HET ACROB ATENK1ND
SCHIMMELS ONDER
MICROSCOOP
RIEINTJE DEN VOS
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
5
o
o
DE B.L.N.S.
ir
DOOR RO KOPUIT
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
n
MET PLAATJES VAN JOOPIE
0
n
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
In een klein Llmburgsch stadje reed
op een goeden dag een woonwagen bin
nen: een magere hit trok het vrij zware
vehikel slechts met de grootste moeite
vooruit. Op den bok zat een bruine, ge
spierde zigeuner, die razend en tierend
het kleine paardje tot spoed aandreef.
Woest rolden z'n donkere oogen, terwijl
hij het arme dier voortjoeg of een paar
woorden wisselde met de beide personen,
die zich in den wagen bevonden.
Angstig luisterden dan de bruine
vrouw, die daar binnen bezig was een
maaltijd te bereiden en het jongetje,
dat zich onledig hield met het maken
van kleerenhangers.
terwijl de vrouw en de jongen zich
angstig in een hoekje van den wagen
terugtrokken.
Telkens weer als die luide, bevelerige
stem doordrong tot de ooren dezer twee
arme wezens, haastten ze feich om zoo
spoedig mogelijk te voldoen aan het ge
geven bevel en dadelijk daarna werkten
ze weer door. Vooral de kleine jongen
rilde vaak van angst: want wee hem, als
hij straks zijn tien kleerenhangers niet
netjes af had! Dan was het zijn beste
beurt niet! Dan zou de karwats onbarm
hartig op z'n rug neervallen en blauwe
striemen zouden zich overal afteekenen!
Hotsend en schommelend trok de
woonwagen door de stille straten en had
eindelijk de oude stadspoort bereikt,
waar de lange, rechte straatweg naar
het verderaf gelegen stadje begon. Hier
hield het huis op wielen halt en met een
stevigen ruk aan dc teugels comman
deerde de zigeuner zijn vermoeide
paardje stil te staan. Het dier, dat bijna
den geheelen dag zonder eten of drin
ken geduldig de nukken van zijn baas
had verdragen, werd uitgespannen en
met een schop als dank er op uitgejaagd
om zijn voedsel te zoeken op de bermen
van den straatweg.
Onverschillig wierp de woestaard het
paardetuig op den grond, rukte net
nauwe deurtje, dat toegang gaf tot het
inwendige van den woonwagen, open en
trad op de vrouw toe, met de woorden:
„Mijn eten!" Eenige seconden later reeds
stond dit vóór hem op de oude, vuile
tafel. Gulzig begon hij te eten, terwijl
de vrouw en de jongen zich angstig in
een hoekje van den wagen terugtrokken.
Even later wendde hij zich tot het
kind en sprak op ruwen toon:
„En, luilak; heb jij je tien kleeren
hangers af?"
„Ja, vader!" antwoordde het ventje.
„Vooruit dan, de deur uit! En keer niet
terug, vóór je ze alle hebt verkocht of
minstens zóóveel bijeen hebt gebedeld,
dat ik vanavond een gulden in mijn
hand krijg!"
„Maar vader!" waagde het ventje te
antwoorden, „ik heb zoo'n honger. Den
geheelen dag heb ik zoo goed als niets
gehad!"
„Dat eten bedel je er maar bij! Voor
uit. de deur uit!"
En meteen duwde de man het kind
naar buiten, de straat op: terwijl ni)
zelf zich in den hoek van den wagen op
een paar bossen stroo zijn bed
neervlijde; een luid gesnork verkondigde
weldra dat hij sliep.
Heel voorzichtig haalde de vrouw het
bord van tafel en ging zuchtend naar
buiten om haar werk voort te zetten.
Ginds in de verte zag ze haar kleinen
Jeval gaan. die reeds aan de voorbijgan
gers zijn koopwaar aanbood.
Hij had geluk dien namiddag, want
reeds na twee uur had hij vijf kleeren
hangers 10 cent verkocht en er zóó
veel b:J gebedeld, dat de gulden „vol"
was.
Ook had een medelijdende vrouw hem
in haar huis genoodigd en hem zijn
buikje vol laten eten.
Zichtbaar voldaan keerde Jeval terug
naar den woonwagen, waar hij de vrouw,
die hij moeder noemde, nog bezig
vond.
„Wel, Jeval!" begroette ze hem, „wat
ben je gauw terug. Heb je alles ver
kocht?"
„Nee, moeder, maar ik heb een gulden
bij elkaar, net wat vader mij heeft be
volen! Asjeblieft hier is het geld!"
En de knaap haalde de centen, halve
stuivers, stuivers en dubbeltjes te voor
schijn, die bij elkaar één gulden vorm
den.
Maar de vrouw dorst het geld, dat ze
toch zoo goed kon gebruiken, niet aan
nemen en sprak: „Nee kind, geef het
straks maar aan hem. Hij slaapt nog,
maar zal toch aanstonds wel ontwaken."
En zie.... even later werd het achter
deurtje opengeduwd en de ruwe zigeuner
trad naar buiten.
Hij had het kind nog niet terug ver
wacht en was dus eenigszins verwonderd,
den kleine met zijn vrouw in gesprek te
zien.
„Wat doe jij hier, luilak!" zoo be
groette hij den jongen. „Heb ik je niet
uitgestuurd om je kleerenhangers te
verkoopen en om te bedelen?"
„Ja, vader," stotterde het ventje;
„maar ik heb er al 5 verkocht en er
verder zóóveel bij gebedeld, dat ik sen
gulden bijeen heb, net wat u me bevolen
hebt!"
„Geef op dan het geld en ga je klaar
maken. Vanavond geef ik in die herberg
vlak bij de Poort een voorstelling!"
Vluchtig telde de zigeuner het ontvan
gen geld, stak het in den zak en ging
naar den zijkant van den wagen, waat-
aan een hok was bevestigd, waarin zich
een aap bevond.
Het deurtje werd geopend en het
broodmagere dier kwam te voorschijn.
Vuil en onverzorgd zag het er uit en
hongerig keek het om zich heen, of er
misschien ook iets eetbaars in de buurt
te vinden was.
De baas zag die hongerige blikken en
sprak„Dat kun je denkenEten?
Neen, vuile aap! Eerst je kunsten zon
der fout gerepeteerd en dan zullen we
eens zien!"
HU rukte zóó heftig aan het touw,
waarmee de arme aap aan het hok be
vestigd was, dat het arme beest van pijn
kreunde.
En toen ging het zitten, doodstil en
deed precies, wat de baas van hem
vergde. Opzitten, salueeren, kopje duike
len, marcheeren als een soldaat en een
menigte andere kunstjes.
cn toen ging het zitten
Glad liep alles van stapel en toen de
repetitie ten einde was, kreeg het hon
gerige dier zijn karig deeltje.
Intusschen was het ventje naar bin
nen gegaan, opende een groote kist en
haalde daaruit een versleten tricot-pakje.
Gehoorzaam trok hij dit aan en zóó uit
gedost verscheen 'eval voor zijn „va
der". En nu moest ook hij repeteeren
Gewapend met een rijzweep stond de
zigeuner vóór hem en liet hem alle
kunststukjes verrichten, die hij in den
loop der jaren had geleerd. En wee, als
hij eens weifelde! Dan daalde het on
barmhartige zweepkoord op z'n rug
neer!.... Maar alles ging gelukkig goed
en een uurtje later gingen de zigeuner,
de kleine Jeval en het magere aapje er
op uit om in de herberg hun voorstel
ling te geven.
Daar was al een heel gezelschap bijeen.
Daar zaten opgeschoten boerenjongens
achter een groot glas bier, daar zaten
ook boeren uit den omtrek en burgers
uit het stadje. Met gejuich werd het
kleine gezelschap begroet en nadat de
zigeuner eerst het r.oodige bier had ge
dronken, begon hij de herbergbezoekers
toe te spreken.
„Mijne heeren: als u allemaal wat
geeft, zal ik met mijn klein, doch uitge
lezen gezelschap een voorstelling geven,
zóó mooi als jullie nog nooit hebt ge
zien!"
Dat alles brabbelde hij in het Hon-
gaarsch, Duitsch en Hollandsch door el
kaar; maar.... men begreep hem en de
portemonnaies werden geopend en Je
val ging buigend met zijn hoedje rond!
De opbrengst der collecte viel nogal
mee: bijna drie gulden lag er weldra in
zijn hoedje en de voorstelling zou door-
andere en beva. op ruwen toon: „Hup!"
Jeval nam de kleine parasol, die hij
altijd bij het koorddansen in de hand
had om gemakkelijker zijn evenwicht op
't koord te kunnen bewaren. Hup! Daar
stond hij al op den zwiependen draad en
schoof met slepende, onzekere pasjes
verder.
Maar.daar voelde hij in zijn bee-
nen die vreeselijke vermoeidheid, die hem
het voortgaan bijna heelemaal belette.
Het angstzweet brak hem uit. O, hij werd
ook al duizelig! Hij voelde, dat hij zou
vallen en daarom sprong hij maar van
het koord vóór er een ongeluk zou ge
beuren.
Maarnauwelijks was de jongen te
midden der joelende menigte, die hem
uitlachte, of de zigeuner sprong als een
tijger met opgeheven rijzweep toe.
„Hup!" beval hij.
„Vader.... ik kan
„Hup!" klonk het nog eens en tegelijk
viel een harde slag op den rug van het
arme kind.
Doodsbleek lag hij daar op de roode plavuizen van de gelagkamer
gaan! De zigeuner zelf begon: goochelen
en kunstjes met speelkaarten vormden
zijn deel!
Toen de aap! Hoe lachten die ruwe lui,
als het dier zoo nu en dan een flinken
striem met het zweepkoord kreeg! Hoe
wreed klonk dat gelach, als het dier zijn
apengezicht tot een grijns vertrok van
pijn!
Daarna was Jeval aan de beurt!
Ach hij had meer zin gehad om te
gaan slapen, want hij voelde zich moe,
doodmoe, maar dat ging niet! Hij
vermande zich dus om vroolijk en opge
wekt te schijnen voor het „geachte" pu
bliek.
Alle kunstjes gelukten goed en de toe
schouwers applaudisseerden als voor een
beroemd kunstenaar. Bijna was de kwel
ling ten eindenog slechts één
toer!.... maar de zwaarste!
Hij moest n.l. nog koorddansen: de
zigeuner spande een dunnen staaldraad
van de eene zijde der herberg naar de
Het regenweer scheen nog wel een
poosje aan te zullen houden. Henk was
weer beter en noodigde de heele club uit
den eerstvolgenden Woensdag bij hem te
komen. Hij had weer iets bijzonder m-
interessants te zien, luidde de mededee-
ling.
Toen allen binnen waren, bracht Henk
hen naar zijn studeerkamer, waar een
lekket vuurtje brandde en waar zijn
mooie microscoop, waar ze een vorige
gelegenheid reeds van genoten hadden,
opgesteld stond.
„Wat krijgen ws te zien?" vroeg Kees,
die overal rondspeurde. Maar behalve
een paar beschimmelde citroenen en nog
wat „viezigheden" zag hij niets.
„Geduld," antwoordde Henk. „Ik wilde
vandaag rens wat over schimmels laten
zien. Jullie ziet, erg smakelijk ziet het
TiS.,
Tic.?
otedi-A-
9>Oot
materiaal er niet uit," en hij wees op een
paar voorwerpen, die op horlogeglaasjes
XVI
Hoe Reinaart door zijn leugens weer vrij kwam
Een wanhopige poging deed hij en....
stond weer op het koord! Maar weer
over vie, hem die vermoeidheid, weer
voelde hij die duizeligheid!
Opeens.... hij kon zijn evenwicht
niet meer bewaren hij viel met een
zwaren plons op den grond
Doodsbleek lag hij daar op de roode
plavuizen van de gelagkamer.roer
loos.... bloed vloeide uit zijn neus en
ooren.
En toen eerst drong het tot de toe
schouwers door, dat er iets vreeseliiks
was gebeurd en men keerde zich tegen
den zigeuner en schold hem uit voor een
beul, een wreeden kinderbeul
Men wilde hem te lijf: maar de anders
zoo woeste zigeuner was bang en vlucht
te: laf liet hij den armen Jeval in den
steek.
Met een tevreden lachje op 't gelaat
gaf het arme acrobatenkind in de her
berg den geestGod had hem uit zijn
bitter lijden verlost! v. d. M.
„Vader moest het land doorkruisen,
Dus ging ik met dat werkje voort,
En ik wil u wel vertellen,
'k Vond 't tverk'lijk ongehoord.
Toen de zomer weer in 't land kwam,
Keerde vader gauw terug,
Haastig kwam hij aangeloopen
Met een buidel op zijn rug.
Daags daarop toog hij naar Bruintje
Met veel brieven in z'n zak,
Lustig floot hij toen een deuntje,
V/ant hij ivas op zijn gemak."
„In de brieven, moet u weten,
Stonden namen, groot en klein,
Van icel twaalfhonderd 'dieren,"
Zeide nu heel zeker Rein.
„Vele Katers, Beren, Vossen,
Stonden thans in Bruin's soldij,
Maar er waren ook nog Dassen
En veel sterke Wo'.ven bij.
't Waren allen flinke dieren
Van een zeer gezien geslacht,
Scherpe klauwen, wijde bekken,
En nog bovendien veel kracht."
„Nadat vader nu zijn zaken
Met dien Bruin had afgedaan,
Wilde hij heel blij te moede
Naar zijn grooten schat weer gaan.
Maar toen vader bij de plek kwam,
Zag hij waarlijk al heel ras,
Dat er bij hem was gestolen,
Dat zijn schat verdwenen was.
Door dit voorval hing mijn vader
I Zich toen als een zondaar op,
Want na deze desillusie
Had hij liever nog den strop."
„Zoo liep dus dat heele zaakje
Door mijn toedoen in het niet,
Waarlijk, door dien schat te rooven,
Spaarde ik u veel verdriet.
in een beetje water lagen. „Ik begin met
deze doode vlieg (Pig. 1). Het dier heelt
tegen de lamp gezeten cv was toen om-
En nu ben ik, arme stakker,
Wel een ongelukkig dier.
Want al mijne heldendaden
Geven mij nu toch geen zier.'
.Reinaart," sprak nu koning Nobel,
Jk ben iverk'lijk zeer verstoord,
Van zoo'n schat en samenzwering
Heb ik waarlijk nooit gehoord.
Maar nu wou ik u eens vragen,
Slimme en zeer dapp re Rein,
Kunt u mij ook nu nog zeggen,
Waar die kost bre schatten zijn?"
Toen ons Reintje dit nu hoorde,
Zeide hij: „M'n waarde heer,
Voortaan blijf ik liever zwijgen,
Ik zeg iverkelijk niets meer.
Strakjes ben ik toch een doode,
En dan lacht u mij maar uit,
Neen, hierop geef ik geen antwoord,
Dat is heusch m'n vast besluit."
Daarna sprak de koningin weer,
En zij zeide. „Beste vriend!
Gij zult in het leven blijven,
Want gij hebt 't wel verdiend."
Maar de koning zei heel nijdig:
„Hou toch op met jou geraas;
Als ik Reinaart zou gelooven,
Was ik wel een groote dwaas.
Stelen, rooven en bedriegen,
Anders kan die slechtaard niet,
Kijk maar even naar z'n grijnslach,
Moog'lijk, dat je 't zelf nu ziet."
„Waarde Nobel," sprak zijn vrouw
toen,
„Maak je nu toch niet zoo kwaad,
Maar laat Reinaart in het leven,
Dat is heusch een aoede raad.
Even wil ik je vertellen:
Ik geloof wat Reinaart zegt,
Hij heeft óók z'n goede zijde.
Ook al is ie wel eens slecht."
„Goed, dan zal ik onzen Reinaart
Eens gelooven voor een keer.
Maar hij heeft mij weer belogen,
Nou, dan gaat 't leer om leer."
Rein de Tos was zeer gelukkig;
Door zijn leugens kwam hij vrij,
Maar de Wolf, de Das en Bruintje,
Keken in 't geheel niet blij.
Reinaart sprak nu: Eed'le koning,
Hierbij geef ik u den schat.
Dien de vroeg gestorven koning,
Ermerik. vóór u bezat.
Vlak bij Hulsterloo in 't Oosten,
Staat de groote Krekelput,
Daar ligt nu de schat verborgen,
Zeker strekt dit u tot nut.
Daar moet gij nu eens naar toe gaan
Met mijn brave, lieve vrouw;
Heel goed zal zij u geleiden;
Ik weet niemand zóó getrouw."
dan. Maar deze schimmel, de Botrytis,"
(Fig. 3). Gerrit hield zfln ooren dicht,
„kan zelfs citroenzuur verdragen. Een
verwante vorm van schimmel werkt mee
bij het gisten van druiven. De Duitschers
noemen ze „Edelfeude".
„Nu, ik heb liever de druiven, al heet»n
die ook minder edel," viel Kees in. Nu
do.ar waren ze het allen roerend over
eens.
„Als ze tenminste niet zuur zijn,''
merkte Ada op.
Henk was alweer aan het volgende pre
paraat bezig. „Hier (Pig. 3) heb je de
gist, die bij het broodbakken gebruikt
wordt. Ik heb een stukje aan den bakker
gevraagd. Zie je wel. hoe leuk de gist
celletjes afsnoert? (Pig. 3). 't Zijn net
kleine knoopjes van de oude. Bij haar
geven door een witte massa. Die witte
massa is een schimmel, vliegendooder
genoemd, in 't latijn Empusa muscae.
„Spaar ons die geleerdheid maar."
knorde Gerrit, „en iaat liever iets
kijken."
Henk bracht nu een beetje van de witte
massa, die de vlieg nog gedeeltelijk om
gaf, op een voorwerpglaasje, deed er een
druppel water bij en liet het zien (Pig.
2). „Je ziet nier de schimmeldraden net
de sporen." ging hij verder. „Die sporen
kunnen weer nieuwe vliegen aantasten
Daarom is het goed. de vliegen laf?n
zitten, als ze ten minste niet tegen den
spiegei zitten.
Nu gaan we de citroenen eens bekijken
Citroenzuur kunnen de meeste schimmels
niet verdragen: „de citroen is er geen
goede voedingsbodem voor.' zeggen wij
Tot slot heb ik hier een doorsnee door
de sporenzakjes van de aardtong. eeti
schimmel, die tot de zoogenaamde zakjes-
A^-tcUond
otniiis
groei vormt de schimmel koolzuur, dat
als kleine bellet'es orfrant en het deeg
doet rijzen. Later vind je die koolzuur-
belietjes als biaasjes in het brood terug.
zwammen behoort (Pig. 4). De sporen
zitten altijd acht bijeen in een klem
zakje, dat weer een deel is van wat je ij
een gewonen paddenstoel den hoed noemt.
De aardtong leeft hoofdzakelijk op ver
gaan hout, het liefst op oude boomstron
ken."
„Wat kun je met zoo'n microscoop toch
et boel moois zien." zuchtte Kees.
„Nu," antwoordde mijnheer Van Voor-
derf. die juist binnenkwam, „dan mjut
je maar zien, late" ook te gaan studee-
ren."
„He, ja," riep Kees zóó verrukt uit, dat
ze er allen even om moesten lachen.
Gezellig pratend, onder een kopje thee,
werd de middag verder doorgebracht en
na afloop was ieder best tevreden over
den gezel]igen dag.
A. O.
lOBOIOlOIOIOIOIOIOIOIOaOIOIOIOIOIOailOIOlOB lOIOIOBOIOBOIOIOROBOBOaOIOflOIOIOgoa iobobobob.oboboboboboboboboboeoboiiob
M
01
H
n
rj
li
D
n
M
n
m
m
a
M
0
Bi
61
Op de binnenplaats van het kasteel hadden de soldaten van den heer
van Oldenhoven alle paarden van den graaf van Montfoort bij elkaar gebracht
en de graaf zelf op een kar met stroo neergelegd. Inmiddels steeg de heer van
Oldenhoven te paard en de stoet zette zich in beweging. De wagen met de ge
vangene werd omringd door talrijke, tot de tanden gewapende soldaten.
De deuren werden gesloten en de brug opgehaald, zoodat Hubert, de
zoon van den edelman onmogelijk het kasteel meer binnen kon komen.
Hubert had slechts nog maar één enkele gedachte: hij dicht slech's
aan zijn vader, die nog steeds niet geheel genezen was van zijn verwondingen
en die daar nu geketend werd weggevoerd op een bonkenden wagen, bloot
gesteld aan koude, wind en motregen.
Hubert begon den stoet te volgen door zich telkens achter boomen en
struiken te verbergen. De heer van Vollenhoven echter maande steeds t'it
groote snelheid aan, zoodat de zoon van den edelman spoedig begon te ge
voelen hoe zijn krachten verminderden en toen de stoet eindelijk zooveel voor
sprong had gekregen dat hij bij een kromming uit het gezicht verdween,
stortte Hubert bewusteloos op den weg neer.
DOlOBOIOBOBOIOBOflaBOBOIOBOBOBOIOIOIIOflOBOIIOIOIOBOBOIOIOIOflOIOIOBOIOIOBOIOtOB BOBOBOBOBOBOBOIOBOBOBOBOBOBOBOIOBOB