i 4 HOE EEN ITALIAAN HAARLEM ZAG BIJ HET PORTRET VAN ONZEN AARTSBISSCHOP PIJLTJES TWEEDE BLAD ZATERDAG 4 APRIL 1931 BLADZIJDE 1 Een grappige beschrijving van onze stad uit de oude doos - Een feest bij de schutters - Haarlem is een vrouwen-paradijs - De Tulpen-knoeierijen WMm Hl -11 - Wxis&m»wmmm tv mMMM m 'ct fëM k "v 4 STADSNIEUWS Drie brutale inbraken in een nacht te Vogelenzang Ook aan het postkantoor werd een bezoek gebracht Actie van de hoveniers Gem, Orgelconcert cp 7 April „Het koninklijke Paaschkruis De Italiaan Edmondo üe Amicis heeft indertijd een boskje geschreven over „Nederland en zij ne bewoners". Daarin geeft hij o.a. een typi sche beschrijving van Haarlem, die wij hier laten volgen. De reiziger kwam uit Leiden en schrijft dan: Naarmate de trein Haarlem naderde, kreeg men al meer villa's en tuinen te zien; maar de stad bleef nog achter de boomen verborgen; boven wier toppen men slechts den zeer hoogen toren van de hoofdkerk, met zijn groote ijzeren kroon, zag uitsteken. Toen il: de stad binnen kwam zag ik van alle kanten grachten, wind molens, ophaalbruggen, visschersschuiten, hui zen die zich in het wa ter spiegelden; en nau welijks had ik eenige honderden passen ge daan, of ik kwam uit op een groot marktplein, dat mij met welbehagen deed uitroepen; „Dat's op en t'op Holland!" In een hoek van de markt staat de hoofd kerk, een hoog en naakt gebouw met een dak zoo steil, dat 't is alsof het den hemel als een bijl kloven moet. Tegenover de kerk staat het oude stadhuis, met tinnen gekroond en een dak dat veel van een omgekeerd schip heeft. Aan den voorgevel is een balkon- De vleeschhal op de Groote Markt, waaroverde schrijver van dit artikel aardig te keer trekt. hetje, dat aan een vogelkooi doet denken die boven de deur hangt, en een gedeelte van den gevel is verborgen achter twee kleine gebouwtjes van een zonderlingen vorm, half theater, half kerk, half feest- getimmerte. Aan de andere zijden van de markt ziet men huizen van de grilligste vormen der Nederlandsche bouwkunst, van zwarte, roode Of vermiljoen-kleur, met geveltjes met witte steenen afgezet, alsof het schaak borden verbeelden, en een rij boomen vlak er voor geplant, zoodat alle vensters der onderste verdieping daarachter verborgen zijn. Tegenover de kerk staat een zonder- hng gebouw, dat voor openbare verkoo- Pingen dient, een monument van phan- tastische bouworde, half rood half wit, vol trapjes, frontispices, obelisken, pyrami- detjes, bas-reliefs en allerlei versierselen Waarvoor geen naam bestaat, van den vorm van tafel-sieraden, kandelaars en dompertjes, die daar hot en her schijnen neergeworpen, en aan het gebouw het voor komen geven van een Indiaansche pagode, met een bastaard-spaanschen smaak in een Hollandsch huis veranderd door een bouw meester die opgewonden was van jenever. Over de meesterwerken van Frans Hals 'egt de schrijver het volgende: Als men de eerste zaal binnenkomt, krijgt men voor een oogenblik een zonderlingen indruk, 't Is of men in een feestzaal bin nenkomt, waar, de gasten aan verschillende tafels zitten, en of al die banketteerende Personen op het geluid onzer voetstappen opkijken. Het zijn groepen schutters-offi- cieren en regenten van godshuizen, in le vensgrootte, deels zittende, deels staande rondom rijk toebereide tafels, en allen heb ben het gelaat naar den toeschouwer ge keerd als menschen die zitten om gephoto- grapheerd te worden Waar men heenziet, overal ziet men goedige en bloeiende tronies die u aankijken en schijnen te vragen: „Herkent ge mij?" En er ligt zooveel waar heid van uitdrukking in die tronies, dat men ze werkelijk allen meent te herken nen; 't is of men ze meer dan eens op de stralen van Leiden en den Haag ontmoet heeft. Die waarheid van uitdrukking, de vroolijkheid van het tooneel, de ruime en rijke kleedü der zeventiende eeuw, die wa penen, tafels enz., en de omstandigheid, dat er geen schilderijen Ui de nabijheid zijn die de gedachte naar andere tiiden afleiden, maken dat men inderdaad het Neder land van twee eeuwen geleden voor zich meent te zien. 't Is of men den adem van die groote eeuw voelt, of men zich te mid den van die krachtige, eerlijke en ronde menschen bevindt. Men is niet in een zaal van een museum; men woont een geschied kundige voorrte'ling bij; en men zou zich volstrekt niet verwonderen op eens Mau- rits van Oranje of Prins Frederik Hen drik te zien verschijnen. Van het museum ging ik naar de groote kerk, in de hoop er het beroemde orgel van Christiaan Müller te hooren, dat gezegd wordt het grootste orgel van de wereld te zijn, en dat zich beroemen kan door den grooten Handel en door Mozart, als twaalf jarigen knaap, bespeeld te zijn. Deze kerk, tegen het eind der veertiende eeuw gesticht, is wit en naakt als een moskee; het hooge gewelf is met cederhout bekleed en rust op acht en twintig lichte kolommen. In een van de muren ziet men nog een kanonskogel uit het beleg van 1573. In het midden der kerk is een monu ment ter eere van den ingenieur Conrad, den architect der sluizen te Katwijk en van zijn ambtgenoot Brunings „den be schermer van Nederland tegen de woede der zee en de kracht der stormen". Achter het koor ligt de groote dichter Bilderdijk begraven. Aan een der bogen hangen mo dellen van oorlogsschepen uit den vijfden kruistocht onder aanvoering van graaf Willem I van Holland. Bij den preekstoel is het monument van Coster. Het orgel rust op kolommen van por- phier; het beslaat den ganschen wand van den grond tot aan het dak, en heeft vier octaven, vier en zestig registers, en vijf duizend pijpen, waarvan enkele dubbel zoo hoog zijn als een Nederlandsch huis. Op het oogenblik dat ik de kerk bezocht, waren er enkele vreemdelingen; de organist liet piet op zich wachten, en ik mocht, gelijk Victor Hugo het noemde, de muziek der kanonnen Gods hooren. Daar ik totaal leek in deze kunst ben, zou ik niet kunnen zeggen, waar in dit orgel verschilt van die van de St. Paulus-kerk te Londen of van de kathe draal van Freiburg of van de hoofdkerk van Sevilla. Ik hoorde de gewone krijgsmu ziek die den veldslag aankondigt, achter volgd door een geweldig gedruisch van ka nonschoten, kermen der gekwetsten en fan fares der overwinnaars, die zich van val lei tot vallei verwijderen, totdat ze zich ach ter de bergen verliezen. Daarop doet zich een zachte harmonie van fluiten, harpen en herderszangen hoo ren, die ons in de liefelijkheid van het landleven verplaatsen, totdat op eens de bliksem neerschiet en de orkaan losbarst, zoodat de kerk op haar grondvesten trilt. Daarna bedaart de storm langzamerhand op het geluid van een trillend en plechtig ge zang van een legioen engelen, dat langzaam uit een eindelooze verte naderkomt en zich vervolgens in de wolken verstrooit, onder de vloeken die een leger van duivelen hun uit de diepten der aarde nabrult. Ten slotte komt een deuntje uit „La fille de madame Angot", dat zeggen wil dat alles maar een - - r - w1v n", *v' Het drgcl in de Groote Kerk, waarover in dit artikel gesproken wordt. grap was en dat de organist zich in de be leefdheid der vreemdelingen aanbeveelt. Van den top des torens overziet men de gansche schoone landstreek rondom Haar lem, bezaaid met boschjes, windmolens en dorpen. Men ziet de twee vaarten, die naar Leiden en naar Amsterdam loopen, en in de verte verheffen zich de torens van Am sterdam; men ziet de weiden van het ge wezen Haarlemmermeer; het dorp Bloe- mendaal, tusschen buitenplaatsen en tuinen verscholen; de duinen, die dit aardsche pa radijsje tegen de stormen beschutten; en achter de duinen de Noordzee, die als een blauwe lichtende streep door de nevelen van den horizont verschijnt. Na dat alles in oogenschouw genomen te hebben verliet ik de kerk, sloeg een straat in en dwaalde op goed geluk door de stad rond. Ofschoon het in vele punten op alle an dere Hollandsche steden gelijkt, heeft Haar lem iets eigenaardigs, waardoor het zich duidelijk in het geheugen prent. Het is een aardige, rustige stad, waar de reiziger, meer dan in alle andere, den wensch in zich voelt om den arm van een vrouw of bruid in den zijnen te hebben. Het is 'n stad voor de vrouwen. Een breed water, het Soaarne genaamd, dat als afvoerkanaal van de wa teren der 'Haarlemmermeer dient, loopt er met enkele armen doorheen en omgeeft het met een kanaal, dat er omheen loopt als om een vesting. De binnenkanaien of grachten zijn aan beide zijden beplant met groote boomen, die er bijna een gewelf van groen overheen spannen, zoodat elke gracht een vijver van een lusthof schijnt en de schepen en schui ten onder het lommer eer schijnen te spe levaren dan werk te doen. Alle straten zijn beklinkerd, en al de huizen zijn van de kleur van baksteen, zoodat men rechts en links, omhoog en omlaag, overal, niets an ders ziet dan rood en nog eens rood en eeuwig rood, alsof de stad uit een berg van bloedkoralen uitgehouwen ware. Zeer vele huizen hebben gevels met acht, tien en zelfs zestien trapjes, evenals de kerkjes die de kinderen uit papier knippen; men ziet weinig spiegeltjes, niet vele uit hangborden en geen enkel voorwerp aan de vensters. De straten ziin zoo zindelijk, dat men zich ontrtet om de asch van zijn si- vaar te laten vallen. Lanve einden ontmoet men soms geen levende ziel, of slechts een meisje van twaalf of veertien jaar, dat al leen naar school gaat, met de haren over de schouders hangende en haar boek onder den arm. Men hoort geen gedruisch van fabrieken, geen geratel van wagens, geen geroep van uitventers. De gansche stad heeft een eigenaardig voorkomen van aristocratische afgemetenheid en kuische coquetterie, die de nieuwsgierigheid in hooge mate prik kelen, zoodat men rondslentert en voort- slentert zonder zich te vervelen, alsof men toch eindelijk het een of ander aardig ge heim zou ontdekken, dat de gansche stad voor vreemdelingen verborgen wil houden. Ten zuiden van de stad licht een zeer schoon boreh, naar men meent het over blijfsel van een uitgestrekt woud. dat vroe ger een groot deel van Holland bedekte. Het is doorsneden met paden en bezaaid met koepeltjes, café's. sociëteiten enz. In het midden strekt zich een sierlijk park uit met herten. Op een afgelegen mint is een klein monument, aldaar in 1823 geplaatst ter eere van Coster, die volgens de legende, daar zijn fameuzen beuketak gesneden zou hebben waaruit hij zijn eerste letters geknutseld heeft. Nu moet ik nog iets vertellen over de bloemen, over de tulpen. Dat woord „tulpen" roept een der vreemdste volksdwaasheden in het geheu gen, die ooit op de wereld gezien zijn, waarin Nèderland omstreeks het midden der zeventiende, eeuw vervallen is. Het land had te dier tijde het toppunt van voor spoed bereikt; in plaats van de oude spaarzaamheid was weelde gekomen; de huizen der rijken, die in het begin dier eeuw nog hoogst eenvoudig waren, waren kleine paleisjes geworden; het fluweel, de zijde, de paarlen hadden den voorvaderlij ken eenvoud in de kleeding vervangen; Nederland was ijdel en verkwistend ge worden. Na hun huizen met schilderijen, tapij ten, porcelein, kostbaarheden uit alle lan den van Europa en Azië, gevuld te hebben, begonnen de rijke kooplieden enorme som men te besteden, om hun tuinen met tul pen te versieren, de bloem die het best be antwoordt aan dien hartstocht voor leven dige kleuren, welken de Nederlanders in zoovele opzichten toonen te bezitten. De groote navraag naar tulpen veroorzaakte een snelle toeneming van de kweekerij; van alle kanten verrezen tuinen, werden onder zoekingen gedaan, zocht men naar nieuwe soorten van de geliefkoosde bloem. Weldra v/as het een algemeene wedstrijd; overal zag men tulpen zooals ze nooit vroeger wa ren voorgekomen, van zonderlinge vormen, van onbekende schakeeringen, van vreem de en tegenstrijdige kleuren. De prijzen gingen dolzinnig in de hoog te; een nieuwe schakecrjng of een n'euwe wijziging in den vorm van den ge- vierden bol was een gebeurtenis, een for tuin; duizenden perronen wierpen zich op de studie en kweeking met een woede die aan razernij grensde; in het gansche land hoorde men over niets anders spreken dan over stuifmeel, stampers, bollen, kleuren, potten en zaden. Die razernij liep zoo hoop dat gansch Eurona er den draak mede stak. Ds bollen van de ze'dzaamzte tulpen stegen tot fabu leuze prijzen; sommige waren een bezit ting, evenals een huis, een landgoed of een molen; één bol was een fatsoenlijke huwe lijksgift. Een bol werd. ik weet niet in welke stad, betaald met twee wagens tar we, vier wagens gerst, vier koeien, twaalf schapen, twee vaten wijn, vier vaten bier, duizend pond kaas, een comoleet pak klee- ren en een zilveren beker. De bol van de tuin „Admiraal L'efkenshoek" werd voor 4400 gulden verkocht; een andere, de „Sem per Augustus" voor 13000 gulden; een „Ad miraal Enkhuizen" voor 5000 gulden. Op zekeren dag toen er in gansch Ne derland maar twee bollen van den „Semper Augustus" waren overgebleven, een te Am sterdam en een te Haarlem, werden er voor een van die twee 4600 gulden en een prach tige koets met twee appelschimmels in staatsietuig geboden, en het bod werd nóg geweigerd. Een ander bcod negen morgen land en kon evenmin kooper worden. In de registers der stad Alkmaar wordt vermeld, dat er a!(Jaar in 1637 een publieke veiling van honderd en twintig tulpen ten voor- deele van de weeskamer gehouden werd, en dat die verkooping negentigduizend gulden opbracht. Voor de historische galerij der Doorluchtige Aartsbisschoppen van Utrecht heeft de schil der Jacques Zwijsen uit Eindhoven dezer dagen het portret voltooid van Z. H. Excellentie J Jansen, den huidigen Aartsbisschop van Utrecht. 't Is wel een toevallige speling van het lot, dat een naneef, die den zelfden naam draagt als de eerste Aartsbis schop van Utrecht, na het herstel der Bis schoppelijke Hiërarchie in Nederland, de onver getelijke Mgr. Zwijsen, nu ook tot de vereeren- de opdracht werd ge roepen de figuur van den tegenwoordigen Aartsbisschop en jong- sten opvolger van Utrecht's eersten Pri maat in beeld te bren gen. Heeft de herinnering aan de groote en sterke figuur van zijn Door- luchtigen Oud-oom den schilder ook door het hoofd gespeeld bij de vereerende taak, die hem hier werd opgedra gen, het conterfeitsel te geven van een persoon lijkheid, die bij God's uitverkiezing geroepen werd in deze moeilijke dagen de Katholieke Kerk van Nederland te leiden en te bestieren? En dan mogen wij dadelijk dankbaar er kennen, dat Jacques Zwijsen zich in groote toewijding rekenschap heeft gegeven en zich bewust is geweest van de verantwoordelijke taak, die hij te vervullen kreeg. Hoe oogenschijnlijk verlokkend 't ook lijkt voor een kunstenaar, die met kleuren heeft te werken, een Prins der Kerk in pontifi cale uit te beelden, juist door de uitoundig- heid dier reëele kleuren, die purper, violet, karmozijnrood zich te zamen zoo moeilijk schijnen te verdragen, ziet hij zich tevens voor een probleem gesteld, dat niet zoo ge makkelijk schijnt op te lossen. Hebben oudere voorgangers, die zich voor een dergelijke opdracht zagen gesteld, zich een weg gezocht door dit al te opdringend kleurengamma in sterk getemperden toon te houden, Jacques Zwijsen heeft als kind van zijn tijd de kleurenoverdaad van gefonceerd hermelijn, purper, karmozijn en van rood doorschemerde kant wel overmoedig aange durfd, en heeft toch daarbij een mate van zelfbeheersching betracht, zóó dat de zuive re psyche van de persoonlijkheid, die hij uit te beelden kreeg, het totaal domineert. Anderzijds heeft Zwijsen zich weer niet als de oudere portretschilders laten verlokken tot een al te precieuze stofuitbeelding, waar toe de uiteraard rijke materie van het pon tificaal gewaad zich zoo verleidelijk leent. Het portret van den Aartsbisschop draagt het karakter en heeft den stijl van den tijd, waarin zoowel de geportretteerde als de schilder leven. Als wij de eischen nagaan, welke een Gruyère, die de Rafaels bestudeerde aan het geschilderd portret stelt, dan heeft Zwijsen 't zeker en bewust aangedurfd zijn figuur „en pleine lumière" te zetten. Een portret ook, dat het „pleine lumière" werkelijk verdragen kan. Ondanks de uit bundigheid van kleur heeft Zwijsen het Z. H. Exc. M&r. J. Jansen, Aartsbisschop van Utrecht portret blank gehouden in het limpide ge lukkige licht van een bijzonder paarlemoeren toon, die het geheel domineert. Hij heeft de persoonlijkheid van den Aartsbisschop goed gezien, naar waarheid ontdekt en naar voren gebracht. De artistieke naneef van Mgr. Zwijsen heeft ook in Mgr. Jansen vóór alles den Aartsbisschop willen zien en geven, het hoofd der Katholieke Kerk in Nederland. En zóó staat en leeft de Aartsbisschop dan ook op dit gevoelige doek, recht en fier, zich bewust, waardig, vol imponeerende rust in de verworven evenwichtigheid van het groote sterke ervaren priesterhart. In de forsche doorwerking van den kop heeft hij de kracht willen geven van de on gewilde majesteit en het toch bewuste pres tige van dezen geroepen Opziener der zielen. Uit dit forsche portret spreekt tot ons het karakter, ademt de geest, de ziel, de wil en de durf, heel het actief levende wezen van dezen wijzen, levenservaren, eenvoudigen opperpriester, maar die zich tevens bewust weet van de hooge en verantwoordelijke taak, waartoe God hem in de late jaren van zijn beproefd leven heeft geroepen. En zóó zal het nageslacht in dit portret hem, misschien nog beter dan wij, kunnen erkennen en waardeeren, als eenmaal zijn leven en daden in het hooge pontificaat naar dit karakterportret zullen worden ge zien en beoordeeld. Een goed kunstenaar is ook altijd een vi sionair. Dit portret zal zijn eigen plaats zoeken tusschen de beeltenissen van zijn voorgan gers, en wie in later jaren op dit doek den naam van den schilder Zwijsen spelt, hem zal, niet alleen om het kunstwerk als zoo danig, wellicht ook de herinnering door het hoofd spelen aan den eersten Aartbisschop van Utrecht, die ook eenmaal dien geprezen naam droeg. Ook begon men in bloembollen, vooral tulpen, te speculeeren, evenals in staatspa pieren. Men verkocht voor enorme sommen bollen die men niet had, op levering voor een bepaalden dag, en zoo werden er veel meer tulpen verhandeld dan gansch Neder land kon opleveren. Men verhaalt dat er in een enkele stad voor tien millioen gul den verkocht werdep, en dat een koopman te Amsterdam met dien handel binnen vier maanden meer dan 68000 gulden won. Men verkocht wat men niet had en kocht wat men nooit zien zou; het contract ging slechts van de eene hand in de andere over en men verrekende het verschil. En de bloemen door welke de een rijk en de an der arm werd, bloeiden slechts in de ver beelding der handelaren. Eindelijk liep het zoo ver, dat vele koo- pers de bepaalde prijzen weigerden te beta len, waaruit allerlei processen en oneenig- heden ontstonden. De regeering verordende dat deze schulden als elke andere schuld beschouwd mossten worden en gerechtelijk konden worden ingevorderd. Toen daalden de prijzen op eens tot op vijftig gulden voor een „Semper Augustus", en de schandelij ke handel hield op. Tegenwoordig is de liefde voor bloemen geen razernij meer, maar esn kalme aan bidding, waarvan Haarlem de voornaamste tempei is. Het voorziet nog een groot deel van Europa en Amerika van blosmen. De stad is omringd met kweekerijen, die zich tegen het eind van April en het begin van Mei met myriaden van tulpen, hyacinten en allerlei bloemen bekleeden, en om Haar lem een krans vormen, van welken de rei zigers uit alle deelen der wereld een bouquet komen plukken. De hvacint is in de laatste jaren zeer in eere gekomen; maar de tulp ic nog altijd de koning der bloembedden en de lust van Nederland. Ik moest mijn pen in het penseel van een van Huysum of Menendez kunnen veranderen, om de pracht van die levendige, weelderige en schitterende kleuren te kunnen beschrij ven, die, als men de gewaarwordingen van het oog „met die van het oor mag verge lijken, dè vreugdekreet en de liefdelach in het stille groen der tuinen zijn, en die naar het hoofd stijgen als een schetterende feestmuziek. Men ziet daar de tulpen van duizenderlei soorten en kleuren, geclassi ficeerd naar rang van adel en schoonheid; geverfd in alle nuances, die de mensche- lijke geest zich denken kan; gevlekt, ge streept, gezoomd en bontkleurig, met golven de, getande en getakte bladeren, met zil veren en gouden medailles; gedoopt met duizend namen van generaals, schilders, vogels, rivieren, steden, dichters, koningin nen en tauooze liefelijke of vreeselijke voor werpen, die haar metamorphoses, haar avonturen en haar triumfen aanduiden en in den geest een bstooverende verwarring van liefelüke heelden en aangename ge dachten achterlaten. In den nacht van Donderdag op Vrijdag is op een drietal plaatsen te Vogelenzang in gebroken. Het eerste slachtoffer, dat de twee inbre kers voor een bezoek uitgekozen hadden, was de luxe-banketbakkerij van den heer J. Fre- riks, alwaar zij door het oplichten van ren raam binnen kwamen. Systematisch weiden eenige benedenkamers zorgvuldig onderzocht en een daar staand bureau opengebroken, dat echtei na een zorgvuldig onderzoek we der werd gesloten. Een bedrag van f 70 aan zilvergeld 4werd hier uit een kistje mede genomen terwijl het aanwezige kopergeld onaangeroerd bleef. Ook voor eenige zilveren couverts bleek geen belangstelling. Vervolgens ging het naar het postkantoor :n de Graaf Florislaan, waar door uitsnij ding van een ruit de inbrekers binnenkwa men. Het huis van den kantoorhouder, den heer D. Mol, dat onmiddellijk aan het kan toor grenst, werd eerst een operatieterrein, dat zeer zorgvuldig afgezocht werd. Onge veer alles kwam van zijn plaats, maar, het moet gezegd, alles werd later weer netjes in den ouden toestand teruggebracht. In de stof jas van genoemden kantoorhouder werden de sleutels van de brandkast en materialen- kast gevonden. Geld aan contanten was ech ter niet aanwezig, daar dit altijd des avonds naar het hoofdkantoor vervoerd wordt. Wel werden rentezegels en rijwielplaatjes tot een bedrag van circa f 100 medegenomen; de aanwezige postzegelvoorraad bleef onaange roerd. In huis werden twee huishoudporte- monnaies en een kinderportemonnaie, te zamen een bedrag van ongeveer f 10.00 in houdend geledigd. Na het schijnbaar lang durige bezoek aan het postkantoor werd de tocht voortgezet naar de manufacturenzaak van de dames Bo-tam, alwaar het tot een einde kwam aan den nachtelijken tocht. Een der dames was n.l. bij het open schuiven van het achterraam wakker gewor den en had om hulp geroepen. Zij zag luist nog twee gedaanten in de duisternis verdwij nen. De politie werd onmiddellijk gewaarschuwd en heeft een uitgebreid onderzoek ingesteld, echter tot nu toe met geen vermeldenswaar dige resultaten. Gezien de manier van werken schijnen de inbrekers wel tot het beroepsgilde te belmo ren; zij waren voorzien van gummihand schoenen en dito-schoenen. Het is verwon derlijk, met hoeveel rustige zekerheid en zorg vuldigheid de heeren hun nachtelijken arbeid verricht hebben. Bij den kantoorhouder werden later nog vermist een fleschje eau-de-coiogne, en eenige messen, bij den heer F. vier eieren. Het is te hopen voor de rust in het anders zoo vredige- dorpje Vogelenzang, dat het hierbij zal blijven en de Bloemendaalsche pblitie in het opsporen der daders eenig suc ces zal boeken. In verband met de naar aanleiding van de actie van de hoveniers te Haarlem en omgeving ingekomen berichten van de pa troons op het verzoek van de arbeiders organisaties, hebben de besturen van de sa menwerkende bonden besloten, aan alle werkgevers een concept-contract toe te zen den. In de week van 13 tot 18 April zullen alle vereenigingen vergaderen om verdere maat regelen voor 't welslagen der actie te be spreken. Het indertijd uitgestelde Gemeentelijke Orgelconcert, waarbij Carel van Leeuwen Boomkamp als solist zou optreden, zal thans plaats vinden op 7 April a.s. in het Con certgebouw. Het programma luidt: 1. Toccata F gr. t. J. S. Bach (Orgel) 2. Sonata A gr. t. Luigi Boccherini Adagio Allegro (Violoncel) Op tweeden Paaschdag zal de Graal, de frissche bond van Roomsche meisjes, het Amsterdamsche Stadion bezetten. Het spreekkoor is geen gloednieuw, geen oorspronkelijk denkbeeld van de aan frissche ideeën zoo rijke Graal- leidsters, maar deze schaduwzijde weegt ruimschoots op tegen de vernieuwing, die onze katholieke manifestaties er van zullen ondervinden. Onze meetings, zoo indrukwekkend voor den tegenstan der door de groote massa deelnemers, zulen door ze op een hooger artistiek peil te brengen, voor de deelnemers zelf aantrekkelijker worden. Onze kunste naars, onze leeraren in spelen en lichaamsoefeningen vooral vinden hier een terrein, waarop nog vruchtbaar en dankbaar werk kan worden verricht. Wat is het spreekkoor? Het is de machtige stem van een vergadering, van een bijeenkomst, bezield door een groote leidende gedachte. Het lost de tallooze verscheidenheden op in de felle vlam van het ééne doel. Het richt zich tot de omstanders in korte slagzinnen, geladen van overtuiging en wil, om Christus te dienen en ons H. Geloof; het is de kreet, de belijdenis van een ge meenschap, die voor haar recht strijdt en zich bewust is van de overwinning. In zulke overtuigende zinnen als Maan- dagmidag in 't Stadion zullen te hooren zijn, mogen Katholieken zich tot de we reld wenden, mag onze groeiende jeugd geleerd worden zich uit te drukken. Katholieken van zoo omstreeks de vijftig jaar en even ouder zullen, als zij Maandag in het Stadion aanwezig zou den zijn, waarschijnlijk de tranen .n de oogen krijgen om den vooruitgang, die er merkbaar is sedert zij in hun jeugd hun katholicisme bijna moesten verber gen. Onze jeugd schreeuwt het van de drken af, dat zij de wereld veroveren wil. Deze demonstratie naar buiten, steu nend op een sterke innerlijke overtui ging, is een der zuiverste uitingen van katholiek leven in zijn stoere, heilige aanhankelijkheid aan den Christus, de offervaardigheid tot het innemen van de toegewezen plaats onder Zijn kruis, en de apostolische roep tot allen, die twijfelen en aarzelen om zich onder datzelfde kruis te scharen: de Belijdenis, het Offer, het Apostolaat: Geloof, Hoop en Liefde, stralende sym bolen van het katholieke geloof. 't Oorspronkelijke spel wordt ingeleid door drie kleine spreekkoortjes, waarin op kloeke en vlotte wijze wordt gezegd: „Wat wij willen, zijn en hopen!" Dan vangt het eigenlijke spel aan, waaraan 2500 Graalleden zullen deelnemen. In roosvorm zullen zij zich scharen om een 12 M. hoog kruis, gekleed in witte tunica, met het kruis op de borst en voor elke groep afzonderlijke kleu ren. In het eerste bedrijf zetten het koor der beschouwenden en het koor van de overgegevenen het „Nut van het Lijden" uiteen aan de hand van het Xlle hoofd stuk van het 2de boek van de „Navol ging". Dit beurtgesprek wordt telkens onderbroken door zang. In het 2e be drijf: „Christus onze Kracht", noodigt Christus de Graalmeisjes uit Hem te volgen in het deugdenrijke en tot lijden bereide leven zijner volgelingen. De Graalmeisjes verklaren zich eerst nede rig bereid Hem als dienstmaagden te willen volgen, om vervolgens elkander op te wekken in hoog gestemde lof om deze belofte eeuwig trouw te blij ven. Het 3de bedrijf is een „antwoord" „aan de kinderen van dezen tijd", het zoo geruchtmakende en enthousiast ontvangen spreekkoor van Henriette Roland Holst. Op de onvoldaanheid van het sterk geschreven gedicht dezer edele en immer zoekende dichteres, komen de „Graalmeisjes" de boodschap van het Paaschkruis verkonden. En waar de dolenden eindigen in een snik en een pogen, heffen de Graalmeisjes blijde het Allelujah aan over de in wet én en vertrouwen verkregen zekerheid. 3. Toccata F gr. t. Georg Muffat (Orgel) Pauze 4. Dominica Resurrectionis Ch. Toumemire (uit: i'orgue mystique) Prélude Offertoire Elevation Communion (Orgel) 5. a. Elégie G. Fauré b. Air j. Hurè (Violoncel) 6. Finale uit de 1ste Symphonie Louis Vieme (Orgel) ooiist: Carel van Leeuwen Boomkamp

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 5