DE REIS VEREENIG ING VAN JAN MUIL cDick Leeuwaard Kleine c Een wandeling VAN ALLES WAT b. l. n. s. J 9 BLAD BLADZIJDE 2 -T T* /ttt Tinr MET PLAATJES VAN (Een kostschool-herinnering, Kagen 5 '••sstr- ZEG DIT EENS VLUG OP! Daar gingen eens drie oude wijfjes over een zwik-zwak bruggetje. De eene, die heette vrouw Biba, de tweede vrouw Biba de Binka En de derde vrouw Sina-snikna-knikker- de-knikna. Toen nam vrouw Biba een steen, En smeet die naar vrouw Biba-de-Binka haar. scheen Zoodat vrouw Sina-snikna-knikker-de- knikna daarom green. RINGEN GOOIEN De meeste jongens maken 't liefst hun eigen speelgoed en de mijne doen het net zoo. De vorige week hadden ze 't volgende fabrikaat. Op 'n oud plankje, dat ze op den rommelzolder gevonden hadden zijn ze aan 't schaven en zagen gegaan tot het een keurig stukje plank geworden was van 50 bij 30 c.M.- Toen hebben ze er een heele serie spij kers ingeslagen, zooals je op bovenstaand teekeningetje kunt zien, ongeveer 5 c.M. van elkaar. Daaronder weer 'n rij, 5 c.M. lager. En ten slotte nog 'n derde rij. Met 'n scheutje zwarte verf, dat er nog stond werden boven iederen draadnagel cijfers gezet. Moeder leverde 'n stuk of wat gordijnringen en het spel kon begin nen. Ze speelden om knikkers. Op anderhalven meter afstand mocht ieder twee ringen gooien. De 'kunst was nu, om deze om de spij kers te mikken; lukte dit, dan werden er zooveel knikkers uit den pot betaald als het spijkernummer aangaf. Te voren had ieder 5 knikkers in den pot gelegd, terwijl voor iederen mis-worp telkens l'knikker boete verplicht was. Zoodoende was „de kas" altijd vol ge noeg om uit te kunnen betalen. M'n peuters met hun buurtvrienden hebben er zich zeker l'A uur mee ver maakt. Hoe denken jullie er over? Vinden jullie het niet de moeite waard, om ook eens zoo'n ding te fabriceeren? KNUTSELWERKJES Wat je van klei al niet maken kunt! Iedere.,.:jongexx. speelt., graag met., stop verf en de schilder komt niet bij ons óver den vloer om 'n ruit in te zetten, of hij wordt „Ontlast" door m'n bengels van de niet" gebruikte stopverf. Nou vind ik stopverf eigenlijk geen speelmateriaal voor kinderen, al kun je er nog zulke fijne dingen van kneden. En daarom heb ik je wat pijpaarde cadeau gedaan. Je kunt dat goedje, nog wel in verschillende kleuren, betrekkelijk goed koop krijgen. 't Heeft bovendien nog het voordeel, dat het heel hard wordt en veel langer goed blijft dan stopverf. Bij iederen drogist is pijpaarde te krij gen. Kun je geen stukje krijgen, neem dan maar fijne pijpaarde. Doe er dan 'n beetje water bij en kneed ze tot het een dik papje wordt. Het best kun je de pijpaarde goedhou- den in een vochtigen doek gerold. En bekijk nu de plaatjes maar eens. Ik heb heel gemakkelijke dingen genomen die jullie allemaal gemakkelijk na kunt maken. Met een klein beetje fantasie fabriceer je er zelfs nog een heele serie bij. Zie, de regen valt bij stroomen, Wat een weertje, wat een weer! En de wind blaast door de boomen, Strooit de laatste blaadjes neer. Als je nu op straat moet gaan, Trek gerust je jas maar aan! Heel de straat ligt vol met plassen, Alles ziet nu grijs en grauw, Iedereen neemt groote passen, Want naar huis wil ieder gauw. Kom nu, kinderen, haast je wat, Anders word je o, zoo nat! Kijk de wind speelt: hoed, ik pak je, Wat kan die ondeugend zijn! En hij bracht nu menig takje Van de boomen op het plein. En hij raast naar allen kant; Kijk, de Herfst is weer in 't land! R. v. Fr. 10. „Als dat zóó begint", zei Paardenburg, dan ga ik niet mee. Jij moet altijd den baas spelen,Jan Muil sloeg bijna achterover van schrik. I Een goede kwarteeuw geleden was ik op een kostschool ergens in het Zuiden van ons land. Leuk was het er en gezel lig en ik leerde er goed. Het was geen groote school, dit instituut, slechts een goede twintig jongens telde ze. Op een keer nu kwam er midden in het schooljaar een nieuweling. Dat was voor ons een heele gebeurtenis! Een jong vent je was het nog zoo op 't eerste ge zicht niet ouder dan 11 jaar. 's Middags verscheen hij voor 't eerst in de speelzaal en schuw verborg hij zich in een hoekje. Hij wilde niet zeggen hoe hij heette, waar hij vandaan kwam enz. en daarom kwam een der onderwijzers naar ons toe, om te zeggen, dat we het kereltje niet lastig moesten vallen, omdat hij het hier nog Bovendien kun je, als je 'n verfdoos rijk bent, de gefabriceerde dingen van pijp aarde prachtig kleuren. Ik zag bijvoorbeeld laatst bi paar leuke bloempotjes van pijpaarde, waarin een klein heidebloempje was gezet. ÏSen potje in hard-groene kleur en het ,andere fel-rood. De dingen stonden keurig op den schoorsteen. Met behulp van wat lucifersstokjes kun je er allerlei poppenspeelgoed van maken. Hoe vinden jullie bijvoorbeeld onder staand draagrekje. En zien die twee stoeltjes er niet aar dig uit? Voor de zittingen der stoeltjes en voor het tafelblad neem je kleine stukjes kar ton. Bovendien kun je de stoelzittingen met een aardig gebloemd lapje beplakken, terwijl je voor de tafel uit je zusters lap pendoos 'n fijn tafelkleedje knipt. 9 Paardenburg zat nog altijd uit het veld geslagen te kijken, toen Jan Muil kwam aanhuppelen „Vooruit," zei hij, „als je mee wilt, moet je opschieten." wat vreemd vond en niet zoo aanstonds zich bij ons aansloot. We bleven dus een beetje uit zijn buurt en maakten gichelend onze opmerkingen over onzen nieuwen makker. Erg voordee- dig zag hij er niet uit: een groot rond hoofd had hij, korte beentjes en een rol rond lijf, zoodat hij al dadelijk den bij naam kreeg van Mops. Ja, jongens zijn nu eenmaal zoo met een enkel woord weten ze zoo iemand precies den juisten naam te geven! Als Mops nu maar flink geweest was en goed van zich afgebeten had, als hij werd geplaagd, dan zou hij het wel gered hebben op ons instituut; maar het ventje was altijd even traag, liet zich uitschel den en was ook in de klas een van de domsten. Je kunt dus wel begrijpen, dat Mops het niet prettig had bü ons. Wij waren ook ijverige beoefenaars van de gymnastiek en waren erg nieuws gierig, hoe Mops het er bij het examentje, dat elke nieuweling moest afleggen, vóór hij aan de oefeningen mocht deelnemen, wel zou afbrengen! Het verliep bitter slecht voor den armen Mops: hij moest touwklimmeh. Met alle krachtsinspanning wist hij zich een paar decimeter omhoog te werken, snakte toen als een visch op 't droge naar adem en liet zich ondc, algemeen gelach der jongens, die zijn prestaties gadesloegen weer naar beneden zakken. Mops werd in de allerlaagste gymklas geplaatst en maakte daar nog een droevig figuur. Je kunt wel begrijpen, dat de jongen het bij ons heelemaal niet prettig vond; vooral nog, toen wü hoorden, dat hij op zijn kamertje een kalendertje had ge maakt, waarop hij met loodrechte streep jes het aantal dagen, dat nog verloopen moest tot de Kersctvacantie precies had aangegeven, en eiken avond een dezer loodrechte streepjes doorkraste alweer een dag voorbij! Zoo gauw we dat wisten, kwam er aan 't geplaag geen eind: „Hé Mops, hoeveel dagen nog? Je hebt je verteld, 't aantal streepjes klopt niet. Zeg Mops; de direc teur heeft gezegd, dat je wegens je lui heid met Kerstmis niet naar huis mag!" Zoo sarden we het jongetje. En vooral het laatste maakte Mops bit ter bedroefd. Hij had heimwee, de kleine jongen! En al hadden wij dat zelfde gevoel in meer dere of mindere mate ook allen, wij lieten het niet zoo blijken! Het werd winter en de gymnastiek lessen, die gedurende den zomer altijd in den grooten tuin waren gegeven, waar, door een schutting aan t oog der wereld onttrokken, de verschillende gymnastiek- werktuigen, als ringen, klimrekken, een boegspriet enz. stonden opgesteld, werden nu in het groote, verwarmde lokaal ge geven. Ook hier stonden rekken en aller lei andere werktuigen; zoodat die, welke in den tuin waren, eenzaam en verlaten stonden en niemand zich ermee bemoeide gedurende den langen wintertijd. Op een keer liep ik door den tuin om mijn morgenwandeling voor het begin der lessen te maken. Het was vinnig koud en allen hadden we dan ook onze dikke over jassen aan. Ik kwam in de nabijheid van de schutting, waarachter de gymnastiek werktuigen rustten. Wat zag ik daar echter? Een groot aantal van mijn medeleerlingen was daar verzameld en reeds van verre waarschuw den ze me om geen leven te maken. Nieuwsgierig trad ik nader. „Wat hebben jullie toch?" vroeg ik. „Stt" was 't antwoord, „Mops is aan 't gymnastiseeren." Voorzichtig gluurde ik over de schutting en zag den stumperigen Mops, die zijn jas had uitgetrokken en bij den boeg spriet stond met het vaste plan er op te klauteren. "Heel zacht hoorden we hem tellen: één, twee, drie en daarna stond hij op den zwiependen mast. Bovenmenschelijke pogingen wendde hij aan om op de been te blijven al balanceerend en met de arme zwaaiend ging het ronde rompje steeds voorwaarts: komisch was het te zien, hoe hij zich inspande. Meer dan eens stonden we op 't punt om in lachen uit te barsten; maar we hielden ons stil om het eind van deze comedie mee te kunnen maken. Reeds was het ventje het midden van den boegspriet gepasseerd en moedig ging hij verder over het steeds dunner wordende laatste eind. Zou hij het halen? Dat moest verhinderd worden. Joelend en juichend sprongen eenige jongens nu over de schutting en liepen op den ba- lanceerenden boegspriet toe. „Vallen Mops, vallen!" schreeuwden ze en om den armen jongen in het nauw te jagen, begonnen ze 't ding vreeselijk heen en weer te schudden, zoodat Mops vlak bij 't dunne eind naar beneden tuimelde. „Hoera," riepen we. ,Leve Mops!" Het ventje was met een plof op den grond gevallen en woedend over de hem aangedane beleediging was hij weer opgesprongen en op den belhamel toegerend, die hem had doen vallen. Een vechtpartij ontstond, waaraan wel een tiental knapen deelnamen. Het werd een herrie van belang. Onze onderwijzer, die belast was met het toezicht, kwam in volle vaart aange- Ioopen en was al gauw op de hoogte van 't geen was gebeurd. Hij was een man met een gouden hart. die veel heel veel van zijn leerlingen hield en die 't niet kon hebben, dat we elkaar plaagden. Als een vader nam hij Mops bij zich en informeerde. Maar 't ventje kon we gens zijn vreeselijk huilen niet antwoor- aaskevers, die zoo vlug mogelijk een don ker plekje opzochten en een paar zwart met roode kevers, doodgravers, blijkbaar met lnm graafwerk bezig. Alsof hij voor de klas zijn les stond op te zeggen, sprak Henk: „Die doodgravers denken hun vproqi te begraven vóór er ajadere dieren bijkomen, als vöedsel voor hun jongen. Maar de keizersvliegen zijn hun te. vlug ;U' gëweest. Zie maar eens" en Henk wees een plekje aan, dat scheen te leven. „Daar zijn de maden al uitgekomen en graven zich in het vleesch. En ook de aaskevers zullen wel voor hun deel zorgen, 't Is een feest voor al die dieren." 't Was wel een fortuinlijke wandeling, VeW.5 Een vechtpartij ontstond Oplossing van: „Het Toovervierkant". Krok, Odil, V; Aap, Ko Nijn en het Nikkertje waren er intusschen stikum met den wagen vandoor gegaan. Kiok Ouil reed ze echter allemaal de sloot in. en schuw verborg hij zich in een hoekje OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN den. Mijnheer liet hem stilletjes uitsnik ken en toen de jongen een beetje tot zichzelf was gekomen, vernam hij van Mops, dat hij een brief had gekregen van zijn moeder, waarin ze mededeelde dat ze zich erg naar gevoelde en misschien zou moeten worden geopereerd. En de arme kleine, die zoo ontzaglijk veel van zijn moeder hield, had zich dat erg aan getrokken. Hij had gebeden voor zijn moedertje en de belofte gedaan, dat hü plaagd hadden en beloofden hem dat we ons zouden beteren Nooit is Mops van deze treurige reis teruggekeerd- Na den dood zijner moeder moest hij thuis blijven bij zijn treurenden vader en nooit weer hoorden we wat van het? ventje, dat op 't instituut zoo'n vreeselijk leven had gehad. v. d. I.iV De omstandigheden voor een wandeling leken op Woensdag 16 October in 't be gin ver van gunstig. Tot twaalf uur regende het. Dan had Henk een boek op school laten liggen, dat hij beslist ge bruiken moest. Jan was ziek en Tilly had om half twee moeten terugkomen, omdat zij haar les niet kende. Toch waren allen met uitzondering van Jan om drie uur bij elkaar, ditmaal bij Reindert aan huis. 't Weer was intusschen veel verbeterd, de zon scheen zelfs en toen Henk dan ook voorstelde om maar te gaan wandeler- had niemand er bezwaar tegen. Het huis van Reindert lag juist aan den anderen kant van dat van Henk en zoo werd het ditmaal een wandeling door de velden. Die zagen er al erg wintersch en doodsch uit. Zoo hier en daar stond want jets verder vond Ada een dooden mestkever (Pig. 5). De dekschilden lagen .naast het dier; het achterlijf was geheel 'open. „Dat is het werk van een loop kever," riep Toos uit. „Die sparen zelfs hun soortgenooten niet. De mestkever werd netjes in een lucifersdoosje meege- homen. De beide muizen kwamen niet meer in aanmerking om bewaard te wor den, al hoopte Henk nog eens een van die dieren op sterk water te kunnen zet ten. Het gezelschap was intusschen bij een sloot gekomen, waar massa's bramen stonden. Nadat hiervan lekker gesmuld was, werd zingend de terugtocht aan vaard. Voor den zieken Jan werd 'n trom- meltje bramen meegenomen, terwijl Henk en Toos ook voor moeder, vader en Mientje een trommeltje vol meenamen. A. L. 12. Dat was me een schrik! En het duurde een heel tijdje' voor ze weer op het droge waren. Krok Odil had natuurlijk schik. buiten in de kou van het begin tot het eind over den boegspriet zou loopen. Als hem dat gelukte, zou hij het beschouwen als een gunstig voorteeken voor 't behoud van zijn lieve moeder. Een hevig snikken onderbrak het ver dere gesprek en even later vervolgde het kereltje: „En mijnheer, het zou zeker ge lukt zijn als die Piet, die ellendeling me niet naar beneden had laten tuime len!".... Een groot medelijden greep den onder wijzer aan. Vol liefde streelde hij het ventje over zijn gladde haren en nam hem mee naar zijn kamer om weer op z'n verhaal te komen. De klas begon; maar geen onzer was dien morgen bij zijn werk. We dachten aan onze laffe daad en namen ons voor eerbied te hebben voor de groote smart van Mops. We zouden hem niet meer plagen; we begrepen, hoe hij moest lijden na dat vreeselijke bericht. En onwillekeu rig verplaatsten wij ons in zijn omstan digheden. Goddank, ons moedertje was nog gezond! Een paar dagen later kwam er een telegram voor Mops. Zijn moeder was heel ernstig ziek en de arme jongen moest hals over kop weg. De huisknecht werd uitgezonden om een huurrijtuig te halen en zoo vertrok Mops naar den trein Maar wij, wij wilden hem niet zoo maar; laten vertrekken. We gingen allen zon der uitzonderingnaar hem toe om af scheid te nemen van het ventje. Harte lijk drukten we hem de hand en wensch- ten hem het beste toe. We zeiden hem, dat het ons speet, dat we hem zoo ge- pt 5 b>u.i 5 werd omzwermd door een menigte groene metaalglanzende vliegen en zag er erg onooglijk uit. Voorzichtig peuterde Henk er een beetje aan met een stokje en toen bleek het het overblijfsel te zijn van een doode veldmuis (Pig. 4), die reeds in staat van ontbinding verkeerde. Allerlei insekten krioelden er omheen. Daar wa ren de reeds genoemde groene vliegen, door Henk keizersvliegen genoemd; platte wat spurrie (Fig. 1) de meeste landen lagen echter braak. Op een van de dwars wegen had een boer een stuk of tien knolletjes verloren, die natuurlijk een welkome buit waren en na geschild te zijn met Gerrit's zakmes, werden opgege ten. Even later riep Gerrit het heele ge zelschap bijeen voor een vondst, namelijk een doode spitsmuis (Fig. 2). Hij wees vooral op den behaarden staart en de spitse tandjes. „Een echte insekteneter" merkte Reindert op. Het diertje had blijk baar nog niet lang daar gelegen, het had nog bloedende wonden. „Zeker door een uil gepakt," meende Ada. „Dat zou wel kunnen," antwoordde Reindert, „want ik heb hier al vaak een steenuiltje (Fig. 3) in de buurt gezien." Even later wees Toos iets aan in het karrespoor. Dat „iets" een hevig snikken onderbrak het verdere gesprek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 7