J 4 DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL De gelukssteen Werk voor de tuintjes Van alles wat Dick Leeuwaard DERDE BLAD BLADZIJDE 2 B. L. N. S. Tv 3 T.«/ MET PLAATJES VAN :V Pa Alam was een arme Javaan, dis ergens in zijri dessa een leven van arbeid leidde. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was hij in de weer. ploeg de zijn akkers, zaaide en plantte en had geen oog voor iets anders. Hij voelde echter, dat hij ouder begon te worden: zijn beenen wilden niet meer zoo goed mee als vroeger, zware lasten dragen ging hem slecht meer af en daarom zuchtte Pa Alam: „Och, ik wou, dat iic het laatste deel van mijn leven toch rijk kon zijn!" en bleef heel lang het ding bekijken Dat moest toch heerlijk zijn zoo alles te kunnen koopen, wat men maar wilde, in een auto te rijden net als toewan Resident, de groote heer, die ergens woonde in de hoofdstad van 't gewest. En stilletjes lachte Pa Alam. Hij in een auto! Wat zouden zijn vrienden en kennissen dan wel zeggen! Maarkrachtig schudde hij. na deze droomerij, die toch wel fijn geweest was, het hoofd en sprak bij zichzelf: Nee, Allah wil, dat ik arm blüf, mijn leven lang! Laat ik daarom maar niet den ken aan al die heerlijkheden, die ik nooit zal krijgen! Laat ik liever denken aan mijn veldarbeid en 'n beetje moei lijk stond hij op, stroopte de pijpen van zijn kort broekje nog wat hooger op, greep zijn pat jol (spa) en stapte in zijn sawah, waarop een flinke laag water stond. Dadelijk begon hij de aardkluiten, die hier en daar nog onder de wateropper vlakte verborgen zaten, met flinke sla gen kapot te slaan en was weer de oude tevreden Pa Alam van altijd! Reeds eenige uren had hij zoo druk gearbeid, toen hij opeens iets hards voelde onder een zijner voeten. „Misschien een steen," dacht Pa Alam en' wou weer verder gaan. Maar neen, een steen scheen het toch niet te zijn ook, want scherpe kanten waren er niet aan althans geen gewone steen! Hij werd nieuwsgierig, stak zijn arm onder water en bereikte weldra met zijn hand den bodem. Even woelde hij in den vochtigen grond en haalde toen een mooi ei-rond ding te voorschijn, even kleiner dan een knikker. Hè, wat kon dat zijn?! Met zijn baadje droogde hij 't ding goed af en toen zag hij, hoe de mooie, ronde steen in zijn hand lag te glinsteren. Heerlijk was het spel der zonestralen in dat blinkende voorwerp! Pa Alam kon er niet genoeg van krijgen en bleef lang, heel lang het ding bekijken. Wat zou het zijn? Geen gewone steen, daar was hij te mooi voor! Maar wat dan? Ha dacht hij opeens het zal de edelsteen zijn! Daar had hij wel eens van gehoord en hij wist, dat die dingen zeer kostbaar waren. Hiep Hap Ho, de rijke Chinees, die dikwijls in zijn dessa kwam, droeg van die dingen in zijn ringen aan de vingers. En diens vrouw droeg ze in de groote oorhangers en de fraaie borstspelden. Even dacht hij na en toen was zijn besluit genomen Hij zou naar den Chinees gaan en aan dien vragen, of die misschien het prach tige ding wilde koopen! En even dacht hij: „Zou nu toch de droom van mijn Doordringend zagen de scheeve oogjes van den dikken Chinees den armen dessaman aan leven vervuld worden? Zou ik toch nog een rijk man worden?" Hij stopte den steen in het kleine zakje van zün buikband, trok zijn baadje recht, stak een klabot (Indische sigaret) op en ging op weg naar de woning van den Chinees. Het was een lange wandeling, die hij moest maken en uitgeput van vermoeie nis stond hij eindelijk, toen het al laat was, voor het huis van den rijken Hiep Hap Ho. Een beetje verlegen stapte hij de hoo- ge stoep voor het huis op en riep heel bescheiden: „Spada (volk) Een bediende kwam voor en vroeg, wat Pa Alam wenschte. „Mijnheer spreken!" sprak hij en weldra zat hij nu voor den deftigen Chinees op den grond, terwijl deze zich in een gemakkelijken stoel neervleide. „Wat is er van je dienst? Heb je wat te verkoopen zoo laat in den avond?" zoo vroeg Hiep Hap Ho. „Ja," stotterde Pa Alam, „iets heel moois." „Laat zien!" was het antwoord van den nieuwsgierigen Chinees, die tegelijk zijn hand al uitstak; want hij was het gewend, dat arme lui bij hem kwamen om voor een appel en een ei hun kost baarheden aan hem te verkwanselen. En toen haalde Pa Alam zijn schitterenden knikker te voorschijn. Gretig nam de Chinees 't ding in zijn handen, liet den schijn van het electri- sche licht er op vallen en riep toen opge togen uit: „Maar man, hoe kom jij daar aan?" „Gevonden!" stamelde Pa Alam. Doordringend zagen de scheeve oog jes van den dikken Chinees den armen dessaman aan en toen riep hij: „Je liegt, Pa Alam! Je hebt 't ding gestolen! Pas op ik heb hier in mijn huis een telefoon; als ik er even door spreek, komt dadelijk de veldpolitie en je wordt in de gevange nis gestopt. Zeg me nu eens eerlijk, waar je dezen prachtigen diamant hebt gesto len." Pa Alam, die nog nooit met de politie in aanraking was geweest, sidderde over al zijn leden, toen hij het woord „veld politie" hoorde en daarom antwoordde hij sidderend: „Laat de politie er astu- blieft buiten maar werkelijk, ik heb 't ding gevonden in mijn sawah." De Chinees werd hoe langer hoe wan trouwiger en was er vast van overtuigd, dat Pa Alam een dief was. Maar dat kon hem niet schelen. Daardoor zou hij het prachtige kleinood misschien heel goedkoop in handen kunnen krijger „Kom," sprak Hiep Hap Ho ten slotte. „Ik zal de politie er buiten laten en ik geef je voor het ding honderd gulden." De arme Inlander sprong vap blijd schap op en riep: „O, wei bedankt! Geeft u maar gauw de 100 hier." De Chinees ging naar binnen en kwam even later met een briefje van 60 en een van 40 terug, gaf ze Pa Alam en deze ging dol van blijdschap huiswaarts. Ook Hiep Hap Ho was in zijn nopjes, want hij had een steen, die zeker wel vijfduizend gulden waarde had voor zoo'n koopje gekregen! „Domme kerel," mompelde hij, terwijl hij het kleinood zorgvuldig in zijn groote brandkast op borg.. Pa Alam dacht onderweg voortdurend: „Wat zal ik nu met al dat geld doen? Hoe kan ik dat het best besteden?" En spoedig was hij met het antwoord klaar. Het ging tegen den regentijd- en even als verleden jaar zou het rieten dak op zijn huisje wel weer erg lekken, zeker nog erger dan verleden jaar! Hij zou pannen koopen en die op zijn huisje leg gen, dan zou dat_ gebrek verholpen zijn, en verder met Nieuwjaar voor zich zelf, zijn vrouw en zijn jongens nieuwe kleeren koopen. Dat was fijn! Zoo was het geld best besteed! En lustig wandelend ver volgde hij nu zijn weg naar huis. Zoo gezegd, zoo gedaan! Den volgenden dag werd het plan uitgevoerd: een flin ke kar vol pannen kocht hij, liet die naar zijn huisje brengen en tegen den avond was Pa Alam's huisje van een nieuw dak voorzien. Met welbehagen keek hij naar het fraaie roode dak. dat prachtig afstak tegen de hooge klapper- boomen om zün woning. Tevreden glim lachte hü, toen het werk klaar was! De buren hadden intusschen natuurlijk bemerkt, dat het „er aan zat" bü Pa Alam zoo ineens maar een heel nieuw dak op je huis, en toen hü eenige dagen later met vrouw en kinderen naar de stad ging om inkoopen te doen en 's avonds rijk beladen met pakjes huis waarts keerde, stieten de buren elkaar aan en zeiden: ,,'k Weet het niet; maar ik geloof, dat Pa Alam öf een erfenis heeft gekregen öfZe dorsten het bijna niet uit te spreken; want ze kenden den ouden man al jar#n en wisten, dat hij nooit met de politie in aanraking was geweest. Toch vonden ze 't maar 't best om eens bü de politie aan te gaan om hun ver moedens uit te spreken. En zie weldra verscheen er een agent aan Pa Alam's woning en de man moest mee naar het bureau. Hü moest hier alles vertellen en eerlijk, zooals het precies was gebeurd, vertelde Pa Alam zün avontuur. De agent nam hem toen mee naar den Chinees en ook deze werd aan een ver- OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN hoor onderworpen. De steen werd uit de brandkast te voorschün gehaald en toen zei de commissaris van politie tot Hiep Hap Ho: „Jü hebt heel slecht gehandeld. Wü gelooven Pa Alam volkomen, dat hü den steen op zün eigen landje heeft ge vonden. Hij was dus de rechtmatige eige naar. Maar jij, die weet, dat de steen duizenden waard is, jij hebt den armen kerel leelijk bedrogen." Hij moest nu betalen, precies wat de waarde was van den steen: vijfduizend gulden. En Pa Alam werd werkelijk op zijn ouden dag nog een rijk man J. v. d. MEIJ. beladen met pakjes huiswaarts keerde Het langdurige warme en vochtige weer maakte, dat het onkruid, dat pas drie weken geleden gewied was, weer zoo weelderig begon te groeien, dat er noodzakelü'k weer aan gewerkt moest worden. De eerste beste Woensdagmiddag werd dus bestemd voor werk in de tuintjes. Het was wel wat gemakkelijker werk, dan van den zomer. Maar waar nu' vooral op gelet moest worden, dat waren de vruchtjes en zaden van het onkruid, die zich zoo gemakkelijk verspreiden. Daar stond bijvoorbeeld in het tuintje van Toos een hoogopgeschotenplant (fig. 1) met een massa heel füne vrucht jes, de Canadeesche fünstraal. Werd die plant ruwweg uitgetrokken, dan was een volgend jaar de ramp niet te over zien en kenden de kinderen er op reke nen in alle tuintjes jonge fijnstraal- plantjes te vinden. Iets dergelijks was het geval met winterpostelein. Ada had eens gehoord, dat dit plantje tamelük zeldzaam was en het dus de moeite waard was het aan te kweeken Maar het voelde zich in de nieuwe omgeving blükbaar zoo goed thuis, dat er bloem na bloem verscheen en daar alle bloe men zaad gaven, was er ook hier/oor gevaar van te groote verspreiding tfig. 2) Het kleine kruiskruid met zün gele bol- ga fcJ-' p T ';:j tfy; i>T 1" Yetjes, net als heele kleine paaideblöemp- j'es, verspreidde ook alles wat het nog dan vruchtjes over had, eh dat was nog heel wat. Jan had veel 'ast van Klaver zuring (fig. 3). Hü meende, dat het aan deh grond lag en stelde voor een vol gende week wat kalk in den grond te Werken. ïteindert zat evenmin stil als de an deren, al had hij nog geen eigen tuintje. Hij hielp met afsnüden van afgestorven dooi Sic» oef planten, uitgraven van dahlia's en deed allerhande werkjes mee. Alle afval was nu op een plaats büeengeharict. Nu moest er nog een gat gegraven worden om alles in te gooien. Ook daarmee be lastte Reindert zich. De aangewezen plek hiervoor was een grasveld, dat aan den tüin van de familie van Voorden grens de, en dat voorloopig alleen tot speel terrein diende. Terugkomende van de graverü bleef Reindert plotseling staan en riep de an deren. „O, een paar paddestoelen", ze» Ada en, wilde weer weggaan. „Eetbare paddestoelen", zgi Reindert op plechtigen toon, „gegroeid in den of liever naast den tuin van de familie van Voorden, die tot dusverre onbewust van de schatten in haar onmiddellijke nabüheid heeft ge leefd." „Dank, dank, schatgraver," ant woordde Henk op denzelfden plechtigen toon. „Maar laat mij nu die kostbare planten eens goed zien." „Kijk maar," was het antwoord (fig. 4). „Het zün champignons, maar niet van de gewone soort," voegde hü er dadeiük bij, ziende, dat Henk ongeloovig keek. „Deze champignons zijn veel kleiner, dan dan de gewone witte, zü zijn geel van kleur, maar hebben duidelük een ring om den steel. Henk, jongen maak er een mooie teekening van." Nu, dat be loofde Henk. Er bleken maar weinig exemplaren te vinden te zijn, zeker door voorafgaande droogte. Maar nu Henk ze eenmaal kende, zou hü nog wel eens een keer gaan zoeken. Onder het zoeken vond Tilly nog een mooien, sneeuwwitten paddestoel, een inktzwam (fig. 5), zooals Reindert vertelde. Het was intusschen al weer bijna donker ge worden en het gezelschap ging uiteen met de belofte een volgende maal bij goed weer een wandeling te gaan maken. A. L WIST JE DIT? DIEPE MEREN In den regel meent iedereen, dat meren niet zoo diep zün als de zee. Maar dat zou je leelük tegen kunnen vallen, want evenals er diepe zeeën zijn, zün er ook diepe meren. Het Achener meer in Tyrol büvoor- beeld is op sommige plaatsen wel 2300 voet diep. Maar er zün er nog veel diepere. Het Baïkalmeer haalt zelfs 'n diepte van 12000 voet. De Bodensee (Meer v. Constanz) is .960 voet; het Chiemmeer 450 voet, het Koningsmeer 600 voet, de Doode Zee 1800 voet. Daarentegen is het meer van Tiberias nog geen 100 voet. Daar zullen we nu eens een paar zeeën naast zetten. De diepte van den Oceaan gaat tot bün3 10000 meter, maar in de Noordzee peilt men niet meer dan 200 meter en de Zuiderzee slechts circa 3 meter. De Middellandsche Zee is op haar diepste punt 7000 voet. Maar nu hoor ik je al mopperen: eerst voeten en dan meters. Dus jullie weten eigenlük niet precies hoeveel 'n „voet" is? Reken dan maar 3 voet op 'n meter. Als je dus het aantal voeten, dat ik boven opgaf, door 3 deelt, heb je het aantal meters. Dat kan je nu natuurlijk zelf wel. En dan zie je, dat büv. het Achener- meer veel dieper is dan de Noordzee, büna viermaal zoo diep zelfs. En dat het Baïkalmeer veel en veel dieper is dan de Middellandsche Zee. Maar nu moet je je zoo'n meer niet voorstellen zoo groot als büvoorbeeld het Zuidlaarder of het Sneekermeer. Die zün nog een klein eindje grooter. Het Baïkalmeer is büvoorbeeld 75 uur lang en 20 uur breed, dus ongeveer 375 bü 100 K.M. Dat is me nogal iets, wat? Weet je misschien ook, hoe lang de lengte en de breedte van ons heele land is? Neem je atlas eens en tracht dat eens even uit te zoeken. GEZICHTSBEDROG If!"' r c .V Al meen je nog zulke' puike oogen te- hebben, toch zün er tientallen gevallen, dat je je lekker zult vergissen. Ik zal je er vandaag eens wat laten zien. I. Eerst de 2 ovalen. Hier meen je natuurlük twee ovalen te zien, waarvan de loodrechte as van het eene grooter is dan van het andere. Maar je hebt het lekker mis, want het zü'n twee zuivere cirkels. Van bovenstaande twee gebogen lünen lijkt de bovenste veel grocter dan de onderste, zonder de dunne lü'ntjes mee te rekenen. In werkelijkheid zün ze beide precies even groot. afgebeeld drie lange strookjes pa pier, waarvan er twee dezelfde breedte hebben; de derde is echter maar half zoo breed als beide anderen. Leg ze nu eens op tafel, zooals ik hierboven tee- kende. Dan Ujkt 't smalle veel langer dan de beide andere. Legt men de beide breede strookjes echter evenwüdig naast elkaar op tafel en het smalle er schuin tusschen, dan zou je willen beweren, dat dit laatste korter is dan de beide anderen. Je zult echter je vergissing onmiddel- lük inzien, wanneer je ze alle drie even wüdig naast elkaar legt. Dan zijn ze precies even lang. Als volgende experiment zie je hierboven Ten slotte voor vandaag nog twee blaadjes papier met stompe en scherpe hoeken. „Welke fiiguur is de grootste? De bo venste of de onderste?" „De bovenste figuur natuurlük?" We draaien nu het blad om. „De onderste is grooter dan de boven ste!" Dat klopt dus. Niet waar, in beide gevallen heeft de kijker misgekeken en gaf foutieve ant woorden, want beide figuren zijn precies even groot. DRIE KORTE REBUSSEN RAADSELS: SERIE VI 1. Welk ijzer maakt men van goud? 2. Welke ziekte komt in geen enkel land voor? 3. Hoe schrüft men 1000 met 5 gelijke cüfers? 4. Welke sul bekleedt een hooge be trekking? 5. Wie heeft een voet zonder teenen? 6. Wie heeft vier pootem en kan niet loopen? 7. Welke kous wordt nooit gedragen? 8. Wie heeft een kruin en toch geen hoofd? 9. Waar legt een schutter altijd aan en treft nooit? 10. Koffie, die koud is En drie dagen oud is, Hoe heet men die? 13. Een eindje verderop kwamen ze een jongetje tegen dat Piet heette en net erge ruzie had met Nijl Paard. „Gaan jullie mee?" vroeg Mientje. l*' :>v •V •'V' 14. Ze gingen mee. Maar toen ze bü het gezelschap kwa men, waren de Eend en Ko Nün een partütje gaan boksen. 15. Paardenburg en Bruin de Beer, die inmiddels vrede hadden gesloten, beoefenden een andere sport: ze déden haasje over. '16. De andere dieren vonden dat zóó leuk, dat ze ook haasje over gingen doen. En zoo sprong Piet over Krok Odil heen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1929 | | pagina 7