ENCYCLIEK VAN ONZEN HEILIGEN VADER PIUS XI, BIJ DE GODDELIJKE GENADE PAUS PIJLTJE5 TWEEDE BLAD MAANDAG 12 JANUARI 1931 BLADZIJDE 1 1 Aan de Beminde Broeders Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen en alle Plaatselijke Ordinarissen die in vrede en gemeenschap leven met den H. Stoel Over het Christelijk Huwelijk in de huidige omstandigheden, nooden, dwalingen en neigingen van gezin en maatschappij Het 40-jarig jubileum van „CAlberdingk Thijm EERSTE DEEL Goddelijke en menschelijke zegeningen in het Huwelijk Dievenbende geknipt Een gelukkige vangst door de Beverwijksche politie Gebrandschatte Haarlemmers Het compromis in de zeevisscherij Het gouden jubileum der (Broederschap van de H. Familie te Beverwijk tridunm Gisteren is de herdenking van het 40-jarig bestaan van de Rederijkerskamer „Alberdingk Thijm" te Haarlem op grootsche wijze besloten, 's Middags recipieerde de jubiiaresse in de Sociëteit „St. Bavo". Beminde Breeders, Heil en Apostolischen Zegen. Hoe groot de waardigheid is der reine sa menleving, Beminde Broeders, kan men vooral afleiden uit het feit, dat onze Heer Jezus Christus, Zoon van den Eeuwigen Va der, toen Hij de natuur van den gevallen mensch aannam, niet alleen dit begin en fundament der huiselijke en dus der men- schehjke samenleving op gansch bijzondere wijze wilde opnemen in die allerbeminnelijk ste regeling, waarmee Hij het algeheel her stel onzer ellende vervult, maar dat Hij het zelfs terugleidde tot de oorspronkelijke rein heid der goddelijke instelling, om het daarna te verheffen tot een waar en groot Sacra ment der Nieuwe Wet, terwijl Hij de voor ziening er van en de zorg er voor toever trouwde aan Zijn Bruid, de H. Kerk. Maar opdat alle volken van elk land en van eiken leeftijd de gewenschte vruchten plukken kunnen van deze vernieuwing van het Huwelijk, moet voor alles het mensche- lijk verstand verlicht worden met de ware leer van Christus hieromtrent; voorts is het noodig, dat de christelijke echtelieden door de tusschenkorilst der genade, die in de zwak heid van hun wil zal voorzien, hun opvat tingen en hun wederzijdsche houding in overeenstemming brengen met Christus' allerzuiverste wet, om zoo voor zich en voor hun gezin den waren vrede en het echte ge luk te verkrijgen. Helaas, niet alleen Wij, die vanaf dezen Apostolischen Stoel de heele wereld als door een sterrenkijker met vaderlijke oogen volgen, maar ook U, Beminde Broeders, moet zien en met Ons bitter betreuren dat vele men- schen, zonder acht te slaan op dit goddelijk werk van herstel ofwel onkundig zijn van de groote heiligheid van het Christelijk Hu welijk of die dwazelijk ontkemien, ofwel er hier en daar zelfs afbreuk aan probeeren te doen door een van de valsche beginselen van «an hieuwe en absoluut verwerpelijke mora liteit te volgen. En omdat men begonnen is om tusschen de geloovigen deze uiterst ge vaarlijke dwalingen en deze verwerpelijke zeden te verspreiden, hebben Wij het den plicht geacht van Onze taak van Plaatsver vanger op Aarde van Jezus Christus en van Hoogsten Herder en Leermeester, om Onze Apostolische stem te verheffen, ten einde de Ons toevertrouwde schapen te verdrijven van de vergiftigde weiden, en voor zoo ver als Ons dat mogelijk is, deze ongeschonden te bewaren. Daarom, Beminde Broeders, hebben Wij besloten te spreken met en door Uw be middeling met de Kerk van Christus en heel het menschelijk geslacht, over de natuur van het Christelijk Huwelijk, over zijn waardig heid, over de voordeeien en zegeningen welke er uit voortvloeien voor gezin en maatschappij, over de dwalingen welke zich tegen dit zeer zware punt der evangelische leer verzetten, over de neigingen welke het huwelijksleven in den weg staan, en ten slotte over de geneesmiddelen welke hier moeten worden toegepast. En daarin nemen Wij Ons voor, de voetstappen te drukken van Onzen voorganger Leo XIII r.n., wiens Encycliek „Arcanum" voor vijftig jaren over het Christelijk Huwelijk geschreven, Wij door deze Encycliek tot de Onze maken en bevestigen; en terwijl Wij enkele punten wat verder uitwerken met het oog op de toe standen en nooden van onzen tijd, verklaren Wy, dat zij niet alleen niet haar waarde ver loren heeft, maar van kracht blijft. Waardigheid en onontbind baarheid van het Huwelijk. En om dan uit te gaan van deze Encycliek, die vrijwel uitsluitend bedoelt de goddelijke instelling, de sacramenteele waardigheid en de eeuwige onontbindbaarheid van het hu welijk opnieuw vast te stellen, wordt vóór al les dit onaanvechtbare grondbeginsel nog eens vooraan geplaatst; het huwelijk werd niet ingesteld noch heringesteld door de menschen, maar door God, Schepper der na tuur, en door Jezus Christus, Verlosser der zelfde natuur, werd het geregeld door wetten, bevestigd en veredeld; deze wetten kunnen daarom aan geen enkel menschelijk oordeel onderworpen zijn en ook niet aan eenige er mee tegenstrijdige overeenkomst, zelfs niet tusschen de echtgenooten-zelve. Dat is de leer der H. Schrift, de voortdurende en uni- verseele overlevering der H. Kerk en het plechtige besluit van het Concilie van Trente, dat aan de hand van de woorden der H. Schrift de afkomst van God, den Schep per der eeuwigheid en onverbreekbaarheid van den huwelijksband, de onontbindbaar heid en eenheid proclameert en bevestigt. Ofschoon daarom het Huwelijk van nature een goddelijke instelling is, ontvangt het ook een contribuut van den menschelijken Wil. Een huwelijk immers als echtelijke ver- eeniging van een man en een vrouw, kan niet beginnen te bestaan dan na de vrije toe stemming door beide partijen; en deze vrije daad van den wil waardoor de echtelieden het recht tot samenleving ontvangen, is zoo noodzakelijk voor het wezenlijk bestaan van het huwelijk, dat zij door geen enkele men- schelüke macht kan worden aangevuld. Niet temin gaat deze vrijheid niet verder dan het recht van de beslissing of men een huwelijk wil aangaan, en zoo ja, met een bepaald per soon; de natuur van het Huwelijk is en blijft onttrokken aan de menschelijke vrijheid en wel op zoodanige wijze, dat hij die een hu welijk heeft aangegaan, aan de wetten en eischen daarvan onderworpen blijft. Wan neer hij spreekt van den trouw en van de kinderen, zegt dan ook de Serafijnsche Leeraar. dat „deze direct voortkomt uit de huwelijksverbintenis, zoodat wanneer men in zijn toestemming tot het huwelijk een voor waarde inlascht, die er mee in strijd is, geen wezenlijke echt kan bestaan." Door het Huwelijk dus vereepigt men zeer nauw de zielen en deze veel meer dan de lichamen, niet door een vluchtige stree ling der zinnen, maar door een vast en bere deneerd besluit van den wil; en God heeft ingesteld, dat uit deze zielenversmelting een heilige en onbreekbare band voorkomt. De zeer bizondere natuur welke aan de echtverbintenis eigen is, maakt deze dadelijk en geheel verschillend, niet alleen van een concubinaat dat louter om natuurlijke, blin de instincten gesloten wordt tusschen bruten en waarin van geen rede of wilsdaad sprake kan zijn, maar ook van die vergankelijke menschelijke samenlevingen, welke versto ken zijn van eiken waren wilsband en van eik recht. Hieruit blijkt duidelijk, dat de gestelde overheid het recht en den plicht heeft om deze vunzige samenlevingen te belemmeren en te straffen, omdat zij tegen de wet en te gen de natuur zijn; maar waar het hier gaat om iets dat rechtstreeks voortkomt uit de menschelijke natuur, is niet minder juist wat Onze voorganger Leo XIII r.n. zeide: „In de keuse van het soort van leven, is het niet twijfelachtig of een ieder heeft de macht en het verstand om één van de twee te kiezen: ofwel Christus' raad aannemen ten opzichte van de maagdelijkheid, ofwel zich zeiven ver plichten met den huwelijksband. Geen en kele menschelijke wet kan den mensch zijn natuurlijk recht ontnemen om te huwen of wel op een andere wijze het voornaamste doel van den echt beperken dat vanaf den be ginne door God zelf werd neergelegd in het gebod: „Gaat en vermenigvuldigt u." De heilige band van het ware huwelijk komt dus tot stand door den goddelijken en den menschelijken wil; uit God komen de in stelling, de wetten, de doeleinden en de ze geningen van het huwelijk voort; van den mensch hangt, met Gods hulp en mede werking, het bestaan van elk huwelijk in het bijzonder af met de door God gestelde plichten en zegeningen, door middel van de onbaatzuchtige wegschenking van zijn eigen persoon aan een ander voor heel het leven. Maar terwijl Wij Ons opmaken om uiteen te zetten hoedanig en hoe groot deze door God toegestane gunsten voor het ware hu welijk zijn, komen Ons, beminde broeders, de woorden in herinnering van dien klaren Leeraar der Kerk dien Wij korten tijd terug herdachten in Onze Encycliek „Ad salutem", ter gelegenheid van het XVe Eeuwfeest van zijn dood. „Dit is het goed, zegt dan de H. Augustinus: waarom de huwelijken prijzens waardig zijn: de kinderen, de trouw en het sacrament." Dat men met goed recht beweren kan, dat die drie punten 'n prachtige samen vatting zijn van heel de leer over het chris telijk Huwelijk, wordt ons welsprekend ge- gezegd door dsn zelfden Heilige: „In den „trouw" erkent men, dat buiten den huwe lijksband geen vereeniging bestaan kan met een ander; in de „kinderen", dat men die liefderijk ontvangen, welwillend voeden en godsdienstig opvoeden moet: in het „Sacra ment," ten laatste, dat het huwelijk niet kan worden verbroken en dat de uitgestootene zich zelfs niet om reden van de kinderen met een ander vereenigen kan. Dit is als het ware de regel van den echt waarin de vruchtbaarheid der natuur veredeld en de geslachtsdrang geregeld wordt." Vreugden en plichten der opvoeding Onder de zegeningen van 't huwelijk nemen de kinderen de eerste plaats in. En waarlijk, de Schepper-Zelf van het menschelijk ge slacht die zich van de menschen bedienen wilde als Zijne helpers voor de voortplanting van het leven, leerde dit. toen Hij zeide bi] de instelling van het huwelijk: „Gaat en ver menigvuldigt u en vervult de aarde." Deze zelfde waarheid leidt de H. Augustinus af van de woorden van den Apostel Paulus aan Ti- motheus: ,Dat het huwelijk gesloten wordt om reden van de kinderen, wordt ons aldus door den Apostel geleerd: Ik wil dat de jon gelieden huwen. En alsof iemand hem ge vraagd had: Waarom dan? zoo gaat hij voort: Om kinderen voort te brengen en om moeders te zijn." Hoe dit een groote zegening van God en een belangrijk goed is, blijkt uit de waardig heid en het zeer edele einddoel van den mensch. De mensch toch staat door zijn rede boven alle zichtbare schepselen verheven. Men voege daaraan toe, dat God de gene ratie der menschen wil, niet alleen op dat zij bestaan en de aarde vervullen, maar veel meer, opdat zij Zijn dienaren zijn, Hem kennen, liefhebben en ten slotte met Hem samen zijn voor eeuwig in den he mel: welke eindbestemming, door de won derbare verheffing van den mensch tot de bovennatuurlijke orde, alles overtreft, wat ooit een oog zag, ooit een oor hoorde en kon binnendringen in het hart van den mensch. Waaruit duidelijk blijkt, welk een groote gave van Gods goedheid en welk een voortreffelijke vrucht van het huwelijk de kinderen zijn, voortgebracht door de almachtige goddelijke deugd en de samen werking der echtelieden. De christelijke ouders voelen voorts, dat het niet alleen hun taak is, om het men schelijk geslacht op aarde voort te plan ten en in stand te houden; ja, zelfs niet om alleen maar vereerders van den waren God op te voeden, maar om zooveel moge lijk kinderen te geven aan de Kerk, om zooveel mogelijk bloedverwanten van de Heiligen en van God voort te brengen, op dat dagelijks het volk groeie, dat zich aan den dienst van onzen God en Zaligmaker heeft gewijd. En ofschoon de christelijke ouders, ook al zijn ze zelf in staat van genade, deze heiliging niet kunnen over gieten in hun kinderen, doordat de na tuurlijke voortplanting een weg der doo- den geworden is, waarlangs de erfzonde de kinderen bereikt; toch nemen zij op eenige wijze deel aan dat eerste huwelijk van het aardsche paradijs, wijl het hun plicht is hun kinderen aan de Kerk aan te bieden, opdat zij door deze allervruchtbaar ste moeder der kinderen Gods door middel van het Doopsel gereinigd en opdat zij levende leden van Chitrsus worden, deelgenooten van zijn ontsterfelijk leven en ten slotte erfgenamen van zijn eeuwige glorie, waarnaar allen in het diepst hun ner harten haken. Als een waarlijk christelijke moeder hier over nadenkt, zal zij zeker begrijpen, dat in een hoogere vertoostingsvollere betee- kenis de woorden van Onzen Verlosser van toepassing zijn: „Als de vrouw een kind het licht heeft doen zien, herinnert zij zich haar smarten niet meer in de vreugde, die zij smaakt, omdat er een mensch op de wereld gekomen is"; en ze zal zich boven alle smarten, alle zorgen, alle lasten harer moederschap stellen met veel meer recht en heiilgheid als de Romeinsche Matrone, die de moeder der Gracchen was, en zich verheugen in den Heer over haar kinderen. Te zamen zullen de echtgenooten hun nakomelingschap, die ze blijde en dankbaar van don hemel ontvangen hebben, beschou wen als een talent, dat hun door God is toevertrouwd, niet alleen tot eigen voor deel of tot dat van hun aardsche vader land, maar om het op dén dag der alge- heele afrekening met rente te kunnen terug geven. De zegen der kinderen echter bestaat niet alleen in de voortplanting, maar ook in de opvoeding er van. De Alwijze toch zou te weinig gedaan hebben, wanneer Hij er alleen maar in had voorzien, dat de kinderen ter wereld kwamen en aan hun ouders niet het recht en de plicht gegeven had, om ze op te voeden. Niemand toch kan beweren, dat de kinderen als zoodanig voldoende zijn om voor zich-zelve te zorgen; voor het natuurlijke en vooral voor het bovennatuurlijke leven hebben zij jaren lang de hulp' van anderen noodig. Het is voorts bekend, hoe door natuurlijke en goddelijke instelling dit recht op en deze plicht tot opvoeden voor alles behoort aan hen, die met de generatie het werk der natuur be gonnen is en aan wie het verboden is, het begonnen werk onvoltooid te laten op ge vaar af dat het verloren gaat. In deze zoo noodzakelijk opvoeding der kinderen is op de beste wijze voorzien door het huwelijk, waarin de ouders, met een onverbreekbaren band aan elkaar verbonden, samen en met wederzijdsche hulp hun taak vervullen. Daar Wij een andere maal zeer uitvoerig de christelijke opvoeding van de jeugd be handelden, kunnen Wij dit onderwerp samen vatten in deze woorden van den H. Augusti nus: „Ten opzichte van de kinderen wordt gevraagd, dat men ze liefderijk ontvangt en godsdienstig opvoedt"; wat ons nog eens na drukkelijk verklaard wordt, ook door de codex van het canonisch recht: „Het voor naamste doel van het huwelijk is de pro creatie en de opvoeding der kinderen." Waar de waardigheid en het belang der beide functies, welke God voor het welzijn van de kinderen aan de ouders heeft toe vertrouwd, zoo groot zijn, kan niet verzwegen worden, dat elk goed gebruik van de facul teit door God voor de verwekking van een nieuw leven gegeven, volgens de wetten van den Schepper en der natuur, recht en pre rogatief is van het huwelijk alleen en pre- soluut gehouden moet worden binnen de heilige limieten van het huwelijk. Liefde en trouw. De tweede zegening van het huwelijk, ge noemd door den H. Augustinus, is, zooals Wij reeds zeiden, de wederzijdsche trouw der echtgenooten in de vervulling van hun echt verbintenis; zoodat wat volgens de door God bekrachtigde overeenkomst aan den echtge noot toekomt, hem noch geweigerd, noch aan een derde mag toegestaan worden; en even eens kan de echtgenoot niet doen wat niet toegestaan is, omdat het strijdt tegen de goddelijke wetten en niet overeenstemt met de huwelijkstrouw. Deze trouw eischt op de eerste plaats de absolute eenheid van het huwelijk, welke de Schepper bij de instelling van het huwelijk beval, omdat Hij wilde dat het niet bestond dan tusschen één man en één vrouw; en al heeft de Hoogste Wetgever, God, deze oor spronkelijke wet voor eenigen tijd aanmer kelijk verwijd, toch is er geen enkele twij fel of de evangelische wet heeft de oude en volmaakte eenheid heelemaal hersteld door alle uitzonderingen af te schaffen; dit wordt ons duidelijk geleerd door de woorden van Christus en door de leer en de practijk van de kerk. Terecht verklaarde het Concilie van Trente daarom plechtig: „Christus leerde wel op de allerduidelijkste wijze dat in dezen band slechts twee personen gesloten kunnen worden, toen Hij zeide: ,.Ze zijn niet meer twee, doch slechts één vleesch." En onze Heer Jezus Christus wilde niet alleen eiken successieven of simultanen vorm van poligamie of poliandrie of van welke oneerbaarheid ook verbieden, doch opdat het heiligdom van het gezin geheel ongeschonden zou blijven, verbood Hij zelfs de vrijwillige gedachten en verlangens daarnaar. „Want ik zeg dat een ieder die naar een vrouw ziet om haar te bezitten, in zijn hart reeds over spel met haar heeft verdreven." Déze woorden van Christus kunnen hun kracht niet verliezen, zelfs niet met instem ming van den echtgenoot: zij beteekenen im mers een goddelijke en natuurlijke wet, wel ke geen menschelijke wil kan verwoesten of vervormen. Ja, opdat de zegening van de trouw in de verplichte zuiverheid strale, moeten zelfs de wederzijdsche manifestaties van familiari teit tusschen de echtgenooten steeds het stempel der reinheid dragen, en wel op zoo danige wijze, dat de echtgenooten zich altijd gedragen volgens de normen van God en de wetten der natuur, en trachten met grooten eerbied voor Gods instelling, den wijzen en heiligen wil van den schepper te volgen. Deze trouw der reinheid, zooals de H. Augustinus dat zeer schoon uitdrukt, zal des te makkelijker, des te aangenamer en des te edeler blijken te zijn om nog een andere reden: de echtelijke liefde namelijk, die alle plichten van het huwelijksleven vergezellen moet. „Voorts vraagt de huwelijkstrouw dat de echtgenooten aan elkaar verbonden zijn door een heilige en reine liefde en elkaar niet liefhebben als overspelers, maar zooals Christus zijn Kerk bemint: deze regel is ons gegeven door den Apostel, waar hij zegt: „Mannen, hebt uw vrouwen lief als Christus de Kerk"; en zeker had Hij Haar lief met Zijn oneindige liefde, niet om eigen voor deel, maar alleen om het nut van Zijn Bruid". Wij spreken dus van een liefde die niet alleen berust op een inclinatie van de zinnen, welke spoedig voorbijgaat en even min alleen op liefkoozende woorden, maar op een diepe neiging van de ziel en om dat de liefde in haar werken kenbaar is blijkt door uiterlijke handelingen. Deze uiter lijke handelingen bestaan in het gezinsle- leven niet alleen in wederkeerige hulp, maar moet vooral erop gericht zijn dat de echt genooten elkaar helpen aan een steeds groo- tere inwendige vorming en verbetering; op die wijze dat zij in hun verbintenis steeds groeien in deugden, vooral in hun liefde je gens God en den naaste. Een dergelijke, wederzijdsche inwendige vorming der echtelieden met het ononder broken streven om elkaar wederkeerig te vervolmaken, kan, zooals de romeinsche ca techismus leert, in zekeren zin reden en motief voor het huwelijk zijn, althans, wan neer men den echt niet in de strikte betee- kenis van voortplanting en opvoeding der kinderen neemt, maar in den wijderen zin van gemeenschap, gebruik en gezelschap voor heel het leven. Met deze liefde moeten zoowel alle an dere rechten als alle andere plichten van het huwelijk in overeenstemming worden gebracht, en wel zoodanig dat het woord van den Apostel niet alleen een wet van recht vaardigheid, doch ook een vorm van liefde zij: „De man geve zijn vrouw alles wat hij haar verschuldigd is, en zij doe ten zijne Opzichte het zelfde." Ten slotte versterkt met dezen band, zal in het gezin zeker bloeien wat door den H. Augustinus de orde der liefde wordt ge noemd. Deze orde vraagt aan den eenen kant de meerderheid van den man boven de vrouw en de kinderen, en aan den ande ren kant de spontane onderwerping en ge hoorzaamheid van de vrouw, niet door ge weld, maar zooals de Apostel zegt: ,De vrouwen zijn onderworpen aan hun mannen, zooals aan den Heer, want de man is het hoofd van de vrouw, zooals Christus het Hoofd der Kerk is." Een dergelijke onderwerping ontkent noch ontneemt de vrijheid welke de vrouw krach tens het recht toekomt, zoowel in de edel heid van menschelijken persoon, als om haar verheven taak van bruid, moeder en levens gezellin; zü verplicht haar ook niet zich te schikken naar alle grillen van den man, vooral niet wanneer die zouden strijden met haar waardigheid van bruid; en ten slotte beteekent zij niet de gelijkstelling van de vrouw met de personen van beperkt recht, zooals men dat noemt, menschen dus, die men door gebrek aan rijpheid van oordeel of door onervarenheid geen vrije uitoefening hunner rechten kan testaanwel verbiedt dit gebod der onderwerping daarentegen die overdreven ongebondenheid welke het wel zijn van het gezin verwaarloost. Want waar de man het hoofd is, is de vrouw het hart; en zooals de een het primaat heeft in het bestuur, zoo kan en moet men aan de ander het primaat der liefde toekennen. De graad en wijze voorts van de onder werping der vrouw aan den man kan verschil len volgens personen, plaatsen en tijden; ja, wanneer de man in zijn plichten te kort schiet, kan de vrouw hem zelfs vervangen in het bestuur van het gezin. In geen tijd en op geen plaats echter is het geoorloofd de essentieele structuur van de familie en de door God gestelde wet te breken. Over de inachtneming dezer orde tusschen man en vrouw sprak reeds onze voorganger Leo XIII z.g. in de Encycliek welke Wij reeds aanhaalden, over het Christelijk Huwelijk: „De man is de meester in het gezin en het hoofd van de vrouw die echter, omdat zij vleesch is van zijn vleesch, en been van zijn been, niet als een dienstmaagd, doch alleen als een gezellin aan hem onderworpen is en gehoorzamen kan: en wel op zoodanige wijze dat haar onderwerping aan hem noch van décor, noch van waardigheid verstoken zij. En in hem die regeert en in haar die ge hoorzaamt, zij ten slotte, te gelijk met het beeld van Christus en Zijn Kerk dat zij weer spiegelen, de goddelijke liefde die de eeuwige verzachtster is hunner plichten." De deugden welke in de huwelijkstrouw besloten liggen, zijn alzoo dezeeenheid, rein heid, liefde, edele en waardige gehoorzaam heid; en deze zullen des te vruchtbaarder zijn voor de echtelieden en hun verbond, daar zij den vrede, de waardigheid en het geluk der echtverbintenis verzekeren en be vorderen. Het kan dus geen verbazing wek ken dat deze trouw immer vooraan wordt genoemd onder de zegeningen welke het hu welijk eigen zijn. „Wat God vereenigd heeft Op dezen overvloed van zoo groote zege ningen wordt de kroon geplaatst door die andere heilzame eigenschap van het Chris telijk Huwelijk welke Wij, steeds met de woorden van den H. Augustinus, Sacrament hebben genoemd: d.w.z. de onverbreekbaar heid van den band en tegelijkertijd de ver heffing en wijding van den band, ten teeken van genade door Christus-Zelf verricht. Hoe onverbreekbaar sterk de huwelijks overeenkomst is, heeft de Verlosser ons ge leerd met de woorden: „Wat God vereenigd heeft, zal de mensch niet scheiden." En: „Wie zijn vrouw verstoot en een andere neemt, pleegt overspel; en wie de vrouw neemt die door een ander verstooten is, pleegt overspel." En juist in deze onontbindbaarheid legde de H. Augustinus de zegening van het H. Sa crament en wel met deze woorden: „In het Sacrament ziet men ten slotte dat het hu welijk niet kan verbroken wórden en de ver- stootene mag zich niet met een ander ver eenigen, zelfs niet om reden van de kin deren." Deze onontbindbare hechtheid, ofschoon niet in elk huwelijk met dezelfde volmaakt heid van toepassing, is de eigenschap van alle echte huwelijken, want de woorden van den Heer: „Wat God vereenigd neeft, zal de mensch niet scheiden," moeten noodzakelijk van toepassing zijn op alle echte huwelijken. Want moge vóór Christus de gestrengheid van de wet zoo getemperd zij» geweest dat Mozes in bepaalde gevallen het verstooten toestond, Christus herriep deze bepaling en Hij, Hoogste Wetgever, gaf opnieuw volle kracht aan de oorspronkelijke wet met deze onvergetelijke woorden: „Wat God vereenigd heeft, zal de mensch niet scheiden." Zeer wijs antwoordde Onze voorganger Pius VI daar om aan den Bisschop van Agra: „Door deze maakt men bekend, dat het huwelijk reeds in den natuurstaat en in elk geval lang voor dat het tot Sacrament verheven werd, een goddelijke instelling was, waardoor de band eeuwig en onverbreekbaar werd en door geen burgerlijke wet verbroken kan worden." (Wordt vervolgd). Gedurende den laatsten tijd werd Bever wijk onveilig gemaakt door een dievenbende, die bij voorkeur des avonds speurde in huizen, waarvan de bewoners afwezig waren. Op tal van plaatsen is de laatste maanden inge broken. In de meeste gevallen was de buit niet groot, doch in één geval had men zich in de woning van een pas getrouwd paartje van een bedrag van eenige honderden gul dens weten meester te maken, welk geld bestemd was geweest om meubilair te betalen. Ofschoon de politie alles in het werk stelde om de daders te vinden, was zij er tot Zater dagavond niet in geslaagd. De kruik gaat echter te water, totdat zij breekt. Na een groot aantal inbraken met succes te hebben uitgevoerd, hebben zij het Zaterdagavond nog eens geprobeerd. Doch nu werd het voor de Beverwijksche politie een fortuinlijke avond. Men luistere maar eens! Des avonds laat werd aan het Politiebureau kennis gegeven, dat ingebroken was in de woning van M. aan den Boeweg. De kraak werd uitgevoerd volgens het oude recept inbreking van een ruit. Ontvreemd was een bedrag van ruim 25.De bewoner was afwezig. Bij het terstond ingesteld onderzoek bleek het, dat op enkele honderden meters afstand van het perceel drie manspersonen waren gezien, waaronder zich een 14-jarige jongen bevond, P. S. genaamd en wonende onder Wijk aan Duin. De politie besloot dit jongmensch eens nader te leeren kennen. Hu werd aangehou den en daarmede was de gelukkige greep gedaan. De jongen bekende spoedig zich aan de inbraak bij B. te hebben schuldig ge maakt, waarbij tegenwoordig waren geweest de 17-jarige A. de R. en de 19-jarige J. S., beiden uit Beverwijk. A. de R., die hierop werd aangehouden, bleek in het bezit te zijn van een gcuden zegelring, welke bij M. ontvreemd was. Later in den nacht werd ook J. S. aangehouden. Allen bekenden zich aan verschalende in braken te hebben schuldig gemaakt. In den loop van den Zondag werden niet minder dan negen inbraken opgehelderd, waarvan er 4 te Beverwijk en 5 te Wijk aan Duin gepleegd waren. Ook bleken zij schuldig te zijn aan een inbraak in Velsen. Bij het onderzoek kwam verder vast te staan, dat de jeugdige P. S. de inbraak bij het jong getrouwde paar in z'n eentje had gepleegd. Den rijken buit had hij mee naar huis genomen waar, volgens zijn verklaring, zijn pleegvader v. K„ het geld in ontvangst had genomen. Deze v. K. is daarop Zondag aangehouden, doch hij ontkende aanvankelijk. Bij fouil'eering bleek hij echter in het bezit te zijn van een portemonnaie en sigaretten, welke van een der inbraken afkomstig waren. Met dit al bleek de politie dus wel een zeer goede vangst te hebben gedaan. Het heele stel is dan ook in verzekerde bewaring gesteld, om ter beschikking van de justitie te worden gesteld. De politie hoopt dat een flink bedrag van het door S. ontvreemde geld, nog terecht zal komen, omdat een groot deel door v. K. op een spaarbankboekje is geplaatst. Een gron- Wees zoo goed, mijnheer de redac teur, onderstaande ontboezeming in uw „Pijltjes-rubriek" onder te brengen. Ik heb met groote verontwaardiging de beslissing gelezen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland om Haarlem 600.000 schadeloosstelling aan Heem stede te laten betalen. Dat besluit is, naar mijn overtuiging, een slag in de lucht, op geen redelijken grond geba seerd. De doorsnee Haarlemsche belas tingbetaler is een arme man, die hard moet werken om zijn 10.belasting geld op te brengen. In alle geval is de doorsnee Heemsteedsche belastingbeta ler veel rijker. Waarom dan den Haar lemmer aan den Heemsteder laten be talen? Indien Heemstede het geld noo dig had, mijnheer de redacteur, om zijn begrooting sluitend te maken, zou er misschien iets voor te zeggen zijn, maar dat is niet het geval. Heemstede is er niet slechter aan toe dan vóór de an nexatie. Heemstede heeft geen schade geleden. Leven de Haarlemmers dan honderden kilometers verwijderd van de Heemstedenaren? Zijn het elkaar wild vreemde volkeren? Moeten de Haarlem mers brandschatting betalen aan Heem stede? Wonen Gedeputeerde Sta ten soms zelf in Heemstede? Mijnheer de redacteur, ik ben bitter gestemd over het feit, dat Heemstede geheel onnoodig een dergelijk hoog bedrag krijgt toebe deeld en vandaar mijn bittere toon. In een uwer vroegere „Pijltjes" hebt u iemand, die ook over deze schadeloos stelling klaagde, geen gelijk gegeven. Ik moet dit toeschrijven aan het feit, dat gij ook uw lezers in Heemstede te vriend wilt houden, maar ik weet zeker, dat als er, na uiteenzetting van den stand van zaken, onder uw lezers in Heemstede een referendum zou worden uitgeschre ven over de vraag of zij het besluit van Gedeputeerde Staten redelijk vinden, het antwoord negatief zou zijn. De gemeente-secretaris van Heem stede, wien wij bovenstaand stuk ter in zage gaven, deelde ons het volgende mede: Het is onmogelijk om de rechtsvragen, die uit de annexatiewet voortvloeien, met een leek te bespreken. De inzender zal de wet moeten bestudeeren en zal dan tot de conclusie komen, dat de wet gever heeft gewild, dat de gemeente Haarlem, die door de annexatie in het genot kwam van rijk vloeiende bronnen van inkomsten, daarvoor schadevergoe ding heeft te geven. Het door inzender genoemde bedrag van 600.000 is hier niet bekend, doch wanneer hij doelt op de schadevergoe ding ingevolge art. 22 der wet, zij opge merkt, dat in dit artikel de vergoeding is geregeld, die Haarlem heeft te betalen voor de overgenomen inkomsten, ver minderd met de jaarlijksche onkosten voortvloeiende uit of drukkende op het geannaxeerde gebied. Haarlem blijft eeuwigdurend in het genot van deze voordeeien. De wetgever nu heeft bepaald, dat de schade aan de diverse getroffen gemeenten zal worden vergoed. Inzender gaat in zijn betoog van ge heel verkeerde veronderstellingen uit en hieruit blijkt reeds duidelijk, dat hij buiten de werkelijkheid staat. Het is dan ook ten eenenmale onmogelijk met iemand in polemiek te treden die, iets geheel uit zijn verband rukkende, voor een deel gaat beoordeelen. Men krijgt daardoor een geheel andere voorstel ling van zaken dan in werkelijkheid het geval is. Er bestaat nog altijd een groot ver trouwen, dat in hoogste instantie vol gens de wet aan Heemstede recht zal worden gedaan. dige huiszoeking heeft reeds een spaarboekje voor den dag gebracht, dat in beslag ge nomen is. Bij een der inbraken werd een revolver ontvreemd. Het wapen bleek terecht te zyn gekomen by iemand in IJmuiden, die echter verklaard heeft, het wapen in het Noordzee kanaal te hebben gedeponeerd. Het spreekt vanzelf dat het onderzoek nog met kracht voortgezet wordt. Het is niet on- mogelük dat verrassingen hierby niet zullen uitbiyven. Ook de marechaussee neemt aan het onder zoek deel. Onnoodig te zeggen, dat men in Beverwük met deze vangst der politie zeer is ingenomen. De punten, waaromtrent overeenstemming is bereikt De punten, die na het overleg tusschen partyen in het zeevisschery bedrijf zyn vastgesteld en waarover oorspronkelijk hët verschil van meening ging, lulden als volgt: Het collectief contract zal gelden voor twee jaar. Indien één der partyen geen verlenging van het contract wenscht, dient zy vóór 1 Sept. 1932 de wederparty daarvan in kennis te stellen en vóór 1 Oct. 1932 nieuwe voorstellen te doen. De totale gage, buiten die van den schip per, zal bedragen 22 pet. der besomming. De matroos ontvangt niet meer dan 2 pet. van de besomming. Als minimum-loon voor den matroos zal gelden: A. ingeval gewerkt wordt met zes matro zen: 1.96 pet. B. ingeval gewerkt wordt met vyf ma trozen: 1.99 pet. C. voor zware motorloggers (motoren boven 125 P.K.): 1.73 pet. Voor het binnenliggen van de Katwyk- sche vloot geldt gedurende de heele teelt, dat de bemanning twee nachten thuis moet zyn. De opvarenden zullen Katwijk niet behoeven te verlaten na 6 uur des avonds of vóór 6 uur des ochtends (na 1 Oct. vóór 5 uur ties ochtends). Gisteren heeft in de St. Agathakerk te Be verwijk de plechtige herdenking plaats gehad van het gouden jubileum der Mannen- Congregatie van de H. Familie. De dag werd besloten met een Pontificaal Lof door Z. D. H. Mgr. J. D. J. Aengenent, die persoon lijk de onderscheidingen aan de 33 jubilaris-sen uitreikte. Hierboven: Mgr. Aengenent te midden van dc gouden, veertig-jarige en «lveren jubilarissen. Achter Mgr. de Hoogeerw. Heer Deken J. M. Lucassen en de Eerw. Pater Redemptorist, leider van het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 5