i 4
HOE EEN ITALIAAN HAARLEM ZAG
BIJ HET PORTRET VAN ONZEN
AARTSBISSCHOP
PIJLTJES
TWEEDE BLAD
ZATERDAG 4 APRIL 1931
BLADZIJDE 1
Een grappige beschrijving van onze stad uit de oude doos - Een
feest bij de schutters - Haarlem is een vrouwen-paradijs - De
Tulpen-knoeierijen
WMm
Hl -11 -
Wxis&m»wmmm tv
mMMM m
'ct fëM k
"v 4
STADSNIEUWS
Drie brutale inbraken in
een nacht te Vogelenzang
Ook aan het postkantoor werd een
bezoek gebracht
Actie van de hoveniers
Gem, Orgelconcert cp 7 April
„Het koninklijke Paaschkruis
De Italiaan Edmondo
üe Amicis heeft indertijd
een boskje geschreven
over „Nederland en zij
ne bewoners". Daarin
geeft hij o.a. een typi
sche beschrijving van
Haarlem, die wij hier
laten volgen.
De reiziger kwam uit
Leiden en schrijft dan:
Naarmate de trein
Haarlem naderde, kreeg
men al meer villa's en
tuinen te zien; maar de
stad bleef nog achter
de boomen verborgen;
boven wier toppen men
slechts den zeer hoogen
toren van de hoofdkerk,
met zijn groote ijzeren
kroon, zag uitsteken.
Toen il: de stad binnen
kwam zag ik van alle
kanten grachten, wind
molens, ophaalbruggen,
visschersschuiten, hui
zen die zich in het wa
ter spiegelden; en nau
welijks had ik eenige
honderden passen ge
daan, of ik kwam uit
op een groot marktplein,
dat mij met welbehagen
deed uitroepen; „Dat's
op en t'op Holland!"
In een hoek van de
markt staat de hoofd
kerk, een hoog en naakt
gebouw met een dak zoo
steil, dat 't is alsof het
den hemel als een bijl
kloven moet. Tegenover
de kerk staat het oude
stadhuis, met tinnen
gekroond en een dak dat
veel van een omgekeerd
schip heeft. Aan den
voorgevel is een balkon-
De vleeschhal op de Groote Markt, waaroverde schrijver van
dit artikel aardig te keer trekt.
hetje, dat aan een vogelkooi doet denken
die boven de deur hangt, en een gedeelte
van den gevel is verborgen achter twee
kleine gebouwtjes van een zonderlingen
vorm, half theater, half kerk, half feest-
getimmerte.
Aan de andere zijden van de markt ziet
men huizen van de grilligste vormen der
Nederlandsche bouwkunst, van zwarte,
roode Of vermiljoen-kleur, met geveltjes
met witte steenen afgezet, alsof het schaak
borden verbeelden, en een rij boomen vlak
er voor geplant, zoodat alle vensters der
onderste verdieping daarachter verborgen
zijn. Tegenover de kerk staat een zonder-
hng gebouw, dat voor openbare verkoo-
Pingen dient, een monument van phan-
tastische bouworde, half rood half wit, vol
trapjes, frontispices, obelisken, pyrami-
detjes, bas-reliefs en allerlei versierselen
Waarvoor geen naam bestaat, van den
vorm van tafel-sieraden, kandelaars en
dompertjes, die daar hot en her schijnen
neergeworpen, en aan het gebouw het voor
komen geven van een Indiaansche pagode,
met een bastaard-spaanschen smaak in een
Hollandsch huis veranderd door een bouw
meester die opgewonden was van jenever.
Over de meesterwerken van Frans Hals
'egt de schrijver het volgende:
Als men de eerste zaal binnenkomt, krijgt
men voor een oogenblik een zonderlingen
indruk, 't Is of men in een feestzaal bin
nenkomt, waar, de gasten aan verschillende
tafels zitten, en of al die banketteerende
Personen op het geluid onzer voetstappen
opkijken. Het zijn groepen schutters-offi-
cieren en regenten van godshuizen, in le
vensgrootte, deels zittende, deels staande
rondom rijk toebereide tafels, en allen heb
ben het gelaat naar den toeschouwer ge
keerd als menschen die zitten om gephoto-
grapheerd te worden Waar men heenziet,
overal ziet men goedige en bloeiende tronies
die u aankijken en schijnen te vragen:
„Herkent ge mij?" En er ligt zooveel waar
heid van uitdrukking in die tronies, dat
men ze werkelijk allen meent te herken
nen; 't is of men ze meer dan eens op
de stralen van Leiden en den Haag ontmoet
heeft. Die waarheid van uitdrukking, de
vroolijkheid van het tooneel, de ruime en
rijke kleedü der zeventiende eeuw, die wa
penen, tafels enz., en de omstandigheid,
dat er geen schilderijen Ui de nabijheid zijn
die de gedachte naar andere tiiden afleiden,
maken dat men inderdaad het Neder
land van twee eeuwen geleden voor zich
meent te zien. 't Is of men den adem van
die groote eeuw voelt, of men zich te mid
den van die krachtige, eerlijke en ronde
menschen bevindt. Men is niet in een zaal
van een museum; men woont een geschied
kundige voorrte'ling bij; en men zou zich
volstrekt niet verwonderen op eens Mau-
rits van Oranje of Prins Frederik Hen
drik te zien verschijnen.
Van het museum ging ik naar de groote
kerk, in de hoop er het beroemde orgel van
Christiaan Müller te hooren, dat gezegd
wordt het grootste orgel van de wereld te
zijn, en dat zich beroemen kan door den
grooten Handel en door Mozart, als twaalf
jarigen knaap, bespeeld te zijn.
Deze kerk, tegen het eind der veertiende
eeuw gesticht, is wit en naakt als een
moskee; het hooge gewelf is met cederhout
bekleed en rust op acht en twintig lichte
kolommen. In een van de muren ziet men
nog een kanonskogel uit het beleg van
1573. In het midden der kerk is een monu
ment ter eere van den ingenieur Conrad,
den architect der sluizen te Katwijk en
van zijn ambtgenoot Brunings „den be
schermer van Nederland tegen de woede
der zee en de kracht der stormen". Achter
het koor ligt de groote dichter Bilderdijk
begraven. Aan een der bogen hangen mo
dellen van oorlogsschepen uit den vijfden
kruistocht onder aanvoering van graaf
Willem I van Holland. Bij den preekstoel
is het monument van Coster.
Het orgel rust op kolommen van por-
phier; het beslaat den ganschen wand van
den grond tot aan het dak, en heeft vier
octaven, vier en zestig registers, en vijf
duizend pijpen, waarvan enkele dubbel zoo
hoog zijn als een Nederlandsch huis. Op het
oogenblik dat ik de kerk bezocht, waren er
enkele vreemdelingen; de organist liet piet
op zich wachten, en ik mocht, gelijk Victor
Hugo het noemde, de muziek der kanonnen
Gods hooren. Daar ik totaal leek in deze
kunst ben, zou ik niet kunnen zeggen, waar
in dit orgel verschilt van die van de St.
Paulus-kerk te Londen of van de kathe
draal van Freiburg of van de hoofdkerk
van Sevilla. Ik hoorde de gewone krijgsmu
ziek die den veldslag aankondigt, achter
volgd door een geweldig gedruisch van ka
nonschoten, kermen der gekwetsten en fan
fares der overwinnaars, die zich van val
lei tot vallei verwijderen, totdat ze zich ach
ter de bergen verliezen.
Daarop doet zich een zachte harmonie
van fluiten, harpen en herderszangen hoo
ren, die ons in de liefelijkheid van het
landleven verplaatsen, totdat op eens de
bliksem neerschiet en de orkaan losbarst,
zoodat de kerk op haar grondvesten trilt.
Daarna bedaart de storm langzamerhand op
het geluid van een trillend en plechtig ge
zang van een legioen engelen, dat langzaam
uit een eindelooze verte naderkomt en zich
vervolgens in de wolken verstrooit, onder de
vloeken die een leger van duivelen hun uit
de diepten der aarde nabrult. Ten slotte
komt een deuntje uit „La fille de madame
Angot", dat zeggen wil dat alles maar een
- - r - w1v n", *v'
Het drgcl in de Groote Kerk, waarover in dit artikel gesproken wordt.
grap was en dat de organist zich in de be
leefdheid der vreemdelingen aanbeveelt.
Van den top des torens overziet men de
gansche schoone landstreek rondom Haar
lem, bezaaid met boschjes, windmolens en
dorpen. Men ziet de twee vaarten, die naar
Leiden en naar Amsterdam loopen, en in
de verte verheffen zich de torens van Am
sterdam; men ziet de weiden van het ge
wezen Haarlemmermeer; het dorp Bloe-
mendaal, tusschen buitenplaatsen en tuinen
verscholen; de duinen, die dit aardsche pa
radijsje tegen de stormen beschutten; en
achter de duinen de Noordzee, die als een
blauwe lichtende streep door de nevelen van
den horizont verschijnt. Na dat alles in
oogenschouw genomen te hebben verliet ik
de kerk, sloeg een straat in en dwaalde op
goed geluk door de stad rond.
Ofschoon het in vele punten op alle an
dere Hollandsche steden gelijkt, heeft Haar
lem iets eigenaardigs, waardoor het zich
duidelijk in het geheugen prent. Het is een
aardige, rustige stad, waar de reiziger, meer
dan in alle andere, den wensch in zich
voelt om den arm van een vrouw of bruid
in den zijnen te hebben. Het is 'n stad voor
de vrouwen. Een breed water, het Soaarne
genaamd, dat als afvoerkanaal van de wa
teren der 'Haarlemmermeer dient, loopt er
met enkele armen doorheen en omgeeft het
met een kanaal, dat er omheen loopt als om
een vesting.
De binnenkanaien of grachten zijn aan
beide zijden beplant met groote boomen, die
er bijna een gewelf van groen overheen
spannen, zoodat elke gracht een vijver van
een lusthof schijnt en de schepen en schui
ten onder het lommer eer schijnen te spe
levaren dan werk te doen. Alle straten zijn
beklinkerd, en al de huizen zijn van de
kleur van baksteen, zoodat men rechts en
links, omhoog en omlaag, overal, niets an
ders ziet dan rood en nog eens rood en
eeuwig rood, alsof de stad uit een berg
van bloedkoralen uitgehouwen ware.
Zeer vele huizen hebben gevels met acht,
tien en zelfs zestien trapjes, evenals de
kerkjes die de kinderen uit papier knippen;
men ziet weinig spiegeltjes, niet vele uit
hangborden en geen enkel voorwerp aan de
vensters. De straten ziin zoo zindelijk, dat
men zich ontrtet om de asch van zijn si-
vaar te laten vallen. Lanve einden ontmoet
men soms geen levende ziel, of slechts een
meisje van twaalf of veertien jaar, dat al
leen naar school gaat, met de haren over
de schouders hangende en haar boek onder
den arm.
Men hoort geen gedruisch van fabrieken,
geen geratel van wagens, geen geroep van
uitventers. De gansche stad heeft een
eigenaardig voorkomen van aristocratische
afgemetenheid en kuische coquetterie, die
de nieuwsgierigheid in hooge mate prik
kelen, zoodat men rondslentert en voort-
slentert zonder zich te vervelen, alsof men
toch eindelijk het een of ander aardig ge
heim zou ontdekken, dat de gansche stad
voor vreemdelingen verborgen wil houden.
Ten zuiden van de stad licht een zeer
schoon boreh, naar men meent het over
blijfsel van een uitgestrekt woud. dat vroe
ger een groot deel van Holland bedekte.
Het is doorsneden met paden en bezaaid
met koepeltjes, café's. sociëteiten enz. In
het midden strekt zich een sierlijk park uit
met herten. Op een afgelegen mint is een
klein monument, aldaar in 1823 geplaatst
ter eere van Coster, die volgens de legende,
daar zijn fameuzen beuketak gesneden
zou hebben waaruit hij zijn eerste letters
geknutseld heeft.
Nu moet ik nog iets vertellen over de
bloemen, over de tulpen.
Dat woord „tulpen" roept een der
vreemdste volksdwaasheden in het geheu
gen, die ooit op de wereld gezien zijn,
waarin Nèderland omstreeks het midden
der zeventiende, eeuw vervallen is. Het land
had te dier tijde het toppunt van voor
spoed bereikt; in plaats van de oude
spaarzaamheid was weelde gekomen; de
huizen der rijken, die in het begin dier
eeuw nog hoogst eenvoudig waren, waren
kleine paleisjes geworden; het fluweel, de
zijde, de paarlen hadden den voorvaderlij
ken eenvoud in de kleeding vervangen;
Nederland was ijdel en verkwistend ge
worden.
Na hun huizen met schilderijen, tapij
ten, porcelein, kostbaarheden uit alle lan
den van Europa en Azië, gevuld te hebben,
begonnen de rijke kooplieden enorme som
men te besteden, om hun tuinen met tul
pen te versieren, de bloem die het best be
antwoordt aan dien hartstocht voor leven
dige kleuren, welken de Nederlanders in
zoovele opzichten toonen te bezitten. De
groote navraag naar tulpen veroorzaakte
een snelle toeneming van de kweekerij; van
alle kanten verrezen tuinen, werden onder
zoekingen gedaan, zocht men naar nieuwe
soorten van de geliefkoosde bloem. Weldra
v/as het een algemeene wedstrijd; overal
zag men tulpen zooals ze nooit vroeger wa
ren voorgekomen, van zonderlinge vormen,
van onbekende schakeeringen, van vreem
de en tegenstrijdige kleuren.
De prijzen gingen dolzinnig in de hoog
te; een nieuwe schakecrjng of een
n'euwe wijziging in den vorm van den ge-
vierden bol was een gebeurtenis, een for
tuin; duizenden perronen wierpen zich op
de studie en kweeking met een woede die
aan razernij grensde; in het gansche land
hoorde men over niets anders spreken dan
over stuifmeel, stampers, bollen, kleuren,
potten en zaden.
Die razernij liep zoo hoop dat gansch
Eurona er den draak mede stak. Ds bollen
van de ze'dzaamzte tulpen stegen tot fabu
leuze prijzen; sommige waren een bezit
ting, evenals een huis, een landgoed of een
molen; één bol was een fatsoenlijke huwe
lijksgift. Een bol werd. ik weet niet in
welke stad, betaald met twee wagens tar
we, vier wagens gerst, vier koeien, twaalf
schapen, twee vaten wijn, vier vaten bier,
duizend pond kaas, een comoleet pak klee-
ren en een zilveren beker. De bol van de
tuin „Admiraal L'efkenshoek" werd voor
4400 gulden verkocht; een andere, de „Sem
per Augustus" voor 13000 gulden; een „Ad
miraal Enkhuizen" voor 5000 gulden.
Op zekeren dag toen er in gansch Ne
derland maar twee bollen van den „Semper
Augustus" waren overgebleven, een te Am
sterdam en een te Haarlem, werden er voor
een van die twee 4600 gulden en een prach
tige koets met twee appelschimmels in
staatsietuig geboden, en het bod werd nóg
geweigerd. Een ander bcod negen morgen
land en kon evenmin kooper worden. In de
registers der stad Alkmaar wordt vermeld,
dat er a!(Jaar in 1637 een publieke veiling
van honderd en twintig tulpen ten voor-
deele van de weeskamer gehouden werd, en
dat die verkooping negentigduizend gulden
opbracht.
Voor de historische
galerij der Doorluchtige
Aartsbisschoppen van
Utrecht heeft de schil
der Jacques Zwijsen uit
Eindhoven dezer dagen
het portret voltooid van
Z. H. Excellentie J
Jansen, den huidigen
Aartsbisschop van
Utrecht.
't Is wel een toevallige
speling van het lot, dat
een naneef, die den
zelfden naam draagt
als de eerste Aartsbis
schop van Utrecht, na
het herstel der Bis
schoppelijke Hiërarchie
in Nederland, de onver
getelijke Mgr. Zwijsen,
nu ook tot de vereeren-
de opdracht werd ge
roepen de figuur van
den tegenwoordigen
Aartsbisschop en jong-
sten opvolger van
Utrecht's eersten Pri
maat in beeld te bren
gen.
Heeft de herinnering
aan de groote en sterke
figuur van zijn Door-
luchtigen Oud-oom den
schilder ook door het
hoofd gespeeld bij de
vereerende taak, die
hem hier werd opgedra
gen, het conterfeitsel te
geven van een persoon
lijkheid, die bij God's
uitverkiezing geroepen
werd in deze moeilijke
dagen de Katholieke Kerk van Nederland te
leiden en te bestieren?
En dan mogen wij dadelijk dankbaar er
kennen, dat Jacques Zwijsen zich in groote
toewijding rekenschap heeft gegeven en zich
bewust is geweest van de verantwoordelijke
taak, die hij te vervullen kreeg.
Hoe oogenschijnlijk verlokkend 't ook lijkt
voor een kunstenaar, die met kleuren heeft
te werken, een Prins der Kerk in pontifi
cale uit te beelden, juist door de uitoundig-
heid dier reëele kleuren, die purper, violet,
karmozijnrood zich te zamen zoo moeilijk
schijnen te verdragen, ziet hij zich tevens
voor een probleem gesteld, dat niet zoo ge
makkelijk schijnt op te lossen.
Hebben oudere voorgangers, die zich voor
een dergelijke opdracht zagen gesteld, zich
een weg gezocht door dit al te opdringend
kleurengamma in sterk getemperden toon te
houden, Jacques Zwijsen heeft als kind van
zijn tijd de kleurenoverdaad van gefonceerd
hermelijn, purper, karmozijn en van rood
doorschemerde kant wel overmoedig aange
durfd, en heeft toch daarbij een mate van
zelfbeheersching betracht, zóó dat de zuive
re psyche van de persoonlijkheid, die hij uit
te beelden kreeg, het totaal domineert.
Anderzijds heeft Zwijsen zich weer niet
als de oudere portretschilders laten verlokken
tot een al te precieuze stofuitbeelding, waar
toe de uiteraard rijke materie van het pon
tificaal gewaad zich zoo verleidelijk leent.
Het portret van den Aartsbisschop draagt
het karakter en heeft den stijl van den tijd,
waarin zoowel de geportretteerde als de
schilder leven.
Als wij de eischen nagaan, welke een
Gruyère, die de Rafaels bestudeerde aan het
geschilderd portret stelt, dan heeft Zwijsen
't zeker en bewust aangedurfd zijn figuur
„en pleine lumière" te zetten.
Een portret ook, dat het „pleine lumière"
werkelijk verdragen kan. Ondanks de uit
bundigheid van kleur heeft Zwijsen het
Z. H. Exc. M&r. J. Jansen, Aartsbisschop van Utrecht
portret blank gehouden in het limpide ge
lukkige licht van een bijzonder paarlemoeren
toon, die het geheel domineert.
Hij heeft de persoonlijkheid van den
Aartsbisschop goed gezien, naar waarheid
ontdekt en naar voren gebracht.
De artistieke naneef van Mgr. Zwijsen
heeft ook in Mgr. Jansen vóór alles den
Aartsbisschop willen zien en geven, het
hoofd der Katholieke Kerk in Nederland.
En zóó staat en leeft de Aartsbisschop dan
ook op dit gevoelige doek, recht en fier, zich
bewust, waardig, vol imponeerende rust in
de verworven evenwichtigheid van het
groote sterke ervaren priesterhart.
In de forsche doorwerking van den kop
heeft hij de kracht willen geven van de on
gewilde majesteit en het toch bewuste pres
tige van dezen geroepen Opziener der zielen.
Uit dit forsche portret spreekt tot ons het
karakter, ademt de geest, de ziel, de wil en
de durf, heel het actief levende wezen van
dezen wijzen, levenservaren, eenvoudigen
opperpriester, maar die zich tevens bewust
weet van de hooge en verantwoordelijke
taak, waartoe God hem in de late jaren van
zijn beproefd leven heeft geroepen.
En zóó zal het nageslacht in dit portret
hem, misschien nog beter dan wij, kunnen
erkennen en waardeeren, als eenmaal zijn
leven en daden in het hooge pontificaat
naar dit karakterportret zullen worden ge
zien en beoordeeld.
Een goed kunstenaar is ook altijd een vi
sionair.
Dit portret zal zijn eigen plaats zoeken
tusschen de beeltenissen van zijn voorgan
gers, en wie in later jaren op dit doek den
naam van den schilder Zwijsen spelt, hem
zal, niet alleen om het kunstwerk als zoo
danig, wellicht ook de herinnering door het
hoofd spelen aan den eersten Aartbisschop
van Utrecht, die ook eenmaal dien geprezen
naam droeg.
Ook begon men in bloembollen, vooral
tulpen, te speculeeren, evenals in staatspa
pieren. Men verkocht voor enorme sommen
bollen die men niet had, op levering voor
een bepaalden dag, en zoo werden er veel
meer tulpen verhandeld dan gansch Neder
land kon opleveren. Men verhaalt dat er
in een enkele stad voor tien millioen gul
den verkocht werdep, en dat een koopman
te Amsterdam met dien handel binnen vier
maanden meer dan 68000 gulden won. Men
verkocht wat men niet had en kocht wat
men nooit zien zou; het contract ging
slechts van de eene hand in de andere over
en men verrekende het verschil. En de
bloemen door welke de een rijk en de an
der arm werd, bloeiden slechts in de ver
beelding der handelaren.
Eindelijk liep het zoo ver, dat vele koo-
pers de bepaalde prijzen weigerden te beta
len, waaruit allerlei processen en oneenig-
heden ontstonden. De regeering verordende
dat deze schulden als elke andere schuld
beschouwd mossten worden en gerechtelijk
konden worden ingevorderd. Toen daalden
de prijzen op eens tot op vijftig gulden voor
een „Semper Augustus", en de schandelij
ke handel hield op.
Tegenwoordig is de liefde voor bloemen
geen razernij meer, maar esn kalme aan
bidding, waarvan Haarlem de voornaamste
tempei is. Het voorziet nog een groot deel
van Europa en Amerika van blosmen. De
stad is omringd met kweekerijen, die zich
tegen het eind van April en het begin van
Mei met myriaden van tulpen, hyacinten
en allerlei bloemen bekleeden, en om Haar
lem een krans vormen, van welken de rei
zigers uit alle deelen der wereld een bouquet
komen plukken. De hvacint is in de laatste
jaren zeer in eere gekomen; maar de tulp
ic nog altijd de koning der bloembedden
en de lust van Nederland. Ik moest mijn
pen in het penseel van een van Huysum
of Menendez kunnen veranderen, om de
pracht van die levendige, weelderige en
schitterende kleuren te kunnen beschrij
ven, die, als men de gewaarwordingen van
het oog „met die van het oor mag verge
lijken, dè vreugdekreet en de liefdelach in
het stille groen der tuinen zijn, en die naar
het hoofd stijgen als een schetterende
feestmuziek. Men ziet daar de tulpen van
duizenderlei soorten en kleuren, geclassi
ficeerd naar rang van adel en schoonheid;
geverfd in alle nuances, die de mensche-
lijke geest zich denken kan; gevlekt, ge
streept, gezoomd en bontkleurig, met golven
de, getande en getakte bladeren, met zil
veren en gouden medailles; gedoopt met
duizend namen van generaals, schilders,
vogels, rivieren, steden, dichters, koningin
nen en tauooze liefelijke of vreeselijke voor
werpen, die haar metamorphoses, haar
avonturen en haar triumfen aanduiden en
in den geest een bstooverende verwarring
van liefelüke heelden en aangename ge
dachten achterlaten.
In den nacht van Donderdag op Vrijdag
is op een drietal plaatsen te Vogelenzang in
gebroken.
Het eerste slachtoffer, dat de twee inbre
kers voor een bezoek uitgekozen hadden, was
de luxe-banketbakkerij van den heer J. Fre-
riks, alwaar zij door het oplichten van ren
raam binnen kwamen. Systematisch weiden
eenige benedenkamers zorgvuldig onderzocht
en een daar staand bureau opengebroken,
dat echtei na een zorgvuldig onderzoek we
der werd gesloten. Een bedrag van f 70 aan
zilvergeld 4werd hier uit een kistje mede
genomen terwijl het aanwezige kopergeld
onaangeroerd bleef. Ook voor eenige zilveren
couverts bleek geen belangstelling.
Vervolgens ging het naar het postkantoor
:n de Graaf Florislaan, waar door uitsnij
ding van een ruit de inbrekers binnenkwa
men. Het huis van den kantoorhouder, den
heer D. Mol, dat onmiddellijk aan het kan
toor grenst, werd eerst een operatieterrein,
dat zeer zorgvuldig afgezocht werd. Onge
veer alles kwam van zijn plaats, maar, het
moet gezegd, alles werd later weer netjes in
den ouden toestand teruggebracht. In de stof
jas van genoemden kantoorhouder werden
de sleutels van de brandkast en materialen-
kast gevonden. Geld aan contanten was ech
ter niet aanwezig, daar dit altijd des avonds
naar het hoofdkantoor vervoerd wordt. Wel
werden rentezegels en rijwielplaatjes tot een
bedrag van circa f 100 medegenomen; de
aanwezige postzegelvoorraad bleef onaange
roerd. In huis werden twee huishoudporte-
monnaies en een kinderportemonnaie, te
zamen een bedrag van ongeveer f 10.00 in
houdend geledigd. Na het schijnbaar lang
durige bezoek aan het postkantoor werd de
tocht voortgezet naar de manufacturenzaak
van de dames Bo-tam, alwaar het tot een
einde kwam aan den nachtelijken tocht.
Een der dames was n.l. bij het open
schuiven van het achterraam wakker gewor
den en had om hulp geroepen. Zij zag luist
nog twee gedaanten in de duisternis verdwij
nen.
De politie werd onmiddellijk gewaarschuwd
en heeft een uitgebreid onderzoek ingesteld,
echter tot nu toe met geen vermeldenswaar
dige resultaten.
Gezien de manier van werken schijnen de
inbrekers wel tot het beroepsgilde te belmo
ren; zij waren voorzien van gummihand
schoenen en dito-schoenen. Het is verwon
derlijk, met hoeveel rustige zekerheid en zorg
vuldigheid de heeren hun nachtelijken
arbeid verricht hebben.
Bij den kantoorhouder werden later nog
vermist een fleschje eau-de-coiogne, en
eenige messen, bij den heer F. vier eieren.
Het is te hopen voor de rust in het anders
zoo vredige- dorpje Vogelenzang, dat het
hierbij zal blijven en de Bloemendaalsche
pblitie in het opsporen der daders eenig suc
ces zal boeken.
In verband met de naar aanleiding van
de actie van de hoveniers te Haarlem en
omgeving ingekomen berichten van de pa
troons op het verzoek van de arbeiders
organisaties, hebben de besturen van de sa
menwerkende bonden besloten, aan alle
werkgevers een concept-contract toe te zen
den.
In de week van 13 tot 18 April zullen alle
vereenigingen vergaderen om verdere maat
regelen voor 't welslagen der actie te be
spreken.
Het indertijd uitgestelde Gemeentelijke
Orgelconcert, waarbij Carel van Leeuwen
Boomkamp als solist zou optreden, zal thans
plaats vinden op 7 April a.s. in het Con
certgebouw.
Het programma luidt:
1. Toccata F gr. t. J. S. Bach
(Orgel)
2. Sonata A gr. t. Luigi Boccherini
Adagio
Allegro
(Violoncel)
Op tweeden Paaschdag zal de Graal,
de frissche bond van Roomsche meisjes,
het Amsterdamsche Stadion bezetten.
Het spreekkoor is geen gloednieuw,
geen oorspronkelijk denkbeeld van de
aan frissche ideeën zoo rijke Graal-
leidsters, maar deze schaduwzijde weegt
ruimschoots op tegen de vernieuwing,
die onze katholieke manifestaties er
van zullen ondervinden. Onze meetings,
zoo indrukwekkend voor den tegenstan
der door de groote massa deelnemers,
zulen door ze op een hooger artistiek
peil te brengen, voor de deelnemers zelf
aantrekkelijker worden. Onze kunste
naars, onze leeraren in spelen en
lichaamsoefeningen vooral vinden hier
een terrein, waarop nog vruchtbaar en
dankbaar werk kan worden verricht.
Wat is het spreekkoor? Het is de
machtige stem van een vergadering,
van een bijeenkomst, bezield door een
groote leidende gedachte. Het lost de
tallooze verscheidenheden op in de felle
vlam van het ééne doel. Het richt zich
tot de omstanders in korte slagzinnen,
geladen van overtuiging en wil, om
Christus te dienen en ons H. Geloof; het
is de kreet, de belijdenis van een ge
meenschap, die voor haar recht strijdt
en zich bewust is van de overwinning.
In zulke overtuigende zinnen als Maan-
dagmidag in 't Stadion zullen te hooren
zijn, mogen Katholieken zich tot de we
reld wenden, mag onze groeiende jeugd
geleerd worden zich uit te drukken.
Katholieken van zoo omstreeks de
vijftig jaar en even ouder zullen, als zij
Maandag in het Stadion aanwezig zou
den zijn, waarschijnlijk de tranen .n de
oogen krijgen om den vooruitgang, die
er merkbaar is sedert zij in hun jeugd
hun katholicisme bijna moesten verber
gen. Onze jeugd schreeuwt het van de
drken af, dat zij de wereld veroveren
wil.
Deze demonstratie naar buiten, steu
nend op een sterke innerlijke overtui
ging, is een der zuiverste uitingen van
katholiek leven in zijn stoere, heilige
aanhankelijkheid aan den Christus,
de offervaardigheid tot het innemen
van de toegewezen plaats onder Zijn
kruis, en de apostolische roep tot
allen, die twijfelen en aarzelen om
zich onder datzelfde kruis te scharen:
de Belijdenis, het Offer, het Apostolaat:
Geloof, Hoop en Liefde, stralende sym
bolen van het katholieke geloof.
't Oorspronkelijke spel wordt ingeleid
door drie kleine spreekkoortjes, waarin
op kloeke en vlotte wijze wordt gezegd:
„Wat wij willen, zijn en hopen!" Dan
vangt het eigenlijke spel aan, waaraan
2500 Graalleden zullen deelnemen. In
roosvorm zullen zij zich scharen
om een 12 M. hoog kruis, gekleed in
witte tunica, met het kruis op de borst
en voor elke groep afzonderlijke kleu
ren. In het eerste bedrijf zetten het koor
der beschouwenden en het koor van de
overgegevenen het „Nut van het Lijden"
uiteen aan de hand van het Xlle hoofd
stuk van het 2de boek van de „Navol
ging". Dit beurtgesprek wordt telkens
onderbroken door zang. In het 2e be
drijf: „Christus onze Kracht", noodigt
Christus de Graalmeisjes uit Hem te
volgen in het deugdenrijke en tot lijden
bereide leven zijner volgelingen. De
Graalmeisjes verklaren zich eerst nede
rig bereid Hem als dienstmaagden te
willen volgen, om vervolgens elkander
op te wekken in hoog gestemde lof
om deze belofte eeuwig trouw te blij
ven. Het 3de bedrijf is een „antwoord"
„aan de kinderen van dezen tijd", het
zoo geruchtmakende en enthousiast
ontvangen spreekkoor van Henriette
Roland Holst. Op de onvoldaanheid van
het sterk geschreven gedicht dezer edele
en immer zoekende dichteres, komen de
„Graalmeisjes" de boodschap van het
Paaschkruis verkonden. En waar de
dolenden eindigen in een snik en een
pogen, heffen de Graalmeisjes blijde
het Allelujah aan over de in wet én en
vertrouwen verkregen zekerheid.
3. Toccata F gr. t. Georg Muffat
(Orgel)
Pauze
4. Dominica Resurrectionis
Ch. Toumemire
(uit: i'orgue mystique)
Prélude
Offertoire
Elevation
Communion
(Orgel)
5. a. Elégie G. Fauré
b. Air j. Hurè
(Violoncel)
6. Finale uit de 1ste Symphonie
Louis Vieme
(Orgel)
ooiist: Carel van Leeuwen Boomkamp