DE MOORDZAAK GIESSEN-NIEUWKERK
TWEEDE BLAD
WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1929
BLADZIJDE 4
De Advocaat-Generaal vraagt vrijspraak voor Klunder en Tennissen
De verdediger aan het woord Uitspraak 1 October
Het verdere getuigenverhoor f
SÉ
LUCHTVAART
Internationale samensmelting
van vliegtuigfabrieken
RADIO-NIEUWS
De opening van de Radio-
tentconstelling te Amsterdam
AMSTERDAM, 17 Sept. Sinds gisteren is
de belangstelling op de Prinsengracht nog
toegenomen; het publiek staat thans eenige
rijen dit vanaf de Leidschestraat tot voorbij
het Paleis van Justitie. Ieder, die daar bin
nengaat, wordt nagekeken en besproken
Een drietal politieruiters en eenige agen
ten houden er, onder leiding van twee in
specteurs, de orde in.
Als president mr. Jolles te kwart over tien
de zitting opent, is de zaal weer geheel met
belangstellenden gevuld. Onder hen bevindt
zich professor mr. Pompé, hoogleeraar in het
Strafrecht te Utrecht.
Eenige vonnissen, op andere zaken betrek
king hebbend, worden uitgesproken, waarna
de revisie-behandeling wordt voortgezet.
Het is de gewezen agent te Sliedrecht
Heintjes, die het eerst voor het hekje wordt
geroepen. De president vraagt hem naar het
ten zijnen huize gevonden stukje papier van
de Jong.
Get.: Ja, de Jong is bij me geweest en heeft
me het papier gegeven met verzoek dit aan
Klein te overhandigen. Dit geschiedde eenige
dagen nadat de Jong Klein verhoord had.
De Jong zei: Nou kan Klein die verklaring
eens goed nalezen; dan kan hij onthouden,
wat hij later zeggen moet.
Ik had wel beloofd aldus getuige dat
papiertje aan Klein te zullen geven, maar ik
heb het niet gedaan.
Pres.: U bent toch de man geweest, die
Klein gevonden had als goede getuige tegen
Klunder en Teunissen. Daarom begrijp ik
niet goed, waarom u dat briefje niet gegeven
hebt
Get.: Ik geloof, dat ik het vergeten heb....
Pres.: Neen Meintjes, dat lijkt me niet
mogelijk. Blijft u er van overtuigd, dat Klein
de menschen in den moordnacht gezien
heeft?
Get.: Daar blijf ik buiten.
Pres.: Kan hij hen niet in den nacht van
de beren gezien hebben? En jij ook?
Get.: Neen.
Pres.: We hebben al lang en breed over
de zaak gepraat. Dus je houdt vol, dat je
Klunder en Teunissen in den moordnacht
gezien hebt, gaande in de richting Giessen-
dam?
Get.: Ja. -
Pres.: En blijf je er ook bij, dat je dat aan
Inspecteur Snijders gezegd hebt?
Get.: Ja.
Pres.: Is u op dezelfde plaats bij 't plant
soentje blijven staan?
Get.: Ik liep daar heen en weer.
Pres.: Zag u ze om elf uur?
Get.: Het kan wel iets eerder geweest
Zijn.
Mr. den Hollander: Om tien uur was het
toen cafésluiting. Volgens Klunder en Teunis
sen zijn zij, toen met een kleinen omweg naar
het huis van de Kroons gegaan.
Vrouw Kroon deelt dan op verzoek van de
verdediging mede, dat Meintjes haar fnan
gezegd heeft:
Als ze me nu maar niets kunnen maken.
Ik wou mr. Roobol er wel over spreken. Tegen
de zuster van vrouw Kroon heeft Meintjes
eens gezegd: als zich nu maar niemand ver
praat, anders gaan we er allemaal nog in.
Pres.: Kan het nu niet zoo zijn Meintjes,
dat Je ze wel gezien hebt, maar niet gaande
in de richting Giessen-Nieuwkerk? Kan je
dat er niet bijgezegd hebben om je verklaring
wat aan te dikken?
Get.: Neen, Edelachtbare.
Pres.: Ik vind het niet noodig, rechercheur
r- Jong daarover nog te hooren. Heeft nie
mand Meintjes meer iets te vragen, ga dan
maar naar huis, Meintjes.
Maar toch blijkt, dat Meintjes nog even
moet blijven, daar Klein nog even moet wor
den gehoord.
Pres.: .Klein, heeft De Jong onder je
eerste verhoor bij Meintjes in de keuken
aanteekeningen gemaakt?"
Get.: „Neen."
Pres.: „Je hebt niet direct gezegd, dat
een van de twee mannen, die je dien avond
op den dijk gezien hebt, een bril droeg?"
Get.: „Neen."
Pres;: „En later, door lang piekeren, wist
Je met zekerheid, dat één geen bril droeg?"
Get.: „Ja."
Pres.: „Maar je hebt toch gezegd, dat De
Jong je „om den kop zanikte".
Get: „Ja, maar ik heb zelf bedacht, dat
die een bril op had. De Jong heeft op een
avond wel twintig keeren tegen me gezegd:
bedenk je nu eens goed, droeg hij beslist
geen bril? En toen wist ik op het laatst,
dat de eene man een bril op had (gelach).
Prof. dr. J. Waterink, hoogleeraar aan de
Vrije Universiteit, krijgt dan verlof om,
zooals de president het uitdrukt, het Hof
„uit het moeras" te helpen.
„Wie droeg een bril, de voorste of de
achterste," vraagt professor Waterink.
Get.: „Dat weet ik niet."
Prof. Waterink: „Hoe wist get., dat één
een bril droeg?"
Get.: „Ik zag ze in het gezicht."
Prof. Waterink: „Maar hoe weet je dit?"
Get.: „Rechercheur De Jong heeft het me
telkens weer gevraagd en toen wist ik op
t laatst, dat één een bril had gedragen."
Pres.: „Acht u dit een geval van sugges
tie?"
Prof. Waterink: „Ongetwijfeld."
Voorts deelt prof. Waterink, op een des
betreffende vraag van den president mede,
dat vrouw Kroon thans in haar verklarin
gen voor dit Hof betrouwbaar is geweest.
Mr. den Hollander: „Is het niet mogelijk,
dat de Kroons zoo lang gezwegen hebben,
omdat de indertijd uitgeoefende pressie
zoo sterk is geweest?"
Prof. Waterink acht dit zeer wel mogelijk.
Volgende getuige is de 62-jarige melk
knecht K. van der Stelt, uit Schelluinen.
Get. heeft des morgens om vijf uur, na
den moord, iemand op den dijk zien loopen,
gaande in de richting GiessenNieuwkerk.
Hij heeft dien persoon niet herkend.
Getuige Kabouw heeft in den vroegen
morgen na den moord twee menschen op
den dijk gezien. De een droeg een takke-
bos, terwijl de ander een zakdoek voor zijn
gezicht hield. Klunder en Teunissen heeft
get. in deze menschen niet herkend.
De volgende getuige is de heer Bus, in
specteur van een kunstzijdefabriek. In den
tijd van den moord woonde get. als inspec
teur van de gem. belasting op Sliedrecht.
Get. was belast met de uitkeering van
steungelden. Kroon wilde ook steun ont
vangen; get. vond dat hij daarvoor niet in
aanmerking kwam.
Pres.: „Hebt u gezegd: aan moordenaars
geef ik geen steun?"
Get.: .Dat heb ik gezegd. Ik dacht, dat
die moord bij de Kroons thuis was klaarge
maakt. De herkenning van den hamer,
ziet u?"
Pres.: „Hebt u in 1924 kennis gemaakt
met rechercheur De Jong?"
Get.: „Ja, hij heeft me gevraagd hem te
helpen, waarin ik heb toegestemd."
Alles wat get. Kabouw hoorde, gaf hij aan
de Jong.
Pres.: „Waarom wilde Bouwmeester naar
Frankrijk?"
Get.: „Hij was bang voor Klunder en
wilde graag vaster werk hebben."
Pres.: „Vrouw Bouwmeester lacht anders
om die bangheid."
Mr. den Hollander: „Heeft Meintjes zich
bij u beklaagd, dat inspecteur Snijders geen
werk van de zaak maakte?"
Get.: „Neen."
Mr. den Hollander: „Meintjes heeft Za
terdag uitdrukkelijk verklaard, dat hij aan
Bus verteld had, dat hij inspecteur Snijders
direct heeft medegedeeld, in den moord
nacht twee mannen te hebben gezien en dat
de inspecteur er geen werk van wilde
maken."
Pres.: „Er is van eigen waarnemingen en
wetenschap geen sprake geweest."
Hierna wordt gehoord de 35-jarige siga
renmaker W. van Winsum te Utrecht. Get.
heeft een brief geschreven over de kwestie-
Bessels te Deventer. Uit eigen ervaring weet
get. niets. Get. is aan het denken gegaan-
is er misschien iets, wat de verdachten ten
goede zou kunnen komen voor het Ge
rechtshof?
Getuige, die bij Bessels heeft ingewoond,
heeft met haar over Klunder een gesprek
gehad over de kwestie van de sleutels. „Te
genover mij," aldus getuige, „heeft vrouw
Bessel verklaard dat Klunder gezegd heeft.
Ze hebben de sleutels er weer net zoo inge
stopt als ze die sleutels er hebben uitge
haald."
Dus Klunder heeft niet gesproken van we
maar van ze; dat is een verschil van één
lettertje, dat van kardinale beteekenis is. Ik
achtte het een plicht, u dit te vertellen,"
aldus getuige.
De accountant J. Kramer uit Huizen,
plaatsvervangend lid van den Reclassee-
ringsraad te Leeuwarden is de volgende ge
tuige. In Juli 1926 is hij, naar aanleiding
van gesprekken met Teunissen en Klunder
in de gevangenis, gaan twijfelen aan de
schuld der veroordeelden Get. is toen met
den heer Stuy in correspondentie getreden,
waarna hun onschuld wel voor hem vast
stond. Get., die in den breede over allerlei
bijzonderheden uitweidt, heeft bij zijn be
moeiingen ten gunste van Klunder en Teu
nissen veel tegenwerking ondervonden.
De volgende getuige is de molenaars
voorman A .de Caluwe te Utrecht. Getuige
heeft in Mei 1926 de Kroons wel eens ge
sproken. De vrouw van Kroon heeft tegen
get. gezegd: „Ik zou wel willen, dat er eens
licht in de zaak kwam." Get zei toen: „De
verdachten zijn veroordeeld, dus er is licht
in de zaak."
Vrouw Kroon begon toen te huilen en
zei: „De Rechtbank is een draaibank en ze
leggen je op de pijnbank öm te verklaren
wat ze willen."
Pres.: „En wat zei de man?"
Get.: „Niet veel."
Pres.: „Vrouw Kroon is de baas, hé?"
(Gelach).
Get.: „Dat is ze!"
Pres.: „Kreeg u naar aanleiding van die
verklaringen den indruk dat ze gejokt
had?"
Get.: „Inderdaad. En wat ze me verteld
heeft, heb ik later aan den rechter-com-
missaris gezegd."
Pres.: „En als je nou aan vrouw Kroon
vroeg: „Heb je de waarheid gesproken, wat
zei ze dan?"
Get.: „Dan zei ze ja."
Pres.: „Zóó, dat gaf dan niet veel, op
die maniei» bleven jullie in een kringetje
ronddraaien! En tegenover den rechter
commissaris heb je niet van een draaibank
en een pijnbank gesproken!"
Get.: „Ik meende toch van weL"
Hierna wordt gehoord de 52-jarige kraan
drijver Walkier te Rotterdam.
Get. heeft eens een bezoek aan de Kroons
gebracht. Kroon heeft toen gezegd dat hij
een verklaring moest afleggen, die niet in
den haak was anders zou hij er zelf in
draaien. Kroon huilde toen hij dit zei.
Dan treedt als getuige voor het hekje de
25-jarige portier te Eindhoven. H. van Deu-
tekom. Get. is destijds met Klunder in den
kost geweest bij Bouwmeester. Van verwis
selen van broeken weet get. niets. Van de
verhouding tusschen Klunder en Teunissen
weet get. niet veel; alleen kreeg hij niet den
indruk dat Klunder door Teunissen gepro
tegeerd werd.
Incident
Er ontstaat dan een klein incident, als
een der veldwachters, meenende, dat Mr.
Francois Pauwels, die als toehoorder in de
zaal is, de zitting hindert, dezen vastgrijpt
en verwijderen wil.
Pres.: „Is daar een plaatsje voor u, mr.
Pauwels?"
Mr. Pauwels: „Ik meen van wel, presi
dent."
Pres.: „Gaat u dan zitten."
Eenige getuigen, die met Teunissen op de
een of andere wijze in aanraking zün ged
weest, leggen hierna op verzoek van de ver
dediging, omtrent den persoon van laatst
genoemde verklaringen af, welke onverdeeld
gunstig zijn. Een van hen, een aannemer,
vertrouwde hem zóó, dat hij hem veel geld
heeft durven toevertrouwen. Bij dezen man
werkte Teunissen, toen hij op 26 Februar;
1925 gearresteerd werd.
De laatste getuige is ds. A. Winckel, docent
te Apeldoorn. Ds. Winckel heeft Klunder en
Teunissen in de gevangenis te Leeuwarden
leeren kennen. De goede indruk, dien get.
van hen had gekregen, is vrijwel altijd ge
lijk gebleven. Get. was, als menschenkenner,
van hun onschuld overtuigd. Klunder heeft
de eerste jaren een groote blijmoedigheid
aan den dag gelegd, dat alles in orde zou
komen. Teunissen was meer verbitterd, doch
hij vond steun in de wetenschap dat de heer
Stuy achter hen stond en tot het laatst
voor hen zou blijven werken-
Verdedigers en de advocaat-generaal doen
hierna afstand van het hooren van alle
verdere getuigen.
De president laat dan Klunder nog even
voor het hekje komen en laat hem opnieuw
het verhaal doen van het verloop van het
avondje bil de Kroons.
Pres.: „Je hebt wel veel veroordeelingen
achter den rug, Klunder."
Klinder: „Dat is allemaal in een roes ge
gaan!"
De president leest dan een serie straffen
op, hem in den loop der jaren opgelegd, we
gens wederspannigheid, mishandeling, be
schadiging en vernieling. „Bij elkaar 35 we
ken gevangenisstraf, Klunder!"
„Maar zeg nu voor het laatst, weet je
niets van den moord af?"
Klunder: „Zoo waar ik leef, niets Edel
achtbare!"
Pres.: U hebt de halte Giessen-Nieuw
kerk zelfs nooit gezien?"
„Klunder: „Ik heb van het bestaan zelfs
nooit gehoord."
Pres.: En u Teunissen, komt u nog eens
even naar voren. U blijft ook volhouden, dat
U onschuldig bent?"
ITeunissen: „Zeker, dat doe ik."
Op een vraag van den president betref
fende Meintjes voegt Teunissen hieraan toe,
dat Meintjes naar zijn meening door de
Jong bewerkt is. De Jong is stom, zegt hij,
maar ik hoop, dat de justitie nog eens pre
cies zal uitzoeken, hoe de Jong al zijn zaken
onderzocht."
Teunissen is er ook van overtuigd, dat de
hamer niet van de Kroons is en dat het
echtpaar thans de waarheid heeft gezegd.
Van Teunissen blijkt dan, dat deze nimmer
veroordeeld is.
Dan moet Rijksrechercheur de Jong nog
even voor het hekje komen.
Pres.: „De Jong, Meintjes heeft vanmorgen
verklaard, dat u hem het door u geschreven
briefje hebt gegeven met verzoek dit aan
Klein te overhandigen. Is dat juist?"
De Jong: „Ik heb geen briefje aan Mein
tjes gegeven."
Raadsheer mr. Boekhoudt: „U hebt af
schriften van uw rapporten steeds doen toe
komen aan den procureur-generaal."
De Jong: „Ja".
Raadsheer mr. Boekhoudt: „Dat was dus
systeem in Den Haag, dit pleit dan te uwen
gunste. Met medeweten van uw hoogste
superieuren maakte u geheime rapporten in-
plaats van processen-verbaal. En op die wijze
werd de verdediging onvolledig ingelicht."
De president schorste hierna de zitting te
kwart over één.
Na de pauze nam de advocaat-generaal,
mr. Bauduin, requisitoir.
De belangstelling in de zaal is tegen de
opening der middagzitting zoo groot, dat
velen geweigerd moeten worden. Hierna gaf
de president, na verzocht te hebben, dat het
oubliek zich van goed- of afkeuring zal ont
houden het woord aan den Advocaat-Gene
raal, mr. P. M. F. Bauduin, voor het nemen
van zijn requisitoir.
Spr. zegt, dat wel niemand zal twijfelen,
tot welke slotsom hij zal komen, n.l. het vra
gen van vernietiging van het verwezen ar
rest van het Gerechtshof te Den Haag en
van de vrijspraak der oorspronkelijke ver
dachten en daarna veroordeelden.
Vervolgens hulde brengende aan den tact
van den president, die zich zoo geheel in de
mentaliteit der getuigen wist te verplaatsen,
gaat spr. zeer uitvoerig na, op welke wijze het
vonnis der Dordtsche Rechtbank is tot stand
gekomen en hoe het daarbij gebruikte be
wijsmateriaal ontstaan is, met name de ver
klaringen van de Kroons.
Verschillende omstandigheden besprekend,
wijst de advocaat-generaal er aan de hand
daarvan op, dat de Rijksrechercheur De Jong
'°en buitengewoon gevaarliik fantast is, lij
dende aan grenzelooze zelfoverschatting. De
Jong is er van uitgegaan, dat de vermoede
lijke daders absoluut de daders waren.
Hij heeft zich schuldig gemaakt aan pres
sie en suggestie.
Spr.; leest ten bewijze van een en ander
passages voor, uit rapporten van De Jong,
waaruit blükt dat geen conclusie hem te ge
waagd is. De Jong. zegt snr„ is een man met
bitter weinig inzicht in strafzaken. Bewijzen
voor pressie en suggestie van den kant van
De Jong uit het geval van het zoogenaamd
door vrouw Kroon aan haar man geschreven
briefie over den hamer, uit De Jong's verhoor
van Kroon op 15 September, uit het beruchte
briefje van „jii kunt zegden" en uit andere
feiten. Vrouw Kroon heeft wel een heel bij
zonderen indruk gekregen van wat er met
haar gebeurde, daar zij niet door den rech-
ter-commissaris, maar door De Jong werd
ondervraagd. Toen haar verklaring zoo tot
stand was gekomen heeft zij in een crisis van
nervositeit voor den subst.-officier van Jus
titie te Dordt haar bezwarende verklaringen
herroepen. Toen kwam zij voor den rechter
commissaris, die zei: je bent nu niet in orde,
ga maar eerst slapen. Den volgenden dag
werd zij toen weer voor...De Jong gebracht,
die haar opnieuw bewerkte. Spr. kan zich
•'itstekend voorstellen dat vrouw Proon ge-
dach heeft: „Ja, wat gebeurt er eigenlijk met
me?" En dat zij toen. niet meer wetende,
wat zij doen moest, haar herroeping weer
heeft ingetrokken. En later, bij het verhoor
voor den rechter-commissaris, zag zij De
Jong daar zitten, zé zag hem ook tijdens de
zitting der Dordtsche Rechtbank.
Uit alles blijkt wel, dat vrouw Proon ver
klaringen heeft afgelegd, welke niet geacht
kunnen worden te zijn afgelegd in vrijheid.
Wat vrouw Kroon's verklaringen voor het
Amsterdamsche Hof betreft, heeft spr. daar
van den vasten indruk gekregen, dat deze
verklaringen waar waren en in dit verband
verheugt het, spr. dat prof. Waterik deze
meening deelt.
Spr. komt dan tot den echtgenoot van
vrouw Kroon en diens verklaringen over den
hamer. Spr. voert verschillende omstandig
heden aan, waaruit blijken moet dat die
verklaringen onwaar waren. Ook van den
man heeft spr. den indruk gekregen, dat hij
alleen voor het Amsterdamsche Hof waar
heid heeft gesproken.
De advocaat-generaal bespreekt vervolgens
de kwestie van het eigendom van den ha
mer. waarbil hij tracht aan te toonen. dat
de mededeelingen van getuige Mynster daar
omtrent met alle mogelijke reserve dienen
te worden aanvaard. Ook de verklaringen
van de andere getuigen te dien aanzien zijn
niet steekhoudend, zoodat naar spr. meent 't
Haagsche Gerechtshof ook hier te onrechte
deze verklaringen als bewijsmiddel heeft ge
bruikt.
Spr. komt dan tot de verklaringen van
den gewezen agent Meintjes betreffende het
gezien hebben in den moordnacht van Klun
der en Teunissen op den dijk.
Twee jaren, aldus spr. heeft Meintjes ge
wacht om daarvan proces-verbaal op te
maken, zoodat spr. meent, dat Meintjes'
verklaringen niet kunnen worden gebruikt.
Het komt spr. voor, dat bij Meintjes zucht
tot sensatie en het verlangen om zich op den
voorgrond te stellen hebben voorgezeten. En
wat Klein betreft, die is al een heel wonder
lijke getuige!
Spr. heeft den indruk gekregen dat Mein
tjes zich zwak voelde en daarom den niet
"eer snuggeren Klein er heeft bijgehaald,
waartoe deze zich gewillig heeft geleend.
Ook de kwestie van de bloedvlekken, waar
op het vonnis mede is gebaseerd kan, naar
snr. meent, niet in aanmerking komen. Het
vonnis der Rechtbank en later het arrest van
het Hof zijn dus volgens den advocaat-gene
raal. on oft.iuiste grondslagen gewezen.
Het kan dus niet anders, dan dat het ar
rest van het Haausche Hof moet worden ver
nietigd en Klunder en Teunissen moeten
worden vrijgesproken.
Er is echter ook nog een persoonliik in
zicht en dan is he* eerste, wat spr. wil zeg
den: „Cui bolo?" Wie heeft er van geprofi
teerd?
In dit verband wüst spr. er op hoe hij van
Teunissen den indruk heeft gekregen, dat
deze een zeer fatsoenlijk man is. En niet
alleen fatsoenlijk, maar ook ontwikkeld dat
hebben zijn brieven, in de gevangenis ge
schreven. wei bewezen. Bovendien verdiende
Teunissen een behoorliik loon. er is dus. naar
snr. meent, voor Teunissen geen enkel mo
tief geweest om zulk een gruwelijk misdrijf
te plegen.
Ook voor Klunder geldt dit laatste. Al is
7il'n verleden niet zoo gunstig, kan spr. toch
niet aannemen, dat hij tot een dergelijken
moord in staat is.
Ook brengt spr. hierna den persoon van
Vermeer ter sprake. Vermeer is de man ge
weest, die door alles heen zün oorspronke-
'ijke voor Klunder en Teunissen gunstige
verklaringen heeft volgehouden, op een la
tere afwiiking na, toen hij sprak van „gerui-
men tijd".
Voor spr. zijn Klunder en Teunissen on-
-chu.ldig en zij hebben er recht op te weten,
dat dit spr.'s meening is. Spr. heeft veel
T o n n y„Pap, krijg ik op mijn verjaardag een echte auto, net als de Uwe?"
Vader: „Neen, Tonny, daar ben je te jong voor."
T o n n y „Krijg ik er dan een zooals m'nheer Bruin heeft?"
groote strafzaken meegemaakt. Een zaak als
deze heeft spr. echter nooit meegemaakt en
hij hoopt, dat dit ook niet meer gebeuren zal.
Spr. requireert, dat het arrest van het Ge
rechtshof te Den Haag vernietigd zal worden
en Klunder en Teunissen alsnog zullen wor
den vrijgesproken.
Pleidooien
Hierna geeft president mr. H. H. Roobol
gelegenheid tot het houden van ziin pleidooi.
Toen Aeneas gevraagd werd: „Vertel nog
eens den ondergang van Troje, het geweldige
Troje was gevallen", toen sprak hij de be
kend geworden woorden:
„Infandum regina jubes renovare dolores
(O, Koningin, waarom beveelt Gij mij mijn
smart te hernieuwen).
Nu u mij beveelt. Mijnheer de President,
om over de zaak Giessen-Nieuwkerk te spre
ken. moet ik deze woorden overnemen, u be
veelt mij mijn smart te hernieuwen.
Ik zal u moeten vertellen van een baan
wachter, die in de kracht van zijn leven om
wat geld werd doodgeslagen. Ik zal u moeten
zeggen, dat twee flinke mannen onschuldig
waren opgesloten.
Ik zal in mijn herinnering terug roepen
veel, zeer veel leed. Het is als een schok
door mijn ziel gegaan, dat die twee jon"?
mannen onschuldig waren veroordeeld. Ilc
wist al. dat het kon. Ik heb een oogenblik
geaarzeld mij met deze zaak in te laten.
Het leed, dat mij de moordzaak Culemborg
had gebracht, stond mij nog te frisch voor
den gee-.t. Toen zaten er ook twee onschul-
digen bijna twee jaar in de gevangenis. Me
dewerking had ik toen niet. tegenwerking
had ik wel. Als een misdadiger ben ik ge
volgd door de politie, op last van de Justitie,
toen ik in Assen mijn onderzoek deed.
Op de zitting veel leed en na de zitting
klachten bij de Orde van Advocaten. Ik heb
toen het besluit genomen een ander beroep
te nemen. Ik dacht aan het gemoedelijke
leven van een landman en, aan het versje:
„Gelukkig, wien het is gegeven, bij het
redd'loos en onnoozel vee, dat nimmer kwaad
of onrecht deed, zijn verdere dagen voort te
leven."
Toen werd mij gevraagd, of ik Teunissen en
Klunder wilde helpen en ik prijs mij gelukkig
dat ik niet lang heb geaarzeld, ik dacht:
„Vooruit dan maar weer, om den draak t?
gaan dooden. Veel tegenstand heb ik ont
moet, veel leed gehad.
Het werd mij kwalijk genomen, dat ik re
visie vroeg. Ik moest mij niet bemoeien met
zulke zaken, werd mij gezegd. Maar toen Ik
het vonnis had gelezen, toen ik inlichtingen
kreeg, toen is het mij al te machtig ge
worden. Toen ik hoorde van de handelingen
van den Rijksrechercheur, geloofde ik niet,
dat het zoo erg kon zijn. Ik hoorde ook van
Drost uit Numansdorp. een majoor van de
veldwacht. Ik hoop, dat er eens onderzocht
zal worden, of ook die man bij de politie
hoort.
Het was alles leed
Ik hoorde, dat na zeer lang wachten al een
revisie-onderzoek was afgewezen.
Hoe het met mijn revisie-verzoek ging?
Schouderophalend werd het door de autori
teiten ontvangen. Er werd mij gevraagd, of
Vermeer mijn steunpilaar was. Vermeer, de
ruwe eerlijke Vermeer, die 71 dagen in de ge
vangenis had gezucht, omdat hij de waarheid
bleef spreken.
Een flink man, die Vermeer. Ik spreek
van een flink man en ik wil even spreken
van den held Stuy! Stuy deed herhaaldelijk
een aanval op het onrecht en op hen. die
het zagen en die bet niet zagen. Stuy deed
opnieuw aanvallen en eindelijk viel de
burcht! Altijd had hij volgehouden te zeg
gen: eens zal de dag komen, dat Troje
verwoest wordt! Als een triomphator zit hij
nu bij de gevallen veste.
Welk een val en welk een veste.
Mii werd door den Advocaat-Generaal bii
den Hoogen Raad gevraagd, wie het dan wel
gedaan had. Of dit iets met een revisie-
onderzoek heeft te maken. Of een revisie-
verzoek behandeld moet worden, zooals dit
behandeld is, laat ik aan anderen over ter
beoordeeling.
Altijd maar weer leed
Toen de bekentenis kwam van de Kroons,
dacht ik, de zaak is gewonnen. Men zal
haast maken, het onrecht te herstellen.
Na ongeveer twee maanden wachten, kwa
men de stukken pas bij den Hoogen Raad
terug. Dat wachten deed mij leed. Waren
de stukken voor het eerste revisie-verzoek
niet bestudeerd? Want voor het tweede
revisie-verzoek waren veel weken noodig.
Wij hebben staan trappelen van ongeduld.
Toen kwam de groote dag bii den Hoogen
Raad. „Listige kunstgrepen", klonk het, van
„tarten" werd gesproken.
Ik vraag aan den Procureur-Generaal, mr.
Tak, of er genoeg ten nadeele van de Jus
titie is gezegd. Ik heb het niet gedaan.
Betere krachten dan ik hebben zich vrij
willig aangemeld.
Klunder en Teunissen werden een gevaar
voor de maatschappij genoemd. Nooit heb
ik het den menschen durven zeggen, hoe
de ontvangst bij den Hoogen Raad is ge
weest. Dat de stukken niet goed bestudeerd
waren, is uit het antwoord van den Presi
dent gebleken. Het slot was: revisie!
Maar een nieuw bevel werd gegeven, om
deze menschen, die een gevaar waren voor
de maatschappij, vast te houden. Toen kwam
de vacantie. Er wachtte een moeder van 84
iaar op haar zoon. die vijf jaar onschul
dig had gezeten. Een vader wachtte on het
terugzien van zijn kinderen, na vijf lange
jaren. Hii had zijn kinderen in de gevan
genis niet willen zien. Een moeder moest
blijven aanhooren, dat de kinderen vroegen,
of het waar was, dat hun vader een moor
denaar was.
Veel leed. - Mijnheer de President!
Er werd gemompeld, dat het Hof in Am
sterdam knap was, maar dat het den raad
van het hoogste rechtscollege zou onvolgen.
De eerste leugen van de Kroons was dan
de waarheid. „Listige kunstgrepen" had het
geklonken.
Wij hebben onzen nood dikwijls geklaagd
bij Professor Watering; in hem hebben wij
een steun en een vrier gevonden. Wij
hebben ons in de moeilijke tijden aan hem
vastgeklampt en ik geloof, dat wij hem zoo
vast hebben, dat wij hem nooit meer los
zullen laten. Ik heb mijn nood geklaagd bij
Mr. Pauwels, die mij troostte met de woor
den: „Je bent een beste vent, je zult een
steen krijgen op je graf, maar pas op, dat
je die steen niet te gauw krijgt!"
En nu zeg ik tegen Mr. Pauwels, wiens
boeljen op dergelijke misstanden hebben ge
wezen en van welke boeken men gezegd
heeft, dat ze overdreven zijn. rond uit. dat
de schrijver van „Boeven en Burgers" en
van „Ambtsgeheim" niet beeft gelogen, maar
eerder de zaken te rooskleurig heeft voor
gesteld.
Allemaal leed
Wij kwamen in Amsterdam. Wij bestu
deerden de stukken. Wij vonden het geheime
dossier, met een briefje er bij, dat het niet
voor iedereen bestemd is geweest. Wij waren
eerst geweest bii den Hoogen Raad en daar
lag ook een briefje bii de stukken In dat
briefje stond, dat Mr. Roobol aan het wer
ken was in de Giessen-Nieuwkerk-zaak en
dat Mr. Roobol een gevaarliik individu was.
Dat briefje was niet verscheurd! Dat
briefie had de Procureur-Gen praal van het
Hof in Den Haag opgestuurd naar den Hoo
gen Raad.
Een Commissaris van Politie had het ge
schreven en de politie was toen nog be
trouwbaar. De Commissaris van Politie te
Culemborg. aan wien de President van het
Hof te Arnhem vroeg, of hij nog Com
missaris was. Een briefie van B'ok, die.
voordat hij was gaan kiiken, al teven e°n
rechercheur zei: „Daar vind je twee lijk
jes."
Allemaal leed, veel leed
Ik ben gevaarlijk. Mijnheer de President!
Dat weet ik. En dat wil ik weten. Ik ben
gevaarlijk voor BVk. Ik ben gevaarlijk ge
weest voor den Rijksrechercheur De Jong.
Ik heb dikwij's gezucht: „Si non Suneros
acheronta movebo" (als ik de goden niet kan
bewegen, ga ik de onderwereld bewegen).
Teen was de nood het hoogst. Toen zün
de suneri gekomen. Forst u, Mijnheer de
President-! Uw vriendelijke ontvangst, uw
belangstelling in deze zaak, uw opmerkingen
tegenover ons over de zaak. uw hoofdschud
den over het geheime dossier. Het viel ons
on. dat u nog geloof hechtte aan advocaten.
Wij ziin naar Teufüssen en Klunder gegaan
en wij hebben geim'cht: „De President heeft
de zaak doon jullie bent gered!"
In Amsterdam hebben wij de superos ge
vonden.
Dit gedeelte van mün verhaal bevat n'et
veel leed meer. Wij hebben gevoeld, wij zün
nog veilig. In Amsterdam hebben wii Raads-
heereit gevonden. Wii hebben een Hof ge
vonden. dat aanklager is, dat beoordeelt en
dat p'eit.
In Amsterdam heboeft men voor strafzaken
voor dat Hof niet te pleiten. Als advocaten
zouden wü ons belachelük maken, als wii
aan het Hof een overzicht in ons pleidooi
over getuigen a charge en a decharge gin-
"en geven en als wii iets gingen vragen.
TJw Hof geeft zord-r vragen, wat recht is!
Iedereen is vol lof. Nu is er geen leed
meer, maar vreugde.
De menschen zün "ercd. voor zoover ze
nog te redden zijn! Er is veel gebeurd in
een paar dagen. Er is nog veel geleden,
maar ook veel geüiicht.
Münheer de President, ik ben blij, dat
'k deze zaak aangedurfd beb en met miin
knapnen confrère heb onderzocht. Tk ben
blii, dat tk advocaat, was voor uw Hof. Eerst
veel leed. maar later veel vreugde.
Mijnheer de President! Ik hoor on straat
door iedereen praten over „Jolles". Als men
spreekt over Poerim ave of Fdison of andere
"roots mannen, dan hoort men geen titels,
dan hoort men een naam. Die onderscheiding
is u te beurt gevallen. Die onderscheidin"
hebt u verdiend met uw Raadsbeeren en
Procureur-Generaal! Uw Hof beeft het ge
schokte vertrouwen in de Justitie herste'd
Voor ds Nederiandsche Justitie hebt, u oo-
"ericht een monument, harder dan van staal.
Ik zeg u dank!
Na Mr. Roobol spreekt, na een niet te
bedwingen anplaus van bet publiek, diens
medepleiter, Mr. den Hollander,
Een moord zet men in een rouwrand, al
dus pl„ en om dezen moord heen is een
andere moord gezet: een moord, gepleegd op
het Recht. Den lijstenmaker hebben wij hier
op de zitting gezien, dat was de rechercheur
De Jong en velen wazen zijn medewerkers,
o.w. de substituut-officier en de rechter
commissaris.
Maar gelukkig heeft dit Hof de schilderii
van Giessen-Nieuwkerk uit de zwarte lüst.
genomen, waarin zii was gezet en heeft dit
Hof haar in een nieuwe lijst geplaatst, een
lijst n.l. van goud!
De procureur-generaal Mr. Tak heeft in
dertijd in de Fapendrschtsche zaak gespro
ken van een „boeket van jenever en mis
daad". Spr. zal zich niet aan verdere beeld
spraak wagen, slechts wil hij uiting "even
aan zijn overtuiging, dat het Nederiandsche
volk een gelukkig volk is, omdat het weet
en zeggen mag:
„Er z.üti hier neg rechters en er is hier
neg recht!" (krachtig applaus)
Nadat Khmder en Teunissen gelegenheid
hebben gekregen voor bet laatste woord,
waarvan zii maar een moment, gebruik ma
ken, sluit de president, mr. Joües, het on
derzoek en bepaalt hii de uitspraak op
heden over veertien dazen.
Terwill velen Klunder en Teunissen de
hand drukken, stroomt de zaal langzaam
leeg
Huldiging der verded'zers
In het café „De Keizerskroon" te Amhm
heeft hst dezer dazen ongerichte comHé
tot huldiging van Mrs, Roobol en Den Hól-
tender vergaderd.
Het voornemen bestaat, Donderdagavond
de verschillende Amhemsche muztekcowsen
°n buurtvereenigingen on de Groote Markt
hijeen te doen komen. Een groote stoet zal
dan worden geformeerd, die. begeleid door
tekkeldragers, naar de woning van Mr. Roo
bol aan bet Bothanonlein zal trekken.
Voor het woonhuis, waar tevens het kan
toor van Mr. Roobol is gevestigd, zullen de
beide verdedigers gehuldigd worden.
Naar wij vernemen, worden op het oogen
blik door groote Amerikaansche bankbeian-
gen onderhandelingen gevoerd omtrent de
samensmelting van een aantal vliegtuigfa
brieken én luchtvaartmaatschappijen. Deze
samensmeltingsplannen hebben betrekking
op een Engelsche, een Amerikaansche en
twee Fransche maatschappijen met totale
activa van ongeveer 7.000,000 dollars en naar
men verwacht zal dit door een onderlinge
omwisseling van aandeelen plaats vinden.
Indien de fusie tot stand komt, zal dit de
eerste fusie zijn. die in de vliegtuigindustrie
van verschillende landen tot stand zal ko
men.
In een interview verklaarde de heer A. J.
Love, lid van de bankiersfirma Love, Bryan
Co, in New York en St. Louis, en teven»
voorzitter van de Allied Aviation Industrie»
en directeur van de Fokker Aircraft
Corporation en meer andere leidende
Amerikaansche industrieele ondernemingen
met betrekking tot de politieke beteekenis
hiervan, dat een van de krachtigste invloe
den op het voorkomen van oorlog in de
toekomst wordt uitgeoefend door den vlug
gen voortgang, die met de internationale in
dustrieele consolidatie en het omruilen van
aandeelen tusschen de groote wereldcon
cerns, gemaakt wordt.
Volgens genoemden heer Love zijn d«
onlangs tot stand gekomen belangengemeen
schappen tusschen de Amerikaansche en
Duitschc electriciteits- en kleurstoffen in
dustrie de voorlooper van vele overeenkom
stige consolidaties, die in de naaste toekomst
zeker plaats zullen vinden. Daar zulke trans
acties gebaseerd zijn op den wederzijdschen
wensch om zich van stijgende winsten ie
verzekeren, gelooft de heer Love, dat deze
een grooten invloed ten gunste van de we
reldvrede zuilen uitoefenen.
Be werking; der uitzendingen te zien 1
Gistermiddag werd onder groote belang»
stelling in gebouw „Bellevue" te Amsterdam
de 4e Internationale Radio Tentoonstelling
te Amsterdam geopend. Behalve de deel
nemers was ook een groot aantal genoodig-
den aanwezig, onder wie namens den Direc
teur-Generaal der P. T. T„ de heer Esse-
rinck, referendaris bij het hoofdbestuur der
P. T. T.
De heer A. van Santen, voorzitter van den
Nederlandschen Raad van Radio-handela
ren, heette de aanwezigen, autoriteiten,
vertegenwoordigers van omroep-organisatïes
en van handel en nijverheid, hartelijk wel
kom en richtte zich speciaal tot den heer
Ergere, die vijf jaar geleden in dezelfde zaai
de eerste radio-tentoonstelling had georga
niseerd en ook thans krachtig heeft mede
gewerkt tot het slagen der tentoonstelling.
Spr. herinnerde eraan, dat de Bond van
Radiohandelaren binnen enkele dagen offi
cieel zijn vijfjarig bestaan zal herdenken.
Deze tentoonstelling, aldus spr., onder
scheidt zich in zooverre van de groote Ber-
lijnsche en Londensche vaktentoor/ftellln-
gen, dat in deze beide wereldsteden uitslui
tend producten van nationalen bodem
mogen worden geëxposeerd, terwijl Holland,
de traditie getrouw, op deze tentoonstelling
niet alleen inheemsche, maar ook vreemde
producten doet zien.
Bovendien zal de omstandigheid, dat
thans voor den eersten keer in Nederland
aan het publiek gelegenheid wordt gegeven,
de uitzendingen daadwerkelijk te zien, zeer
zeker ertoe bijdragen, ds groote belangstel
ling, die reeds voor deze expositie bestaat,
te verhoogen.
Ten slotte zullen onze gasten en bezoe
kers kennis maken met de vernuftige vin
ding van den heer Geervliet, den mschant-
schen mensch, die zich, naar ik vertrouw,
straks persoonlijk aan u zal willen voor
stellen.
Er zal thans niemand meer zijn die
twijfelt aan de enorme beteekenis. die de
radio zich in de maatschappij heeft weten
te veroveren.
Moge in het bijzonder de radiohandel zich
bewust zijn van zijn betengrijke taak, aldus
besloot de heer van Santen, opdat deze het
zijne ertoe kan bijdragen, dat de radio een
ze"en voor de menschheid wordt.
Vevolgens was het woord aan den heer
Enserinck, die snrak namens het hoofdbe
stuur der P. T. T.
Deze voldeed gaarne aan de hem ge
vraagde opdracht, omdat het goed is te
vsrkeeren te midden van menschen, die voor
iets belangrijks het initiatief durven nemen
en daarmede blijk geven voldoende vertrou
wen te hebben in de belangstelling van het
publiek voor hetgeen wordt ondernomen. Er
is op technisch gebied wel haast geen enkel
onderdeel, zegt spr., dat meer in de algc-
meene belangstelling staat als de radio, ook
daarom omdat deze techniek met buitenge
woon groote sprongen verder schrijdt op den
weg der vervolmaking.
Het cultureele nut, dat de radio en dan
denk ik hier in de eerste plaats aan den
radio-omroep kan afwerpen, is buitenge
woon groot en het is dan ook niet te ver
wonderen. dat men in bijna iedere woning
de uitzendingen van de verschillende om-
roep-organisaties hier te lande en ook van
het buitenland kan beluisteren, terwijl voor
hem, die niet kapitaalkrachtig genoeg is om
zich een eigen ontvangtoestel aan te schaf
fen, de distributie-centrale zorgt, dat hij
althans alle binnenlandsche programma's
in zijn huiskamer kan genieten.
Er is evenwel niets, dat een mensch zoo
spoedig als iets gewoons en vanzelfspre
kends gaat beschouwen als datgene, waar
mede hij dagelijks meer vertrouwd raakt.
Doch hierin kan het gevaar schuilen, dat
de belangstelling voor de nieuwste vindingen
op radio-gebied verflauwt en daarom moet
elke tentoonstelling, wil zij slagen, iets
geven, dat de aandacht van het op radio-
gebied reeds zoo verwende publiek gebonden
houdt. Doet zij dit, dan heeft zij meteen
haar bestaansrecht aangetoond.
Spr. twijfelt niet, of het zal blijken, dat
aan dit criterium door deze tentoonstelling
word voldaan.
Een gelukkig denkbeeld acht hij het, dat
hier gelegenheid is gegeven om iedereen te
laten zien. hoe een uitzending in een studio
plaats vindt.
En dan de mechanische mensch, die, naar
spr. hoopt, wel zoo goed zal willen zijn,
straks enkele woorden tot de aanwezigen te
spreken.
Een staaltje van technisch vernuft, zooals
naar spr. meent, nog niet op een tentoon
stelling te zien en te hooren was.
Ten slotte bood spr. de beste wenscheri
aan voor het welslagen der tentoonstelling
en hoopte, dat de resultaten ook ten goede
zullen komen aan de groote cultureele taak,
die de radio te vervullen heeft.
Bij de opening van de IR.T.A. werd nog
het woord gevoerd door den directeur der
Tentoonstelling, den heer Engers.
Daarna was het woord aan den „mecha-
nischen mensch", M. H., de vinding van den
heer P. Geervliet. Stijf en correct gekleed
als een wassen etalagepop zat het wonder
op zijn stoel. Met holle luidsprekersstem
sprak M. M. een woord van welkom, lippen
en handen daarbij bewegend, doch verre van
synchronisch. Verder was alle menschelijks
hem vreemd. Dat hij op verschillende vra
gen vlot antwoordde en zelfs een gesprefe
kon voeren, dankte hij waarschijnlijk meer
aan de microfoon in zijn borst, dan aan
eenig meer menschelijk orgaan. In elk geval
is M, M. meer een Spielerei dan een tech
nisch wonder. Het bezoek aan de tentoon
stelling was reeds onmiddellijk na de ope
ning zeer groot.