OTTO EN ZIJN HOUT DE ZOON VAN DEN EDELMAN V 8 T«$ o c ■m §L DE B.L.N.S. T< <5 .2 1 DOOR RO KOPUIT oicDioRoaoioacDEOBCDacDicDaoaoaoMoioioiioioBOB BoaoBC3BCDBC3BORC5BOiOBCDBOBCDBOBCDBOBc=iBC3B aoaoaoaoaoaoapaoaoaoaoaoaoaoaoioaoi MET PLAATJES VAN JOOPIE 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 mm* I^-^--1 hü, 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 lOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOl^awlOIOIlOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI lOIOIOIOIOIOIOBOIOIOIOIOIOIOIOROIOI OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Na Karei den Grooten is wel keizer Otto I of de Groote de beroemdste kei zer. die ooit over het heilige Duitsche Rijk heeft geregeerd. Hij was de zoon van den eersten Frankischen keizer Hendrik den Vogelaar en regeerde van 936973. Bij zijn kroning te Aken dienden de machtigste keurvor sten van Duitschland hem en bogen voor hem de knieën. Zóó wilde Otto het: hij de keizer, de keurvorsten zijn dienaren! Met een groot leger trok hij op tegen de vijanden der Duitsche natie.de Honga ren, die roovend en plunderend het Zuiden van zijn rijk waren binnen geval len. In 955 versloeg hij die woeste horden totaal bij de stad Augsburg aan de Lech. reeds 's avonds naar de kerk en zocht een plaats heel voorin in de nabijheid van de plek, waar de keizer zou zitten. Toen dan eindelijk de geestelijke han delingen waren begonnen, zat daar op zijn stoel de groote keizer en bad en luisterde naar de woorden van den predi kant. Doch, wat was dat? Voelde hij niet, N tl voerden hem gebonden voor zijn broeder den keizer Dat was nog aan geen van zijn voorgan gers gelukt en daarom juichte men den keizer overal toe, toen hij na den slag de steden in zijn rijk bezocht. „Leve keizer Otto!" riep men hem over al toe en met palmtakken en kleeding- stukken wuifde 't volk, toen de overwin naar minzaam buigend langs zijn onder danen reed. Eenigen der keurvorsten nu werden daardoor jaloersch op de macht des kei zers en ze verbonden zich met Otto's broers om tegen hem op te trekken en hem zoo mogelijk te verdrijven. Zoo was Otto dus genoodzaakt krijg te voeren tegen zijn eigen broeders, van wie hij zoo veel hield! Het kwam weldra tot een vreeselijken veldslag ,en zooals te voorzien was zegevierde Otto. Zijn oudste broer sneuvelde hier, terwijl zijn jongste broer wist te vluchten. Diep in het gebergte wist hij zich eenigen tijd in een hol te verbergen; maar de speurders van den keizer ontdekten zijn verblijfplaats en voerden hem gebonden voor zijn broeder, den keizer. Vertoornd gaf Otto nu bevel, den ondankbare weg te voeren naar de gevange nis; hij zou er nog wek eens over nadenken, welke straf hij den gevangene zou geven. En zoo zuchtte prins Hein- rich in zijn donkere cel en verlangde vurig naar zijn vrijheid; maar zijn keizerlijke broer scheen hem geheel te vergeten, hoewel hij meerdere malen om genade had ge smeekt. Het ging tegen Kerstmis en de keizer wilde dit groote feest niet laten voorbijgaan zonder een daad van men- schenllefde te stellen. Daar om gaf hü bevel, de kerkers der gevangenen te openen en aan honderd van hen de vrij heid te geven. Zoo kwam ook prins Heinrich weer in vrij heid. Maar.hoe zag hij er uit? Zijn kleeren geleken op die van een bedelaar en zijn gezicht en zijn handen zaten vol zweren. Hoe zou hij aan kleeren komen om zich behoorlijk te kunnen dekken? Hoe aan medicijnen om zijn pijnen te verdrijven? Daar hoorde hij, dat zijn keizerlijke broeder dien nacht in de kerk zou komen om aan eenige armen der stad klee ren, geld en etenswaren uit te deelen. Daar moest hij bij zijn! Was hij ook niet een arme, die niets bezat? En de daad bij 't woord voegend, begaf hij zich dat daar iemand aan zijn mantel, zijn prachtigen, keizerlijken mantel trok? Ja, weer voelde hij het en eenigszins boos wendde hü zich om, om te zien wie dat gedaan kon hebben. Zijn oogen zagen neer op dien armen, bijna naakten bedelaar, bedekt met zwe ren, terwül nog duidelük aan handen en voeten de plekken zichtbaar waren, waar de boeien hadden gezeten. En een stem hoorde hij, die zachtjes sprak: „Mün broeder, kent ge mij niet meer? Weet ge niet meer, hoe wij vroeger als kinderen door het paleis draafden? Weet je niet meer, hoe we samen hebben gespeeld en geluisterd naar de vertellingen onzer goede moeder, die nu reeds jaren dood is? Ach, ik smeek u, ter wille van die moeder, help mij! Red mij, kleed mijl" Diep bewogen hoorde de keizer die woor den aan. Zonder één woord te zeggen, stond hü op, maakte de gouden gesp los, waarmee zün kostbare hermelünen mantel om zijn hals was bevestigd en hing het zün broeder om de schouders. En toen de godsdienstoefening was af- geloopen, riep de keizer zün broeder bü zich, verzoende zich met hem en maakte hem tot hertog van een groot rük. Zoo toonde de groote kei zer Otto zich grootmoedig te gen zün opstan- digen broeder, die hem zooveel onheil had be reid. X. Y. Z. zag hu daar dien armen Het bleek leen goede tijdpasseering en de middag was al een heel eind verstre ken vóór ze ophielden om eens uit te rusten. Jan nam nog eens een schüf op, draaide die om en om en merate toen op: „Wat maken ze die dingen toch mooi glad. Van wat voor hout zou zoo'n schijf wel zijn?" Het was maar een klem troepje, dat Woensdagmiddag bijeen was: Kees, Bram en Jan en Toos. De anderen waren allen in bed met griep. Toch vonden ze het gezelliger de gewone bijeenkomst maar te houden. Bovendien zou het verschrik- kelük sneu voor Bram geweest zün, die juist met zijn verjaardag een sjoelbak had gekregen en nu gevraagd had, of ze zich bü hem kwamen oefenen. „Dat kan ik je toevallig vertellen," antwoordde Bram. „Zulke schüven wor den van palmhout gemaakt. En het meeste palmhout is afkomstig van den buxboom Pig. 1. Als jullie je voor hout soorten Interesseeren, dan kan ik je nog wat aardige dingen laten zien. Dit oli fantje büvoorbeeld is van echt ebbenhout. De boom, die deze houtsoort levert, komt uit Indië. De meeste menschen weten niet, dat er ook anders gekleurd ebben hout bestaat: n.l. bruin en grijs. Dat hout wordt Koromandel genoemd." „Koromandel," mompelde Toos, „waar ligt dat ook weer." „Voor-Indië," antwoordde Bram, zon der eenige aarzeling. Nu, dat Bram hun allen de baas was in aardrükskunde, dat hadden ze al wel eens eerder gemerkt. „Hier," ging Bram voort, terwül hü een stukje hout liet zien, dat nog onbewerkt was, en donkerbruin van kleur. „Dat is het echte teakhout, dat een der belang rijkste uitvoerproducten voor Indië vormt. Het kan gebruikt worden voor plaveisel, voor buitenbetimmering en bü het In richten van schepen." „Teakhout?' riep Kees uit, „maar ik heb toch nooit van teakbosschen gele zen." „Geen wonder," was het antwoord. „De bosschen noemen we op Java djatibos- schen. Hier heb je weer een ander stukje hout, dat merkwaardig is. Ik zal even een bakje water halen, dan zul je eens zien, hoe licht dit hout is. Als ik dit stuk kurk er naast leg, kun je zien, dat net dieper wegzakt. Eigenlük komt het hout niet oorspronkelük in Indië voor, maar het schünt een handelsproduct van groote waarde te zullen worden en daar om doet men proeven den boom ook in Indië aan te kwëeken. Het hout wordt balsahout genoemd naar de vlotten, die de inboorlingen van Zuid-Amerika, die natuurlük al lang met de eigenschappen bekend zün, er van maken. De Europea nen gebruiken het voor reddingsgordels en in de vliegmachine-industrie. Een bezwaar is, dat het zoo gemakkelük gaat rotten. Natuurlük moet ik jullie ook wat ver tellen over bamboe en rotan. Fig2 en 3). Het zün de grondstoffen voor onze ff—a 5 IDoot-soee. b>«.h&U o 0|»«» btkati o f3 de. 'Ro* A»1 ^«.u u.Idt Indische meubels, maar natuurlük wor den ze ook in Holland voor allerlei doel einden gebruikt. Bamboe is hol en rotan gevuld (Pig. 4). Uit het merg van de laatstgenoemde plant kan men het pit- riet maken, een stof, waarvan ook meu bels, vooral lichtere, vervaardigd worden, zooals mandjes en wiegen. „Maar nu moeten jullie nog even mün opgezette rüstvogels zien." (Fig. 5). „En dan naar huls!" riep Jan, die ge zien had, dat het hoog tUd was. Tig-ff l)S-*vog« Met de belofte spoedig weer terug te komen als de zieken weer gezond zouden zün, werd van Bram afscheid genomen. A. L. KAARTEN RADEN Je legt 16 speelkaarten op de volgende manier: Eerste rij: Ruiten-acht, Schoppen boer, Harten-zeven, Klaver-aas. Tweede rij: Schoppen-tien, Ruiten negen, Harten-negen, Klaver tien. Derde rijHarten-heer, Schoppen- acht, Harten-aas, Ruiten-aas. Vierde rij: Klaver-acht, Ruiten-tien, Harten-acht, Klaver-vrouw. Nu laat je iemand uit het gezelschap een kaart „denken" uit de eerste rü, een ander uit de tweede rü, enz., daarop neem je de kaarten op en legt ze nu niet horizontaal maar in loodrechten stand, zoodat men dan de volgende rijen krijgt: le rüRuiten-acht, Schoppen-tien, Harten-heer, Klaver-acht. 2e rü: Schoppen-boer, Ruiten-negen, Schoppen-acht, Ruiten-tien. 3e rü: Harten-zeven, Harten-negen, Harten-aas, Harten-acht. 4e rij: Klaver-aas, Klaver-tien, Ruiten aas, Klavervrouw. Als dit gebeurd is, vraag je aan den eersten „denker" in welke rü zün kaart nu ligt en zegt hü nu büvoorbeeld, dat XXII Hoe mevrouw Rinkenauw de Apin ten gunste van Reinaart sprak Toen de dageraad weer aanbrak, Nam de sluwe Vos Reinaart, Van zijn vrouw en kind'ren afscheid; Hij vertrok met neef Grimbaard. Hermelijne was zeer angstig, En zij huilde: arme man, O, wat vind ik het toch vrees'lijk, Dat je bent in 's Pausen ban." „Lieve vrouw, wees toch niet angstig, Ik red mij er heusch wel uit, Niet voor niets zegt men toch altijd, Reinaart is een looze guit!" Toen zij op de heide kwamen, Zeide Reinaart: „Waarde neef, Ik zal u nog eens vertellen, Wat ik allemaal misdreef." Zoo vertelde Reinaart, Wat je allen nu wel weet, Van de Kraai, den Haas en Korbout, En wat hij hun allen deed. Eind'Vjk kwamen zij bij 't hof aan, Waar een heele schare stond, Reinaart liep gearmd met Grimbaard, En heel trotsch en deftig rond. 't Was of hij nu wilde zeggen: „Zie mij allen even aan, En dan kun je wel beseffen, Ik heb nimmer kwaad gedaan." Reinaart ging nu naar den koning, iEn sprak woorden schoon van taal, Doch het waren alle leugens, Dat was weer een groot schandaal. Maar de koning was verstandig, Hij gelóófde niets van Rein, Maar hij dacht zoo bij zichzelf: „Vosjelief, 'k krijg jou wel klein." „Wel, dat waren schoone woorden, Die gij daar zooeven zei, Evengoed zal ik u hangen, Rein de Vos, geloof me vrij." Onze vriend werd toen zeer angstig, En vertelde zonder schroom. Weer een and're groote leugen, Van Martijn den Aap, z'n oom. Deze Aap nu was een koster, Van een oud eerwaardig ras, Dus kwam hij voor onzen Reinaart, Hier nu wel het best van pas. En hij praatte tot den koning, Van zijn braven oom Martijn, Die toch werkelijk zoo dol was, Op zijn lieve neefje Rein. Koning Nobel vond dit alles Handig en heel slim bedacht, Maar hij was nu op zijn hoede, Zooiets had hij wel verwacht. ,JEed'le Vos," zei hij tot Reinaart, ,,'k Vind je praatjes waarlijk lief, Maar je kunt mij niet bedotten, Leelijke gemeene dief." Reinaart schrok van deze woorden, Hij zat nu toch in de knel; Even wist hij niets te zeggen, Plukte angstig aan z'n vel. Al de dieren, die er waren. Barstten plots in lachen uit, O, wat zat die Rein er tusschen, Deze slechte looze guit. Doch de vrouw van oom den koster, Heette Rinkenauw de Apin, En die vond dat vroolijk lachen, Absoluut niet naar haar zin, Zij hield werk'lijk veel van Reinaart, En keek daarom heel erg boos, Schreeuwde toen tot alle leden, Dat zij Reinaarts zijde koos. Reinaart was zijn tante dankbaar, Keek haar lief en innig aan; O, hij had haar willen danken, Moest helaas hier blijven staan. Rinkenauw trad nu naar voren, En vertélde iedereen, Dat zij allen slechtaards waren, Uitgezonderd Rein alleen. Heel veel goeds vertelde zij nog, Van haar brave neefje Rein, En riep luide tot den koning, „Zoo moest iedereen nu zijnl" Koning Nobel stond verslagen, Hij was werkelijk ontdaan, En wist heélemaal geen raad meer, Hoe kon alles toch zóó gaan. Firapel, het slimme Luipaard, Gaf hem echter nu den raad, Om aan Rein te laten zeggen, Hoe het met én zonden staat. ze in de derde rü ligt, dan is het de derde kaart in de eerste loodrechte rü, dus Harten-zeven. Vraag je ook den tweeden persoon naar zün kaart en heeft die büvoorbeeld Klaver-tien gekozen, dan zal zün kaart in de tweede loodrechte rij onderaan liggen enz. EEN VIJFHOEK VOUWEN Jullie zult het zelf al wel eens onder vonden hebben, dat het verduiveld lastig is een securen vüfhoek te teekenen, waar heelemaal niets aan mankeert. En ik wed, dat je nog nooit gehoord hebt van een heel eenvoudige manier, om dat vlug en secuur klaar te spelen. Je doet daarvoor niets anders dan doodgewoon in een reep papier volgens alle regels van de kunst een knoop te leggen, Bekijk het teekeningetje hiernaast maar eens even. Wanneer de beide uiteinden, die met A en B gemerkt zün, stevig worden aangetrokken, neemt het papier den vorm aan, zooals die op het tweede fi guurtje is geteekend. Als je nu het eind A vóór of achter den knoop naar beneden vouwt en dan het papier omdraait, dan krijg je figuur D. Als je den knoop tegen een sterk licht houdt, zie je heel duidelijk een vüfpun- tige ster. DE NEGEN VI.IEGENKWESTIE In 'n villa in het Gooi zün alle ramen van glas in lood. Een der ramen bestaat uit 81 ruitjes en is vierkant van model. De ruitjes die allemaal even groot zün, zün dus, zooals jullie ziet in negen rijen van negen geplaatst. r i Op 'n gegeven oogenblik zitten 9 vlie gen op evenzoovele verschillende ruitjes en toevallig in een zoodanige rangschik king, dat geen 2 of meer vliegen in één zelfde ruitje zitten, noch horizontaal, noch verticaal, noch diagonaal. Zes van deze vliegen zitten maar een beetje te suffen, althans ze verroeren zich niet, doch elk der drie anderen marcheert naar een ander ruitje. Niettegenstaande de plaatsverwisseling van deze drie vliegen komen merkwaar- digerwüze ook nu geen twee of meer vlie gen in dezelfde ruitjes-rij, noch in hori zontale, noch in verticale, noch in diago nale richting, Hoe zaten de vliegen vóór en hoe zaten ze na de wandeling? T m ■I 'i-w-fV Gedurende de weken die nu volg'den, ondervond Hubertus veel verdriet. Op zekeren Junimorgen echter begaf Olivier met Hubertus zich naar de stad om boschbessen te verkoopen, die hü in een mand aan zün arm droeg. Plotseling hoorde hü den snellen galop van een rennend paard, ver gezeld van lulde angstkreten. En büna gelüktüdig zag Hubertus achter het struikgewas een hollend paard te voorschijn schieten, en een jong meisje er op. Ze klemde zich angstig aan het zadel vast. Hubertus meende het jonge meisje te herkennen. „Het lijkt de freule van Vollenhoven wel," dacht „en hol' ze is vast 1 aan. Het verloren, want het paard vliegt recht op het „Donkere „Donkere hol" was een diepe afgrond. ;Met mannenmoed rende Hubertus nu het paard tegemoet en greep het bü de teugels. Het paard steigerde en het meisje liet zich daarbij uit het zadel in het gras vallen. Angstig knielde Hubertus naast haar neer en bevochtigde haar gezicht met frlsch water, dat hij met de holle hand uit de naburige beek schepte. Zijn zorgen bleven niet onbeloond, want weldra keerde de kleur op het gezicht van de freule terug 0 0 0 0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 14