DE REIS VEREENIG ING VAN JAN MUIL™""""©"
Het verhaal van Gerrit
He prinses en de kleine
weesjongen
Van alles wat
He P maskerde wevervogel
B. L. N. S.
't prinsesje niet te twijfelen: morgen zou
hij beslist terugkomen!
En terwijl Omo rechts en de prinses
links ging, keken ze nog menig keertje
om en zwaaiden met de hand.
Op een drafje liep de prinses de binnen
plaats van het paleis binnen en ont
moette daar haar vader, den vorst.
„En heeft mijn dochter vanmiddag
heerlijk gespeeld?" vroeg deze lachend,
toen hij daar met stralende ocgen en
hoogroode wangen zijn dochter zag.
,,0, vader 't was zoo heerlijk!"
lachte de prinses. „U moet n.l. weten,
dat ik gespeeld heb met een vriendje."
„En wie was dat dan?" informeerde
de vorst.
En toen kwam het verhaal van den
armen jongen, die bladeren moest ver
zamelen. En heerlijk vertelde het prinsesje
over Omo hoe goed hij kon tollen, hoe
hij haar had geholpen bij het spel enz.
..En," voegde ze er bij, „morgen komt hij
terug en dan gaan we weer eerst bladeren
snijden en dan weer spelen."
Lachend had de vorst naar 't verhaal
der prinses geluisterd en hij beloofde,
dat hij morgen eens zou komen kijken.
En 's nachts op haar bedje droomde de
rijke prinses nog van den armen Omo.
Deze was ook regelrecht naar huis ge-
tige park aan, keek naar links en
rechts enontdekte eindelijk tpsschen
het geboomte zijn speelmakkertje. Maar
ze was niet alleen: een heer, deftig
gekleed, stond naast haar. Dat was ze
ker haar vader dacht Omo.
Verschrikt bleef hij staan, bedacht
zich een oogenblik en wilde het op
een loopen zetten; maar de vorst lachte
hem toe en wenkte hem, dat'hij zou
blijven.
Zoo raapte Omo al zi.in moed bijeen en
bleef staan op de plaats, waar hij was.
Langzaam naderden nu de koning en
de prinses en kwamen eindelijk bij Omo.
Hij maakte nu een groote sembah (bui
ging) voor den vorst en voor de prinses.
„Ik heb al veel van je gehoord, Omo,"
sprak de vorst nu. „Vertel me eens, of
je wel lust hebt om alle dagen hier te
komen spelen met de prinses."
Omo durfde bijna niet opkijken tot dep
vorst en bleef dus zwijgen; maar toen de
machtige heer en ook de prinses hem
aangemoedigd hadden om toch te spre
ken. begon hij: „Ja, heer; ik zou wel
graag eiken dag met de prinses willen
spelen; maarik ben bang, dat ik
dan op den duur niet genoeg blad kan
verzamelen en dan staat de stok voor
mij klaar."
nestje zit met haar kop in het raam
pje en de wind haar huisje in beweging
brengt. Is de wind niet sterk genoeg,
uan roept zij haar echtgenoot en hij
komt met een vaart, vliegt tegen het
nestje op en hoe harder de schok, hoe
grooter de pret. Maar die gedienstigheid
van haar man duurt niet al te lang,
want hij houdt van plagen. Stilletjes
vliegt hij onder het nestje, grijpt het
beet met zijn beide pooten en de schom
mel staat stil. Gruwelijk kwaad komt zij
uit het. nest. begint ruzie te maken,
maar handgemeen worden zij niet, het
blijft bij scheiden. Dan weer zien zy
hun buurman bezig met het bouwen van
een nieuwe woning. Het nest is bijna
klaar en de eigenaar gaat weg om een
paar andere grasscheutjes te halen. Zoo
dra het terrein vrij is, gaan zij op de
in aanbouw zijnde' woning af en trekken
er zooveel gras uit als de tijd hun toe-
laat. Heel onnoozel gaan zij op een tas
zitten en de bouwer begrijpt al gauw bij
hun stilzwijgendheid, dat zij de schuldi
gen zijn. Het blijft nu niet bij schelden,
men wordt handgemeen. Het gruwelijk
leven trekt al spoedig de aandacht van
het geheele uorp. De twistenden moeten
voor het gerecht komen en beginnen
hun pleidooi. Een van de twee moet
schuldig zijn en de uitspraak wordt ge
daan. Nu ontstaat er een geweldig kra
keel. Met geweld wordt de veroordeelde
verjaagd en mag zich niet meer bij de
communiteit aansluiten, ziin nest wordt
aan flarden gescheurd en de grashalmen
vliegen in de lucht, om elk mogelijk aan
denken aan hen weg te cijferen.
Kinderen zijn wispelturig en baldadig
en onze vogel trekt met geweld alle
blaadjes van den boom, zoodat de
Eucalyptus weldra uit kale takken be
staat.
Dikwijls naken zij mij kwaad, wanneer
ik deze baldadigheid gadesla. Dan neert
ik een steen op, gooi, men vliegt op,
schreeuwt van belang en eenige oogen-
bliken daarna begint hetzelfde spelletje.
Kinderen blijven kinderen.
74. En ook Jan Muil Uet zich niet onbetuigd. Als een 15-
malle stond hij maar in het rond te tollen, net zoo
lang tot hij doodmoe was.
Krok Odil en Beer de Bruin kwamen eveneens ver- 76. Bruin de Beer ging aanstonds naar naar toe. gaf
heugd toegesneld. Geen van allen hadden ze haar een handje en bracht haar vervolgens te
Mientje graag willen missen. midden van de dieren terug. Of ze blij waren!
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
73. Niemand echter had er aan gedacht, dat Mientje naar
het naastbijzijnde beekje was gegaan om zich te was-
schen. Toen ze dan ook terugkwam dansten Ko Nijn
en bet Nikkertje een vreugdedans.
DE DUBBELE NAALD
Weer een aardigheid, die op gezichts
bedrog rust.
Je steekt met een naald een klein
gaatje in een stevig stuk papier. Op een
paar inillimeter rechts daarvan steek je
een tweede gaatje. De beide gaatjes zijn
nu niet meer zoover van elkaar verwij
derd als de pupil van ons oog breed is.
Wanneer je nu de beide gaatjes dicht
voor het oog houdt en je kijkt dan naar
een klein voorwerp bijvoorbeeld een
naald die niet te ver van het oog
wordt afgehouden, dan zie je duidelijk
twee naalden.
Naar welke richting je de naald ook
beweegt, je zult er altijd twee blijven
zien. Alleen wanneer Je den afstand van
het oog te groot neemt, zie je de naal
den steeds dichter bij elkaar komen, tot
ze ten slotte tot een naaldbeeld samen
vloeien.
OPLOSSING VAN: WIE WEET RAAD
Schipper Teuniesen vaart zoover ach
teruit, dat het andere schip in de bocht
kan varen en daarin zoolang wacht, tot
schipper Teunlssen met zijn beide sche
pen voorbij is.
Omo was een Javaansch weesjongetje,
wiens vader en moeder aan de Spaansche
griep waren gestorven. Zijn broers en
zusjes waren de wijde wereld in gegaan
en verdienden hun brood met werken
op een theeplantage. Niemand keek om
naar den armen Omo, die nog maar een
jaar of acht oud was, en nog boven-
dieu mank. Wat kon hun, die gezond van
lijf en leden waren, het lot van hun
ongelukkig broertje schelen! Hij moest
maar net als zij zijn brood leeren
verdienen
om de groote bladeren der pisangboomen
af te plukken.
Huilend stond de kleine jongen op den
dag der begrafenis van zijn ouders in
het kleine huisje en riep om vader en
moeder.
Een buurman ontfermde zich toen over
den kleine en nam hem bi) zich in huis.
Denk echter niet, dat Omo nu een ge
lukkig leven kreeg! O neen; niets deed
men om den armen jongen het gemis
zijner ouders te vergoeden! Hard werken
moest het manke kereltje en kreeg slechts
karig voedsel in ruil voor zijn arbeid.
Maar Omo klaagde niet en deed zijn
best zpoveel hij ken.
Wat hij dan moest doen? Eiken dag
weer werd hij in den tuin gestuurd van
zijn pleegouders of in tuinen, die verder
gelegen waren om de groote bladeren der
pisangboomen af te plukken; die moest
hij dan van de hoofdnerf ontdoen en de
groote groene biadstrooken moest lnj
netjes oprollen tot pakken en dan ging
zijn pleegvader eiken dag naar de passar
i markt) om daar die strooken te verkoo-
pen aan winkeliers in eetwaren, die deze
biadstrooken gebruikten om daarop hun
koopwaar uit te stallen en tevens als
bord. waarop de lekkernijen aan de
koopers werden overgereikt. En wee den
armen jongen, als hij eens te weinig blad
thuis bracht of als de kwaliteit van het
groene goed wat minder was dan anders:
Dan stond de stok klaar en in plaats
var. een vol bord rijst kreeg hij dan
slechts de helft om zijn honger te stil
len.
Omo had dus een treurig bestaan!
Dikwijls benijdde hij zijn dorpsgenootjes,
die de dessaschooi bezochten en die na
schooltijd konden ravotten en spelen
naar hartelust. Hij kon nooit eens knik
keren of tollen, want dan zou hij te
weinig blad verzamelen en zijn pleegva
der boos worden. Neen spelen was
niets voor hem! En hoe graag ook had
hij naar school gewild om te leeren lezen
en rekenen Maar ook dat kon niet.
Voor hem gold alleen de regel: werken,
werken; zoo hard je maar kan!
Zoo gingen voor manken Omo de ja
ren voorbij zonder de minste verandering
tothij eens In aanraking kwam met
een prinses, een werkelijke, echte prin
ses!
Hoe dat zoo kwam? Luister ik zal 't
je hier vertellen!
Op een keer was Omo weer druk bezig
in een tuin, die naast het park van den
vorst lag. Een smalle sloot en een laag
haagje scheidden dezen tuin slechts van
den koningstuin. Ongemerkt nu nAderde
Omo de lage heg en 't kleine slootje en
daar aan den overkant nu zag hij de
prachtigste pisangboomen staan, die hij
ooit had gezien.
Daar zou hij heen gaan! Heel voorzich
tig klauterde hij over de haag en de
sloot en eenige oogenblikken later daar
stond hij al in den grooten tuin van den
vorst. Dadelijk-liep hij op de pisangboo
men toe om zijn werk te beginnen-
maardaar zag hij opeens een meisje
ongeveer even oud als hij, gekleed in
een prachtig zijden baadje en een met
goud doorweven sarong: kleine gouden
muiltjes bedekten haar bloote voeten. In
haar pikzwart hoofdhaar droeg ze aen
paar witte geurende rozen. Verschrikt
bleef Onio staan, want hij dacht, dat hij
met een bovenaardsch wezen te doen had.
Neen zoo'n schoon meisje had hij nog
nooit gezien!
Glimlachend kwam de prinses (het was
n.l. de dochter van den vorst) op hem toe
en sprak met een stem zoo liefelijk ais
van een engel: „Wie ben je en wat kom
jij hier doen?"
„Pisangbladeren plukken." antwoordde
Omo dadelijk.
..Wil je niet liever wat met mij spe
len?" vroeg nu 't prinsesje. „Spelen is
toch veel aardiger dan bladeren pluk
ken!"
„Onmogelijk," sprak Omo. „Ik heb
geen tijd. Ik zou wel graag willen spe
len, zie je, maardan kom ik straks
met te weinig bladeren thuis en dan
krijg ik maar een half bordje rijst en nog
een pak slaag op den kooi) toe."
„Nu," sprak daarop 't prinsesje, „dan
zal ik je helpen plukken, dan ben je
gauw klaar en als je dan genoeg bladeren
hebt, dan gaan we spelen. Ik heb prach
tige ballen, tollen, zweepjes enz. Je
moet straks eens komen zien!"
Omo had wel zin om zijn blad in den
steek te laten en dadelijk te gaan spelen,
maarde gedachte aan zijn half
bordje rijst en den vreeselijken stok riepen
hem tot zijn plicht. Dadelijk gingen bei
den nu aan 't werk. Het prinsesje en
Omo werkten als bezetenen om toch
maar gauw klaar te komen: zij kapte met
Omo's mes de groote bladeren af en hij
ritste met rappe hand de groene vellen
van de hoofdnerf. Nog nooit had Omo
zoo prettig gewerkt als nu. Onder den
arbeid vertelde de prinses van haar pa
leis, van den vorst en van het lekkere
eten, dat zij eiken dag kreeg en dikwijls
schaterde ze het uit van pret, als ze zag,
hoe hard Omo werkte en hoe hij met
zijn manke been van den eenen boom
naar den anderen liep en haar niet kon
inhalen.
Li korten tijd had Omo een bundel van
de prachtigste bladeren bijeen en vond
nu. dat het genoeg was! Zijri kapmes
wierp hij in 't gras en toen begon 't spel.
Hoepelen, tollen, knikkeren alle spel
letjes kwamen aan de beurt! Heeriijk
speelde het tweetal daar in den konings
hof! Het prinsesje kreeg een kleur als
een roos en vermaakte zich kostelijk. En
Omo moest bekennen, dat hy nog nooit
in zijn leven zoo'n prettlgen dag had
beleefd.
daar zag hij opeens een meisje.
Intusschen daalde het zonnetje neer en
de prinses moest terug naar 't paleis. Ze
gaven elkaar de hand en Omo moest be
loven, dat hij den anderen dag weer te
rug zou komen! Nudaaraan behoefde
Hij maakte nu een groote sembah.
gaan, had zijn bladeren ingeleverd bij
zijn pleegvader, had zijn dagelijksch
rantsoen ontvangen deze vond nX
dat hij dien dag een flinke portie prach
tig blad had ingeleverd en was naar
de rivier gegaan om zich lekker te baden.
Hij vertelde echter niets van de ontmoe
ting met de prinses. Dat was zijn ge
heim, dat hij aan niemand wilde ver
tellen. En 's avonds ging hij op zijn
balé-balè (rustbank) liggen en sliep als
een roos en droomde van zijn prinsesje,
dat daar in het koninklijk paleis in haar
prachtig bed lag en dat misschien ook
wel aan hem dacht.
En den anderen morgen was hij weer
vroeg op. nam weer een heerlijk bad.
kamde zijn haren netjes op en naaide
nog vlug een paar knoopen aan zijn
oud, versleten baadje.
Toen ging hij heen en sloeg den weg
in naar de tuinen van den koning.
Langs denzelfden weg, dien hij gistel-
had genomen, kwam hij in het prach-
„Kom, kom," sprak nu de vorst. „Ik
stel je voor om voortaan hier in het
paleis te blijven en niet meer naar je
pleegvader terug te gaan. Ik zal straks
een boodschap sturen, dat hij maar eens
bij mij moet komen om daarover te pra
ten. Je mag dan veel studeeren, opdat je
later een knap man zult worden."
Omo wist niet, of hij wel goed ver
stond!
Zou zoo iets mogelijk zijn?
En toen het eindelijk tot hem door
drong, keek hij den vorst en daarna de
prinses met schitterende oogen aan en
zeide, dat hij dat graag wou.
Zoo kwam Omo dus aan het hof van
der. vorst.
Hij werd goede maatjes met de prin
ses, die tegelijk met hem studeerde. Omo
werd later een groot geleerde en trouwde
met zijn speelmakkertje, de prinses.
Zoo klom dus een arm weesjongetje
tot een heel hoog ambt op.
v, d. M.
door S. N.
Overal in Afrika treft men wever
vogels aan. Er leven daar verschillende
soorten van die eigenaardige vogels; de
gewoonste is op sommige plaatsen, o. a. in
Kavirondo, de gemaskerde (ploceus ve-
latus). Het ts een pracht-vogel met zijn
goud-geel kleedje, hier en daar beklad-
derd met een git-zwart plekje om het
goud beter tot zijn recht te doen komen
Eenige roode' stinles op zijn keel en een
groen tintje op zijn staart en ons vogeltje
schittert in de zon zooals maar weinig
vogels dat doen. De groote zwarte plek
om zijn oog en op zijn wang heeft hem
den bijnaam gegeven van den gemas-
kerden.
De vogel houdt niet van eenzaamheid.
Niet alleen ziln zij in groote getallen
te zamen, maar kiezen een boom uit,
zoo dicht mogelijk bij de woningen der
menschen. De vogel houdt nu eenmaa:
van leven maken en hoort ook graag wat
leven beneden hem. De Eucalyptus-
boom. uit Australië ingevoerd, is zijn ge
liefkoosd verblijf. De geur van dezen
boom schijnt den vogel aan te trekken
en de dunne zijtakken ieenen zich uit
stekend voor zijn nest.
Men kan deze vogels niet beter ver
gelijken dan met een troep baldadige
jongens, die juist uit school zijn ge
komen en springen en schreeuwen om
een uiting te geven aan het overtollige
kinderleven dat in hen zit. Eten schijnt
maar een bijzaak te zijn, spelen is de
hoofdzaak. Het leven begint zoodra de
zon opkomt en zij zijn pas moe. wan
neer de zon ondergaat.
Andere vogels bouwen hun nest. wan
neer zulks noodzakelijk is. maar onze
gemaskerde wever beschouwt het als
een tijdverdrijf. Misschien komt het, om
dat die vogels erg baldadig zijn en van
scheuren en trekken houden want hun
nest is gevlochten van breed gras en
het aftrekken va.n gras is louter een
vermaak. Het uiteinde van den dunsten
en buigzaamsten tak wordt uitgekozen
en daaronder hangt zijn nest te schom
melen. Het vrouwtje giert het uit van
pret, wanneer zij in het bolvormige
kweekt," ging Gerrit voort. „Dat zijn de
Bredasche, die in kleine bloempotten
verkocht worden.
„Wij kweeken alleen de grootere soor
ten, Vermeerdering van aardbeienplan-
ten gebeurt door de uitloopers te verza
melen en uit te zetten. Aardbeien hebben
behoefte aan goeden grond."
De bladeren van de aardbeien hcbl...
I veel last van vlekziekten, Deze wordt
gewoonlijk door schimmels veroorzaakt,
te.'.
De notulen lokten een complimentje
De aangetaste bladeren hebben dan uic, aan het adres van Toos, die ze dit»
roode plekken (fig. 2) evenals bescha
digde bramenbladeren. Misschien weet
Henk we] hoe die roode kleur ontstaat?"
maal geïllustreerd had. Voor de volgende
maal trof het lot Henk zelf.
A, U
ze nog wel op formaline zetten kunnen."
„Dat is best," vond Henk. „En nu is
het woord aan Gerrit."
„Jullie weet natuurlijk," begon deze,
„dat er ook wilde aardbeien zijn. Die
vruchten zijn wel veel kleiner maar even
lekker."
„Nou en of," viel Kees hier in.
„WeJ worden er kleine aardbeien ge-
Het was Woensdagmiddag en behalve
Kees waren alle leden van den B. L. N. S,
aanwezig, Henk had al eens geïnformeerd
bij dezen en genen, waar Kees zou kun
nen zitten, maar niemand wist er Iets
van.
„Misschien inoet- hij terugkomen op
school," meende Ada.
.Baten wij in elk geval beginnen."
stelde Tilly voor.
Juist, op dit oogenblik werd er hard
gebeld. „Daar zul je hem hebben," meende
Toos. En jawel, daar stormde Kees bin
nen. Hij had een doosje in zijn hand,
dat hij opende, „Jonge muizen," riep hij
uit, nog geheel buiten adem.
„Ajakkes," zei Tilly, „wat een akelige
beesten."
„Leven ze nog?" vroeg Ada belangstel
lend. „Neen," antwoordde Kees, „we
hadden al lang' het idee, dat er in dc
kast, die den heelen zomer gesloten was
geweest, iets niet pluis was. We hadden
al eens een val gezet, omdat we muizen
meenden te hooren. Nu vanmorgen von
den we deze diertjes. Ze zijn blind en
heelemaal kaal (fig. 1). Ik denk, dat we
I
„Dat is anthocyaan," antwoordde Henk,
„dezelfde kleurstof, die bij het afsterven
van de bladeren de mooie herfsttinten
doet ontstaan."
„Dan," ging Jan voort, „hebben wil
de vijanden van de vruchten zelf. In de
eerste plaats alle mogelijke slakken (fig-
3). Dan als de aardbeien rijp beginnen
te worden, komen de vogels. Soms is ook
vriend egel (fig. 4) zoo aardig, een paar
rijpe aardbeien voor zijn rekening te
houden. Eindelijk hebben we nog last van
schimmels, die de vruchten met een
spinneweb van grijze draden overtrekken.
Ten slotte gaan er veel rotten door de
vocht. Zie maar eens naar deze plaat
jes."
„En wat ik nu over de aardbeien ver-
TVa-wi»og en wants
teld heb, geldt bijna net zoo voor de
frambozen. Alleen komt daar nog als
vijand bij de frambozenwants (fig. 5), een
dier, dat de frambozen, waar het op ge
zeten heeft, oneetbaar maakt."
„Omdat het zoo treft, dat jullie hier
bent, wil ik je bewijzen, dat we, niette
genstaande al die vijanden toch succes-
met onze aardbeien gehad hebben." Met
die woorden haalde Gerrit uit de kast
een grooten pot aardbeien, deelde scho
teltjes uit en lepels en geholpen door
Toos, deelde hij ieder een portie uit.
Henk verklaarde dan ook, toen alles
afgeloopen was, dat zij nog nooit zoo'n
smakelijke voordracht gehad hadden.