DE TIEN KLEINE NEGERTJES EEN VOEDERBAKJE VOOR VOGELS [^55559 LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS VAN s DE ZOON VAN DEN EDELMAN 1 ELCJCSp '5 5 5 o o DE B.L.N.S. IIIIIIIISIIililllllSilllllllllltllllilllllllllllllllillllllllllllllIHII MET PLAATJES VAN JOOPIE T.*. »•-. c Lade re- os' Ti* 5 DOOR RO KOPUIT WAAK KOMEN ONZE GROENTEN VANDAAN? iqioioioioioioioioioioioioioiqioioiioioioi ■oioio«oioioioioioioioio«oioioioioi bcdbcdïcdicdbobobcdbcdbcdbobobobobobcdbobcdb 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 n 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 n loioioioioioioioioioioaoioioioioioiioioioiioioioioioioioioioaoioaoioioioioioi ioioioioioioboboioioboioboioboioioi OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERRODEN Drie kleine negertjes zwommen in de zee, Een zeeslang at er een van op Toen waren er nog maar twee. e '/i Twee kleine negertjes gingen naar Indië heen. Een droogde er van de hitte uit Toen was er nog maar één. Tien kleine negertjes, die kwamen een beer tegen; De beer die at er eentje op Toen waren er nog maar negen. Negen kleine negertjes zaten niet al te zacht Op "n hekje. Een die viel er af Toen waren er nog maar acht. Acht kleine negertjes gingen in een vliegtuig zweven. Een tuimelde er naar Omlaag.. Toen waren er nog maar zeven. Zeven kleine negertjes speelden met bijl en mes, Een hakte er zich middendoor..-.. Toen waren er nog maar zes. Zes kleine negertjes gingen 'n bijenzwerm te lijf, Een staken er de bijen dood...... Toen waren er nog maar vijf. Vijf kleine negertjes maakten vóór hun huis plezier, Een viel er van het stoepje af Toen waren er nog maar vier. Vier kleine negertjes picnioten in Krommenie, Een verdronk er in een koffiepot Toen waren er maar drie. Dat eene kleine negertje klaagde nu steen en been. Hij huilde van verdriet zich dood En zóó bleef er geeneen. De oude vogelvoerbak, die Henk een jaar geleden gemaakt had, voldeed niet meer, de planken waren heelemaal ver rot. Nu, dat was een mooi werkje voor de Kerstvacanrie eon n- wen tc aken Eerst moest natuurlijk het materiaal bijeengezocht worden. Hij wou het maar heel eenvoudig doen. zonder dakje er boven. Een paar stokjes wilde hij ech ter op het p.ankje bevestigen om een touwtJe tusschen te pralen. Aan het touwtje moesten apennootjes en stuk jes spekzwoerd bevestigd worden voor de pieezen. Wat het plankje betreft, was hij gauw klaar. Op den zolder stond een oude tafel, die voor brandhout bestemd was. Er zat echter nog een heel goede lade in en die leek hem juin (re'ch'Kt als vop dertafeltje. Nu moest hi) nog een paal hebben. De. lade was 34 cM. lang en 24 C.M. breed. Al* Daal had n <m droogstok gedacht, zooals er in den pa- burigen houthandel verscneidene jagen. Die palen waren een me'n lang: hü kón hem dan een flink stuk in den grónd graven, zoodat de paal stevig stond. De dikte van den paal was 7 cAl Natuurlijk wilde Kees graag met net werk meehelpen. Om te beginnen moest de paal wat bijgewerkt worden me» schuurpapier. Zoowel de paal als de lade moesten een verfje hebben. Maar dat stelde Henk zich voor te doen als alles klaar was. n» Nu werd met behulp van een bijl een punt aan den paal gemaakt. Kees groef intusschen een gat, van ongeveer 40 cM. diep. waarna Henk dep paal er in zette en met het achtereind van da Dili er nog eens flink op sloee, terwijl Kees, Toos en Mientje, die er ook bij gekomen waren, aarde in het gat wjerpen. Een paar stevige steenen om den paal heengezet en vast aangestampt. Nu zou het geheel wel de stormen kun nen trotseerep. Van een kennis van zijn vader kon Henk wat boomschors krijgen voor ver siering. En wat niet bekJeed werd. kreeg een groen verfje. (Fig. 1). Om de lade goed te bevestigen, werden er een paar flinke schroeven ingedraaid. Als nu de vogels maar kwamen! 0»-4A Ac' 1. HA De eerste drie dagen gingen voorbij. Den vierden dag kwamen jor hei pp si de musschen den toestand eens opne men. Ze pikten wat kruimeltjes en vlo gen toen weer weg. Even later kwam een vink een kruimpje pikken om gevolgd te worden door een roodborstje (fig. 2). Het diertje zat een poosje rond te kij ken met zijn heldere oogjes en net scheep hem wel te bevallen, want ny kwam drie, vier maai terug. Weer een beetje Jater kwam een kool mees, vloog op een nootje af en hapte er smakelijk van. pe andere vogels hielden zich op eerbiedigen afstand Maar toen de koolmees weg was, kwa men ze weer opzetten. Tusschen de musschen bevond zich echter een ander vogeltje, waarnaar Henk met eenige verbazing keek Dat moest een puttertje zijn (fig 3) Hoe was het toch mogelijk, dat de men- schen zulke aardige diertjes vingenI Ze waren toch veel aardiger buiten Het begon al donker te worden: de gordijnen moesten dicht en voor dien dag was het met het bekijken der vo gels Tdaan. Hst den v^ -r-n^en da - stelden de kinderen zich voor weer te gaan zitten kijken. Hij zou dan meteen zorgen voor wat zonnepitten en hen nepzaad, in de hoop, dat er nog ana ere vogels op af zouden komen. De lucht stónd naar sneeuw en dan kwamen de vogels vast wei. A. L. XVII Waarom Reinaart ook Ku waart in zijn leugens betrok En die domme koning Nobel Geloofde het maar woord voor woord. Dus, door Rein den Vos gedreven, Zeide Kuwaart: „Waarde Heer, 'k Vind den Krekelput gezellig, Ja, ik ga er telkens weer." V „Goed zoo Kuwaart," zei de koning, Gij kunt op uw plaats gaan staan, Ik geloof u vast en zeker. Daar kunt u heusch van op aan." „Beste Reinaart, trouwe dienaar, 'k Voel het zeker tot m'n plicht, Om u met mij mee te nemen, Waar die schat begraven ligt." Reinaart sprak:Mijnheer de koning, Dat is wel wat al te kras. Gaarne zou ik met u meegaan, A's ik zonder zonde was. Maar ik toü 't u wel vertellen, Ook al strekt het mij tot schand, Doch die ware mededeeling Komt tot u van hoogerhand" „Isegrim ging in een klooster, En dat vond ik waarlijk goed; Dikwijls dacht ik bij me zelf: Isegrim doet zoo het moet. Op een dag ging 'k hem bezoeken, 't Was zoowat een uur of zes; Juist kreeg onze brave Wolf Voor het eerst zijn godsdienstles." „Na die les kwam toen de maaltijd, Toen de klok van eenen sloeg; Zes Eerwaarden droegen 't eten, Maar nog vond hij 't niet genoeg, „'k Heb zoo'n honger," klaagde hij mij, „O, m'n maag doet mij zoo zeer, Nooit krijg ik genoeg te eten, Ook al vraag ik 't keer op keer." „Daarna werd hij ziek en aakNig, Toen gaf ik hem maar den raad, Om het klooster te ontvluchten, Want hij was m'n beste maat. Door deez! daad kwam ik, o, koning, Voor het eerst toen in den ban, En de Paus zei zeer rechtvaardig „Jij bent een onzalig man." „Morgen, als de zon nu opgaat, Wil 'k naar Rome gaan heel gauw, Dat vind ik wel het verstandigst, Daar 'k om aflaat vragen wou. Stel u voor. m'n waarde koning, Het zou wel iets leelijks zijn. Als U thans met mij zoudt reizen," Zeide nu heel gluip'rig Rein. En de arme koning Nobel Nam dit al voor waarheid aan, Dus liet hjj nu loozen Reinaart A's een eerlijk man weer gaan. Maar het and're troepje dieren Keek, het niet begrijpend, rond, Niemand durfde iets te zeggen, Allen hielden dus hun mond. „Dus m'n waarde koning Nobel, Gij moet er heusch henen gaan, En als gij dan bij dien put zijt, Ziet ge jonge berken staan. Daar moet U dan maar gaan delven, Zeker komt u dan terug Met een zak vol edelsteenen, Op uw krom gebogen rug." ,JEn gij zult dan dikwijls denken: O, Reinaart, m'n trouwe vos, Alles hebt gij goed begraven Onder 't zachte, groene mos. Nu ben ik een rijke koning, Zooals er maar weinig zijn, En dat al heb ik te danken Aan m'n goeden, trouwen Rein." „Waarde Rein," sprak koning Nobel, En zijn stem klonk zacht en teer, „Als gij zelf niet met mij mee gaat, Doet mij ivaarlijk 't harte zeer. Bovendien weet 'k slechts te vinden Aken en de stad Parijs; Van een naam, dien gij daar noem- det, Raak ik even van de wijs. Nooit nog heb ik in mijn leven Van dien Krekelput gehoord, En ik wil je wel vertellen: 'k Vind 't een vreemdsoortig woord." Dit nu hoorde Rein ongaarne, Daarom werd hij .even boos. Want hij dacht toen bij zichzelf: Dom, dat ik zoo'n rare koos. Luide riep hij toen haas Kuwaart: O, wat schrok dat curme dier! Want die Rein zei heel gebiedend; ,JZeg eens Haas, kom jij eens hier." Alle dieren hadden meelij Met den armen, bangen Haas, Maar zij durfden hem niet helpen, Rein de Vos was weer de baas. Kuwaart moest nu gaan vertellen, Waar hij nooit van had gehoord, t.A De menschen schijnen wel altoos groen ten gegeten te hebben. Bekend is tenminste, dat de Zwitsers, die omstreeks 4000 jaar voor Christus in paalwoningen huisden, al erwten en wortels kenden. Heel. heel lang zijn ook de linzen al bekend. Je weet uit de Bijbelsche geschie denis nog wel die geschiedenis, dat Jacob voor een bord linzen-soep het eerst geboorterecht van zijn ouderen broer kócht? Iets later begon men met het ver bouwen van boonen. De Romeinen kenden echter al fijnere gerechten en zij brachten die op hun ver overt ngstoent en naar Noord-Europa over. Ook hebben de Romeinen de groen ten, die de Germanen hier teelden, ver béterd en veredeld. Van Keizer Tiberias bijvoorbeeld lezen we, dat ie worteltjes en ramenas uit Germanië ontving. De Germanen dat weten jullie nog wel uit de Vaderlandsche Geschiedenis waren echte jagers en visschers én dus vooral vleescheters. Om groenten bekom merden ze zich niet veel, maar langzamer hand gingen ze wat meer den landbouw beoefenen en aten toen vanzelf ook meet green ten. Het was vooral Karei de Oroote. die bet eten van groenten aanmoedigde, terwijl de monniken overal aan de boeren de groententeelt leerden en ze zelf ook druk beoefenden. Sla, bijvoorbeeld, klaar te maken met olie en azijn, deden het eerst de monniken in Italië. Hetzelfde was net geval in Duitschland. Daar. waar kloosters waren, teelde men de beste groente Asperges kenden zelfs de oude Egypte- paren al en van hen leerden de Romeinen ze weer kennen. Jn andere landen van Europa vond deze greente echter niet algemeen ingang. Hoe dit kwam, is n et bekend, maar de asperges zullen altijd, net als tegenwoordig, voor menige beurs te duur geweest zijn. Eerst ln de acht tiende eeuw begon de asperge-teelt ook in Frankrijk, Duitschland, Nederland, enz. algemeener te worden. De Romeinen pielden ook veel van artisjokken, die ze eveneens in Egypte hadden leeren kennen De Mooren brach ten dit gewas over naar Spanje en vandaar werd het op het einde der vijftiende eeijw naar Italië en paar verdere Noordelijke landen overgeplant. Ook de spinazie kwam door de Arabie ren in Europa Ai voor de geboorte van Christus was deze groepte in Perziè be ken. De Spanjaarden leerden ze van de Arabieren het eerst kennen en vandaar kwam ze naar overig Europa. Bloemkool kwam net eerst in de ze ventiende eeuw pit Griekenland naar Italië! De oude Grieken oereidden van bloemkool met azijn en zout een soort van zuurkool. In den loop der tijden zijn daar nog heel wat nieuwere soorten van groenten bijge komen. Maar de bovengenoemde, die al eeuwen bekend zijn, worden ook nu nog het meest gebruikt en prijken op de tafel van rijk en arm- m VIERDE HOOFDSTUK Ra eenlgep tijd voelde Hubert, de zoop van dep Graaf van Montfoprt, zich zóo vermoeid dat hij bijna geep adem meer kon halenEp zoo zonk bi) neer aan den voet van een boom. ten e}pde weer een beetje uit te rusten. Daar dacht Pij na over zijn toestand, die allesbehalve schitterend was. HU was nu immers geheel alleen, zonder dak. zonder geld, zonder familie, want behalve zijn vader bezat hU niemand meer op de heele wereld. Waar moest PU peep? Het antwoord lag hem op de lippen. HU zou paar Nieolaas, den trouwen houtvester, gaap. Die zou hem wej ontvangen ep misschien wei heipep eep middel te verzinnen opi zUB vader te bevrijden. Maar de grootste moeilijkheid was. dat Hubert niet meer wist welken kapt bU op moest. HU bevond zich ln een geheel onbekende landstreek. Om uit deze onzekerheid te geraken, klom hU in een boom en keek uit de hoogte in het rond. Heel in de verte ontdekte hU nu de torens van het kasteel Montfoort en een heel ejnd verderop een heuvel, die hii nog wel erkende: aap den vpet van cjie heuvel lag de but van dep houtvester. Hubert liet zich paar beneden glijden. En met behulp van een stok, dien hU vopd op den weg, hervatten hij den terugtocht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 11