cBinnenlandsch Nieuws
Gemengd
4
Voor de Huiskamer
1PUROL
Het gestolen Luchtballonnetje
OF DE GESCHIEDENIS VAN TWEE DEUGNIETEN I
1
De dood van Van Speyk
Herdenking door de Koninklijke
Marine
De nieuwe Gouv.-Generaal van
Ned.-ludië
De volkstelling
Groote-Kinderen-
congressen
Gevaren voor de goede zeden en
aanleiding tot ongewenschte
tooneelen
Aangifte viyi radiotoestellen
Het slipgevaar
De moord te Bilthoven
Begrafenis der slachtoffers naar
Oostersch gebruik
Boelhuis
De Tribune
Gevaarlijk kinderspel
Gevaarlijke jongens
Garage uitgebrand
Ruwe Huid
Ruwe handen
Ruwe Lippen
R*'de van vioe-admiraal L. J. Qnant.
Knuisiegging namens H. M. de Koningin
De dood van den marine-officier Jan Carel
Joseph us van Speyk, die heden vóór honderd
jaren voor Antwerpen liet kruit aan boord
van de „Kanonneerboot IX" tot ontploffing
bracht, is heden door Ce Koninklijke Marine
ln de Nieuwe Kerk aan den Dam te Am
sterdam. waar het gedeelte der stoffelijke
resten van deaen doode, dat naderhand is
teruggevonden, ligt begraven, op plechtige
wijze herdacht. i
Van de marine-kazerne op Kattenburg
vertrokken vanmorgen tegen, tienen ver
schillende tot de marine bbhoorende corp
sen in totaal 350 manschappen in ge
sloten formatie naar den Dam, voorafgegaan
<ioor tamboers en pijpers, welke marschmu-
ziek ten gehoore brachten. Deze corpsen be
stonden uit afgevaardigden der matrozen te
Vlissingen, der mariniers te Rotterdam en.
der opleiding te Amsterdam, voorts mar
cheerden, onder leiding van verschillende
officieren, mede tal van opvarenden der in
de hoofdstad ligplaats hebbende oorlogsvaar
tuigen, n.l. de pantserboot „Brinio'', de tor
pedoboot Z 8 en de onderzeeboot D 10.
Een tweetal niet ontplooide vaandels werd
meegedragen. Bij de Nieuwe Kerk werden de
corpsen, welke van den kant van het zeer
talrijke publiek, dat door de politie, die in
versterkten getale aanwezig was, op behoor
lijken afstand werd gehouden, veel belang
stelling onaervondt. ontbonden, waarna de
manschappen zich sectiegewijze in het kerk
gebouw begaven. Tusschen half elf en elf uur
was het voorts bij den ingang van de kerk
een voortdurend aankomen van auto's met
maritieme, militaire en burgerlijke autoritei
ten, alsmede andere genoodlgden, van wie
velen ook te voet kwamen. Ook hen golden
uiteraard de nieuwsgierige blikken der toe
schouwers.
In de kerk.
In het schip, der kerk bevond zich dan
ook tegen elven een zeer groote schare be
langstellenden in de plechtigheid; voor zoo
ver mogelijk hadden de autoriteiten in de
groote luifelbanken plaats genomen.
Onder hen bevonden zich de adjudant van
Z. K. H. Prins Hendrik, luit. ter Zee le klas
se Termytelen, de commandant der Marine,
vice-admiraal L. J. Quant, de burgemeester
van de hoofdstad, de heer W. de Vlugt, vice-
admiraal mr. Jager, chef van den Marine
staf en vertegenwoordiger van den minister
van Defensie, de secretaris-generaal van het
Departement van Defensie, de heer Wolt-
man, de chef \-an de afdeellng materieel der
Marine, vice-admiraal Jhr. G. L. Schorer. de
leden van het Hoog Militair Gerechtshof,
vtce-admiraals B. Sbhreuders en Jhr. J. H.
O. van den Bosch, de commandant van het
Veldleger, luitenant-generaal Insinger, de
chef van den Generalen Staf luitenant-ge
neraal Seyffart. de commandant van de vier
de Divisie te Amersfoort, generaal-majoor
Quanjer. de commandant der Marine te Am
sterdam kolonel H. A. Romswinekel, het lid
van den Raad van State vice-admiraal Ram-
bonnet, de oud-minister van Defensie de heer
Westerveld, de inspecteur-generaal van het
Loodswezen vice-admiraal de Haes, de mari
ne-attaché bij het Amerikaansche Gezant
schap te Den Haag, commander Corwin, de
burgemeesters van Rotterdam en Den Helder,
het bestuur der kerk en andere kerkelijke
autoriteiten, de rector-magnificus en de pre
sident-curator van de universiteit te Am
sterdam, resp. prof. dr. van der Waals en
dr. Delprat, oud-generaal Snijders, oud-gou-
vemeur-generaal Fock, oud-minister De Vis
ser, de voorzitter van den Marineraad, Mr.
Kirbergen, de directeuren der Stoomvaart
Maatschappij „Nederland", de heeren Tegel
berg en Koning, de wethouders Douwe en
Kropman, de hoofdcommissaris van politie,
de heer Versteeg, de havenmeester, de heer
Van de Poll, de voorzitter van het Kon. Ne-
derlandsch Aardrijkskundig Genootschap,
prof. Kleiweg de Zwaan, de secretaris van
de Amsterdamsche Kamer van Koophandel
de vertegenwoordiger van opperrabbijn On
derwijzer, rabbijn De Lange, het echtpaar
Visser-Hooft van de Karakorum-expeditle en
voorts vele hoofd- en subalterne officieren
en particulieren.'
Aanwezig waren ook deputaties van de ver-
eenigingen „Onze Vloot" en „Ons Leger", de
vereeniging tot beheer van het Fonds Rid-
derdagen, het bestuur van de Burgerwacht,
te Amsterdam, de Ridders van de Militaire
Willemsorde beneden den rang van Officier,
den Senaat van het Amsterdamsch Studen
tencorps. afgevaardigden van de vereeniging
Het Mobilisatiekruis. van de vereeniging van
oud-officieren bij den Marine Stoomvaart
dienst, het Verbond van Nationalisten, den
Bond voor Menschlievend Hulpbetoon „Prins
Hendrik", den Bond van Gep. Onderofficie
ren en de vereeniging van oud-burgerweezen
„Haasje Claes". Naar bekend is Van Speyk
in het Burgerweeshuis te Amsterdam opge
voed.
De plechtigheid.
De herdenking ving aan met het spelen
van het „Wilhelmus" op het orgel, door den
heer A. W, Rijp. waarna mevrouw Vetter—
Hendriks, sopraan-zangeres, het oude lied
„Nederland let op U saeck" ten gehoore
bracht. Zuiver en vol klonk de fraaie stem
door de ruimte.
Vervolgens besteeg vice-admiraal Quant
het spreekgestoelte, waar hfj op verzoek van
den Minister van Defensie en als oudste
vlag-officier der actieve marine de herden
kingsrede uitsprak.
Na deze rede, welke met groote aandacht
werd aangehoord, had aangehoord, had de
kranslegging voor het graf van Van Speyk,
dat zich, naar bekend, in een hoek der kerk,
ter linkerzijde van liet orgel bevindt, plaats,
zy werd verricht namens H. M. de Koningin
door luitenant-ter-zee 1ste klasse N. A. Rost
van Tonningen, Hr. Ms. adjudant, die echter
niet als vertegenwoordiger der Koningin de
plechtigheid bijwoonde.
Hierna volgden meerdere kransleggingen
en wel door deputaties van de Kon. Marine,
den Senaat van het corps Adelborsten, de
Kon. Ver. „Onze Vloot", de Vereeniging
Haesje Claes" van de Amsterdamsche oud-
burgerweezen, de ridders der Militaire Wil
lemsorde, het Verbond van Nationalisten en
de Vereeniging voor Menschlievend Hulp
betoon „Prins Hendrik."
De plechtigheid werd besloten met zang
van mevrouw V terHendriks, die „Bede
van het Vaderland" (Valerius Gedenck-
Clanckl ten gehoore bracht en door orgel
spel van den heer Rijp, die het „Hallelujah"
speelde.
zaal te Delft verwijderd en thans alleen op
aanvrage bij de bibliothecaresse te verkrij
gen.
Toch Dr. H. Colijn?
De Bredasche Ct. schrijft:
Met stelligheid kunnen wij thans mede-
deelen dat de benoeming is te verwachten
van dr. H. Colijn lot gouverneur-generaal
van Ned.-Indië. Dr. Colijn was gelijk bekend,
reeds eerder aangezocht een dergelijke be
noeming te aanvaarden, doch hij had steeds
een afwijzende houding tegenover bedoeld
verzoek aangenomen. Dezer dagen echter
moet hij, naar wij uit Indische ambtelijke
kringen vernemen, van zijn aanvankelijk in
genomen standpunt na herhaalden aan
drang van de Koningin zijn teruggekomen.
Een tekort aan inwoners.
Bij de laatstgehouden volkstelling is te
Eygelshoven gebleken, dat de gemeente drie
honderd inwoners minder telt, dan op het
bureau van den burgerlijken stand stond
geregistreerd. Het aantal inwoners der ge
meente bedraagt thans ruim 4000. De oor
zaak van genoemd verschil moet hierin wor
den gezocht, dat ln de jaren 1925, 1926 en
1927 veie vertrokken personen niet ambte
lijk werden afgeschreven.
Het oordeel van den Rector van liet
Leidsche Gymnasium
Dc Rector van het Gymnasium te Leiden,
de heer D. E. Bosselaar, heeft aan de rec
toren van gymnasia en lycea in Nederland
het volgend schrijven gezonden:
„Bij den aanvang van dezen cursus werd
mi) medegedeeld, dat er plannen bestonden
om ln de Kerstvacantie te Lelden een con
gres te houden van Nederlandsche gymna
siasten. De organisatie van dit congres zou
geschieden door het bestuur der Leidsche
Gymnasiasten-Vereeniging U.S.A.
Zoodra ik daarvan kennis had gekregen
heb ik den voorzitter van deze vereeniging
gezegd, dat ik voor een „Congres" van scho
lieren absoluut niets gevoelde, dat ik begreep
dat 200'n congres besloten zou worden door
'n bal en souper met alcoholica en vermoe
delijk aanleiding zou geven tot zeer onge
wenschte tooneelen. Ik achtte een dergelijk
congres te Lelden in strijd met de belangen
van mijn gymnasium, van U.S.A., maar bo
ven ai een groot gevaar voor den goeden en
eenvoudigen geest, die onder de Leidsche
gymnasiasten heerscht.
Het bestuur van U.S.A. werd overtuigd
en het congres werd niet te Leiden gehouden.
Alkmaar werd uitverkoren.
Nu bereikte mij verleden week het verzoek
van de Nederlandsche gymnasiasten-federa
tie om mee te werken, dat in de Paaseh-
vacantle te Leiden een sportfeest zal worden
gehouden, waaraan gymnasiasten van alle
Nederlandsche gymnasia zullen kunnen deel
nemen; ook werd mij gevraagd dit sportfeest
te willen openen met een rede over de Olym
pische spelen.
•Ik meende goed te doen, door mij ook dit
maal tegen de plannen van de federatie te
verzetten. Een herhaling van wat er voor en
kele jaren te Zwolle en Arnhem geschiedde,
of dit Jaar te Alkmaar, waar nachtelijke
wandelingen in de duinen plaats vonden en
de burgemeester moest ingrijpen, wensch lk
te Leiden niet.
Het is mijn overtuiging, dat deze congres
sen voor de opvoeding van onze jongens en
meisjes (die zich-zelf heeren en dames noe
men. zie Orgaan v. d. N.G.F., tweede Jaarg.
no. 4) hoogst ongewenscht zijn en dat de
rectoren van onze gymnasia en lycea niet
onverschillig tegenover deze uiting van den
geest van den tijd mogen blijven.
Ik zou het daarom zeer op prijs stellen,
wanneer Ik van u zou mogen vernemen, of
u het met mij eens is, dat aan deze groote
kinderen-congressen een eind moet worden
gemaakt.
Het ligt in mijn bedoeling om het resul
taat van deze enquête te gelegener tijd te
publieeeren."
Per duizend inwoners 55 luisteraars
Zooals bekend, is iedere bezitter van een
radio-ontvangtoestel verplicht, hiervan aan
gifte te doen aan den directeur van het
telegraafkantoor in zijn woonplaats.
Op 1 Jan. JJ. bedroeg het aantal aangif
ten 253,527, terwijl op dien datum 173.703
aangeslotenen aan radio-distributiecentralen
waren ingeschreven.
In totaal komt dit aantal neer op 55 radlo-
luisteaars per duizend inwoners.
snelheden varieerden van 1060 K.M.) wer
den als voornaamste oorzaken opgegeven;
plotseling remmen, geleidelijk remmen, glad
de, afgesleten banden, sterke tonrondte van
den weg, afgevallen bladeren.
Het is gebleken, dat een groot deel van de
slipgevallen zich heeft geconcentreerd op
slechts enkele wegen.
Het grootste aantal slipgevallen kwam voor
in de maanden Juli tot en met October (het
meest in de maand September).
Behalve bovengenoemde mededeelingen,
zijn nog een aantal brieven ontvangen, waar
in in het algemeen wordt gewezen op het
gevaar van slippen op zwarte wegen, terwijl
in andere gevallen op de goede eigenschap
pen van deze wegen werd gewezen.
De enquête loopt nog slechts over 'n kort
tijdsbestek. "Voor een juiste beoordeeling van
het vraagstuk wordt het wenschelijk geoor
deeld, dat de weggebruikers in het belang
van het algemeen de hun overkomen onge
vallen, voorzien van een zoo juist mogelijke
omschrijving ter kennis brengen van de
Wegencommissie A.N.W.BK.N.A.C., Park
straat 20. 's-Gravenhage.
Uit de tot dusver bereikte resultaten blijkt,
dat een groot deel der slipgevallen zich con
centreert op de enkele weggedeelten, in vele
dezer gevallen was het wegdek afgedekt met
een dun „slijtlaagje", dat bij onoordeelkun-
digen aanleg teveel bitumineuse stoffen be
vat in verhouding tot de hoeveelheid vast
materiaal, waardoor de gladheid wordt be
vorderd. Op asfaltbetonwegen zonder slijt
laag en op die, afgedekt met een laag sheets-
asfalt, werden geen gevallen van slippen ge
meld. Verbetering van de bovengenoemde
wegvakken door het inbrengen van meer
vast materiaal (split) wordt derhalve het
meest, urgent geacht.
Van den weg Huis ter HeideAmersfoort
waarop vroeger zeer veel werd geslipt, en
welke intussehen op deze wijze werd ver
beterd, is van geen enkel geval mededeeling'
ontvangen.
Aan een uitvoerig verslag over de begra
fenis van mevr. Soeparwi en haar beide
kinderen ontleenen wij het volgende:
Tegen drie uur gistermiddag kwam de fa
milie Soeparwi met auto's uit Bilthoven
naar het kerkhof. Naar Indische landswijs
waren de graven van de slachtoffers gedol
ven langs het voetpad van de laan, waar
een rustplaats voor de afgestorvenen was
uitgekozen. Bij ons te lande is het gewoonte,
dat de graven zoodanig worden aangelegd,
dat deze loodrecht op het voetpad komen te
liggen, het voeteinde naar dit pad gericht.
Voor deze gelegenheid waren de graven
langs het pad gemaakt en wel zóó, dat de
ontslapenen met het aangezicht naar het
Zuid-Oosten gewend kwamen te liggen, een
usance, waaraan Oostersche volkeren zéér
zijn gehecht, en die hier dan ook getrouw
werd gevolgd. Omstreeks 2 uur gistermiddag
werd er door vrienden en kennissen bij het
stoffelijk overschot in het koepelgebouw
gebeden, alvorens de kisten door vrienden
van den heer Soeparwi grafwaarts werden
gedragen. Omtrent de plechtigheid zelve
volgen hier nog enkele aanvullende bizon-
derheden.
UH de openbare leeszaal te Delft.
Het communistische dagblad „De Tribu
ne" is van de leestafel iu de Openbare Lees-
Enquête van de Wegencommissle
A.N.W.B.—K.N.A.C.
Aan de voorlooplge mededeeling betreffen
de de resultaten van de door de Wegencom-
missie A.N.W.B.K.N.A.C. ingestelde enquê
te betreffende het slipgevaar, loopende tot
ultimo December, ontleenen wij het vol
gende:
Met de enquête werd een aanvang ge
maakt medio 1930.
Volgens de ingekomen concrete antwoor
den komen op de asfaltwegen slipgevallen
het meest voor; een totaal van 8iï gevallen
werd hiervan ter kennis van dc Wegen
commissie gebracht.
In bijna al deze gevallen is het slippen
geschied op een nat wegdek, zoowel onder
als na mot- of hevigen regen. Hoewel een
aantal gesignaleerde gevallen plaats had met
constante snelheid rijdend (de opgegeven
Den heelen dag waren ze wonderlijk te
moede, ouwe Jaap Gilgen en z'n vrouw,
want' morgen zouden vreemde menschen ko
men en de koeien meenemen en den inboe
del; morgen zou het boelhuis wezen op hun
oude boerderij, waar ze ruim veertig jaren
geboerd hadden, in voor- en tegenspoed. En
dan zou het nieuwe beginnen in hun oude
leven, het onbekende, het raadselachtig
nieuwe, dat al langen tijd met vreemde hope
had aangetrokken enhad afgestooten,
tegelijkertijd met angstige vrees. Dan zouden
ze gaan rentenieren in een klein huisje bij
de kerk, met een klein erfje en een klein
tuintje, met een kippenhokje met zes kipjes
en een haan en met een geit, die door
ouwen Jaap gemolken zou worden om melk
te hebben voor de koffie zooals ze dat altijd
waren gewend.
En honderden keeren hadden ze elkaar
verzekerd, dat het toch rustig zou wezen en
pleizlerig, als ze die beslommering van een
groote boerderij niet meer hadden, maar on
gestoord en zonder zerg hun laatste levens
dagen konden voortleven. Het kon ook niet
meer! Ze werden te oud voor het haastige
werkleven op een drukke boerderij. Ze moes
ten alles te veel laten aanloopen op vreem
den, die voor het zorgvolle, drukke bedrijf
niet voelden en niet konden, wat de oude
boer en z'n vrouw zoo gaarne wenschten.
Want een zoon, die de boerderij behartigde
als zijn vader, die hem zou opvolgen, hadden
ze niet. Hun zoon was vertrokken naar verre
landen als missionaris. En hun dochter was
gehuwd met een bloemist. Hun andere kin
deren waren vroeg gestorven en zoo moest
de boerderij, die ouwe Jaap geërfd had van
zijn ouders, vroeg of Iaat in andere handen
overgaan.
En die tijd was nu gekomen. Morgen zou
er boelhuis wezen, morgen.
Het waren drukke dagen geweest de laat
ste week. zoodat de boer en z'n vrouw haast
geen tijd hadden gehad om aan de groote
verandering te denken, die op den ouden dag
In hun leven zou plaats grijpen. Ze hadden
samen uitgezocht, wat overgebracht moest
worden naar het kleine renteniershuisje bij
de kerk. En graag hadden ze alles meegeno
men, zoo het gekund had. Want toen de rom
mel uit de kasten en van den zolder voor den
dag kwam, had alles herinneringen gewekt
aan het lange leven op de oude boerderij,
't Was of de dingen waren gaan spreken tot
hun ziel, of ze gevraagd hadden: „waarom
moeten wy weg naar vreemden, wij hooren
toch by elkander." En het had moeite gekost,
groote moeite, om met koel verstand de nu
onnoodig geworden dingen tot nummering
over te leveren. Nu lag daar alles in de boer
derij en op het erf in vreemde verspreiding
uit elkaar, tot gemakkeiyke bekijking door
vreemden, die morgen kwamen koopen en
meenemen, de een dit, de ander dat. En in
den stal stonden de koeien, flink gevoerd en
glanzend om een goed figuur te maken
morgen, als het boelhuts was. En op den
dorsch stond het mooie paard nog rustig het
hooi te plukken uit z'n ruif. Morgenavond
was het fraaie dier weg. Ook de tilbury, die
lang ouderwetsch was geworden, ook de tent
wagen, ook de kaaswagen, ook de driewielige
kar.... genummerd, alles genummerd voor
morgen den grooten, vreemden, wonder
lijken dag!
De laatste avond was het nu, dat de oude
boer en zyn vrouw samen den rozenkrans
baden in de groote ouderwetsche kamer; en
zoo vreemd was hun geluid nu in het holle,
leege vertrek. De laatste nacht was het, dat
ze zouden slapen in het oude huis. Wat was
het akelig vreemd en wee en naar. Dat som
bere gevoel van scheiding was al begonnen,
toen de advertentie van het boelhuis in de
krant stond; het was erger geworden, toen
de groote verkoopbrief voor aan net huis was
geplakt, maar op dezen avond drukte de
scheiding buitengewoon zwaar, nu ze den
laatsten nacht gingen doorbrengen In het
gezellige, dierbare oude huis, waar morgen al
de verkooping zou zyn van vee, huisraad en
inboedel. Hoe dachten ze dezen avond aan
hun zoon, den missionaris, die in 't verre
land misschien ontberingen had. Wat een
heeriyk leven had hij hier kunnen hebben
als opvolger in de groote, mooie boerderij.
Dan zou de scheiding dezen avond den
ouden boer en z'n vrouw ook niet zoo zwaar
vallen.... Maar God had het anders be
schiktEn by hun groote droefheid be
rustten ze toch in Zijn Heiligen Wil.
Hun dochter en schoonzoon hadden ge
vraag, ja, er op aangedrongen, dat vader en
moeder zouden komen logeeren tijdens de
rommeldagen, ten minste te gast komen op
den dag van 't boelhuis. Ze vermoedden wel,
dat het de oude menschen ontzettend hard
zou vallen; de verkooping van zooveel dier
baars by te wonen. Herman, de bloemist, zou
de zaken wel regelen op de boerderij. Maar
de oude boer had het niet gewild en z'n
vrouw ook niet; alleen had zü toegestaan
morgen met den eersten trein te gast te
gaan. De drukte zou haar morgen toch wel
te groot wezen. Maar de ouwe Gilgen zou
blüven, vast en zeker, om van oogenblik tot
oogenblik het boelhuis mede te maken tot
't laatste nummer verkocht was. Hij was dat
verplicht, vond hii, aan z'n boerderij, aan
z'n koeien, aan z'n paard, aan alles. Hij
vond liet lafhartig om heen te gaan. Neen,
blijven, zou hij, met het gevoel van een ka
pitein. die zyn schip niet prys geeft, maar
tot het laatste oogenblik er op aanwezig
blijft. Hard, ontzettend hard zou het wezen,
maar hy wou het!
En de gewichtige dag brak aan. Voor het
laatst hielp de oude boer z'n koeien voeren;
voor het laatst ging hy met zyn volk „schof
ten"maar het brood leek zoo droog en
zoo hard,hij kon niet eten
Weldra kwamen de notaris en zyn klerk.
En buren kwamen en kennissen, ook vreem
den, veel vreemdenuit belangstelling
kwamen ze, uit nieuwsgierigheid en kooplust.
Ook een paar antiquaren uit Amsterdam
waren op het boelhuis losgetrokken en snuf
felden vrijpostig rond naar „oudheden." En
Jan, de schoenenflik, kwam vragen om met
een stalletje op het erf te mogen staan om
brood en koek en eieren te verkoopen. In zyn
jas had hy een flesch jenever, om „stiekum"
'n borrel te schenken. Maar dat had hy niet
gevraagd.
Het werd een heen- en weergeloop en ge
praat in huis en stal en op 't erf, zooals, dat
op de rustige boerderij, zelfs by feesten, nooit
geweest was. En een oogenblik voelde de
oude boer een hevigen lust in zich opkomen
om al die menschen weg te jagen en den
koopbrief van zijn huls te scheuren
Als een vreemdeling slenterde hy in z'n
eigen huls rond, bleek en trillend van aan
doening. Het was hem onmogeiyk met de
menschen te praten, zyn keel leek als toe-
geschroefd. Als iemand hem aansprak, lach
te hy zenuwachtig en liep dadelijk met
eenlge gejaagdheid heen, alsof ergens zijn
tegenwoordigheid dringend noodig was.
De verkooping nam een aanvang en de
menschen hoopten zich samen om den af
slager, die grappen verkocht om den koop
lust op te wekken. Maar de arme boer kon
het lachen niet verdragen om de dolle kwink
slagen, die gemaakt werden op de dingen
uit z'n leven. Hy trok zich terug en wou
in z'n huis een rustig hoekje uitzoeken, om
maar in eenzaamheid af te wachten dat alles
voorby was. Maar er was geen rustig hoekje;
overal waren nieuwsgierige en kyklustige
menschen. alles begluz-end met vrijpostige
oogen. En ook zag hy al mannen sjouwen
met dingen, die ze gekocht hadden en die
nu al niet meer waren van hem. Maar op
den zolder, daar zou hy toch niets zien! En
daarom klom hij naar boven. Maar het
schreeuwerige koopgerucht ontging hy niet.
Hn moest het hoorer.
En zyn oogen werden vochtig. Hij had
kunnen huilen als een kind, maar vermande
zich. Doch toen hy hoorde, dat z'n koeien
aan de beurt waren en ze door de ongewone
drukte in den stal onrustig werden en be
gonnen te loeien, toen kon de oude man, die
nog boer was in zijn hart, het niet meer uit
houden en betreurde het, dat hy koppig had
willen blijven, tot alles, alles verkocht was.
En in vreemde, weeë stemming daalde hy
den zolder af en zonder iemand te groeten,
zonder om te zien naar z'n oude woning, ver
trok hij naar het kleine huisje by de kerk,
waar hij in stille eenzaamheid zich opsloot
en in zenuwachtig snikken uitbrak.
In het koepelgebouw waren over de drie
kisten Indische sarongs gehangen, waaron
der het wit-geplooidê linnen uithing. De
baar met de kist van mevrouw Soeparwi
stond in het midden; aan weerszijden van
deze baar twee kleine kinder-handbaren
met de kisten der twee jongens. Alle kisten
waren vóór het vertrek uit het Pathologisch
Instituut op last der justitie verzegeld. Door
vriendenhanden waren op alle drie de kisten
tuilen van witte seringen gelegd. Aan de
baar van mevrouw Soeparwi hing een krans
met paarse linten, gezonden door de Dier
geneeskundige faculteit van het Utr. Stu
denten Corps.
Omstreeks half drie arriveerden met auto
bussen tal van Indonesische studenten uit
bijkans alle universiteitssteden in ons land.
Zij. brachten een grooten bloemkrans mee,
gebonden met rood-witte linten. Onder deze
studenten bevonden zich vele dames-studen
ten, zoomede vele leden van de ook hier te
lande bekende vereeniging „Perhimpoenan-
Indonesia".
De burgemeester van de Bilt, H. P. Baron
van der Boreh tot Verwolde nam, nadat de
familie Soeparwi in het koepelgebouw was
aangekomen, het woord, om van af het
spreekgestoelte, zich tot de nabestaanden
te richten.
„Als burgemeester dezer gemeente is het
mijn droeve taak aan deze baar enkele woor
den te spreken. In myn Junctie zag ik meer
én van dichterby het groote leed, dat over
een gelukkig gezin gekomen is. Wanneer
een mensch zoo geslagen wordt, als hier het
geval was, dan worden de omstanders stil,
dan worden de harten ook der menschen
bewogen, omdat hier zulk een diep mensche-
lijk leed geleden wordt, dat ieder navoelen
kan. Maar bij de ontroering, die ons be
vangt, komt ons ook het „waarom" op de
lippen, waarom hier het kwaad in zulk een
afschuweiyken vorm moest overwinnen. Het
verbijstert ons, omdat het voor onze men-
sehelijke oogen zoo weinig in overeenstem
ming is met de Almacht en'de liefde van
God. En juist, toen ik by het zien van dit
verschrikkelijke tot in het diepst van mijn
ziel ontroerd en verschrikt was, voelde ik
het als een bevrijding, dat hy, die van alles
beroofd was, de zwaar beproefde man en
vader, naar boven zocht om hulp en troost
Hoe begrijpelyk zou het zyn, wanneer een
mensch in zijn felle smart in opstand
kwam over het lot, dat hem getroffen heeft.
Zou daar de eene mensch den ander durven
oordeelen, terwü'l hij zelf niet weet hoe hy
zou zyn, wanneer zoo groot leed hem trof?
Mrfar wanneer dan de lippen zich openen
voor een gebed, wanneer de oogen reeds
gericht zyn op een gelukkig wederzien in
een ander en beter land, dan komt tot ons
door de poorten van den dood een aangrij
pende prediking, dan schijnt van het graf
reeds het licht van de eeuwigheid. De har
ten der menschen zullen zich voor u openen
zij hebben zich reeds geopend en gy hebt
dit ondervonden. Uw vrienden zullen voor u
doen wat zy kunnen, maar ook vreemden,
die u ln uw geluk niet gekend hebben,
zullen u in uw smart toonen dat zij met u
mede lijden. Want er is niets, wat de harten
zoo opent als het verdriet, er ls niets waar
door de menschen zoo beseffen broeders te
zjjn en kinderen van Eén Vader, dan juist
door de smart. En God zal tot u komen,
omdat gij Hem zoekt. Hij komt tot de gebro-
kenen van hart en tot de verslagenen van
geest. Hij zal u troosten, zooals de menschen
het niet kunnen en Hij zal uwen weg leiden,
waarheen gy ook gaat. Al moge de weg dan
lang zyn en moeiiyk, het einddoel is goed.
Moge het u gegeven zyn, dit nimmer te
vergeten, opdat gU eenmaal hen terug moogt
vinden die u zyn voorgegaan, daar waar alle
tranen zullen worden afgewischt."
Hierna werden de baren uitgedragen.
Eerst de baren met het stoffelijk overschot
der kinderen, gevolgd door de baar van
mevrouw Soeparwi. Alle baren weiden ge
torst door Indonesische studenten.
Buiten, op het kerkhof, waar de eerste
witte sneeuw tusschen de sparren en den
nen dwarrelde, als de Noordenwind ze had
losgelaten, stonden honderden belangstel
lenden in de lanen geschaard om den
ontslapenen een laatsten groet te brenger.
Er lag een groot graf gedolven, de moede:
werd het eerst daarin neergelaten, waarna
de beide kinderen, rechts en links van haar.
werden bygezet. Dat waren ontroerende
oogenblikken. De kisten gingen met hun
witte omplooiingen de groeve in. Toen de
sarongs waren weggenomen, bleek het, dat
over het witte linnen takken van fyn
asperge-groen, omwonden met witte serin
gen, waren gestrengeld, welke takken als
frarije over de kisten hingen.
De heer Soeparwi trad nu naar voren. Hij
begeerde nog iets tot de zynen te zeggen,
alvorens de aarde zich voor goed over hen
sloot:
„Myn lieve vrouwtje, je bent wel zéér
ontydig van me heengegaan. Weet je nog.
hoe wy in 1922 op Timor verloofd raakten
en hoe wy in 1925 huwden? Toen ben je mij
gevolgd, de rimboe in, als een dapper kind
dat mij wenschte bij te staan in alle moei-
lykheden. En wat was je bly-gemoed, toen
wy in 1928 naar Holland gingen, in opdracht
van de regeering, opdat ik in Utrecht zou
kunnen studeeren! En nu verlaat je mij!
Wat was het altoos je innigst verlangen,
dat ik hard zou werken, om ons volk in
Ind.ië te kunnen dienen en helpen. Ik weet
niet, of ik thans, na zooveel droef ervaren,
nog wel met energie zal kunnen voortwer-
ken. Allah zy my genadig. Vaarwel, mijn lief,
dapper vrouwtje, vaarwel! En jullie, mijn
beide lievelingen, dat jullie nu ook zoo
onverwacht van my zyn heengegaan! Onno
heeft jullie zeker erge pyn gedaan en jullie
zullen toen zeker om pappie hebben geroe
pen. Maar pappie was dien morgen niet
thuis en heeft jullie niet gehoord. Mijn
vrouw en kinderen, ge zyt nu nog het
eigendom der justitie, maar over een paar
maanden zyn jullie weer mijn eigendom.
Dan hoop ik jullie mee te nemen naar ons
land, om je te leggen, héél dicht bij me,
in aarde,-die je zoo lief is, waar de palmen
ruischen."
Seringen strooiend op de drie kisten nam
de arme vader een laatste afscheid van z'n
vrouw en kinderen. Toen werd het hem te
veel: snikkend viel hij in de armen zyner
Indische vrienden, die hem al hadden ge
steund, bij het uitspreken zyner woorden
van vaarwel en groet..
De heer Soeleman, landgenoot van den
heer Soeparwi, zeide, dat het niet hun
gewoonte is om by een groeve te spreken.
Maar een uitzondering wordt hier gemaakt.
Het plotselinge van dit afscheid heeft de
geest meer doen letten op het eeuwige, dan
op het tydelijke. Dank werd gebracht door
den heer Soeleman aan den burgemeester
en den politie-inspecteur van Bilthoven en
aan den officier van Justitie te Utrecht. In
deze dankbetuiging werden voorts allen be
grepen, die maar op eenige wyze den heer
Soeparwi de smart hadden helpen dragen.
Dinsdagmiddag half vier heeft bij het
spelen in een schuur te Hendrik-Ido-Am-
bacht een vierjarig jongetje zyn vriendje,
dat onder een hoopje hooi gekropen was,
met een riek in het„ hoofd gestoken, ten
gevolge waarvan het knaapje eenige oogen
blikken later door verbloeding in de her
senen is overleden.
Geen papieren maar wel een revolver
Op last van den officier van justitie te
Maastricht zijn eergisteren ter beschikking
gesteld van den grenscommandant der
Rykspoiitie te Heerlen twee jongemannen
uit Duisburg, door de commiezen te Schin-
veld aangehouden, die niet in het bezit
waren van goede papieren, maar wel van
een revolver, geladen met acht scherpe
patronen, twaalf sleutels, twee electrische
zaklantaarns, een looper en vier wissels ter
waarde van M. 1000. zy zeiden deze wissels
te hebben gevonden. De grenscommandant
stelde zich in verbinding met de Heerlensche
recherche, teneinde deze in Duitschland een
onderzoek te doen instellen. De recherche
zocht contact met de Dusseldorfsche poli
tie, wat tot gevolg had, dat is komen vast
te staan, dat de mannen zich schuldig heb
ben gemaakt aan diefstal met braak te Duis
burg. De vier wissels op Duitsche banken in
de eerstvolgende maanden invorderbaar,
bleken van deze inbraak afkomstig te zyn.
De politie heeft het tweetal over de grens
gezet en overgegeven aan de Duitsche
politie.
Gisteravond is de autogarage van den
lieer Bertling, aan den Utrechtschestraat-
weg te Hilversum, door onbekende oorzaak
uitgebrand. De auto, met welke de heer
Bertling juist was thuisgekomen, ver
brandde mede. De brandweer was spoedig
ter plaatse en had den feilen uitslaanden
brand spoedig in bedwang. Verzekering
dekt de schade.
169. Op zijn beurt kreeg de man de klappen,
Van den vader, lang niet bang,
Hy had den koopman vast gegrepen,
Schudde hem toen hard en lang.
En toen hy hem genoeg geschud had,
Als een hoop knikkers in een zak,v
Wierp hy den arme, die om hulp riep,
Tegen den muur met flinken smak.
170. Pim dreef steeds verder over Duitschland,
Kwam over 'n dorpje in 'n dal.
Zag hooge, dicht-begroeide bergen.
Sn een mooien waterval.
Hij zag ook zwarte dennenbosschen,
Een weg, die door het dorpje liep,
Hy hoorde het kleppen van den toren.
Dat voor het Angelus riep.