiging van het verwezen ar rest van het Gerechtshof te Den Haag en van de vrijspraak der oorspronkelijke ver dachten en daarna veroordeelden. Vervolgens hulde brengende aan den tact van den president, die zich zoo geheel in de mentaliteit der getuigen wist te verplaatsen, gaat spr. zeer uitvoerig na, op welke wijze het vonnis der Dordtsche Rechtbank is tot stand gekomen en hoe het daarbij gebruikte be wijsmateriaal ontstaan is, met name de ver klaringen van de Kroons. Verschillende omstandigheden besprekend, wijst de advocaat-generaal er aan de hand daarvan op, dat de Rijksrechercheur De Jong '°en buitengewoon gevaarliik fantast is, lij dende aan grenzelooze zelfoverschatting. De Jong is er van uitgegaan, dat de vermoede lijke daders absoluut de daders waren. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan pres sie en suggestie. Spr.; leest ten bewijze van een en ander passages voor, uit rapporten van De Jong, waaruit blükt dat geen conclusie hem te ge waagd is. De Jong. zegt snr„ is een man met bitter weinig inzicht in strafzaken. Bewijzen voor pressie en suggestie van den kant van De Jong uit het geval van het zoogenaamd door vrouw Kroon aan haar man geschreven briefie over den hamer, uit De Jong's verhoor van Kroon op 15 September, uit het beruchte briefje van „jii kunt zegden" en uit andere feiten. Vrouw Kroon heeft wel een heel bij zonderen indruk gekregen van wat er met haar gebeurde, daar zij niet door den rech- ter-commissaris, maar door De Jong werd ondervraagd. Toen haar verklaring zoo tot stand was gekomen heeft zij in een crisis van nervositeit voor den subst.-officier van Jus titie te Dordt haar bezwarende verklaringen herroepen. Toen kwam zij voor den rechter commissaris, die zei: je bent nu niet in orde, ga maar eerst slapen. Den volgenden dag werd zij toen weer voor...De Jong gebracht, die haar opnieuw bewerkte. Spr. kan zich •'itstekend voorstellen dat vrouw Proon ge- dach heeft: „Ja, wat gebeurt er eigenlijk met me?" En dat zij toen. niet meer wetende, wat zij doen moest, haar herroeping weer heeft ingetrokken. En later, bij het verhoor voor den rechter-commissaris, zag zij De Jong daar zitten, zé zag hem ook tijdens de zitting der Dordtsche Rechtbank. Uit alles blijkt wel, dat vrouw Proon ver klaringen heeft afgelegd, welke niet geacht kunnen worden te zijn afgelegd in vrijheid. Wat vrouw Kroon's verklaringen voor het Amsterdamsche Hof betreft, heeft spr. daar van den vasten indruk gekregen, dat deze verklaringen waar waren en in dit verband verheugt het, spr. dat prof. Waterik deze meening deelt. Spr. komt dan tot den echtgenoot van vrouw Kroon en diens verklaringen over den hamer. Spr. voert verschillende omstandig heden aan, waaruit blijken moet dat die verklaringen onwaar waren. Ook van den man heeft spr. den indruk gekregen, dat hij alleen voor het Amsterdamsche Hof waar heid heeft gesproken. De advocaat-generaal bespreekt vervolgens de kwestie van het eigendom van den ha mer. waarbil hij tracht aan te toonen. dat de mededeelingen van getuige Mynster daar omtrent met alle mogelijke reserve dienen te worden aanvaard. Ook de verklaringen van de andere getuigen te dien aanzien zijn niet steekhoudend, zoodat naar spr. meent 't Haagsche Gerechtshof ook hier te onrechte deze verklaringen als bewijsmiddel heeft ge bruikt. Spr. komt dan tot de verklaringen van den gewezen agent Meintjes betreffende het gezien hebben in den moordnacht van Klun der en Teunissen op den dijk. Twee jaren, aldus spr. heeft Meintjes ge wacht om daarvan proces-verbaal op te maken, zoodat spr. meent, dat Meintjes' verklaringen niet kunnen worden gebruikt. Het komt spr. voor, dat bij Meintjes zucht tot sensatie en het verlangen om zich op den voorgrond te stellen hebben voorgezeten. En wat Klein betreft, die is al een heel wonder lijke getuige! Spr. heeft den indruk gekregen dat Mein tjes zich zwak voelde en daarom den niet "eer snuggeren Klein er heeft bijgehaald, waartoe deze zich gewillig heeft geleend. Ook de kwestie van de bloedvlekken, waar op het vonnis mede is gebaseerd kan, naar snr. meent, niet in aanmerking komen. Het vonnis der Rechtbank en later het arrest van het Hof zijn dus volgens den advocaat-gene raal. on oft.iuiste grondslagen gewezen. Het kan dus niet anders, dan dat het ar rest van het Haausche Hof moet worden ver nietigd en Klunder en Teunissen moeten worden vrijgesproken. Er is echter ook nog een persoonliik in zicht en dan is he* eerste, wat spr. wil zeg den: „Cui bolo?" Wie heeft er van geprofi teerd? In dit verband wüst spr. er op hoe hij van Teunissen den indruk heeft gekregen, dat deze een zeer fatsoenlijk man is. En niet alleen fatsoenlijk, maar ook ontwikkeld dat hebben zijn brieven, in de gevangenis ge schreven. wei bewezen. Bovendien verdiende Teunissen een behoorliik loon. er is dus. naar snr. meent, voor Teunissen geen enkel mo tief geweest om zulk een gruwelijk misdrijf te plegen. Ook voor Klunder geldt dit laatste. Al is 7il'n verleden niet zoo gunstig, kan spr. toch niet aannemen, dat hij tot een dergelijken moord in staat is. Ook brengt spr. hierna den persoon van Vermeer ter sprake. Vermeer is de man ge weest, die door alles heen zün oorspronke- 'ijke voor Klunder en Teunissen gunstige verklaringen heeft volgehouden, op een la tere afwiiking na, toen hij sprak van „gerui- men tijd". Voor spr. zijn Klunder en Teunissen on- -chu.ldig en zij hebben er recht op te weten, dat dit spr.'s meening is. Spr. heeft veel T o n n y„Pap, krijg ik op mijn verjaardag een echte auto, net als de Uwe?" Vader: „Neen, Tonny, daar ben je te jong voor." T o n n y „Krijg ik er dan een zooals m'nheer Bruin heeft?" groote strafzaken meegemaakt. Een zaak als deze heeft spr. echter nooit meegemaakt en hij hoopt, dat dit ook niet meer gebeuren zal. Spr. requireert, dat het arrest van het Ge rechtshof te Den Haag vernietigd zal worden en Klunder en Teunissen alsnog zullen wor den vrijgesproken. Pleidooien Hierna geeft president mr. H. H. Roobol gelegenheid tot het houden van ziin pleidooi. Toen Aeneas gevraagd werd: „Vertel nog eens den ondergang van Troje, het geweldige Troje was gevallen", toen sprak hij de be kend geworden woorden: „Infandum regina jubes renovare dolores (O, Koningin, waarom beveelt Gij mij mijn smart te hernieuwen). Nu u mij beveelt. Mijnheer de President, om over de zaak Giessen-Nieuwkerk te spre ken. moet ik deze woorden overnemen, u be veelt mij mijn smart te hernieuwen. Ik zal u moeten vertellen van een baan wachter, die in de kracht van zijn leven om wat geld werd doodgeslagen. Ik zal u moeten zeggen, dat twee flinke mannen onschuldig waren opgesloten. Ik zal in mijn herinnering terug roepen veel, zeer veel leed. Het is als een schok door mijn ziel gegaan, dat die twee jon"? mannen onschuldig waren veroordeeld. Ilc wist al. dat het kon. Ik heb een oogenblik geaarzeld mij met deze zaak in te laten. Het leed, dat mij de moordzaak Culemborg had gebracht, stond mij nog te frisch voor den gee-.t. Toen zaten er ook twee onschul- digen bijna twee jaar in de gevangenis. Me dewerking had ik toen niet. tegenwerking had ik wel. Als een misdadiger ben ik ge volgd door de politie, op last van de Justitie, toen ik in Assen mijn onderzoek deed. Op de zitting veel leed en na de zitting klachten bij de Orde van Advocaten. Ik heb toen het besluit genomen een ander beroep te nemen. Ik dacht aan het gemoedelijke leven van een landman en, aan het versje: „Gelukkig, wien het is gegeven, bij het redd'loos en onnoozel vee, dat nimmer kwaad of onrecht deed, zijn verdere dagen voort te leven." Toen werd mij gevraagd, of ik Teunissen en Klunder wilde helpen en ik prijs mij gelukkig dat ik niet lang heb geaarzeld, ik dacht: „Vooruit dan maar weer, om den draak t? gaan dooden. Veel tegenstand heb ik ont moet, veel leed gehad. Het werd mij kwalijk genomen, dat ik re visie vroeg. Ik moest mij niet bemoeien met zulke zaken, werd mij gezegd. Maar toen Ik het vonnis had gelezen, toen ik inlichtingen kreeg, toen is het mij al te machtig ge worden. Toen ik hoorde van de handelingen van den Rijksrechercheur, geloofde ik niet, dat het zoo erg kon zijn. Ik hoorde ook van Drost uit Numansdorp. een majoor van de veldwacht. Ik hoop, dat er eens onderzocht zal worden, of ook die man bij de politie hoort. Het was alles leed Ik hoorde, dat na zeer lang wachten al een revisie-onderzoek was afgewezen. Hoe het met mijn revisie-verzoek ging? Schouderophalend werd het door de autori teiten ontvangen. Er werd mij gevraagd, of Vermeer mijn steunpilaar was. Vermeer, de ruwe eerlijke Vermeer, die 71 dagen in de ge vangenis had gezucht, omdat hij de waarheid bleef spreken. Een flink man, die Vermeer. Ik spreek van een flink man en ik wil even spreken van den held Stuy! Stuy deed herhaaldelijk een aanval op het onrecht en op hen. die het zagen en die bet niet zagen. Stuy deed opnieuw aanvallen en eindelijk viel de burcht! Altijd had hij volgehouden te zeg gen: eens zal de dag komen, dat Troje verwoest wordt! Als een triomphator zit hij nu bij de gevallen veste. Welk een val en welk een veste. Mii werd door den Advocaat-Generaal bii den Hoogen Raad gevraagd, wie het dan wel gedaan had. Of dit iets met een revisie- onderzoek heeft te maken. Of een revisie- verzoek behandeld moet worden, zooals dit behandeld is, laat ik aan anderen over ter beoordeeling. Altijd maar weer leed Toen de bekentenis kwam van de Kroons, dacht ik, de zaak is gewonnen. Men zal haast maken, het onrecht te herstellen. Na ongeveer twee maanden wachten, kwa men de stukken pas bij den Hoogen Raad terug. Dat wachten deed mij leed. Waren de stukken voor het eerste revisie-verzoek niet bestudeerd? Want voor het tweede revisie-verzoek waren veel weken noodig. Wij hebben staan trappelen van ongeduld. Toen kwam de groote dag bii den Hoogen Raad. „Listige kunstgrepen", klonk het, van „tarten" werd gesproken. Ik vraag aan den Procureur-Generaal, mr. Tak, of er genoeg ten nadeele van de Jus titie is gezegd. Ik heb het niet gedaan. Betere krachten dan ik hebben zich vrij willig aangemeld. Klunder en Teunissen werden een gevaar voor de maatschappij genoemd. Nooit heb ik het den menschen durven zeggen, hoe de ontvangst bij den Hoogen Raad is ge weest. Dat de stukken niet goed bestudeerd waren, is uit het antwoord van den Presi dent gebleken. Het slot was: revisie! Maar een nieuw bevel werd gegeven, om deze menschen, die een gevaar waren voor de maatschappij, vast te houden. Toen kwam de vacantie. Er wachtte een moeder van 84 iaar op haar zoon. die vijf jaar onschul dig had gezeten. Een vader wachtte on het terugzien van zijn kinderen, na vijf lange jaren. Hii had zijn kinderen in de gevan genis niet willen zien. Een moeder moest blijven aanhooren, dat de kinderen vroegen, of het waar was, dat hun vader een moor denaar was. Veel leed. - Mijnheer de President! Er werd gemompeld, dat het Hof in Am sterdam knap was, maar dat het den raad van het hoogste rechtscollege zou onvolgen. De eerste leugen van de Kroons was dan de waarheid. „Listige kunstgrepen" had het geklonken. Wij hebben onzen nood dikwijls geklaagd bij Professor Watering; in hem hebben wij een steun en een vrier gevonden. Wij hebben ons in de moeilijke tijden aan hem vastgeklampt en ik geloof, dat wij hem zoo vast hebben, dat wij hem nooit meer los zullen laten. Ik heb mijn nood geklaagd bij Mr. Pauwels, die mij troostte met de woor den: „Je bent een beste vent, je zult een steen krijgen op je graf, maar pas op, dat je die steen niet te gauw krijgt!" En nu zeg ik tegen Mr. Pauwels, wiens boeljen op dergelijke misstanden hebben ge wezen en van welke boeken men gezegd heeft, dat ze overdreven zijn. rond uit. dat de schrijver van „Boeven en Burgers" en van „Ambtsgeheim" niet beeft gelogen, maar eerder de zaken te rooskleurig heeft voor gesteld. Allemaal leed Wij kwamen in Amsterdam. Wij bestu deerden de stukken. Wij vonden het geheime dossier, met een briefje er bij, dat het niet voor iedereen bestemd is geweest. Wij waren eerst geweest bii den Hoogen Raad en daar lag ook een briefje bii de stukken In dat briefje stond, dat Mr. Roobol aan het wer ken was in de Giessen-Nieuwkerk-zaak en dat Mr. Roobol een gevaarliik individu was. Dat briefje was niet verscheurd! Dat briefie had de Procureur-Gen praal van het Hof in Den Haag opgestuurd naar den Hoo gen Raad. Een Commissaris van Politie had het ge schreven en de politie was toen nog be trouwbaar. De Commissaris van Politie te Culemborg. aan wien de President van het Hof te Arnhem vroeg, of hij nog Com missaris was. Een briefie van B'ok, die. voordat hij was gaan kiiken, al teven e°n rechercheur zei: „Daar vind je twee lijk jes." Allemaal leed, veel leed Ik ben gevaarlijk. Mijnheer de President! Dat weet ik. En dat wil ik weten. Ik ben gevaarlijk voor BVk. Ik ben gevaarlijk ge weest voor den Rijksrechercheur De Jong. Ik heb dikwij's gezucht: „Si non Suneros acheronta movebo" (als ik de goden niet kan bewegen, ga ik de onderwereld bewegen). Teen was de nood het hoogst. Toen zün de suneri gekomen. Forst u, Mijnheer de President-! Uw vriendelijke ontvangst, uw belangstelling in deze zaak, uw opmerkingen tegenover ons over de zaak. uw hoofdschud den over het geheime dossier. Het viel ons on. dat u nog geloof hechtte aan advocaten. Wij ziin naar Teufüssen en Klunder gegaan en wij hebben geim'cht: „De President heeft de zaak doon jullie bent gered!" In Amsterdam hebben wij de superos ge vonden. Dit gedeelte van mün verhaal bevat n'et veel leed meer. Wij hebben gevoeld, wij zün nog veilig. In Amsterdam hebben wii Raads- heereit gevonden. Wii hebben een Hof ge vonden. dat aanklager is, dat beoordeelt en dat p'eit. In Amsterdam heboeft men voor strafzaken voor dat Hof niet te pleiten. Als advocaten zouden wü ons belachelük maken, als wii aan het Hof een overzicht in ons pleidooi over getuigen a charge en a decharge gin- "en geven en als wii iets gingen vragen. TJw Hof geeft zord-r vragen, wat recht is! Iedereen is vol lof. Nu is er geen leed meer, maar vreugde. De menschen zün "ercd. voor zoover ze nog te redden zijn! Er is veel gebeurd in een paar dagen. Er is nog veel geleden, maar ook veel geüiicht. Münheer de President, ik ben blij, dat 'k deze zaak aangedurfd beb en met miin knapnen confrère heb onderzocht. Tk ben blii, dat tk advocaat, was voor uw Hof. Eerst veel leed. maar later veel vreugde. Mijnheer de President! Ik hoor on straat door iedereen praten over „Jolles". Als men spreekt over Poerim ave of Fdison of andere "roots mannen, dan hoort men geen titels, dan hoort men een naam. Die onderscheiding is u te beurt gevallen. Die onderscheidin" hebt u verdiend met uw Raadsbeeren en Procureur-Generaal! Uw Hof beeft het ge schokte vertrouwen in de Justitie herste'd Voor ds Nederiandsche Justitie hebt, u oo- "ericht een monument, harder dan van staal. Ik zeg u dank! Na Mr. Roobol spreekt, na een niet te bedwingen anplaus van bet publiek, diens medepleiter, Mr. den Hollander, Een moord zet men in een rouwrand, al dus pl„ en om dezen moord heen is een andere moord gezet: een moord, gepleegd op het Recht. Den lijstenmaker hebben wij hier op de zitting gezien, dat was de rechercheur De Jong en velen wazen zijn medewerkers, o.w. de substituut-officier en de rechter commissaris. Maar gelukkig heeft dit Hof de schilderii van Giessen-Nieuwkerk uit de zwarte lüst. genomen, waarin zii was gezet en heeft dit Hof haar in een nieuwe lijst geplaatst, een lijst n.l. van goud! De procureur-generaal Mr. Tak heeft in dertijd in de Fapendrschtsche zaak gespro ken van een „boeket van jenever en mis daad". Spr. zal zich niet aan verdere beeld spraak wagen, slechts wil hij uiting "even aan zijn overtuiging, dat het Nederiandsche volk een gelukkig volk is, omdat het weet en zeggen mag: „Er z.üti hier neg rechters en er is hier neg recht!" (krachtig applaus) Nadat Khmder en Teunissen gelegenheid hebben gekregen voor bet laatste woord, waarvan zii maar een moment, gebruik ma ken, sluit de president, mr. Joües, het on derzoek en bepaalt hii de uitspraak op heden over veertien dazen. Terwill velen Klunder en Teunissen de hand drukken, stroomt de zaal langzaam leeg Huldiging der verded'zers In het café „De Keizerskroon" te Amhm heeft hst dezer dazen ongerichte comHé tot huldiging van Mrs, Roobol en Den Hól- tender vergaderd. Het voornemen bestaat, Donderdagavond de verschillende Amhemsche muztekcowsen °n buurtvereenigingen on de Groote Markt hijeen te doen komen. Een groote stoet zal dan worden geformeerd, die. begeleid door tekkeldragers, naar de woning van Mr. Roo bol aan bet Bothanonlein zal trekken. Voor het woonhuis, waar tevens het kan toor van Mr. Roobol is gevestigd, zullen de beide verdedigers gehuldigd worden. Naar wij vernemen, worden op het oogen blik door groote Amerikaansche bankbeian- gen onderhandelingen gevoerd omtrent de samensmelting van een aantal vliegtuigfa brieken én luchtvaartmaatschappijen. Deze samensmeltingsplannen hebben betrekking op een Engelsche, een Amerikaansche en twee Fransche maatschappijen met totale activa van ongeveer 7.000,000 dollars en naar men verwacht zal dit door een onderlinge omwisseling van aandeelen plaats vinden. Indien de fusie tot stand komt, zal dit de eerste fusie zijn. die in de vliegtuigindustrie van verschillende landen tot stand zal ko men. In een interview verklaarde de heer A. J. Love, lid van de bankiersfirma Love, Bryan Co, in New York en St. Louis, en teven» voorzitter van de Allied Aviation Industrie» en directeur van de Fokker Aircraft Corporation en meer andere leidende Amerikaansche industrieele ondernemingen met betrekking tot de politieke beteekenis hiervan, dat een van de krachtigste invloe den op het voorkomen van oorlog in de toekomst wordt uitgeoefend door den vlug gen voortgang, die met de internationale in dustrieele consolidatie en het omruilen van aandeelen tusschen de groote wereldcon cerns, gemaakt wordt. Volgens genoemden heer Love zijn d« onlangs tot stand gekomen belangengemeen schappen tusschen de Amerikaansche en Duitschc electriciteits- en kleurstoffen in dustrie de voorlooper van vele overeenkom stige consolidaties, die in de naaste toekomst zeker plaats zullen vinden. Daar zulke trans acties gebaseerd zijn op den wederzijdschen wensch om zich van stijgende winsten ie verzekeren, gelooft de heer Love, dat deze een grooten invloed ten gunste van de we reldvrede zuilen uitoefenen. Be werking; der uitzendingen te zien 1 Gistermiddag werd onder groote belang» stelling in gebouw „Bellevue" te Amsterdam de 4e Internationale Radio Tentoonstelling te Amsterdam geopend. Behalve de deel nemers was ook een groot aantal genoodig- den aanwezig, onder wie namens den Direc teur-Generaal der P. T. T„ de heer Esse- rinck, referendaris bij het hoofdbestuur der P. T. T. De heer A. van Santen, voorzitter van den Nederlandschen Raad van Radio-handela ren, heette de aanwezigen, autoriteiten, vertegenwoordigers van omroep-organisatïes en van handel en nijverheid, hartelijk wel kom en richtte zich speciaal tot den heer Ergere, die vijf jaar geleden in dezelfde zaai de eerste radio-tentoonstelling had georga niseerd en ook thans krachtig heeft mede gewerkt tot het slagen der tentoonstelling. Spr. herinnerde eraan, dat de Bond van Radiohandelaren binnen enkele dagen offi cieel zijn vijfjarig bestaan zal herdenken. Deze tentoonstelling, aldus spr., onder scheidt zich in zooverre van de groote Ber- lijnsche en Londensche vaktentoor/ftellln- gen, dat in deze beide wereldsteden uitslui tend producten van nationalen bodem mogen worden geëxposeerd, terwijl Holland, de traditie getrouw, op deze tentoonstelling niet alleen inheemsche, maar ook vreemde producten doet zien. Bovendien zal de omstandigheid, dat thans voor den eersten keer in Nederland aan het publiek gelegenheid wordt gegeven, de uitzendingen daadwerkelijk te zien, zeer zeker ertoe bijdragen, ds groote belangstel ling, die reeds voor deze expositie bestaat, te verhoogen. Ten slotte zullen onze gasten en bezoe kers kennis maken met de vernuftige vin ding van den heer Geervliet, den mschant- schen mensch, die zich, naar ik vertrouw, straks persoonlijk aan u zal willen voor stellen. Er zal thans niemand meer zijn die twijfelt aan de enorme beteekenis. die de radio zich in de maatschappij heeft weten te veroveren. Moge in het bijzonder de radiohandel zich bewust zijn van zijn betengrijke taak, aldus besloot de heer van Santen, opdat deze het zijne ertoe kan bijdragen, dat de radio een ze"en voor de menschheid wordt. Vevolgens was het woord aan den heer Enserinck, die snrak namens het hoofdbe stuur der P. T. T. Deze voldeed gaarne aan de hem ge vraagde opdracht, omdat het goed is te vsrkeeren te midden van menschen, die voor iets belangrijks het initiatief durven nemen en daarmede blijk geven voldoende vertrou wen te hebben in de belangstelling van het publiek voor hetgeen wordt ondernomen. Er is op technisch gebied wel haast geen enkel onderdeel, zegt spr., dat meer in de algc- meene belangstelling staat als de radio, ook daarom omdat deze techniek met buitenge woon groote sprongen verder schrijdt op den weg der vervolmaking. Het cultureele nut, dat de radio en dan denk ik hier in de eerste plaats aan den radio-omroep kan afwerpen, is buitenge woon groot en het is dan ook niet te ver wonderen. dat men in bijna iedere woning de uitzendingen van de verschillende om- roep-organisaties hier te lande en ook van het buitenland kan beluisteren, terwijl voor hem, die niet kapitaalkrachtig genoeg is om zich een eigen ontvangtoestel aan te schaf fen, de distributie-centrale zorgt, dat hij althans alle binnenlandsche programma's in zijn huiskamer kan genieten. Er is evenwel niets, dat een mensch zoo spoedig als iets gewoons en vanzelfspre kends gaat beschouwen als datgene, waar mede hij dagelijks meer vertrouwd raakt. Doch hierin kan het gevaar schuilen, dat de belangstelling voor de nieuwste vindingen op radio-gebied verflauwt en daarom moet elke tentoonstelling, wil zij slagen, iets geven, dat de aandacht van het op radio- gebied reeds zoo verwende publiek gebonden houdt. Doet zij dit, dan heeft zij meteen haar bestaansrecht aangetoond. Spr. twijfelt niet, of het zal blijken, dat aan dit criterium door deze tentoonstelling word voldaan. Een gelukkig denkbeeld acht hij het, dat hier gelegenheid is gegeven om iedereen te laten zien. hoe een uitzending in een studio plaats vindt. En dan de mechanische mensch, die, naar spr. hoopt, wel zoo goed zal willen zijn, straks enkele woorden tot de aanwezigen te spreken. Een staaltje van technisch vernuft, zooals naar spr. meent, nog niet op een tentoon stelling te zien en te hooren was. Ten slotte bood spr. de beste wenscheri aan voor het welslagen der tentoonstelling en hoopte, dat de resultaten ook ten goede zullen komen aan de groote cultureele taak, die de radio te vervullen heeft. Bij de opening van de IR.T.A. werd nog het woord gevoerd door den directeur der Tentoonstelling, den heer Engers. Daarna was het woord aan den „mecha- nischen mensch", M. H., de vinding van den heer P. Geervliet. Stijf en correct gekleed als een wassen etalagepop zat het wonder op zijn stoel. Met holle luidsprekersstem sprak M. M. een woord van welkom, lippen en handen daarbij bewegend, doch verre van synchronisch. Verder was alle menschelijks hem vreemd. Dat hij op verschillende vra gen vlot antwoordde en zelfs een gesprefe kon voeren, dankte hij waarschijnlijk meer aan de microfoon in zijn borst, dan aan eenig meer menschelijk orgaan. In elk geval is M, M. meer een Spielerei dan een tech nisch wonder. Het bezoek aan de tentoon stelling was reeds onmiddellijk na de ope ning zeer groot.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 8