\m 4 9 m Een vaeantie-avontuur Een bosch wandeling Een prach tbloem VAN ALLES WAT DERDE BLAD BLADZIJDE 2 B. L. N. S. DE TOCHT VAN LASIDO DOOR „FRANS DE TEEKENAAR" ÏW) PO Een spoorbaan-puzzIe D Een geheimzinnige historie Overneming uit deze rubriek zonder toestemming verboden Vader. Koos en Hendrik zouden hun vacantia doorbrengen in dsn Achterhoek van Gelderland, waar ze veel zouden wan delen, visschen en jagen. Hoe verheugden Koos en Hendrik zich op al die heerlijk heden in den mooien Achterhoek! Wat zouden ze genieten! Ze hadden heel veel bagage bij zich De spoorreis AmsterdamLochem duur de vrij lang; maar eindelijk kwamen ze er toch. Ze hadden heel veel bagage bij zich, o.a. ook het jachtgeweer van vader. Den eersten nacht sliepen de beide jon gens fijn in het frissche slaapkamertje en 's morgens vroeg waren ze er al uit om te gaan wandelen ze hadden geen tijd om te ontbijten bijna. De mooie bosschen in de buurt van Lochem kregen het eerst een beurt. Uren dwaalden vader en de beide jongens rond, zochten planten, vingen vlinders en torren, klommen in de boomen, kortom het was heerlijk. Dood moe kwamen ze dan ook weer in hun pension terug en het duurde geen 5 mi nuten of ze sliepen. Den anderen dag trok men er op uit om te visschen in de Berkel! Een leuk, schaduwrijk plekje aan den oever van het riviertje werd uitgekozen en daar wierp ons gezelschapje zijn snoeren uit en me nig waterbewoner werd verschalkt. Ook huurde vader een bootje en daarmee wer den roeitochtjes ondernomen. Zoo vlogen de dagen voorbij! Op een avond kreeg vader een telegram, hij moest noodzakelijk een dagje terug naar Amsterdam, naar zijn kantoor om inlichtingen te verschaffen! Hè, wat von den de jongens dat vervelend! Maar vader zei: „Nee, jongens, jullie bent al groot genoeg om één dagje alleen te kunnen zijn, weest gehoorzaam, hoor, en doe geen verkeerde dingen." Grif werd dit aan vader beloofd! Hadden ze zich nu maar gehouden aan de afspraak met vader, dan Maar ik zou de geschiedenis vooruit- loopen en dat wil ik niet! Vader vertrok 's morgens vroeg reeds naar Amsterdam en de jongens waren zon der toezicht. Het was heerlijk zonnig weer èn ze besloten dus er op uit te gaan. Wat zouden ze echter doen? Opeens kreeg Koos vaders geweer in het oog. Ha, dat was wat! Dat zouden ze mee nemen naar buiten en dan eens probeeren een haas te schieten. Voorzichtig, als een paar misdadigers, verlieten ze door het achterpoortje van hun pension het - stadje en waren weldra buiten. Daar lagen in al haar uitgestrekt heid de weilanden voor hen, waarin koeien, schapen en paarden liepen te grazen. „Zoo op de vlakte kun je de hazen goed zien, Henk," zei Koos tot zijn broertje. „Goed opgelet dus, of je wat ziet, hoor!" De kleine deugnieten zwierven steeds verdei; en eindelijk....... daar zagen ze wat in de verteeen dier, dat met groote sprongen door het weiland heen ging. Dat moest een haas zijn! Koos beefde van opwinding! Als een echt jager bracht hij het geweer aan den schouder, mikte entrok een oogen- blik later afEen hevig schot knalde en Koos kreeg een schok tegen den schouder, dat hij achteruit op den grond neerviel en vreeselijk klaagde over Pijn. Henk lette echter heelemaa! niet op zijn broer, doch rende weg om te zien, of de haas was geraakt. Maardat dier sprong lustig' verder en was al een paar honderd meter verder, vóór Henk het goed en wel wist. Het schot had dus ge mistMaarwat deed dat schaap raar, dat zoo pas nog zoo rustig liep te grazen! Kijkhet dier probeerde tel kens op te staan, doch telkens viel het arme beest weer neer! Daar moest Henk het zijne van hebben! In een oogwenk was hij bij het schaap en zag, dat het beest getroffen wasin zijn achterpoot. Och, wat spartelde het arme dier en hoe pijnlijk blaatte het! Een plas bloed had zich over het groene gras uitgespreid! Zou Koos dit schaap ge raakt hebben? Daar kwam hij ook al aan, zich pijn lijk den schouder wrijvend en bijna hui lend vroeg hij: „Wat is er eigenlijk, waarom blijf je daar zoo staan kijken?" Henk vertelde van het schaap. Hoe schiok Koos, toen hij dat hoorde! „Dat muisje kon nog wel eens een staartje hebben," dacht hij! En het had een staartje! Hoer maar! Daar kwam snel als de wind over de weilanden een boer »angeloopen, schreeu wend tegen de jongens en hevig zwaaiend met zijn handen. Dreigend hief hij de vuist in de hoogte en verschrikt zagen de beide broers elkaar nu aan. „Zullen we wegloopen?" vroeg Henk. Nee, dat wilde Koos niet! In Gods naam de wrange vruchten maar geplukt van deze onaangename geschiedenis! Daar stond de boer al voor hen. Razend en tierend beval hij de jongens hem te volgen naar het politie-bureau. Schoorvoetend volgden ze. En daar bij den commissaris van politie werd den jongens een verhoor afgenomen, alsof ze heusche misdadigers waren. En alles werd opgeschreven enze moch ten niet naar hun pension terugkeeren, doch werden vastgehouden op het bureau. De tranen kwamen hun in de oogen, als- ze elkaar aankeken. En 's avonds stond de commissaris vader- aan den trein op te wachten. De goede man schrok natuurlijk hevig, toen daar de commissaris op hem toe trad en hem vroeg, of hij mijnheer van Delft was. De commissaris vertelde, wat er dien dag met zijn jongens was gebeurd en vroeg hem ten slotte, of hij mee ging naar het bureau, om zijn jongens weer mee te nemen. Toen vader daar verscheen, braken de jongens in een hevig huilen uit en ver telden al snikkend hoe ondeugend ze waren geweest. Vader zelf was ook bedroefd en zei: „Mijnheer de commissaris, hoeveel schade heeft de boer wel?" „Het beest is afgemaakt, mijnheer van Delft en de waarde van het dier is zoo ongeveer 25 De jongens schrokken, toen ze dit hoorden! Wel vijfentwintig gulden „Nu," antwoordde vader, „dan weet ik raad. We zouden nog een week blijven dat zal nu echter niet gaan. Het geld, dat we anders in deze week zouden ver teerd hebben, moet nu worden afgestaan aan den boer. We gaan dus morgen den boer betalen en daarop naar Amsterdam terug." Vader nam afscheid van den commis saris en als een paar misdadigers liepen Koos en Henk met gebogen hoofd achter hem aan. Aan nun vacantie was wel een onaan genaam eind gekomenv. d. M. ~n alles werd opgeschreven 't Was de eerste maal, dat de club weer bijeen was, nadat de school begonnen was. De bruine gezichten en handen en ar men gaven genoeg te kennen, dat de vacantiepret een goeden invloed had ge had. 't Was ook een zomer geweest, zoo als er in jaren niet was voorgekomen. En nu waren ze allen in hun nieuwe klas en druk aan 't bespreken, wat er voor nieuws verschenen was. Er was ook een nieuwe leeraar gekomen op de H. B. S., maar geen van hen wist eigenlijk wat je aan hem had. Henk, die vond, dat de gesprek ken nu lang genoeg geduurd hadden, be gon: „Zeg zouden we niet eens gaan wan delen. 't Is het mooiste weer van de wereld en we hebben in geen zes weken 't Eijler- sche Bosch gezien!" Dat sloeg in. In minder dan geen tijd waren ze op weg en al spoedig was het bosch in 't gezicht. Het bosch? Och, dat viel tegen. Meer dan de helft van de boomen was geveld en reeds gedeeltelijk opgeruimd. Eenige houthakkers waren druk bezig de gevallen boomstammen op wagens te laden, terwijl nieuwe slacht- offers reeds onder de bijl kraakten en steunden. Toch was de aanblik van het land, dat de plaats van het bosch innam, niet doodsch. Prachtige roode bloemen (fig. I) bloeiden er volop. Dichterbijgekomen ble- j Wilgenroosje. oei A ken er tusschen de bloeiende exemplaren ook uitgebloeide te zijn (fig. 2), en die gaven allemaal witte pluimen, zaadplui- men af. „Bastaardwederik", liet de stem van Jan zich hooren. „Wilgenroosjes", riep Ada bijna tegelijk. „Wie heeft er nu ge lijk?" vroeg Gerrit. „Beiden natuurlijk," was het antwoord van Henk. „Kijk maar eens: de bladeren en stengels doen aan die van den wilg denken. Maar die mooie bloemen lijken in vorm op die van de teunisbloem, waarmee de plant trouwens verwant is. Nu werd het land ijverig afgezocht, nadat Henk nog aangeraden had, pas op 't allerlaatst wilgenroosjes te plukken om mee te nemen, want ze verwelken heel spoedig. Tilly had al gauw mooie varens ont dekt: eikvaren (fig. 3), de meest alge- meene, dubbelloof met de twee typische bladsoorten met en zonder sporen (fig, 4) en koningsvaren eveneens met twee soor ten bladeren. p ort-X) Het scheen echt „slangenweer" te zijn, zooals Henk het uitdrukte, want terug gaande, zagen ze in de lagere weilanden, die aan het bosch grensden, een aantal jongens met stokken gewapend, die ach ter een ringslang (fig. 6) aanjoegen en het dier zeker gedood zouden hebben, als Henk niet in de bres gesprongen wa. Even kregen ze het dier, een groot, vol wassen exemplaar, te zien, toen schoot het met groote snelheid de sloot in en was verdwenen. Intusschen was het tijd geworden om naar huis te gaan. Met de belofte den volgenden keer weer eens flink te gaan wieden, werd afscheid genomen. mhit'' Eensklaps sprong Ada op zij. Een ge ritsel had haar een slang doen zien (fig. 5) en instinctief had ze haar hand, waar mee ze op den grond steunde, terugge trokken. 't Was maar goed ook, want zonder veel moeite -<vera het dier door allen als een adder herkend. Als echte onderzoekers van de levende natuur, dacht natuurlijk niemand er over, het dier te dooden, alleen werd een veilig plekje opgezocht. Bovendien verkondigde Jan den lof der adders om de vele veld muizen en andere schadelijke dieren, die ze dooden. A. L. Wat een prachtige bloem, niei waar? Aan den ranken slingerstengel zie je ze uit de bladoksels te voorschijn komen. Het lijken net mooie guirlandes, die aan dunne draden zijn opgehangen om aan een of andere feestzaal een vroolijk ka rakter te geven. Deze bloemen ziet men in siertuinen en langs de hekjes en heg gen neerhangen. Bekijken we de bloemen een beetje nauwkeuriger, dan zien we, dat het niet alleen mooie, maar ook eigenaardig ge bouwde dingen zijn: de fraaie, drie- of vierkleurige bloemblaadjes zijn vergroeid tot een van boven breede, hartvormige schijf. In het midden krijg je opeens een diepen kuil, die zich al spoedig op de wijze van een zwanenhals ombuigt en eindigt in een komvormige verbreeding, die aan den bloemstengel is bevestigd. Kijk, hier heb ik de dobrsnee van de bloem. Je kunt me aan de hand van deze teekening best volgen. De hals en de verbreede kom loopen dus als het ware parallel. De top van den hals is lichtgeel gekleurd. Het is net alsof deze mooie, lichtgevende plek den ingang aangeeft naar het inwendige van de plant, naar de kom, waar de vrucht zich moet ontwikkelen. Je kunt ook duidelijk zien, dat het inwendige van den hals bezet is met haartjes en deze haren kunnen heel ge makkelijk door een vlieg bijv. naar om laag geduwd worden, zoodat zoo'n diertje gemakkelijk in het hol kan komen. Het merkwaardige nu is, dat de vlieg niet terug kan; ze is n.l. niet in staat die ha ren naar boven op te drukken. Deze dieren nu zitten op die manier in een vrij nauwe gevangenis. Ze fladderen er een beetje rond, komen met de meel draden in aanraking en nemen op die wijze een beetje stuifmeel op. Ze zullen zich natuurlijk ook neerzetten op den uit 6 deelen bestaanden stempel, die je duidelijk aan den bloembodem ziet han gen. Laten ze nu wat stuifmeel op den stempel vallen (het behoeft maar zeer weinig te zijn!) dan kan zich de vrucht ontwikkelen endie stijve haren verliezen hun spankracht. Reeds één dag nadat het stuifmeel op den stempel is terecht gekomen, is dikwijls hun kracht al zoo goed als weg en het gevolg is, dat de gevangen vliegen weer ongehin derd door den hals hun gevangenis kun nen verlaten om weer naar buiten in de vrije buitenlucht terug te keeren. De plant eet dus de vliegen niet op (er zijn wel vleeschetende planten!) zooals som migen wel denken, doch ze vraagt slechts een vriendendienst van deze dieren en laat ze daarna ongehinderd weer gaan. En waar komt nu deze eigenaardige bloem voor? In Indië zie je ze zeer veel, in Amerika nog meer; doch ook in Hol land kun je soorten van deze bloem be wonderen. Wel eens gehoord van de Pijpbloem bijv.? Het gebeurt ook wel, dat vliegen van verliettii ze door het achterpoortje van hun pension het stadje 67. Maar Lasido was wel zoo wijs geworden, dtt hij begreep, dat het met zulke m-nischen geen praten was. Hij deed dus net ais Da rid bij Goliath gedaan had. Hij nam een steen op, mikte en wierp dien den reus precies tegen zijn neus. De reus kon daar niet tegen en viel morsdood neer. 68. Nauwelijks had de reus zijn laatsten adem uitgeblazen, of Lasido zag den roover te voor schijn komen, die zijn zusje gestolen had. „Nu zullen we het hebben," zei Lasido en daar hij intusschen hoe langer hoe moediger was ge worden, greep hij den roover bü de keel. „Waar is mijn zusje?" riep hij uit. 69. Maar hü hoefde niet eens verder te vragen, want o; eens ging er een kleine verborgen deur open, en met een kreet van blijdschap vloog Dosila in zijn armen. „Dag, Dosila," riep Lasido uit. „Gelukkig dat je er bent," antwoordde Dosila. de eene bloem, stuifmeel dragend, zich naar een andere bloem begeven om daar het meegebrachte stuifmeel op den stem pel der nieuwe bloem neer te leggen. Op die manier zou dus zoo'n vlieg van de eene in de andere gevangenis terecht komen. Ze schijnt het dus niet eens zoo heel erg te vinden. De vrucht dezer plant, die duidelijk ook uit 6 langwerpige deelen bestaat is ook heel merkwaardig. Hoe mooi is alles toch in de natuur geregeld, niet waar? Hoe duidelijk blijkt toch uit alles, dat er een God is, die zelfs de bloemen niet vergeet! Hieronder zie je een stukje van de snkel-spoor-baan tusschen Nergenshuizen en Zwammerdam, met een wisselspoor oij Noordveem! Door een stommiteit van den stations- shef te Nergenshuizen, laat hij een trein met acht wagons naar het Noorden ver trekken, ofschoon hij weet, dat er op het wisselspoor maar plaats is voor vier wa gons. Het plaatje geeft nu den toestand weer, cooals hü was, toen de twee treinen (A en B) uit het Noorden en het Zuiden elkaar ontmoetten en elkaar, volgens de meening der beide machinisten niet kon den passeeren, omdat op de wissellijn (w) slechts plaats was voor een locomotief met vier wagons. Wie van jullie weet daar raad op en kan de beide treinen langs elkaai rangeeren, zonder dat een van beide naar z'jn vertrekstation terug moet? NOO?OvetN nERoemsmuizen Vandaag leer ik jullie een variatie op een oud kaartenkunstje. Je neemt een gewoon spel speelkaarten en legt er daarvan een stuk of tien a twaalf voor je op de tafel, natuurlijk (zie naar onder staand plaatje) met de teekening naar boven. Je roept je vriend er bij en verzekert hem, dat je zoo'n buitengewone politie- hondenneus hebt, dat je heel gemakkelijk kunt ruiken, welke kaarten hij in je af wezigheid omgedraaid heeft. Je amice kijkt natuurlijk ongeloovig en wil je dat kunststuk wel eens zien uit halen. Je vraagt hem met welke hand hij een of meer kaarten wil omdraaien (niet om- keeren) en als ie dan bijvoorbeeld aegt: „Met mijn rechter", dan neem je deze hand en ruikt er eens flink aan. Daarna ga je de kamer uit. Walmeer ie je nu terugroept, ga je naar de tafel, ruikt alle kaarten een voor een en doet daarbij heel secuur en gewichtig. Eindelijk zeg je: „Deze twee kaarten heb je omgekeerd!" Je vriend staat meer dan beteuterd te kijken. En toch ligt al het geheimzinnige in het simpele feit, dat bü de meeste speelkaarten de witte randjes buiten de teekening niet overal even breed zijn. Als je dit niet weet, zie je het zajfs niet, zoo weinig scheelt het maar, doch maakt men er Iemand op opmerkzaam, dan ziet hü het ook onmiddellijk. Vóór je je wonderbare kunst uithaalt, zorg je er dus voor, dat alle kaarten öf met het smalle of met het breedere rand. je naar boven liggen. Wanneer je vriend er dus eentje of desnoods want dat mag ook meer omdraait, zie je het onmid dellijk. Hoe gewichtiger en ernstiger je aan het ruiken gaat, en bü de gedraaide kaart doe je dat extra een beetje langer, des te geheimzinniger lijkt het natuurlijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 7