'T BLOESJE MET DE ROODE
RUITJES
AT ER. BUITEN TE
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
ll
DOMME POES!
o
o
c
o
EP
or»
tt-
is
nt
DOOR ANNY SLUYTERS
DE B.L.N.S.
"T'S*
Tfq-5*
JBloti j_i\ d
H t aat'
OIO
0
0
0
m -
0
0
0
0
0
iOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOI IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI IOIOIOIOIOIOIOIO
III!
MET PLAATJES VAN JOOPIE
0
0
0
oioioaoaoBOioioioi
m
0
0
0
0
0
m
0
0
0
0
0
0
0
m
0
0
ïoiOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOIIOIOIOIOIOIOIQIOIQIOIOIOIOIOIOiOIOI iOÏOIOIOIOIOIOIOIOIOiOiOIOIOIOIQIOÏ
-uit»
I.OO-"
odsd*
-2.00
n
:nip*
:.00--
rt
-7.15
Prof.
i, va»
- 8.00
A.
-8.40
intet
imo»
-uit»
.00—
ïcert
.15—
Holl»
Con*
n F-
iziefc
idiO'
-5.50
nen»
rag®
eert.
Eng.
-8.30
30—
reep.
oor»
?ert»
30—
10.00
oep-
mo*
gen-
doof
'ele»
:est-
zing
Iben
;est»
:on»
?ro»
eest»
8.09
6.90
ira-
0.35
ion-
4.20
:ert.
iur-
9.10
van
0.30
M.:
en
7.50
au-
?ea
Be
en
lan
en
«UAIÏ&
en,
en
vlS
en
ng
n-
lO-
int
iet
og
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Toen de molenaar van „Voor de wind"!
de hoogste molen van heel Zeeland, dte
week wel driehonderd zakken graan ex
tra had gemalen, kon er een nieuw
bloesje overschieten voor Bjorsje.
Sjorsje was het
grappigste ventje
van Oudezande en
toen hij t nieuwe
bloesje gekregen
had, een bloes met
mooie roode ruitjes,
was hij den koning
te rijk. Met zijn
handen ln de zak
ken van zijn wij
den fiuweelen boks,
waarop een paar
groote dofzilveren
Zeeuwsche knoo-
pen prijkten, wan
delde hy door de
hoofdstraten om
zich aan alle men-
schen te laten zien.
En alle men-
achen bewonderden SJoreje.
Doch opeens gebeurden er gekke din
gen.
ütt een klein huisje kwam een geha
vend jongetje op Sjorsje toeloopen. Het
jongetje had een grooten hond bij zien,
dien hij recht op Sjorsje afstuurdè.
„Pak 'emP riep het jongetje, ..Pak
'em, den bluffer!"
„Goeie hemel," dacht Sjors, „hoe kom
Ik hier vandaan."
Maar vóór Sjors de beenen had kun
nen nemen, greep het Jongetje Sjorsje
bij zijn bretels en gooide ham midden
op den vetten grond, die niet bestraat
was.
„O, o, mijn nieuwe bloes," riep Sjorsje
uit, „ik heb 'm pas van vader gekregen."
„Wat heb Ik met Jouw bloes te ma
ken," schreeuwde het jongetje terug
„Hier, hieren meteen gooide hij den
armen Sjors heelemaal vol vette klei.
Sjorsje's oogen zaten bijna dicht, zijn
neus ook.... en zijn ooren waren door
de kiel heelemaal verstopt.
„Ik.... ik.... kan niet meer praten."
riep hij angstig, daar zijn mond ook
heelemaal vol zat.
„Geeft niets...." gilde het jongetje
terug en als had hij nog niet genoeg van
zijn leelijke streken, stuurde hij den
hond op Sjorsje af. „Fidello, pak 'm"
Vóór Sjors goed begreep, wat er met
hem gebeurde, voelde hij hoe het groote
beest hem hij z'n fiuweelen broek pakte
en er een hèel groot stuk uitscheurde.
Het duurde geruimen tijd vóór Sjorsje
zich van het dier kon bevrijden, maar
en gooide hem midden op den
vetten grond....
hebt. Kom aan.
toen dit eindelijk lukte, holde hy hul
lend naar huls.
Neen, wat keek die molenaar boc.s,
toen hij Sjorsje zóó gehavend zag bin
nenkomen.
„Ik kan er niets
aan doen, vader!"
huilde het ventje,
„die jongen en die
hond hebben het
gedaan.... O,mijn
bloesje met die
mooie roode rui
tjes."
„Welke jongen,
welke hond?!"rien
zijn vader boos uit.
„Ik zal ze wel
krijgen. Maar het
is ook jouw eigen
schuld, dat *t ge
beurd is. Dan moet
Je er maar niet
overal mee gaan
pronken, als je
wat nieuws aan
trek ulti"
Sjorsje trok zijn bloes en broekje uit
en werd zóó met zijn nachtponnetje aan
naar bed gestuurd. Dóór huilde hij z'n
verdriet ln de kussens uit.
Vermoeid van 't huilen, viel hij einde
lijk ln slaap en toen hij ontwaakte, was
het precies middernacht. Door het
venster zag Sjorsje dat de tolle maan
op den Kerktoren scheen en hij schrok
er bijna van, toen hij de twaalf doffe
slagen hoorde dreunen over de kleine
dorpshuisjes, die in de donkerte weg-
hurkten.
Opeens zag hij, dat de maan ook zijn
bloesje bescheen, dat aan de waschlijr.
op het erf hing.
Sjorsje moest er bijna om lachen, toen
hij zag, hoe de wind er heelemaal in
kroop en het buikje en de mouwen heele
maal bol zette, net of er een heel dik
ventje in zat.
Op zijn bl-ate teentjes sloop hij naar
de deur en lichtte de klink op. HU had
geen rust vóór hij had gezien of zijn
bloesje wel heel erg was gescheurd.
Misschien was het alleen maar wat
vuil geworden, dacht hij, en als het ge-
wasschen was, kon het misschien wel
weer heelemaal voor nieuw doorgaan.
Bij het bloesje gekomen, zag hij tot zijn
vreugde, dat er geen scheuren in zaten
enzijn gezicht klaarde vol blijdschap
op. Maar opeens keek hij erg verbaasd
toen hij hoorde, dat het bloesje tegen
hem begon te praten.
„Dag Sjorsje," zei het bloesje. „Vin Je
niet dat ik er weer netjes uitzie? Mijn
en daar zweefde ons ventje door de lacht
roode ruitjes zijn niet eens verkleurd."
,,Dag bloesje," antwoordde Sjors, „wat
had die leelijke jongen jou toegetakeld,
hé? Maar morgen krijgt hij een pak
slaag terug."
„Kom, kom." zei het bloesje, „je moet
je niet zoo kwaad maken. Als je alles
wist, zou je misschien medelijden met
dien jongen hebben. Mijn ruitjes zijn
toch zeker nog even mooi."
„Ja, gelukkig wel," lachte Sjors, „maar
wat ben je dik, zég. Je lijkt wel een
luchtballonnetje."
„Ja," antwoordde het bloesje, „lk zit
nu vast, maar als je me losmaakte, dan
zou je eens wat zien. Dan vloog ik hoog
over alles heen, over de huizen, over den
toren, ja zelfs over zeeën en bergen in
vreemde landen."
„O, wat leuk," riep Sjorsje, „ik zou
best met je mee willen."
„Nou, zei het bloesje, „trek me dan
maar aan, dan zal ik je meenemen. Dan
vliegen we samen heel hoog over ae
wereld heen en dan zien we saampjes
een heeleboel dingen, die andere men-
schen nooit te zien krijgen."
„Maar wat zal vader daar wel van
zeggen?" vroeg Sjorsje. „Die zal wel veel
verdriet hebben, als ik nergens meer te
vinden be# en morgen niet meer in mijn
bed lig."
„Ik zal dan wel zorgen, dat je morgen
weer terug bent," zei het bloesje.
Sjor3 trok het bloesje aan; het ging
heelemaal bol staan en daar zweefde ons
ventje door de lucht, zóó hoog, dat nij
bijna zijn hoofd stootte tegen de dikke,
donkere wolken, die van tijd tot tijd de
maan probeerden te bedekken. Maar dat
lukte niet, want dan riep het maantje
den wind te hulp om de zwarte wolken
weg te blazen entjoepdaar wa
ren ze al weer verdwenen.
„Nu moet je niet zoo hoog vliegen,
bloesje," zei Sjors, „anders kan ik niets
van de wereld zien."
En warempel, Sjors zag een heeleboel
dingen, waarvan hl) nooit gedroomd had.
Zoo kwam hij ook ln een dorp,
waar heel veel arme Jongens
woonden, die er allemaal even
slecht en bleek uitzagen, evenals
het Jongetje, dat Sjors van
middag had aangevallen. Wat
hadden ze het koud! Ze liepen
te bibberen van de kou. Hij,
Sjors, zag door de vensters
wat een armoede er in die
huisjes heersehte. Ze hadden
bijna niets te eten en de kin
dertjes waren dolblij, als ze
een oudbakken sneedje brood
kregen met wat goe_koope bo
ter er op.
En vóór die kleine huisjes
liepen andere jongetjes op en
neer, die fiuweelen broekjes
met zilveren knoopen droe
gen en leuke gekleurde
bloesjes. En die jongetjes
zagen er blozend en gezond
uit, omdat ze te eten kregen,
alles wat ze maar lekker
vonden.
Sjors zag, hoe die jonge
tjes daar liepen te pron
ken, omdat ze het zoo goerl
hadden en hoe ze die arme
kindertjes hun armoede lie
ten voelen.
„O, wat zijn die jongetjes met die fiu
weelen broeken en gekleurde bloesjes
toch akelige kinderen.' 'dacht Sjorsje en
als had het bloesje dit gehoord, zei hei
„Zie je nou, waarom die jongen er
vanmiddag toe kwam, jou en my zoo
geweldig toe te takelen? Dat kwam, om
dat niemand zich iets van dat arme
jongetje aantrok. Als jij een flinke jon
gen was geweest, had je dat wel kun
nen begrijpen en zou jij je vader ge
vraagd hebben, of je dat oude bloesje
aan dien armen Jongen mocht geven.
En dat had je vader vast goédgevonden
en die jongen zou Je vriend geworden
zijn, inplaats van Je vijand."
En opeens begon 3jors de dingen heel
anders te zien, dan hl) tot nog toe ge
daan had. t Bloesje had gelijk. Wat
vanmiddag gebeurd was, was ook een
beet je z'n eigen schuld.
„Ik heb al genoeg gezien, lief bloesje,"
zei Sjorsje, „lk heb vannacht een heele
boel geleerd."
Den volgenden morgen, toen de haan
kraaide, vond de molenaar zijn Sjorsje
in den tuin met het bloesje aan. Sjorsje
was verstijfd en verkleumd en heelemaal
bewusteloos. Snel nam de molenaar het
ventje in zijn sterke armen en bracht
hem naar bed.
De dokter werd er bij gehaald en toer.
Sjors begon te ijlen over bloesjes en
roode ruitjes, over arme jongetjes en
rijke jongetjes, toen vreesden zijn ouders
het ergste.
Eerst na drie dagen nam de koorts af.
Toen pas keerde Sjorsje's bewustzijn ie-
rug en toen hij de oogen opsloeg, zag
hij het eerst van allen den Jongen, die
hem zóó geslagen had. Deze jongen had
een bord met drie pannekoeken ln de
hand en met tranen in de oogen vroeg
hij Sjorsje om vergiffenis.
„Och, loop heen," zei Sjorsje lachend
„die pannekoeken vind ik heel lekker,
maar van die vergiffenis moet ik niks
hebben. Wil je voortaan mijn vriendje
zijn?"
De jongen keek of hij voor 't eerst op
de wereld kwam.
„Ik heb met het bloesje de wereld
rondgevlogen," zei Sjorsje later tegen
hem, „en lk heb een heeleboel geleerd
De molenaar en het vreemde jongetje
keken Sjors angstig aan. Ze dachten, dat
hij weer opnieuw begon te ijlen. „Neen.
neen," stelde Sjors hen gerust, „ik heb
een heeleboel geleerd. Vader, mag mijn
en je
ziet dan twee jongetjes Ioopen met
rood-geruite blousjes aan
vriendje dat bloesje met de roode ruitjes
van me hebben? Ik kan het nog best
met het oude doen."
Maar de molenaar wist een andere
oplossing. Sjorsje mocht het bloesje met
de roede ruitjes houden en zijn vader
gaf een nieuw, net eender, met roode
ruitjes aan het arme jongetje.
V En als jullie ooit ln Oudezande komen
en je ziet dan twee jongetjes Ioopen met
roodgeruite bloesjes, dan kun je er on
rekenen, dat het Sjors en zijn vriendje
zijn.
Het leek wel een van de tien zomer-
sche dagen van Februari te zullen wor
den. Wel had net 's nachts nog gevro
ren, maar toen het tijd was, om naar
Sne.en wtioJr.
school te gaan, had de zonnewarmte
reeds de meeste sporen van vorst doen
verdwijnen.
Tilly had inderhaast eenige briefjes
klaar gemaakt om alle clubleden te vra
gen of ze gingen wandelen, waarmee
leder het eens bleek te zijn Nu, de goe
de verwachtingen werden niet be
schaamd. De lucht was strak blauw en
de zon lekker warm. Bram, blij, dat hU
ditmaal weer van de partij kon zijn, was
de vroo'.ijkste van allemaal en zijn op
gewektheid werkte aanstekelijk. Hl) was
CfOC-M-S
al aardig ingeburgerd bij het troepje.
Het doel was een wandeling in de
plantsoenen. Daar, waar de planten be
schut stonden, zou wel een en ander te
bewonderen zijn. En ja, daar zagen ze
alvast sneeuwklokjes (Fig. 1). die op hun
stengels stonden te knikken. Crocussen
kwamen ook al boven den grond kijken,
de bloemen nog opgeborgen in een
bloemscheede (Fig. 2). Maar het mooist
vonden de kinderen een bed winteraco-
nieten. De bloemen stonden dicht bij
het pad, zoodat ze de verschillende ont
wikkelingstoestanden konden nagaan. De
meeste planten vertoonden nog de bruin-
roode, gekromde stengels (Fig. 3"), by
een enkele had zich de stengel reeds
opgericht (Fig. 3**), terwijl de bloemen,
die het meest van de zon konden profi
teered heelemaal uit waren. (Fig. 3***).
Een eind verder kwamen ze langs
bloeiende struiken. Het was de win-
'sNiw-te.i.iASniiVh
oi, woaga
JA.S «""J"
terjasmijn (Fig. 4). die nog enkele bloe
men vertoonde, maar waarvan de meeste
waren uitgebloeid, 't Leek net of de bloe
men aan de kale takken waren vastge
bonden, vond Ada.
Naast de jasmyn stond een bloeiende
hazelaar. (Fig. 5). Bram had juist een
verhaal over de wichelroede gelezen,
waarmee men volgens die opgave water
en schatten kon vinden. Hy stelde voor
een tak *f te snijden om allen hun geluk
eens te beproeven.
Maar Jan wees hem op het bordje;
„De plantsoenen worden ln de hoede van
het publiek aanbevolen, dat tevens ver
zocht wordt, baldadigheden tegen te
gaan" en overreedde hem dat snyden
te laten, ,,'t Zou er mooi uitzien," merk
te hij op, „als alle menschen maar naar
willekeur gingen hakken en snijden in
de plantsoenen" ,.En", voegde Toos er
bij, „heb je niet gelezen van die schat-
gravery in Zaandam? Na die mislukking
moet ik er niets meer van hebben".
Neen, Bram had die verhalen niet ge
lezen, maar hij werd gauw genoeg op de
hoogte gesteld en stemde toe de struiken
met rust te laten.
Juist kwamen ze by het verder gaan
Uit de schaduw in de zon en daar zagen
ze het prachtig effect van de zon op dé
bloeiende iepen. (Fig. 6). De bruinroode,
Poesje klein, poesje stout.
Wat heb je nu gedaan.
Waarom heb jy Je baasje's bril
Al op je neus gedaan?
Wilde jy, dwaas poezekind,
Eens een menschje zyn?
Dacht je, voor een enkelen keer
Lykt me dat wel fyn?
O jou ydele kleine poes,
Kyk je in 't spiegelglas,
Of dat dwaze kattekind
Echt je zelf wel was?
Door dien bril kun jy niet zien,
Past niet op Jouw neus.
Zelfs het muisje lacht Je uit.
Ik zag het zelve, heuschl
Poesje klein, poesje stout,
Kom, wees niet zoo dom,
jy kunt de muisjes zoo wel zien
Daar gaat het Immers om!
RO. FRANKFORT.
warm getinte bloemblaadjes vormden een
prachtige tegenstelling met de witte
meeldraden.
Jan wees op het eigenaardige ver
schijnsel, dat planten, zooals Iepen,
waarby de wind het stuifmeel over
brengt, bloeien voor er bladeren aan zyn.
Een paar laaghangende iepentakjes
werden mee naar huls genomen. Ren
de
beetje plagerig vroeg Bram, „of
voorzitter dat wel goedkeurde?"
„Och", antwoordde Jan, „als wy ze
niet meenemen, worden ze toch wegge
snoeid."
Hiertegen viel niets In te brengen. Ze
stonden nog een oogenblik te kijken en
opeens zei Tilly: „weet Je, waar lk zoon
zin in heb?"
„Nou?" vroeg Jan. „In stuivertje ver
wisselen".
„Hè ja!" riepen allen in koor en da
delijk waren de noodige boomen uitgeko
zen en weldra nadden ze de dolste pret.
Moe en warm gingen ze elndeiyk naar
huis, na eerst de op het gras gelegde
takken zorgvuldig byeengebonden te heb
ben.
t Was een eenige middag geweest,
zooals Henk in kleuren en geuren te le
zen kreeg in een gezelligen brief, die
Toos hem schreef en die door allen on
derteekend was.
't Speet hem. dat hy er niet by had
kunnen zijn!
A. L.
DE ALLEEN-STAANDE WANDELSTOK
Je moet van te voren tusschen je bee
nen ter hoogte van je kuit een zwart
draadje binden, zoo ongeveer van een
centimeter of dertig lang.
Wanneer je niet al te groote stappen
neemt, kun je heel gewoon blyven Ioo
pen, en dus al een tijdje van te voren
deze voorbereiding van je kunststuk in
orde maken.
Nu vraag je iemand uit het gezelschap,
of die een wandelstok voor je wil halen
en je deelt onder veel omhaal van woor
den aan de toeschouwers mede, dat je
zoo"n geweldige hoeveelheid electriciteit
in Je vingers hebt zitten, dat je den
wandelstok heel gemakkeiyk vry op den
vloer kunt laten staan.
Je zorgt daarby natuuriyk op een
plaats te gaan zitten, waar het niet al
te licht is. Je zet je beenen nu zóó ver
uit elkaar, dat het draadje gespannen
is, dan plaats je den wandelstok naar je
toehellend vóór je en laat hem eenvou
dig rusten tegen het draadje.
Je beide handen houd je boven den
stok, net precies of je hem op eenige
c.M. afstand met Je „electriciteit" vast
houdt.
Wanneer je Je beenen nu heel voor
zichtig beweegt, zweeft de stok zachtjes
heen en weer, net precies of hy de han
den volgt, die je er boven beweegt.
Overal waar ik dit kunstje vertoonde
snapte niemand er iets van en zoo zal
het jullie zeker ook gaan, wanneer je
het thuis voor je vrienden of huisgenoo-
ten eens probeert.
v>
-
Toen Hubert ongeveer een maand ln het huisje van den houthakker
woonde, wilde hy met alle geweld naar het kasteel van den heer van Vollen-
hoven toegaan. In ieder geval wilde hy weten, hoe de gevangenis van zijn
vader er van bulten uitzag.
En zoo stapte hy op een goeden dag, vergezeld van Olivier, in de richting,
die de oude Nicolaas hem gewezen had.
inn
itoimnn
O
Olivier deed al zyn best om de stemming er by zyn vriend een beetje
in te houden.
Na een langen tocht bereikten ze het machtige kasteel dat er evenals
zyn eigenaar woest en oorlogszuchtig uitzag.
Toen Hubert dit geweldige, machtige gebouw vóór zich zag, zonk hy
op een kleinen heuvel neer en slaakte een diepen zucht.
Z'n metgezel begreep onmiddellijk wat er ln hem omging.
„Eén ding is goed," sprak Hubert. „Ik ken thans de gevangenis van
mijn vader. Ik zie, dat het onmogelijk is om er thans binnen te dringeu.
Maar ais het moet, zal ik alle hinderpalen wet™ te overwinnen."