SCHiOONE
HANSSOP
E
NACHTZAKKEN
CARNAVAL
WAT ZULLEN WE KOKEN
VOOR JONGENS VA N 5 TOT 7 JAAR
„De man heeft den Staat gesticht, maar de vrouw
het huisgezin" (Selma Lagerlöf)
Alkmaar.
OP VERZOEK
Met Voorjaarsmotieven
Zoete en zoute krakelingen en andere lekkernijen
XIV.
Ik las ergens deze treffende geschiede
nis, die 'k nier ais inleiding laat volgen
over „de huiselijke" deugden in schoone
vrouwen-zielen.:
In een ongelukkig huwelijk was de
jongste dochter de eenige steun der be
jaarde moeder en de eenige vredestich
tende macht, voor wie de beide echtge-
nooten zich steeds in acht namen en
zich over hun oneenigheden schaamden.
Doch naar gelang het meisje opgroeide
en de eene na de andere van haar vrien
dinnen het bedrijvig en winstgevend be
roepsleven zag ingaan, viel het huiselijk
werk bij die twistende ouders haar hoe
langer hoe zwaarder. Zij werd met den
dag nerveuzer en ontevredener, zoodat
ten slotte ook haar verzoeningsmacht
scheen weg te slinken, die steeds van
haar was Uitgegaan over heel het fami
lieleven. De huiselijke omgeving begon
hoe langer hoe meer op haar te drukken.
Daarenboven was zij er van overtuigd,
dat zij op den duur haar eigen brood
moest verdienen en dat zulks met haar
dagelijksch sloven onmogelijk werd.
Daarom verliet zij op zekeren dag het
ouderlijk huis en liet haar familie aan
haar droevig lot over.
Haar moeder kon haar daar geen ver
wijt van maken, daar ze altijd dezelfde
moderne ideeën had gehuldigd en er
trotsch op was geweest, dat haar doch
ters zoo modern en vooruitstrevend wa
ren.
roen ze nu in haar eenzaam huis moe
derziel alleen zat, en al dit „moderne"
opnieuw overpeinsde tot nadenken ge
stemd door haar eigen vereenzaming
viel haar blik op twee portretten van
haar jongste dochter, die op de schrijf
tafel van haar man stonden: op het
eerste telde ze zeventien jaar; het andere
was eerst kort voor haar heengaan ge
maakt. Thans bemerkte ze opeens, dat er
in de gelaatsuitdrukking van de twee
photo's twee geheel verschillende werel
den weerspiegeld stonden. Op de photo
der zeventienjarige zweefde een onge
meen gelaten lieftalligheid om den fijnen,
blijden mond, sprak diepe oprechtheid uit
de klare, reine oogen, terwijl over heel
het wezen de merkwaardige, kalme be
rusting lag van den innerlijken mensch.
En de moeder herinnerde zich, hoe juist
in die jaren dit kind plotseling het droe
vig lot van haar beide ouders had be
grepen en geheel en al opging in haar
streven om door liefde en huiselijke ge
zelligheid haar moeder te vergoeden, wat
de vader haar door zijn rusteloosheid,
ontevredenheid en zijn telkens nieuwe
plannen niet kon geven.
Wat een geheel andere wereld daaren
tegen lag er in het tweede portret. De
gelaatstrekken vertoonden een stroeve
spanning; de mond was stijf toegekne
pen; uit de oogen was de teere wijding
verdwenen; geen diepe, klare innerlijk
heid, maar enkel onverschillige praal- en
pronkzucht, de houding van het hoofd
was uitdagend; het geheel had iets man
nelijks.
Deze moderne moeder, die door haar
moderne leuzen zelf het besef van ech
ten levens-adel had verloren, zag nu
plotseling in, hoezeer zij in haar opvoe
ding had gefaald. De twee photo's had*
den plotseling haar oogen geopend! Twte
verschillende werelden stonden hier zon
neklaar voor haar oogen uitgebeeld, zoo
dat zij in haar keuze niet meer kon
aarzelen. Nooit had de eenzame, verlaten
moeder de tegenstelling tusschen de we
reld der „zelfverloochening" en der „zelf
handhaving" scherper belicht gezien dan
juist op deze twee photo's in haar ver
laten kamer. t
In de kringen van de moderne geëman
cipeerde vrouw heeft men geen oog meer
voor hetgeen de ziel uitmaakte van de
Godvreezende huisvrouw uit vroegeren
tijd, n.l.: het stille, nederige werk van de
liefdevolle voorkomendheid, van de offer
vaardige gedienstigheid, van 't duizend
voudig dienstbetoon; van het waakzaam
oog, het meevoelend hart, het troostend
woord en de hulpvaardige hand.
Hoe waar is hier het woord van Bus
kin: „Op het haardvuur in de ziel komt
het aan, niet op den uiterlijke!» haard".
Aan de tempels der oude Grieken ziet
men vaak de zoogenaamde „Karyatieden"
uitgebeeld: statige vrouwengestalten, die,
met fier opgeheven hoofd, het dak van
het heiligdom schragen.
Een wonderbare adel en innerlijke
waardigheid spreken uit deze gestalten:
het is alsof de last van het tempeldak
op hun hoofd heel hun wezen doordringt
met het fier bewust zijn van een heiligen
dienst te vervullen, die haar aan het
aardsche ontrukt.
De tempeldraagster of karyatiede be
lichaamt de echte beteekenis van de ge
heimzinnige levensvoorwaarden van ieder
echt-christelijke vrouw: de aanbidding
van God; de ingetogenheid, het offer, de
verantwoordelijkheid.
Bij het aanschouwen dezer verheven
gestalten voelt men terstond wat er ont
breekt aan de meeste onzer moderne
vrouwen, hetgeen heel hun voorkomen
kenmerkt en uit hun woorden en geba
ren, kleeding en houding spreekt: Zij
dragen geen tempel-dak boven hun
hoofd. Zij dragen den last van de iJdel-
heid, van hun sociale plichten en hun be
roep, maar ze missen den zin voor de
hoogere levenstaak der vrouw, de teere
huiselijkheid, de diepste natuur van de
moeder, die alle andere plichten heiligt
en al de donkere gevaren kan bezweren
De man heeft den Staat gesticht, de
vrouw het huisgezin!
C. VIS,
Rector.
Benoodigd: 2.15 M. flanel van 70 c.M.
breed, 40 c.M. flanel voor kraag, om
slagen, enz., 7 knoopen.
Bovenstaand patroon maakt ge op de
aangegeven maten; de rug en de mouw
zijn eenvoudig; wanneer ge voor het
voorpand met het aangeknipte broek
patroon een rechthoek opzet, welke 91
c.M. lang en 55 cM. breed is, dan kunt
ren toe 15 c.M. lang ingekriipt, zooais de
teekening u laat zien, waarna ge voor
elk split 2 splitréepen knipt, van 18 cM.
lang en 7 c.M. breed. Deze worden aan-
en overgestikt en ljj cM. vanaf den
inknip. De sluiting midden voor, welke
is aangeknipt, wordt na afwerking
3 c.M. breed, terwijl ze de laatste 5 cM.
aan den onderkant op 2 cM. uitloopt. De
pijpen werkt ge onderaan af met een
bies, welke ge 35 C.M. lang en 10 cM.
breed knipt en welke aan en op wordt
gestikt. Op dezelfde manier wordt ook
de onderkant der mouw afgewerkt. Bij
het inzetten der mouwen neemt ge den
ge alle aangegeven maten hierin aftee-
kenen. Ge knipt de patronen op de
vaste lijnen uit, waarna ge ze op de
stot legt en met een naad uitknipt.
Wanneer ge kraag, ceintuur, enz. van
dezelfde stof wilt hebben, hoeft ge hier
voor geen extra stof te koopen; deze
houdt ge gemakkelijk naast de broek
over. Ook is het aardig en tevens voor-
deeliger, wanneer ge twee hanssoppen
maakt, voor één effen en voor den an
deren gestreepte stof te nemen, dan kunt
ge den eersten met gestreept, den ander
met effen afwerken. Wanneer ge alles
hebt geknipt, stikt ge aan den rug, op
8 c.M. vanaf den onderkant, aan de ver
keerde zijde een band tegen welke na
afwerking 3 c.M. breed is. Dan kunt
ge aan den onderkant en aan de zij
kantjes tot aan den band (pl.m. 7 c.M.)
een zoompje instikken, dat 54 c.M.
breed Is. Bij den band geeft ge even een
knipje van één c.M. Dan kunt ge zij-,
schouder- en mouwnaden stikken en
platstikken; daarna ook den achternaad
van de hroek en 7 C.M. van den voor
naad. hierna den kruisnaad. Het split
van de broek wordt 1 'A c.M. naar achte-
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
maar men kan het ook zelf bereiden, wat
allicht voordeeliger is. Op 1 ons amande
len neemt men evenveel boter, 54 ons
bruine suiker, 54 ons witte suiker en een
weinig bloem. De amandelen worden ge
peld, gedroogd, fijn gemalen en met de
overige ingrediënten vermengd tot alles
een goed geheel is geworden. Van de
witte suiker houdt men een gedeelte
over, waardoor ten slotte het vuisti ge
rold wordt tot alles is opgebruikt. Tot
verhooging van den smaak kan men er
nog een paar druppels citroenolie oij
voegen of wat af geraspte citroenschil
Deze amandelpers kan, in een goed
gesloten trommeltje, geruimen tijd be
waard worden.
ADRIANA KNUIST-POLLEPEL
De eerste nachtzak is 35 c.M. in 't vier
kant. We knippen 4 vierkanten, twee van
satijn in een licht-groene kleur en twee
van linnen in wit oi groen voor binnen-
bekleeding.
Tegen elk der zijden vierkanten wordt
een linnen kant gestikt, de voor- en ach
terzijde van den zak worden vervolgens
tegen elkaar gestikt, zoo, dat het linnen
naar binnen komt. Den bovenkant van
den nachtzak laten we open.
i Op den bovenkant van den zak komt,
precies in 't midden, een cirkelvormige
Al is het carneval hier in 't noorden
niet zoo'n openbaar en algemeen ver
maak als in 't zuiden, een gemaskerd
bal heeft toch ook hier een groote aan
trekkelijkheid.
We voelen ons achter zoo'n maskertje
en in zoo'n vreemde costumeering vrijer
en we verliezen de stijfheid en reserve,
die de stemming op menig feestje be
derven.
Onze eerste vraag is natuurlijk: hoe
zullen we ons kleeden? De pierrots en
Pierrettes, de boerinnetjes en zelfs de
Carmens hebben we al in zoo'n massa
gezien, dat we die dit jaar kunnen voor
bijgaan.
We kunnen het voor variatie eens
gaan zoeken bij de bewoners van Rus
land, Polen en de Balkanstaten. Dit is
een prachtige, helkleurige en tevens zeer
fijne kleeding.
We kunnen alles zelf maken, maar we
moeten er wat moeite voor over hebben.
Het vest b.v. van de Roemeensche is vad
zwart fluweel, rijk versierd met goud
draad en kleurige wol.
Het schortje van de Poolsche is van
zwart satijn met groene en roode bloem
guirlandes. Natuurlijk kan alles met
een groven steek geborduurd worden %n
wie handig is kan er ook hier en daar
wat op schabloneeren.
De kleuren moeten zeer sprekend zijn:
licht karmijn-rood met geel en groen
vormen met het zwart en het wit van
blouse of mouwen een prachtig effect.
Ons gezicht poederen we een beetje
bruin; dit staat beter bij de fel uitge
sproken tinten van het geheel.
POLA.
naad 3 c.M. meer naar voren dan den
zijnaad; de mouw wordt later op den
hanssop overgestikt. De achterkant van
de broek wordt ingerimpeld, 4 cM. vanaf
net split te beginnen en te eindigen. De
ceintuur, welke ge 76 cM. lang en 10
c.M. breed knipt, wordt aan den binnen
kant op de broek gestikt en op de goede
zijde overgestikt. Midden ceintuur op 't
midden van de broek; de afstand van
net midden van de broek tot den zijnaad
moet 18 cM. zijn. Dan kunt ge de cein
tuur dubbel stikken, waarna ge midden
achter één en in de linkerhelft van de
ceintuur op 6 c.M. afstand van elkaar
2 knoopsgaten maakt. Het kraagje knipt
ge 3 c.M. lang en 16 c.M. breed, waarna
ge het dubbel stikt. Dan kunt ge het
op- en ©verstikken tot precies midden
voer van den hanssop. De 1% cM. welke
overblijven, slaat ge naar binnen. Dan
kunt ge in de linkerhelft de knoopsga
ten inmaken op 8 C.M. afstand van el
kaar. De zakken knipt ge 11 cM. lang
en breed, terwijl ge ze na afwerking
op de daarvoor bestemde plaatsen op
stikt.
DINY.
Naar aanleiding van een vraag om re
cepten voor zoete en zoute krakelingen,
zal ik het nu ook eens hebben over der
gelijke lekkernijen, die van bladerdeeg
worden klaar gemaakt; het is wel heel
bewerkelijk, maar als men er eenmaal
den slag van beet heeft, dan kan men er
ook eer mee inleggen.
Eerst nu maar even 'n recept voor
Zoete krakelingen. Op 125 gram bloem
neemt men 1 ons suiker, 2 eieren en 'n
mespuntje dubbelkoolzure soda. De eier
dooiers worden geklopt met de suiker,
waarvan men een weinig achter houdt,
daarbij voegt men de bloem en de dub
belkoolzure soda en ten slotte het stijf
geklopte wit van de eieren. Het deeg
wordt dun uitgerold, waarna men er
smalle reepjes van snijdt, die in den
vorm van een 8 gelegd worden. Men be
strijkt ze met los geklopt ei, bestrooit ze
met suiker en laat ze op een met boter
bestreken bakblik gaar en bruin worden,
in 10 A 15 minuten ongeveer.
Zoute krakelingen worden op dezelfde
manier klaar gemaakt. In plaats van
suiker neemt men dan echter 10 gram
zout en de krakelingen worden later,
natuurlijk ook niet met suiker bestrooid,
doch enkel met los geklopt eiwit bestre
ken.
Fijner dan zoute krakelingen zijn zoute
stengels of zoute bolletjes, mhar daar
voor moet men bladerdeeg maken en,
zooals ik al zei, dat is nogal bewerkelijk.
Voor wie tijd en lust hebben om het eens
te probeeren, zal ik hieronder het recept
geven, want kun je goed bladerdeeg ma
ken, nou, dan kun je allerlei lekkere
dingen klaar maken, die meestal van
den banketbakker worden genomen.
Bladerdeeg. Op 1 ons fijne bloem
heeft men evenveel harde boter noodig
en ongeveer 54 dB. water. De boter
wordt, met twee messen, door de bloem
gesneden; dan roert men luchtig, terwijl
men langzaam het koude water er bij
giet. Men kneedt het deeg vlug, tot boter
en bloem goed aan elkaar blijven kleven.
Dat deeg wordt dan op een met bloem
bestoven plank tot een langen, dunnen
lap uitgerold. Die lap wordt in vieren
gevouwen, nog eens goed uitgerold en
weer in vieren gevouwen. Dan borstelt
men de overtollige bloem weg en laat
het deeg een kwartier lang rusten op een
koele plaats. Na dat kwartier wordt het
deeg weer precies eender bewerkt als
hierboven is aangegeven, waarna men
het weer een kwartier laat rusten, om
dan de bewerking nog eens te herhalen.
En als hét deeg dan weer een kwartier
gelegen heeft, kan men beginnen met
de allerlaatste bewerking.
Willen we zoute stengels of zoute bol
letjes maken, dan doen we bij het bla
derdeeg nog 10 gram zout. Na de laatste
rust van het deeg rollen we dat uit tot
een langen, zeer dunnen lap van 10 c.M.
breedte. Daar snijden we dan smalle
reepjes van hoogstens 1 cM. breed
leggen die op een met meel bestoven
bakblik, bestrijken ze met los geklopt
eiyit en bakken ze in ongeveer 10 minu
ten lu een heeten oven bruin en gaar
Voor zoute bolletjes wordt het deeg in
plaats van In reepjes gesneden, tot kleine
bolletjes gevormd.
Arnhemsche meisjes worden van het
zelfde bladerdeeg gemaakt zonder
zout natuurlijk. Men heeft daar boven
dien nog wat suiker voor noodig. Het
deeg wordt namelijk, na de laatste rust
poos, uitgerold tot een zeer^ dunnen lap,
v/aar met een glas of een rond gekarteld
vormpje koekjes worden uitgestoken,
die dan op een met suiker bestrooide
plank uog een beetje worden uitgerold
tot ze langwerpig van vorm zijn. Dan
worden ze, met den besuikerden kant
naar boven, op een met meel bestoven
bakblik gelegd en in ongeveer tien mi
nuten gaar en bruin gebakken.
Appelbollen. Van de hierboven aan
gegeven hoeveelheid bladerdeeg kan men
6 appelbollen maken. Men neemt er dus
6 goudreinetten voor of bellefleuren en
bovendien nog 1 ons suiker, 1 theelepel
kaneel en 25 gr. boter en 'n el voor het
bestrijken. Voor deze appelbollen wordt
het deeg weer, na de laatste rustpoos,
tot een dunnen lap uitgerold, die in 6
gelijke vierkanten wordt verdeeld. De
appelen worden al dan niet geschild,
doch in elk geval uitgeboord. De kaneel
wordt goed vermengd met de suiker. Men
legt midden op ieder lapje deeg een
appel, vult de opening van het klokhuis
met het suiker- en kaneelmengsel, legt
daar een klontje boter boven op en
vouwt het deeg zorgvuldig om den appel
heen. Met den dicht gevouwen kant
worden de appelbollen op het met boter
bestreken bakblik gelegd, met los geklopt
el bestreken en In een heeten oven, in
20 a 25 minuten tijds, gaar en mooi
bruin gebakken.
Saucijsbroodjes. Voor een stuk of acht
broodjes maakt men, op de hiervoor
aangegeven manier, een bladerdeeg van
125 gram fijne bloem, 125 gram boter en
ruim }4 d.L. water. Voor het vulsel heeft
men noodig: 75 gr. kalfsgehakt, 50 gr.
varkensgehakt, 25 gr. oud brood, peper,
zout en nootmuscaat.
Het gehakt wordt goed vermengd met
het in melk geweekte oude brood en
tamelijk veel peper, zout en noot; ieder
kan dit natuurlijk het best naar eigen
smaak uitzoeken, maar men zal merken,
dat saucijsbroodjes tamelijk veel krui
derij verdragen.
Het bladerdeeg wordt, na de laatste
rustpoos, weer dun uitgerold, maar niet
zóó dun als voor de koekjes bijvoorbeeld.
Men snijdt er stukjes uit van ongeveer
10 cM. breedte en 14 cM. lengte. Het
gehakt wordt dan verdeeld in evenveel
rolletjes als er plakjes deeg zijn. Op ieder
stukje deeg wordt een rolletje gehakt ge
legd, dan wordt het dichtgevouwen en,
met m beetje water, aan de kanten vast
geplakt. Met den botten kant van een
mes worden er ondiepe inkervingen in
den bovenkant van de broodjes gemaakt
Dan worden ze met geklopt ei bestreken
en in ongeveer 20 minuten mooi bruin
en gaar gebakken ln een heeten oven.
Amandelbroodjes worden behandeld als
saucijsbroodjes. In plaats van hét
vleeschvulsel neemt men dan echter
amandelpers.
Amandelpers wordt ook gebruikt voor
het vullen van boterletters en gevulde
speculaas. Men kan het ln verschillende
banketbakkerijen kant en klaar koopen,
De tweede nachtzak is van crème of wit
linnen, en gemakkelijk waschbaar dus De
crocussen welke op verschillende plaatsen
„uit den grond" komen, zijn in appliqué-
werk. Sommige in zacht lila, andere in
geel linnen.
De geteekende bloemen naast den
nachtzak geven den te knipnen omt-efc
aan, de stippellijnen, de afteekening der
blaadjes, worden met den festonsteek be
werkt.
Onder ziet u een duidelijk beeld, van
de te werken bloemen.
ruche, van donkergroen satijn-lint, on
geveer 5 C.M. breed.
Dq geheele omtrek krijgt eveneens een
ruche van dezelfde kleur lint.
In plaats dat de bovenkant open blijft,
kan deze ook met drukkers gesloten wor
den. Het motiefje van lelletjes van dalen
in den cirkel is zeer eenvoudig te maken,
doch staat bizonder lief. De blaadjes zijn
gewerkt in een platten steek, even don
kerder dan de zijden ondergrond. De tak
jes in een gewonen kettingsteek hebben
bloemknopjes van witte pareltjes, welke
met een groen draadje doorregen, op den
zak vastgemaakt worden.
De bovenste pareltjes zijn heel klein en
naar onderen toe worden ze steeds Iets
grooter.
Een goedkoop parelsnoertje kan hier
voor dienst doen. De lelietjes maken een
aardig effect.
Eerst worden ze geteekend op het lin
nen, men knipt ze nu niet precies uit,
doch laat er rondom minstens éen c.M.
linnen aan. Eerst als ze heelemaai op den
zak zitten gefestonneerd, wordt het ove
rige linnen rondom weggeknipt.
De blaadjes zijn met een gewonen plat
ten steek geborduurd in groen.
Een licht lila crocus worctt met mauve
lila-zijde omwerkt en algeteekend. een
geel linnen crocus krijgt een omranding
en afteeker.ing in oranje.
Even achter elk crocus-groepje loopt de
bermstreep; deze Is ook gefestonneerd.
De zak kan een strook hebben van lila
zijde, van crème of witte kant, doch deze
kan ook van hetzelfde materiaal als de
zak gemaakt worden.
ANEMOON.