ENCYCLIEK VAN ONZEN HEILIGEN
VADER PIUS XI, BIJ DE GODDELIJKE
GENADE PAUS
PIJLTJE5
TWEEDE BLAD
MAANDAG
12 JANUARI 1931
BLADZIJDE 1
1
Aan de Beminde Broeders Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen,
Bisschoppen en alle Plaatselijke Ordinarissen die in vrede en
gemeenschap leven met den H. Stoel
Over het Christelijk Huwelijk in de huidige omstandigheden, nooden,
dwalingen en neigingen van gezin en maatschappij
Het 40-jarig jubileum van „CAlberdingk Thijm
EERSTE DEEL
Goddelijke en menschelijke
zegeningen in het Huwelijk
Dievenbende geknipt
Een gelukkige vangst door de
Beverwijksche politie
Gebrandschatte Haarlemmers
Het compromis in de zeevisscherij
Het gouden jubileum der (Broederschap van de H. Familie te Beverwijk
tridunm
Gisteren is de herdenking van het 40-jarig bestaan van de Rederijkerskamer
„Alberdingk Thijm" te Haarlem op grootsche wijze besloten, 's Middags
recipieerde de jubiiaresse in de Sociëteit „St. Bavo".
Beminde Breeders,
Heil en Apostolischen Zegen.
Hoe groot de waardigheid is der reine sa
menleving, Beminde Broeders, kan men
vooral afleiden uit het feit, dat onze Heer
Jezus Christus, Zoon van den Eeuwigen Va
der, toen Hij de natuur van den gevallen
mensch aannam, niet alleen dit begin en
fundament der huiselijke en dus der men-
schehjke samenleving op gansch bijzondere
wijze wilde opnemen in die allerbeminnelijk
ste regeling, waarmee Hij het algeheel her
stel onzer ellende vervult, maar dat Hij het
zelfs terugleidde tot de oorspronkelijke rein
heid der goddelijke instelling, om het daarna
te verheffen tot een waar en groot Sacra
ment der Nieuwe Wet, terwijl Hij de voor
ziening er van en de zorg er voor toever
trouwde aan Zijn Bruid, de H. Kerk.
Maar opdat alle volken van elk land en
van eiken leeftijd de gewenschte vruchten
plukken kunnen van deze vernieuwing van
het Huwelijk, moet voor alles het mensche-
lijk verstand verlicht worden met de ware
leer van Christus hieromtrent; voorts is het
noodig, dat de christelijke echtelieden door
de tusschenkorilst der genade, die in de zwak
heid van hun wil zal voorzien, hun opvat
tingen en hun wederzijdsche houding in
overeenstemming brengen met Christus'
allerzuiverste wet, om zoo voor zich en voor
hun gezin den waren vrede en het echte ge
luk te verkrijgen.
Helaas, niet alleen Wij, die vanaf dezen
Apostolischen Stoel de heele wereld als door
een sterrenkijker met vaderlijke oogen volgen,
maar ook U, Beminde Broeders, moet zien
en met Ons bitter betreuren dat vele men-
schen, zonder acht te slaan op dit goddelijk
werk van herstel ofwel onkundig zijn van
de groote heiligheid van het Christelijk Hu
welijk of die dwazelijk ontkemien, ofwel er
hier en daar zelfs afbreuk aan probeeren te
doen door een van de valsche beginselen van
«an hieuwe en absoluut verwerpelijke mora
liteit te volgen. En omdat men begonnen is
om tusschen de geloovigen deze uiterst ge
vaarlijke dwalingen en deze verwerpelijke
zeden te verspreiden, hebben Wij het den
plicht geacht van Onze taak van Plaatsver
vanger op Aarde van Jezus Christus en van
Hoogsten Herder en Leermeester, om Onze
Apostolische stem te verheffen, ten einde de
Ons toevertrouwde schapen te verdrijven van
de vergiftigde weiden, en voor zoo ver als
Ons dat mogelijk is, deze ongeschonden te
bewaren.
Daarom, Beminde Broeders, hebben Wij
besloten te spreken met en door Uw be
middeling met de Kerk van Christus en heel
het menschelijk geslacht, over de natuur van
het Christelijk Huwelijk, over zijn waardig
heid, over de voordeeien en zegeningen
welke er uit voortvloeien voor gezin en
maatschappij, over de dwalingen welke zich
tegen dit zeer zware punt der evangelische
leer verzetten, over de neigingen welke het
huwelijksleven in den weg staan, en ten
slotte over de geneesmiddelen welke hier
moeten worden toegepast. En daarin nemen
Wij Ons voor, de voetstappen te drukken
van Onzen voorganger Leo XIII r.n., wiens
Encycliek „Arcanum" voor vijftig jaren over
het Christelijk Huwelijk geschreven, Wij
door deze Encycliek tot de Onze maken en
bevestigen; en terwijl Wij enkele punten wat
verder uitwerken met het oog op de toe
standen en nooden van onzen tijd, verklaren
Wy, dat zij niet alleen niet haar waarde ver
loren heeft, maar van kracht blijft.
Waardigheid en onontbind
baarheid van het Huwelijk.
En om dan uit te gaan van deze Encycliek,
die vrijwel uitsluitend bedoelt de goddelijke
instelling, de sacramenteele waardigheid en
de eeuwige onontbindbaarheid van het hu
welijk opnieuw vast te stellen, wordt vóór al
les dit onaanvechtbare grondbeginsel nog
eens vooraan geplaatst; het huwelijk werd
niet ingesteld noch heringesteld door de
menschen, maar door God, Schepper der na
tuur, en door Jezus Christus, Verlosser der
zelfde natuur, werd het geregeld door wetten,
bevestigd en veredeld; deze wetten kunnen
daarom aan geen enkel menschelijk oordeel
onderworpen zijn en ook niet aan eenige er
mee tegenstrijdige overeenkomst, zelfs niet
tusschen de echtgenooten-zelve. Dat is de
leer der H. Schrift, de voortdurende en uni-
verseele overlevering der H. Kerk en het
plechtige besluit van het Concilie van Trente,
dat aan de hand van de woorden der
H. Schrift de afkomst van God, den Schep
per der eeuwigheid en onverbreekbaarheid
van den huwelijksband, de onontbindbaar
heid en eenheid proclameert en bevestigt.
Ofschoon daarom het Huwelijk van nature
een goddelijke instelling is, ontvangt het
ook een contribuut van den menschelijken
Wil. Een huwelijk immers als echtelijke ver-
eeniging van een man en een vrouw, kan
niet beginnen te bestaan dan na de vrije toe
stemming door beide partijen; en deze vrije
daad van den wil waardoor de echtelieden
het recht tot samenleving ontvangen, is zoo
noodzakelijk voor het wezenlijk bestaan van
het huwelijk, dat zij door geen enkele men-
schelüke macht kan worden aangevuld. Niet
temin gaat deze vrijheid niet verder dan het
recht van de beslissing of men een huwelijk
wil aangaan, en zoo ja, met een bepaald per
soon; de natuur van het Huwelijk is en blijft
onttrokken aan de menschelijke vrijheid en
wel op zoodanige wijze, dat hij die een hu
welijk heeft aangegaan, aan de wetten en
eischen daarvan onderworpen blijft. Wan
neer hij spreekt van den trouw en van de
kinderen, zegt dan ook de Serafijnsche
Leeraar. dat „deze direct voortkomt uit de
huwelijksverbintenis, zoodat wanneer men in
zijn toestemming tot het huwelijk een voor
waarde inlascht, die er mee in strijd is, geen
wezenlijke echt kan bestaan."
Door het Huwelijk dus vereepigt men zeer
nauw de zielen en deze veel meer dan de
lichamen, niet door een vluchtige stree
ling der zinnen, maar door een vast en bere
deneerd besluit van den wil; en God heeft
ingesteld, dat uit deze zielenversmelting een
heilige en onbreekbare band voorkomt.
De zeer bizondere natuur welke aan de
echtverbintenis eigen is, maakt deze dadelijk
en geheel verschillend, niet alleen van een
concubinaat dat louter om natuurlijke, blin
de instincten gesloten wordt tusschen bruten
en waarin van geen rede of wilsdaad sprake
kan zijn, maar ook van die vergankelijke
menschelijke samenlevingen, welke versto
ken zijn van eiken waren wilsband en van
eik recht.
Hieruit blijkt duidelijk, dat de gestelde
overheid het recht en den plicht heeft om
deze vunzige samenlevingen te belemmeren
en te straffen, omdat zij tegen de wet en te
gen de natuur zijn; maar waar het hier gaat
om iets dat rechtstreeks voortkomt uit de
menschelijke natuur, is niet minder juist wat
Onze voorganger Leo XIII r.n. zeide: „In de
keuse van het soort van leven, is het niet
twijfelachtig of een ieder heeft de macht en
het verstand om één van de twee te kiezen:
ofwel Christus' raad aannemen ten opzichte
van de maagdelijkheid, ofwel zich zeiven ver
plichten met den huwelijksband. Geen en
kele menschelijke wet kan den mensch zijn
natuurlijk recht ontnemen om te huwen of
wel op een andere wijze het voornaamste doel
van den echt beperken dat vanaf den be
ginne door God zelf werd neergelegd in het
gebod: „Gaat en vermenigvuldigt u."
De heilige band van het ware huwelijk
komt dus tot stand door den goddelijken en
den menschelijken wil; uit God komen de in
stelling, de wetten, de doeleinden en de ze
geningen van het huwelijk voort; van den
mensch hangt, met Gods hulp en mede
werking, het bestaan van elk huwelijk in
het bijzonder af met de door God gestelde
plichten en zegeningen, door middel van de
onbaatzuchtige wegschenking van zijn eigen
persoon aan een ander voor heel het leven.
Maar terwijl Wij Ons opmaken om uiteen
te zetten hoedanig en hoe groot deze door
God toegestane gunsten voor het ware hu
welijk zijn, komen Ons, beminde broeders, de
woorden in herinnering van dien klaren
Leeraar der Kerk dien Wij korten tijd terug
herdachten in Onze Encycliek „Ad salutem",
ter gelegenheid van het XVe Eeuwfeest van
zijn dood. „Dit is het goed, zegt dan de H.
Augustinus: waarom de huwelijken prijzens
waardig zijn: de kinderen, de trouw en het
sacrament." Dat men met goed recht beweren
kan, dat die drie punten 'n prachtige samen
vatting zijn van heel de leer over het chris
telijk Huwelijk, wordt ons welsprekend ge-
gezegd door dsn zelfden Heilige: „In den
„trouw" erkent men, dat buiten den huwe
lijksband geen vereeniging bestaan kan met
een ander; in de „kinderen", dat men die
liefderijk ontvangen, welwillend voeden en
godsdienstig opvoeden moet: in het „Sacra
ment," ten laatste, dat het huwelijk niet kan
worden verbroken en dat de uitgestootene
zich zelfs niet om reden van de kinderen
met een ander vereenigen kan. Dit is als het
ware de regel van den echt waarin de
vruchtbaarheid der natuur veredeld en de
geslachtsdrang geregeld wordt."
Vreugden en plichten der opvoeding
Onder de zegeningen van 't huwelijk nemen
de kinderen de eerste plaats in. En waarlijk,
de Schepper-Zelf van het menschelijk ge
slacht die zich van de menschen bedienen
wilde als Zijne helpers voor de voortplanting
van het leven, leerde dit. toen Hij zeide bi]
de instelling van het huwelijk: „Gaat en ver
menigvuldigt u en vervult de aarde." Deze
zelfde waarheid leidt de H. Augustinus af van
de woorden van den Apostel Paulus aan Ti-
motheus: ,Dat het huwelijk gesloten wordt
om reden van de kinderen, wordt ons aldus
door den Apostel geleerd: Ik wil dat de jon
gelieden huwen. En alsof iemand hem ge
vraagd had: Waarom dan? zoo gaat hij
voort: Om kinderen voort te brengen en om
moeders te zijn."
Hoe dit een groote zegening van God en
een belangrijk goed is, blijkt uit de waardig
heid en het zeer edele einddoel van den
mensch. De mensch toch staat door zijn rede
boven alle zichtbare schepselen verheven.
Men voege daaraan toe, dat God de gene
ratie der menschen wil, niet alleen op
dat zij bestaan en de aarde vervullen, maar
veel meer, opdat zij Zijn dienaren zijn,
Hem kennen, liefhebben en ten slotte met
Hem samen zijn voor eeuwig in den he
mel: welke eindbestemming, door de won
derbare verheffing van den mensch tot de
bovennatuurlijke orde, alles overtreft, wat
ooit een oog zag, ooit een oor hoorde en
kon binnendringen in het hart van den
mensch. Waaruit duidelijk blijkt, welk een
groote gave van Gods goedheid en welk
een voortreffelijke vrucht van het huwelijk
de kinderen zijn, voortgebracht door de
almachtige goddelijke deugd en de samen
werking der echtelieden.
De christelijke ouders voelen voorts, dat
het niet alleen hun taak is, om het men
schelijk geslacht op aarde voort te plan
ten en in stand te houden; ja, zelfs niet
om alleen maar vereerders van den waren
God op te voeden, maar om zooveel moge
lijk kinderen te geven aan de Kerk, om
zooveel mogelijk bloedverwanten van de
Heiligen en van God voort te brengen, op
dat dagelijks het volk groeie, dat zich aan
den dienst van onzen God en Zaligmaker
heeft gewijd. En ofschoon de christelijke
ouders, ook al zijn ze zelf in staat van
genade, deze heiliging niet kunnen over
gieten in hun kinderen, doordat de na
tuurlijke voortplanting een weg der doo-
den geworden is, waarlangs de erfzonde
de kinderen bereikt; toch nemen zij op
eenige wijze deel aan dat eerste huwelijk
van het aardsche paradijs, wijl het hun
plicht is hun kinderen aan de Kerk aan te
bieden, opdat zij door deze allervruchtbaar
ste moeder der kinderen Gods door
middel van het Doopsel gereinigd en opdat
zij levende leden van Chitrsus worden,
deelgenooten van zijn ontsterfelijk leven en
ten slotte erfgenamen van zijn eeuwige
glorie, waarnaar allen in het diepst hun
ner harten haken.
Als een waarlijk christelijke moeder hier
over nadenkt, zal zij zeker begrijpen, dat
in een hoogere vertoostingsvollere betee-
kenis de woorden van Onzen Verlosser van
toepassing zijn: „Als de vrouw een kind
het licht heeft doen zien, herinnert zij zich
haar smarten niet meer in de vreugde, die
zij smaakt, omdat er een mensch op de
wereld gekomen is"; en ze zal zich boven
alle smarten, alle zorgen, alle lasten harer
moederschap stellen met veel meer recht
en heiilgheid als de Romeinsche Matrone,
die de moeder der Gracchen was, en zich
verheugen in den Heer over haar kinderen.
Te zamen zullen de echtgenooten hun
nakomelingschap, die ze blijde en dankbaar
van don hemel ontvangen hebben, beschou
wen als een talent, dat hun door God
is toevertrouwd, niet alleen tot eigen voor
deel of tot dat van hun aardsche vader
land, maar om het op dén dag der alge-
heele afrekening met rente te kunnen terug
geven.
De zegen der kinderen echter bestaat
niet alleen in de voortplanting, maar ook
in de opvoeding er van. De Alwijze toch
zou te weinig gedaan hebben, wanneer Hij
er alleen maar in had voorzien, dat de
kinderen ter wereld kwamen en aan hun
ouders niet het recht en de plicht gegeven
had, om ze op te voeden. Niemand toch
kan beweren, dat de kinderen als zoodanig
voldoende zijn om voor zich-zelve te zorgen;
voor het natuurlijke en vooral voor het
bovennatuurlijke leven hebben zij jaren lang
de hulp' van anderen noodig. Het is voorts
bekend, hoe door natuurlijke en goddelijke
instelling dit recht op en deze plicht tot
opvoeden voor alles behoort aan hen, die
met de generatie het werk der natuur be
gonnen is en aan wie het verboden is, het
begonnen werk onvoltooid te laten op ge
vaar af dat het verloren gaat. In deze zoo
noodzakelijk opvoeding der kinderen is op
de beste wijze voorzien door het huwelijk,
waarin de ouders, met een onverbreekbaren
band aan elkaar verbonden, samen en met
wederzijdsche hulp hun taak vervullen.
Daar Wij een andere maal zeer uitvoerig
de christelijke opvoeding van de jeugd be
handelden, kunnen Wij dit onderwerp samen
vatten in deze woorden van den H. Augusti
nus: „Ten opzichte van de kinderen wordt
gevraagd, dat men ze liefderijk ontvangt en
godsdienstig opvoedt"; wat ons nog eens na
drukkelijk verklaard wordt, ook door de
codex van het canonisch recht: „Het voor
naamste doel van het huwelijk is de pro
creatie en de opvoeding der kinderen."
Waar de waardigheid en het belang der
beide functies, welke God voor het welzijn
van de kinderen aan de ouders heeft toe
vertrouwd, zoo groot zijn, kan niet verzwegen
worden, dat elk goed gebruik van de facul
teit door God voor de verwekking van een
nieuw leven gegeven, volgens de wetten van
den Schepper en der natuur, recht en pre
rogatief is van het huwelijk alleen en pre-
soluut gehouden moet worden binnen de
heilige limieten van het huwelijk.
Liefde en trouw.
De tweede zegening van het huwelijk, ge
noemd door den H. Augustinus, is, zooals
Wij reeds zeiden, de wederzijdsche trouw der
echtgenooten in de vervulling van hun echt
verbintenis; zoodat wat volgens de door God
bekrachtigde overeenkomst aan den echtge
noot toekomt, hem noch geweigerd, noch aan
een derde mag toegestaan worden; en even
eens kan de echtgenoot niet doen wat niet
toegestaan is, omdat het strijdt tegen de
goddelijke wetten en niet overeenstemt met
de huwelijkstrouw.
Deze trouw eischt op de eerste plaats de
absolute eenheid van het huwelijk, welke de
Schepper bij de instelling van het huwelijk
beval, omdat Hij wilde dat het niet bestond
dan tusschen één man en één vrouw; en al
heeft de Hoogste Wetgever, God, deze oor
spronkelijke wet voor eenigen tijd aanmer
kelijk verwijd, toch is er geen enkele twij
fel of de evangelische wet heeft de oude
en volmaakte eenheid heelemaal hersteld
door alle uitzonderingen af te schaffen; dit
wordt ons duidelijk geleerd door de woorden
van Christus en door de leer en de practijk
van de kerk. Terecht verklaarde het Concilie
van Trente daarom plechtig: „Christus leerde
wel op de allerduidelijkste wijze dat in dezen
band slechts twee personen gesloten kunnen
worden, toen Hij zeide: ,.Ze zijn niet meer
twee, doch slechts één vleesch."
En onze Heer Jezus Christus wilde niet
alleen eiken successieven of simultanen vorm
van poligamie of poliandrie of van welke
oneerbaarheid ook verbieden, doch opdat het
heiligdom van het gezin geheel ongeschonden
zou blijven, verbood Hij zelfs de vrijwillige
gedachten en verlangens daarnaar. „Want ik
zeg dat een ieder die naar een vrouw ziet
om haar te bezitten, in zijn hart reeds over
spel met haar heeft verdreven."
Déze woorden van Christus kunnen hun
kracht niet verliezen, zelfs niet met instem
ming van den echtgenoot: zij beteekenen im
mers een goddelijke en natuurlijke wet, wel
ke geen menschelijke wil kan verwoesten of
vervormen.
Ja, opdat de zegening van de trouw in
de verplichte zuiverheid strale, moeten zelfs
de wederzijdsche manifestaties van familiari
teit tusschen de echtgenooten steeds het
stempel der reinheid dragen, en wel op zoo
danige wijze, dat de echtgenooten zich altijd
gedragen volgens de normen van God en de
wetten der natuur, en trachten met grooten
eerbied voor Gods instelling, den wijzen en
heiligen wil van den schepper te volgen.
Deze trouw der reinheid, zooals de H.
Augustinus dat zeer schoon uitdrukt, zal des
te makkelijker, des te aangenamer en des
te edeler blijken te zijn om nog een andere
reden: de echtelijke liefde namelijk, die alle
plichten van het huwelijksleven vergezellen
moet. „Voorts vraagt de huwelijkstrouw dat
de echtgenooten aan elkaar verbonden zijn
door een heilige en reine liefde en elkaar
niet liefhebben als overspelers, maar zooals
Christus zijn Kerk bemint: deze regel is ons
gegeven door den Apostel, waar hij zegt:
„Mannen, hebt uw vrouwen lief als Christus
de Kerk"; en zeker had Hij Haar lief met
Zijn oneindige liefde, niet om eigen voor
deel, maar alleen om het nut van Zijn
Bruid". Wij spreken dus van een liefde die
niet alleen berust op een inclinatie van de
zinnen, welke spoedig voorbijgaat en even
min alleen op liefkoozende woorden, maar
op een diepe neiging van de ziel en om
dat de liefde in haar werken kenbaar is
blijkt door uiterlijke handelingen. Deze uiter
lijke handelingen bestaan in het gezinsle-
leven niet alleen in wederkeerige hulp, maar
moet vooral erop gericht zijn dat de echt
genooten elkaar helpen aan een steeds groo-
tere inwendige vorming en verbetering; op
die wijze dat zij in hun verbintenis steeds
groeien in deugden, vooral in hun liefde je
gens God en den naaste.
Een dergelijke, wederzijdsche inwendige
vorming der echtelieden met het ononder
broken streven om elkaar wederkeerig te
vervolmaken, kan, zooals de romeinsche ca
techismus leert, in zekeren zin reden en
motief voor het huwelijk zijn, althans, wan
neer men den echt niet in de strikte betee-
kenis van voortplanting en opvoeding der
kinderen neemt, maar in den wijderen zin
van gemeenschap, gebruik en gezelschap
voor heel het leven.
Met deze liefde moeten zoowel alle an
dere rechten als alle andere plichten van
het huwelijk in overeenstemming worden
gebracht, en wel zoodanig dat het woord van
den Apostel niet alleen een wet van recht
vaardigheid, doch ook een vorm van liefde
zij: „De man geve zijn vrouw alles wat hij
haar verschuldigd is, en zij doe ten zijne
Opzichte het zelfde."
Ten slotte versterkt met dezen band, zal
in het gezin zeker bloeien wat door den H.
Augustinus de orde der liefde wordt ge
noemd. Deze orde vraagt aan den eenen
kant de meerderheid van den man boven
de vrouw en de kinderen, en aan den ande
ren kant de spontane onderwerping en ge
hoorzaamheid van de vrouw, niet door ge
weld, maar zooals de Apostel zegt: ,De
vrouwen zijn onderworpen aan hun mannen,
zooals aan den Heer, want de man is het
hoofd van de vrouw, zooals Christus het
Hoofd der Kerk is."
Een dergelijke onderwerping ontkent noch
ontneemt de vrijheid welke de vrouw krach
tens het recht toekomt, zoowel in de edel
heid van menschelijken persoon, als om haar
verheven taak van bruid, moeder en levens
gezellin; zü verplicht haar ook niet zich
te schikken naar alle grillen van den man,
vooral niet wanneer die zouden strijden met
haar waardigheid van bruid; en ten slotte
beteekent zij niet de gelijkstelling van de
vrouw met de personen van beperkt recht,
zooals men dat noemt, menschen dus, die men
door gebrek aan rijpheid van oordeel of
door onervarenheid geen vrije uitoefening
hunner rechten kan testaanwel verbiedt dit
gebod der onderwerping daarentegen die
overdreven ongebondenheid welke het wel
zijn van het gezin verwaarloost. Want
waar de man het hoofd is, is de vrouw het
hart; en zooals de een het primaat heeft
in het bestuur, zoo kan en moet men aan
de ander het primaat der liefde toekennen.
De graad en wijze voorts van de onder
werping der vrouw aan den man kan verschil
len volgens personen, plaatsen en tijden; ja,
wanneer de man in zijn plichten te kort
schiet, kan de vrouw hem zelfs vervangen
in het bestuur van het gezin. In geen tijd
en op geen plaats echter is het geoorloofd
de essentieele structuur van de familie en de
door God gestelde wet te breken.
Over de inachtneming dezer orde tusschen
man en vrouw sprak reeds onze voorganger
Leo XIII z.g. in de Encycliek welke Wij reeds
aanhaalden, over het Christelijk Huwelijk:
„De man is de meester in het gezin en het
hoofd van de vrouw die echter, omdat zij
vleesch is van zijn vleesch, en been van zijn
been, niet als een dienstmaagd, doch alleen
als een gezellin aan hem onderworpen is en
gehoorzamen kan: en wel op zoodanige wijze
dat haar onderwerping aan hem noch van
décor, noch van waardigheid verstoken zij.
En in hem die regeert en in haar die ge
hoorzaamt, zij ten slotte, te gelijk met het
beeld van Christus en Zijn Kerk dat zij weer
spiegelen, de goddelijke liefde die de eeuwige
verzachtster is hunner plichten."
De deugden welke in de huwelijkstrouw
besloten liggen, zijn alzoo dezeeenheid, rein
heid, liefde, edele en waardige gehoorzaam
heid; en deze zullen des te vruchtbaarder
zijn voor de echtelieden en hun verbond,
daar zij den vrede, de waardigheid en het
geluk der echtverbintenis verzekeren en be
vorderen. Het kan dus geen verbazing wek
ken dat deze trouw immer vooraan wordt
genoemd onder de zegeningen welke het hu
welijk eigen zijn.
„Wat God vereenigd heeft
Op dezen overvloed van zoo groote zege
ningen wordt de kroon geplaatst door die
andere heilzame eigenschap van het Chris
telijk Huwelijk welke Wij, steeds met de
woorden van den H. Augustinus, Sacrament
hebben genoemd: d.w.z. de onverbreekbaar
heid van den band en tegelijkertijd de ver
heffing en wijding van den band, ten teeken
van genade door Christus-Zelf verricht.
Hoe onverbreekbaar sterk de huwelijks
overeenkomst is, heeft de Verlosser ons ge
leerd met de woorden: „Wat God vereenigd
heeft, zal de mensch niet scheiden." En:
„Wie zijn vrouw verstoot en een andere
neemt, pleegt overspel; en wie de vrouw
neemt die door een ander verstooten is,
pleegt overspel."
En juist in deze onontbindbaarheid legde
de H. Augustinus de zegening van het H. Sa
crament en wel met deze woorden: „In het
Sacrament ziet men ten slotte dat het hu
welijk niet kan verbroken wórden en de ver-
stootene mag zich niet met een ander ver
eenigen, zelfs niet om reden van de kin
deren."
Deze onontbindbare hechtheid, ofschoon
niet in elk huwelijk met dezelfde volmaakt
heid van toepassing, is de eigenschap van
alle echte huwelijken, want de woorden van
den Heer: „Wat God vereenigd neeft, zal de
mensch niet scheiden," moeten noodzakelijk
van toepassing zijn op alle echte huwelijken.
Want moge vóór Christus de gestrengheid
van de wet zoo getemperd zij» geweest dat
Mozes in bepaalde gevallen het verstooten
toestond, Christus herriep deze bepaling en
Hij, Hoogste Wetgever, gaf opnieuw volle
kracht aan de oorspronkelijke wet met deze
onvergetelijke woorden: „Wat God vereenigd
heeft, zal de mensch niet scheiden." Zeer wijs
antwoordde Onze voorganger Pius VI daar
om aan den Bisschop van Agra: „Door deze
maakt men bekend, dat het huwelijk reeds
in den natuurstaat en in elk geval lang voor
dat het tot Sacrament verheven werd, een
goddelijke instelling was, waardoor de band
eeuwig en onverbreekbaar werd en door geen
burgerlijke wet verbroken kan worden."
(Wordt vervolgd).
Gedurende den laatsten tijd werd Bever
wijk onveilig gemaakt door een dievenbende,
die bij voorkeur des avonds speurde in huizen,
waarvan de bewoners afwezig waren. Op tal
van plaatsen is de laatste maanden inge
broken. In de meeste gevallen was de buit
niet groot, doch in één geval had men zich
in de woning van een pas getrouwd paartje
van een bedrag van eenige honderden gul
dens weten meester te maken, welk geld
bestemd was geweest om meubilair te betalen.
Ofschoon de politie alles in het werk stelde
om de daders te vinden, was zij er tot Zater
dagavond niet in geslaagd.
De kruik gaat echter te water, totdat zij
breekt. Na een groot aantal inbraken met
succes te hebben uitgevoerd, hebben zij het
Zaterdagavond nog eens geprobeerd. Doch
nu werd het voor de Beverwijksche politie
een fortuinlijke avond.
Men luistere maar eens!
Des avonds laat werd aan het Politiebureau
kennis gegeven, dat ingebroken was in de
woning van M. aan den Boeweg. De kraak
werd uitgevoerd volgens het oude recept
inbreking van een ruit. Ontvreemd was een
bedrag van ruim 25.De bewoner was
afwezig.
Bij het terstond ingesteld onderzoek bleek
het, dat op enkele honderden meters afstand
van het perceel drie manspersonen waren
gezien, waaronder zich een 14-jarige jongen
bevond, P. S. genaamd en wonende onder
Wijk aan Duin.
De politie besloot dit jongmensch eens
nader te leeren kennen. Hu werd aangehou
den en daarmede was de gelukkige greep
gedaan. De jongen bekende spoedig zich aan
de inbraak bij B. te hebben schuldig ge
maakt, waarbij tegenwoordig waren geweest
de 17-jarige A. de R. en de 19-jarige J. S.,
beiden uit Beverwijk.
A. de R., die hierop werd aangehouden,
bleek in het bezit te zijn van een gcuden
zegelring, welke bij M. ontvreemd was. Later
in den nacht werd ook J. S. aangehouden.
Allen bekenden zich aan verschalende in
braken te hebben schuldig gemaakt. In den
loop van den Zondag werden niet minder
dan negen inbraken opgehelderd, waarvan
er 4 te Beverwijk en 5 te Wijk aan Duin
gepleegd waren. Ook bleken zij schuldig te
zijn aan een inbraak in Velsen.
Bij het onderzoek kwam verder vast te
staan, dat de jeugdige P. S. de inbraak bij
het jong getrouwde paar in z'n eentje had
gepleegd. Den rijken buit had hij mee naar
huis genomen waar, volgens zijn verklaring,
zijn pleegvader v. K„ het geld in ontvangst
had genomen. Deze v. K. is daarop Zondag
aangehouden, doch hij ontkende aanvankelijk.
Bij fouil'eering bleek hij echter in het bezit
te zijn van een portemonnaie en sigaretten,
welke van een der inbraken afkomstig waren.
Met dit al bleek de politie dus wel een
zeer goede vangst te hebben gedaan. Het
heele stel is dan ook in verzekerde bewaring
gesteld, om ter beschikking van de justitie
te worden gesteld.
De politie hoopt dat een flink bedrag van
het door S. ontvreemde geld, nog terecht zal
komen, omdat een groot deel door v. K. op
een spaarbankboekje is geplaatst. Een gron-
Wees zoo goed, mijnheer de redac
teur, onderstaande ontboezeming in uw
„Pijltjes-rubriek" onder te brengen.
Ik heb met groote verontwaardiging
de beslissing gelezen van Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland om Haarlem
600.000 schadeloosstelling aan Heem
stede te laten betalen. Dat besluit is,
naar mijn overtuiging, een slag in de
lucht, op geen redelijken grond geba
seerd. De doorsnee Haarlemsche belas
tingbetaler is een arme man, die hard
moet werken om zijn 10.belasting
geld op te brengen. In alle geval is de
doorsnee Heemsteedsche belastingbeta
ler veel rijker. Waarom dan den Haar
lemmer aan den Heemsteder laten be
talen? Indien Heemstede het geld noo
dig had, mijnheer de redacteur, om zijn
begrooting sluitend te maken, zou er
misschien iets voor te zeggen zijn, maar
dat is niet het geval. Heemstede is er
niet slechter aan toe dan vóór de an
nexatie. Heemstede heeft geen schade
geleden. Leven de Haarlemmers dan
honderden kilometers verwijderd van de
Heemstedenaren? Zijn het elkaar wild
vreemde volkeren? Moeten de Haarlem
mers brandschatting betalen aan Heem
stede? Wonen Gedeputeerde Sta
ten soms zelf in Heemstede? Mijnheer
de redacteur, ik ben bitter gestemd over
het feit, dat Heemstede geheel onnoodig
een dergelijk hoog bedrag krijgt toebe
deeld en vandaar mijn bittere toon. In
een uwer vroegere „Pijltjes" hebt u
iemand, die ook over deze schadeloos
stelling klaagde, geen gelijk gegeven. Ik
moet dit toeschrijven aan het feit, dat
gij ook uw lezers in Heemstede te vriend
wilt houden, maar ik weet zeker, dat
als er, na uiteenzetting van den stand
van zaken, onder uw lezers in Heemstede
een referendum zou worden uitgeschre
ven over de vraag of zij het besluit van
Gedeputeerde Staten redelijk vinden,
het antwoord negatief zou zijn.
De gemeente-secretaris van Heem
stede, wien wij bovenstaand stuk ter in
zage gaven, deelde ons het volgende
mede:
Het is onmogelijk om de rechtsvragen,
die uit de annexatiewet voortvloeien,
met een leek te bespreken. De inzender
zal de wet moeten bestudeeren en zal
dan tot de conclusie komen, dat de wet
gever heeft gewild, dat de gemeente
Haarlem, die door de annexatie in het
genot kwam van rijk vloeiende bronnen
van inkomsten, daarvoor schadevergoe
ding heeft te geven.
Het door inzender genoemde bedrag
van 600.000 is hier niet bekend, doch
wanneer hij doelt op de schadevergoe
ding ingevolge art. 22 der wet, zij opge
merkt, dat in dit artikel de vergoeding
is geregeld, die Haarlem heeft te betalen
voor de overgenomen inkomsten, ver
minderd met de jaarlijksche onkosten
voortvloeiende uit of drukkende op het
geannaxeerde gebied.
Haarlem blijft eeuwigdurend in het
genot van deze voordeeien. De wetgever
nu heeft bepaald, dat de schade aan de
diverse getroffen gemeenten zal worden
vergoed.
Inzender gaat in zijn betoog van ge
heel verkeerde veronderstellingen uit en
hieruit blijkt reeds duidelijk, dat hij
buiten de werkelijkheid staat. Het is dan
ook ten eenenmale onmogelijk met
iemand in polemiek te treden die, iets
geheel uit zijn verband rukkende, voor
een deel gaat beoordeelen. Men krijgt
daardoor een geheel andere voorstel
ling van zaken dan in werkelijkheid het
geval is.
Er bestaat nog altijd een groot ver
trouwen, dat in hoogste instantie vol
gens de wet aan Heemstede recht zal
worden gedaan.
dige huiszoeking heeft reeds een spaarboekje
voor den dag gebracht, dat in beslag ge
nomen is.
Bij een der inbraken werd een revolver
ontvreemd. Het wapen bleek terecht te zyn
gekomen by iemand in IJmuiden, die echter
verklaard heeft, het wapen in het Noordzee
kanaal te hebben gedeponeerd.
Het spreekt vanzelf dat het onderzoek nog
met kracht voortgezet wordt. Het is niet on-
mogelük dat verrassingen hierby niet zullen
uitbiyven.
Ook de marechaussee neemt aan het onder
zoek deel.
Onnoodig te zeggen, dat men in Beverwük
met deze vangst der politie zeer is ingenomen.
De punten, waaromtrent overeenstemming
is bereikt
De punten, die na het overleg tusschen
partyen in het zeevisschery bedrijf zyn
vastgesteld en waarover oorspronkelijk hët
verschil van meening ging, lulden als volgt:
Het collectief contract zal gelden voor
twee jaar.
Indien één der partyen geen verlenging
van het contract wenscht, dient zy vóór
1 Sept. 1932 de wederparty daarvan in
kennis te stellen en vóór 1 Oct. 1932 nieuwe
voorstellen te doen.
De totale gage, buiten die van den schip
per, zal bedragen 22 pet. der besomming.
De matroos ontvangt niet meer dan 2 pet.
van de besomming. Als minimum-loon voor
den matroos zal gelden:
A. ingeval gewerkt wordt met zes matro
zen: 1.96 pet.
B. ingeval gewerkt wordt met vyf ma
trozen: 1.99 pet.
C. voor zware motorloggers (motoren
boven 125 P.K.): 1.73 pet.
Voor het binnenliggen van de Katwyk-
sche vloot geldt gedurende de heele teelt,
dat de bemanning twee nachten thuis moet
zyn. De opvarenden zullen Katwijk niet
behoeven te verlaten na 6 uur des avonds
of vóór 6 uur des ochtends (na 1 Oct. vóór
5 uur ties ochtends).
Gisteren heeft in de St. Agathakerk te Be verwijk de plechtige herdenking plaats gehad van het gouden jubileum der Mannen-
Congregatie van de H. Familie. De dag werd besloten met een Pontificaal Lof door Z. D. H. Mgr. J. D. J. Aengenent, die persoon
lijk de onderscheidingen aan de 33 jubilaris-sen uitreikte. Hierboven: Mgr. Aengenent te midden van dc gouden, veertig-jarige en
«lveren jubilarissen. Achter Mgr. de Hoogeerw. Heer Deken J. M. Lucassen en de Eerw. Pater Redemptorist, leider van het