ÏS3L HET PAASCHLAMMETJE m f M wMfcri INDISCHE RARITEITEN ILOOZE STREKEN REINTJE DEN VOS DE ZOON VAN DEN EDELMAN I 5 5 :vm m DE B.L.N.S. fcoffi*. MET PLAATJES VAN JOOPIE door CORRY DOMMERING ft TÊÊrTr1*, i wmwt/w: h r\*u.rgtclc<J vtrwant lt.et Toke... \Vè.hde[e>v<l JBÏac DOOR RO KOPUIT 0 X X X bo bobo bo bobo bobobobo bobobobo bobobob bobobob i 0 BOBOBOBOBOBOBOBOBOIOBOBOBOBOIQBOBOB 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 ïoBOBOBOflOBoaoioioioioioBoioioiozwisCioÈoiioioioioioioioioioaoioioioaoioaoioi loioioioioioioioaoioioiaaoioaoioiof 'v 1 't OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN „Leny is erg stil, den laatsten tijd," zei de boerin tegen haar man. „Ik begrijp niet wat er aan hapert." „Ik ook niet," antwoordde Leny's vader, „maar ik heb wei een vermoeden. Giste ren was ik in den stal bezig met de scha pen en de lammetjes, toen ze opeens binnenkwam en met haar handjes op haar rug naar me stond te kijken. Ze had zoo'n peinzend gezichtje, dat ik vroeg, waar ze aan dacht. En toen zei ze: „Ik zou graag willen weten hoeveel kin deren een schaap heeft, vader." groote en kleine geheimen en was tevre den met de vriendschap, die zU haar in hun plaats bewezen. Op Paaschmorgen scheen de zon vroo- Hjk over de groene weide en de schapen waren reeds alle buiten, toen Leny de deur uitholde. „Wat heeft mijn meisje een haast," riep de boer haar na.... Maar Leny had geen ooren naar hem. Ze had uit haar slaapkamer gezien dat de staldeuren wer den geopend om de schapen naar buiten te laten. Ook de lammetjes, die gisteren geboren werden, waren er bij.... oh, wat hield ze van die kleine diertjes met hun ronde, hooge voorhoofdjes en fijne oortjes.... Ook Witbol had ze ge zien, arme Witbol, die geen moeder was, zooals de en met haar handjes op haar rug naar me'stond te kijken „Zoowat twee, soms ook drie, ook wel eens één," antwoordde ik. Toen liep ze naar de schapen en aaide ze over den neus. „Hoeveel heeft deze er, vader?" vroeg ze toen. „Twee," zei ik. Maar met dat antwoord was ze niet tevreden. Ze moest van bijna alle scha pen weten hoeveel kinderen ze hadden en toen ze tevreden was, ging ze naar bulten en heb ik haar den heelen verde ren dag niet meer gezien." Juist kwam Leny de kamer binnen. Zij was klein voor haar zeven Jaren en had een rond, blozend gezichtje met dartele krulletjes, die can haar hoofdje dansten. „En Lenyga je morgen mee met vader om de lammetjes in de wei te laten? Dat zal een vroolljk Paschen wor den met al die lieve, jonge diertjes.... vandaag zullen er nog een paar bij ko men „Roept u me, vader, als de lammetjes er zijn?" „Als je niet in je bedje ligt, zal ik je roepen anders zie je ze morgenoch tend wel," beloofde de boer en ging toen naar buiten. Leny ging dien avond laat naar bed ze was nog even bij de nieuwe lammetjes geweest en het had haar moeite gekost, er afscheid van te nemen. Ze was dol cp de schapen en speelde het liefst met Wit bol, zooals ze haar groote vriendin noem de. Witbol was het kleinste schaap van de familie eri had de mooiste witte vacht van allemaal. De laatste dagen was ztl echter niet zooals anders. Stil en droevig stond ze in de wei en zonderde zich zoo veel mogelijk van de andere af. Leny wist wel waarom. Ze was zoowat den heelen middag bij Witbol gebleven om haar te troosten, want ze voelde echt met haar mee Witbol had een paar dagen geleden een lief, klein lammetje gekregen en dit was gestorven. Andere schapen hadden meer dan één kindje, maar Wit bol moest het eenige kindje, dat ze ge kregen had, verliezen en Leny was bijna even ontroostbaar als zijzelve. Voor ze naar bed ging, was ze nog even naar Witbol toegegaan en, met haar hoofdje liefkoozend in haar witte vacht wegschuilend, had ze gefluisterd „Wacht maar Witbol, morgen is 't Pa schen Witbol knipperde met haar oogleden alsof ze 't begreep en Leny was getroost nu had Witbol tenminste iets prettigs om aan te denken. Leny sprak met haar dieren altijd alsof het menschen waren. Ze had nooit om poppen gegeven en de paarden, koeien, varkens, schapen en kippen waren altijd haar liefste speel goed geweest. Ze vertelde hun al haar anderen.... En van deze gedachten ver vuld was Leny naar buiten gevlogen, regelrecht naar de weide. Daar stond Witbol weer afgezonderd van de anderen, en er was iets zóó treu rigs in haar houding, dat Leny tranen in haar oogen kreeg. Het was Paschen, de zon scheen zoo vroolljk en iedereen op de hoeve was blij en gelukkig, de die ren zoowel als de menschen, en Witbol, haar lieveling, had verdriet. Zij was de eenige, die geen vroolljk Paschen kon hebben en dit was 't, waar Leny al dagen lang van vervuld was ze moest er iets op vinden om ook Witbol een pleizierige Paschen te bezorgen. En gisterenavond had ze 't gevonden! Aandachtig keek ze om zich heen. Daar stonden Spitssnoetje, Krulhaartje, Groot moedertje en al haar vriendinnetjes die ze ieder een naam had gegeven. Toen bleef haar oog rusten op Zonnevrouwtje die ze zoo genoemd had omdat haar vacht zoo mooi glansde in de zon. Zon nevrouwtje had gisteren drie kindertjes gekregen, drie van die lieve kleine kin dertjes, die nu om haar heen dartelden. Ze vond het heerlijk voor Zonne vrouwtje dat ze zoo'n prachtig Paasch- cadeau had gekregen, maar ze vroeg zich af waarom Witbol, die altijd zoo lief was en toch óók verlangd had naar haar kin dertjes, zoo slecht bedeeld was geworden. Als Witbol meer dan één kindje had ge- en nam er een van in haar armen kregen, zou ze nu tenminste nog iets ge had hebben waar ze blij mee zou zijn ge weest, maar ze had niets en het was neg wel Paschen en iedereen was gelukkig. Toen liep ze naar Zonnevrouwtje en sloeg haar arm om haar hals. "Jij wilt me wel helpen, om Witbol een prettig Paaschfeest te bezorgen, is 't niet?" fluis terde ze,jU bent zoo rijk, dat je best iets van je rijkdom af wilt staan om een ander gelukkig te ma ken Zonnevrouwtje stootte met haar kop tegen Leny's schoudertje en Leny be schouwde dit als een toe stemming. Ze liep naar de lammetjes die vertrouwelijk om hun moeder heen ston den en nam er een van in haar armen. „Zonnevrouwtje," zei ze, „je kindje zal 't goed heb- zen." Toen ging ze naar Witbol die een heel eind van de anderen afstond en luste loos kleine bosjes gras uit den grond plukte. Ze zette het lammetje bij haar neerdit begon te bla ten, vragend en hulpbehoe vend en Witbol voelde haar moeder-instinct wakker worden. Ze begon het lam metje te llefkoozen en dit het moederdier dicht bij zich voelende, vlijde zich tegen haar aan.... Leny stond stil naar dat wondermooie gebeuren te kijken, zooals het moeder schaap zich over het kleine diertje ont fermde en het dezelfde liefde gaf die ze ook haar eigen kindje zou hebben ge geven. Ze beschouwde het als een kost- vlijde zich tegen haar aan.... baar geschenk en Leny hoorde de blijd schap in den klank van haar stem toen ze zaohtkens blaatte Ze streelde Witbol vol liefde en fluis terde: „Ben je nu niet heel, heel blij met Je Paaschlammetje, Witbol Nu Bram wat meer met zijn werk op school kon opschieten, liep hij minder straf op en had dus beter gelegenheid de bijeenkomsten van den Bond voor levende Natuurstudie bij te wonen. Op een Dinsdag liep hij met Jan naar huis en zei zoo terloops: „Morgen kom ik niet op de bijeenkomst" „Waarom niet?" vroeg Jan. „Omdat ik morgen een heele kist tilt Indië krijg om uit te pakken. Ik hoop. dat ze mij ook wat gedroogde planten en dieren op sterk water meegestuurd heb ben, zooals ik gevraagd heb. Maar eigen lijk is dat niets voor jullie." „Waarom niet?" vroeg Jan heel ver baasd. „Wel, ik meende, dat Jullie alleen de levende natuur bekeken." „Och kom, we kunnen toch niet per vliegmachine naar Indië gaan om de die ren levend te zien, dus we zijn al heel blij, dat we op een andere manier iets van de Indische dieren en planten te zien krijgen." clubgenooten na een gezellige wandeling Brams huis. Jan had de anderen zoo'n beetje op de hoogte gebracht en al moest VttkC^t Ti ii Bram nog eens extra van zijn zakdoek gebruik maken, hij was verder weer ge woon. Op de tafel lagen een stuk of tien cartons met gedroogde planten en cr stonden een paar fleschjes bij, waarin zich blijkbaar dieren bevonden. Toen allen zaten, begon Bram: „Jullie weet natuurlijk, dat we in Indië anders met de dieren omgaan dan hier in Holland. De meeste menschen zijn hier al bang voor een spin en een muis. In Indië heb je allerlei dieren in je huis, zooals bijvoor beeld deze aardige tokè (Pig. 1). Dat diertje heeft een paar zuigschijfjes aan zijn pooten, waardoor het zelfs tegen gladde wanden kan oploopen. En we zouden onze levende muggenvangers niet graag missen ook." cj turft Even dacht Bram na. „Weet je wat, komen jullie dan om half vier bU me. Dan zal ik wel alles uitgepakt hebben. Weet je," zijn stem kreeg opeens een weeken klank, „ik kan soms nog zoo naar Indië terugverlangen. Als ik weer al die dingen zie, ben ik er altijd een poosje kapot van." „Begrepen kerel." En met een stevigen handdruk nam Jan afscheid. Den volgenden middag bereikten de De meisjes keken of ze die vliegenvan gers niet zoo erg zouden weten te waar- deeren, maar Bram ging voort: „Dit is ook ^en hagedissensoort, die zeer on schuldig is, al zou zijn naam: vliegende draak je iets anders doen vermoeden, (Flg. 2). Eigenlijk is het geen vliegen wat hij doet, maar zweven van een boomtak naar een anderen. Daarbij maakt hl) ge bruik van een soort valscherm, dat UiJ met behulp van zijn ribben weet uit te spreiden. In de andere fleschjes zitten een schildpadei, waar niet veel aan te zien is en een wandelend blad (Pig. 3). Dat dier is droog in het fleschje gedaan. „Op deze cartons zitten verschillende planten, waarvan de mooiste deze twee XXIII Hoe Reinaart vrede met den koning sloot en hoe Isegrim de wolf, zich nogmaals over hem beklaagde „Waarde koning," zei nu Reinaart, „Mijn verdriet is werk'lijk groot, O, ik kan 't mij niet begrijpen, Is die arme Kuwaart dood? Even wil ik u nog vragen, Wat bracht toch Bellijn de Ram, Toen hij na 't kasteel Malpertus, Weer bij -u o, koning kwam?" Koning Nobel keek verwonderd, Zooiets had hij nooit gehoord, ,,'k Kan er niet meer wijs uit wor den," Riep hij waarlijk zeer verstoord. En nu loog de looze Reinaart, Redde zich er handig uit, Niemand wist er iets te zeggen, Allen vonden 't een schavuit. Hij vertelde van drie dingen, Die hij ten geschenke gaf, Deze liet hij Bellijn brengen. En nu kreeg hij zoowaar straf! „'t Was een ring, een kam, een spie gel," Zeide Reinaart nu heel gauw, „D'eerste was voor u m'n koning, En het and're voor uw vrouw." „Deze heeft Bellijn de Ram dus Als een dief u niet gébracht, En ze waren toch zoo zeldzaam, Inderdaad van groote pracht. Daarom heeft hij d'arme Kuwaart, Toch zoo vreesélijk vermoord, O, ik moet er niet aan denken. Doch geloof me op m'n woord!" Reinaart had zoo mooi gesproken, 't Was ook Nobel naar den zin, Daarom vloog die domme koning, Voor de derde maal er in. Ook de and'ren vonden 't prachtig, Hadden medelij met Rein, Want zoo'n goed en machtig spreker Kon toch heusch geen slechtaard zijn. Isegrim was zeer mismoedig, Sprak daarom„O, eed'le Heer, Wat zijt gij toch weer onnoozel, En nog wel den derden keer! 't Waren immers alle leugens, Goed gekozen en zeer raak, Maar dat wil toch heusch niet zeg gen, Dat het waar is van dien snaak. Even wil ik u vertellen, Wat hij laatst deed aan m'n vrouw, O, ik moet er niet aan denken, 't Was toch zoo gemeen en flauw. Weet, Hersinde ging eens wand'len, In haar eentje op het ijs, En toen maakte deze valschaard, Mijne lieve vrouw iets wijs. Hij zei met een lieven glimlach, ,,'k Weet, u houdt zooveel van visch, Daarom wil ik u eens zeggen, Hoe ze 't best te vangen is. Hang uw staart maar in het water" Zei die leelijke schavuit, „Want dan haalt ge wel heel spoedig Uwen staart met visch er uit." 't Is heel anders afgeloopen, Want het water dat bevroor, En haar staart bleef er in zitten, Toen ging Reintje er van door. Ik heb haar toen vlug geholpen, Anders ging ze zeker dood, Dus u snapt wel koning Nobel, Mijne haat voor Rein is groot. Veel meer heeft hij nog misdreven, Jegens mij en mijne vrouw, Telkens heeft hij ons beleedigd, Telkens dreef hij ons in 't nauw. Hij zal alles wel ontkennen, Maar ik weet een goeden raad, Laten Rein en ik gaan vechten, Want dan weet u hoe het staat." Dit vond Reintje lang niet prettig, Hij dacht zelf8: „O, wat een strop, Maar toch raap ik edelmoedig En vol zioier den handschoen op. Doch hoe het ook moge loopen, Hoe ook onze strijd zal zijn, Isegrim heeft toch iets tegen, Want zijn klauwen doen hem pijn." Koning Nobel gaf hun beiden, Ieder twee getuigen mee, En de and're dieren dachten: „Nu begint het straks o, wee." Isegrim had als getuigen, Tibert en ook Bruin den Beer, Byteluis de Aap en Grimbaard, Waren voor den and'ren heer. zijn. De eene (Fig. 4) stelt de koffie- plant voor ln verschillende toestanden. Ze zijn mooi gedroogd en je ziet heel duidelijk de kofflebessen, die natuurlijk nog gedroogd, gepeld en gebrand moeten worden. De tweede heel mooie is de kinaplant. Oorspronkelijk komt de kina uit Zuid-Amerika, maar op Java worat tegenwoordig heel wat kina verbouwd. De bast levert het bekende koortswe- rende middel (Plg. 5). „De overige cartons hebben een beetje van de reis geleden, maar ze zijn toch nog mooi. Bekijk ze maar op jullie ge mak en let vooral op de gedroogde me- latti, de meest bekende, heerlijk geurende bloem van Indië. Ik ga onder de hand mijn brieven nog eens overlezen." Nu, dit vonden allen natuurlijk best. Toos maakte zelfs van enkele voorwerpen een schetsje om aan Henk te sturen en zeer voldaan namen ze van Bram af scheid. A. L. OPLOSSING VAN DE NEGEN- VLIEGENKWESTIE Op een raam van 9 bij 9 vlerkante ruit jes zitten 9 vliegen op 9 ruitjes zoodanig, dat geen 2 of meer vliegen in eenzelfde rij ruitjes zitten, noch horizontaal, noch ^verticaal, noch diagonaal. Drie vliegen wandelen naar een aan grenzend ruitje en dan klopt het nog precies met bovenstaande voorwaarden. Bovenstaande teekening brengt duide lijk in beeld, op welke wijze de vliegen eerst zaten (zie de zwarte stippen) en welke drie vliegen aan den tippel gingen naar het ruitje met het kruisje, zoodat het toch allemaal nog precies klopt: geen 2 of meer vliegen ln één zelfde rij ruitjes, noch in 'n horizontale, noch in 'n verti- kale, noch diagonaal. Er zijn nog meer oplossingen mogelijk. Wie kent er nog eentje? 4, O „Je hebt me het leven gered," zei het meisje. „Als Jij het paard niet had vast gehouden, zou ik in den afgrond te pletter zijn gevallen." ,,'t Is niet de moeite waard om er zoo lang mee bezig te blijven," zei Hubertus. „Maar hoe komt het toch, dat uw paard op hol is geslagen?" „Hij is geschrokken van eenige dorpsjongens, die het met steenen hebben gegooid. Ik was zelf te veel geschrokken om het paard in toom te kunnen houden en toen ik zag, dat het dier me rechtstreeks naar den afgrond voerde, was ik zelfs niet eens meer in staat om te schreeuwen en zonder uw moed was ik onherroepelijk verloren gegaan." „Maar uw ouders zullen ongerust zijn," merkte Hubertus op. „Ik heb geen ouders meer," antwoordde het meisje met een zucht. „Ik woon bij mlin oom, den heer van Vollenhoven. Je zult wel eens over hem hebben hooren spreken. Ik heet Allee, en jij?" „Mijn naam is Hubertus," antwoordde de jongen, die zich haastte verdere vragen te voorkomen door te zeggen: „Mijn ouders zijn houthak kers. Ze wonen in een bosch hier ver vandaan." Metsten stapte hij op om het paard op te halen. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 11