DE BOERENJONGEN VAN
VAN DE TUINTJES
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
5
5
c
DOOR ANNY SLUYTERS
DE B.L.N.S.
DOOR RO KOPUIT
Tig 3
C t
jicsacDBCDBCDaoBoaesBOBOBoaesaoBQaoaoaoaoaBOBoaoa bobobcdbcdbcdbcdbobcdbcdbcdbcdbcdbcdbcdbcdbobcdb boicd bcdbcd bobo bobcdbcdbcpbobcjbcd bobo bcdbcd a
0
0
0
-
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
lllllllllillllllllllillllllllin
MET PLAATJES VAN JOOPIE
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Y':
mwmwmmM
BoaoBoioioioioioioioioioioioioioi^iïCioaoiaoioioioioioibioioioioioioioioioioBioioioioioioaoioioaoiOBoaoioioioioB
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Op een kwartier afstand van het kas
teel dat het heele Noordelijke deel van
Henegouwen beheerschte, lag een eenvou
dige boerderij.
Deze boerderij was even klein als alle
andere woningen der dienende hoorigen
van het kasteel, maar viel op door een
smaakvollen eenvoud. De luiken en raam
posten waren niet verveloos en slecht on
derhouden, zooals dit elders het geval was,
doch steeds prijkten op de luiken in vollen
frisschen glans de kleuren van den burcht
waartoe de hoeve behoorde, en als de zon
op de helder witte muren scheen leek dat
huisje tusschen het groen op een klein
Oostersch paleisje.
liet z'n vader hem bij zich komen en sprak:
Ook de tuin was steeds gevuld met de
Bloemen van het seizoen en de landerijen,
netjes verdeeld in vakken, brachten steeds
de allernieuwste en weelderigste groenten
voort.
Te midden van dezen mooien eenvoud
was Jo-Jo opgegroeid.
Niemand zou kunnen vermoeden, dat
Jo-Jo het kind was van een gewonen
boer. De heldere, donkerbruine oogen in
het bleeke gezichtje waren die van emi
jongen, adellijken schildknaap en zijn
manieren waren zóó beschaafd en ver
fijnd, dat hij het kind van een koning
had kunnen zijn.
Maar het was alsof ook zijn vader geen
gewone boer was. Want waar bü de an
deren harde arbeid en dikwijls ontberin
gen niet hadden nagelaten hun stempel
op het gelaat te drukken, waar bij .de
anderen de handen langzamerhand allen
vorm hadden verloren door het gestadig
wroeten in den grond, had de vader van
Jo-Jo steeds iets in zijn uiterlijk gehad
en behouden, dat deed vermoeden, dat hij
eens betere dagen gekend had.
Dikwijls, als de boer dagen achtereen
somber en stilzwijgend was, had Jo-Jo
hem gevraagd wat er eigenlijk gaande
was, maar nog nooit had zijn vader hem
daarop een antwoord kunnen geven.
„Later," zoo zei hij steeds, „als je oud
genoeg zult zijn, mag je alles vernemen."
Jo-Jo was toen nog te jong om aan
die woorden veel aandacht te schenken,
doch toen hij dertien jaren geworden
was, liet zijn vader hem bij zich komen
en sprak:
„Jongen, je bent nu oud genoeg om een
klein gedeelte te kennen van het geheim,
dat op ons rust. Dit zal ik je nu zeggen:
JU, Jo-Jo, zult geroepen zUn om in
dit leven een belangrUke rol te spelen.
Onze naam, dien ik je nu nog niet noe
men kan, zal eens door jou weer tot
nieuwen glans geraken. Eéns zul je vorsten
dwingen en koningen zullen bU al hun
besluiten met jou rekening moeten hou
den.... Beloof me, dat je alles zult doen
om mee te werken tot-het welslagen van
de plannen van mij en onze vrienden
Jo-Jo wist niet wat hU van dit alles
denken moest. Hij wist niet beter of hij
was een doodgewone boerenjongen en
hetgeen zijn vader daar vertelde deed
meer aan een sprookje dan aan de wer
kelijkheid denken.
HU zag echter, dat het zUn vader ernst
was en beloofde, hem steeds terzUde te
zullen staan als een trouwe schildknaap.
„Goed," zei z'n vader. „Je bent flink
De toekomst zal veel van je vergen:
vooral moed en zelfvertrouwen. Maar Ie
mand, die zulke eigenschappen bezit, zal
in alles slagen, 't Is noodig, dat je heel
veel weet, want zonder een uitgebreide
kennis zal niemand naar je luisteren en
zul je geen groote dingen bereiken. Ik zal
je onderwazen en beloof Je, dat, indien
jU je best doet, je binnen enkele jaren
voor geen geleerde, of staatsman meer
zult behoeven te wijken."
Van dat oogenblik kreeg Jo-Jo eiken
dag les van zUn vader. HU leerde van
alles wat men ongeveer zevenhonderd
jaren geleden weten moest, maar in
hoofdzaak onderwees zUn vader hem in
staatkunde en geschiedenis.
Na anderhalf jaar kende Jo-Jo de ge-
heele geschiedenis van zUn land en van
Europa. Maar op zekeren dag noemde de
vader hem bU een der lessen den naam:
Montpellier. HU vertelde hoe geheel Oost-
FrankrU'k onder dien naam tot hoogen
bloei geraakte, maar hoe de zuster van
den wettigen meester dezen verdreven
had en hoe nu het geheele volk leed onder
de verdrukking van een machtige, wreede
vrouw, die zich alleen kon handhaven
door den steun van een Italiaanschen
edelman uit Milaan, die er voor zUn staat
kundige plannen belang bU had, dat zUn
land niet onmiddellUk grensde aan dat
van de machtige, maar vUandige heeren
van Montpellier.
„Jo-Jo," zei de boer, „denk er om, dat
je den naam Montpellier nooit vergeet.
Dit is wederom een gedeelte van den
sluier, dat ik voor je oplicht. Weldra, als
je een jaar ouder bent, zul Je alles be
grijpen."
„Goed vader, ik zal alles doen wat u
verlangt, en indien u mü iets opdraagt,
beloof ik, dat ik slagen zal, want ik ben
moedig en heb een groot zelfvertrouwen."
Jo-Jo vroeg niets meer, maar het viel
hem op, dat er voor het eenvoudige boe
renhuisje heel dikwUls ruiters afstapten,
die, ondanks hun vermomming, in alle
opzichten deden denken aan voorname
edellieden. Deze mannen hielden met zfln
vader soms urenlange besprekingen. Te
vens bevreemdde het hem, dat de heer
van het kasteel zUn vader eerder als
gelUke, dan als boer behandelde.
Op een goeden dag was Jo-Jo, geheel
bulten zUn wil, getuige van een geheim
zinnige samenzwering. Midden in het
bosch ontdekte hU een zestal mannen,
geheel in zwarte mantels gehuld. Ze
droegen groote zwarte hoeden, zooals
Italiaansche roovers die hadden. Verbor
gen tusschen het dichte kreupelhout
hoorde hU hoe de mannen het plan be
raamden om iemand te dooden.
„Het moet spoedig gebeuren," zei een
dV mannen. „Over een week zal het "al
te laat zUn."
,.Kom, kom," suste een ander, „het is
bqtftr, dat het een ongelukje Hjkt. Iedere
gewelddaad zou de vUandige stemming
tegen onze regeering doen toenemen."
„U vergeet, mUnheer Duvivier," zei de
eerste weer, „dat hU staatsgevaarlUk is."
l zorgen en misschien voor nog veel meer.
I Maar denk er om: mondje houden. Wil
jU ons helpen?"
„Jawel," zei Jo-Jo.
„Welnu, ga dan met ons mee," zei de
aanvoerder. „Als je Jo-Jo ziet dan moet je
hem aanwUzen en dan zullen wU hem wel
onderhanden nemen."
„Dat zal niet gaan," merkte Jo-Jo op,
„want Jo-Jo is op het oogenblik niet thuis.
Ik geloof dat hU met z'n vader op reis is."
begaven zich in vliegende vaart naar het kasteel
een geheimzinnige samenzwering
„Ha, ha," lachte de ander weer. „Staats
gevaarlUk. Een kind van veertien jaar
kan onmogelUk staatsgevaarlUk zUn. Een
jongen van veertien jaar knikkert liever,
dan dat hU zich met staatkunde be
moeit."
„Heer Duvivier," luidde het strenge
antwoord, „mUn spionnen hebben mU be
vestigd, dat hU staatsgevaarlUk is, en die
jongen, al is het ook een kind, moet ge
straft worden en daar is maar één straf
voor, namelUk de strop."
Jo-Jo voelde zich achter de struiken
alles behalve op zUn gemak, want hU had
allang begrepen, dat het om hem ging
en dat die strop voor hem bedoeld was.
BrrrhU voelde het touw al om z'n
hals.
HU begreep echter ook, dat hU hier
handelend moest optreden. De vlucht
nemen was in dit geval het veiligste, maar
dan zou hU er nooit achter kunnen ko
men, welke geheimzinnige vUanden zUn
leven bedreigden.
Voorzichtig sloop hU weg en naderde
vervolgens de samenzweerders, onder het
fluiten van een vroolUk wUsje.
De samenzweerders keken vreemd op
toen ze hun geheimzinnige bespreking
verstoord zagen door een boerenjongen,
die schUnbaar argeloos op hen toestapte.
„Hallo ventje," riep het hoofd van de
bende, ,,ben je hier nogal bekend in den
omtrek?"
„Gaat nogal," zei Jo-Jo, met opzet zoo
lomp mogelUk.
„Ken jU den boerenjongen die in de
boerderU ginds woont?"
„Er zUn zooveel boerderijen," antwoord
de Jo-Jo, „en er zU'n zooveel boeren
jongens."
„Dat weten we," zei de samenzweerder
ongeduldig, „maar ken Je een zekeren
Jo-Jo?"
„Nou en of", antwoordde Jo-Jo.
„Wat is dat voor een Jongen?" hernam
de ondervrager.
,,'n Vervelende kwast," antwoordde
Jo-Jo. „Die sChUnt zich altUd te verbeel
den dat ie meer waard is dan wU. 't Is
een echte opschepper en als ik de kans
krijg, geef ik hem een flink pak ransel."
„Voor dat pak ransel zullen wU wel
„Daar heb je 't al," zei de aanvoerder.
„We zUn te laat. Als we terugkomen is
de opstand al achter den rug en hebben
de Montpelliers reeds den troon bezet."
„We moeten direct langs den kortst
mogelUken weg naar Milaan zien te ko
men en trachten te redden wat nog te
redden is. Morgenochtend spreken we on
middellUk verder. Ga in verschillende
richtingen, ik verwacht Jullie morgen
vroeg aan de grens in het buitencafé."
„Hier," en meteen wendde hU zich tot
Jo-Jo, „neem dit geldstuk. Maak gauw dat
je wegkomt en vertel tegen niemand wat
je gehoord of gezien hebt."
SchUnbaar onverschillig slenterde Jo-Jo
weg, maar nauwelijks was hU uit het ge
zicht verdwenen of hU holde naar huis,
zoo snel als een hazewind.
Hortend en hUgend vertelde hij zijn
vader wat er gebeurd was. Deze zadelde
terstond zUn paard en dat van Jo-Jo en
beiden begaven zich in vliegende vaart
naar 't kasteel. De heer van 't kasteel liet
alarm blazen en weldra zat de heele
wacht van het kasteel, een kléin legertje
van zeventig man, in den zadel. Onder
aanvoering van Jo-Jo en zUn vader reden
ze naar de plek waar de samenzweerders
zich bevonden. Zonder dat dezen 't be
merkten werden ze omsingeld en toen ze
eindelUk bemerkten dat ze in een valstrik
waren gelokt was het te laat om zich nog
te verdedigen. Zonder slag of stoot werd
het geheele stelletje gevangen genomen en
naar het kasteel vervoerd.
Uit de papieren bleek al heel spoedig
dat de heer van Milaan het hoofd was
van een uitgebreid complot, dat geheel
FrankrUk ten val wilde brengen. Met
deze stukken kon de vader vaiAjo-Jo,
die niemand anders was dan de wettige
heer van Montpellier, bewUzen dat hem
onrecht was aangedaan door zUn zuster,
die hem met de hulp van den heer van
Milaan verdreven had. De koning had er
steeds weinig aandacht aan geschonken
als de heer van Montpellier hem om hulp
vroeg,'maar nu hU zag dat men ook zUn
gezag bedreigde, rukte hU onmiddellijk
met een sterk leger uit. En in het dal bU
Avignon werd de strijd ten gunste van den
Koning en den vader van Jo-Jo beslecht.
Meerdere malen had Henk in zUn
brieven gevraagd, hoe het nu met de
tuintjes zou gaan. Nog steeds was Toos
het antwoord schuldig gebleven. De
veranderingen in de samenstelling van
de club, het slechte weer van den afge-
loopen winter: alles had samengeloopen
en aan de tuintjes was niet meer ge
dacht.
Wie het ook erg speet, dat het land
niet gebruikt werd, dat was mUnheer
Van Voorden. HU had er indertUd zoo'n
plezier in gehad het stuk te verdeelen,
maar nu scheen er niets meer van te
zullen komen. HU sprak er Jan over,
die vroeg of ze den volgenden Dinsdag
avond niet eens bU elkaar konden ko
men om de zaak te bespreken. Dat
was toch altUd een avond, waarop ze
weinig huiswerk hadden.
Mijnheer vond het best en zoo ont
vingen alle leden een kaart, waarop
stond: „extra vergadering B. L. N. S.
op Dinsdag a.s. bU de familie Van
Voorden aan huis. OpschrUfboekjes mee
brengen."
Er ontbrak natuurlUk niemand. Pre-
XXIV
Hoe Rinkenauw de Apin, den Vos raad gaf omtrent de wijze, waarop
hij zich hij 't tweegevecht moest gedragen en hoe hij door
den koning geëerd werd
Rein de Vos werd nu geholpen,
Door z'n tante Rinkenauw,
Deze hield zooveel van Reinaart,
Daarom was ze hem zoo trouw.
Want ze knipte hem de haren,
Tusschen kop en aan z'n staart,
Dat was voor een feilen tweestrijd
Volgens haar het meeste waard.
Daarna nam ze een kruikje olie,
Maakte hem toen vreeslijk glad,
Dan had Isegrim zeer zeker
Op zijn rug niet heel veel vat.
Ook zei Rinkenauw tot Reinaart:
„Houd je ooren langs je kop,
En je staart tusschen je pooten,
Dan héb je den minsten strop.
Wijk vooral voor zijne slagen,
En loop steeds maar in den wind,
Waar je nu de meeste bl&ren,
En ook stof en zand er vindt".
„Stuif dat hoog op met je pooten,
Laat het waaien om je heen,
Dan krijgt Isegrim er last van,
En hij loopt dan heel fluks heen.
Uit die lessen, waarde Reinaart,
Leer je, dat een slim persoon
Werkelijk veel kan bereiken,
Maar 'k zeg, loon komt om z'n boon."
Daarna ging zij Reinaart zeeg'nen,
Sprak een aantal woorden uit,
„Zeker word ik nu de winnaar",
Dacht toen onze looze guit.
Nu ging Reinaart heerlijk slapen,
Tot de zon was opgegaan,
Toen hij wakker werd zag hij nu,
Voor zijn bed heer Otter staan.
Deze bracht met waren eerbied,
Voor den Vos een jonge eend,
„Eet ze met veel smaak heer
Reinaart,
Want het is oprecht gemeend".
Rein dronk daarna nog wat water,
Voélde zich toen frisch en sterk,
Ging zijn vrienden even groeten,
En trad toen vol moed in 't perk.
cies acht uur nam Jan het woord en
vertelde, dat mUnheer Van Voorden iets
te vertellen had over de tuintjes.
„Jongens en meisjes" begon mUnheer.
„De meesten van jullie weten, dat er
achter onzen tuin een terrein ligt, dat ik
indertijd bestemd had voor tuintjes. Se
dert dien tU'd zUn Henk en Relndert
weggegaan en Kees, Bram en Mientje
erbU gekomen. Jullie zUn dus nu met
zijn achten. Nu is mUn vraag: „Wil
len jullie dit jaar weer tuintjes heb
ben of niet?"
„Graag!" riepen allen zoo eenstem
mig, dao mijnheer er om lachen moest.
„Het treft toevallig erg goed" merkte hU
op. „Begin volgende week komt de tuin
man hier om onzen tuin op te knappen,
dan zal ik het hem meteen vragen de
tuintjes eens flink om te spitten, want
dat is toch te zwaar voor jullie en een
paar paaltjes te zetten om de acht
stukken aan te geven. En dan nog wat.
Ik heb opgemerkt, dat de tuintjes nooit
veel bUzonders te zien gaven. Nu heb ik
hier een boekje van de vereeniging voor
schooltuintjes en het lUkt me, dat jullie
daar heel wat uit leeren kunt.
Om te beginnen kun je heel aardig
groote boonen zetten. Daar is het nu de
goede tUd voor. Wie dus van een maaltje
groote boonen houdt, wordt dit aanbevo
len. Misschien is er ook wel een van
jullie, die het met vlas wil probeeren.
(Pig. 1). Al maak je er geen linnen
van, het is een aardige plant met mooie
blauwe bloemen.
Meer plezier kun je hebben van radUs
(Pig. 2) en sla. Als je die laatste plant
neemt, moet je er een laten doorschie
ten, dan zie je de bloemen van de sla
ook eens. (Pig. 3). Misschien heeft een
van jullie ook wel zin eens aardappel
boer te spelen en vroege aardappels te
pooten. En de een of andere koolsoort
willen jullie natuurlUk allemaal in je
tuintje hebben. Als Je zoo den practlschen
kant van de zaak bekeken hebt, kun Je
V-o nvtlVuluJ Ach -t i ge
nog een randje bloemen eromheen
zaaien.
Op het oogenblik is het tUd om Con
volvulus (Pig 4), Oost-Indische Kers en
Lupinen te zaaieu (Fig. S).
En nu moeten jullie maar eens zien,
wat Je allemaal hebben wilt. Voor de leve
ring van het zaad staat Jan ons zeker
borg, niet?"
"Blotn*
„Wél, wat zljt ge glad en kaaltjes,"
Zei de koning en hij dacht:
'k Ben benieuwd wie het zal winnen,
Want de Wolf heeft groote kracht.
Reinaart neeg eerst voor den koning,
En toen later voor zijn vrouw,
Maar het duurde nu niet lang meer,
Of de strijd begon al gauw.
Als de krïjgswachters fungeerden,
Finapel en ook de Los,
Toen trad Isegrim in 't strijdperk,
Waar hem wachtte Rein de Vos.
Dan begon de groote strijd toen
Tuséchen Rein en Isegrim;
Iedereen die was nieuwsgierig,
D'een was sterk, de ander slim.
't Was een vechten van je welste,
't Was een vechten van belang,
Maar 't duurde niet zoo heel lang,
Of die Isegrim werd bang.
Ja, al was hij tienmaal sterker,
Toch verloor hij telken keer,
Want hij kreeg geen vat op Reinaart,
Hij ontglipte 'm ied'ren keer.
En het einde van den wedstrijd,
Deed aan Isegrim verdriet,
Want natuurlijk won het Vosje,
Anders was hij Reinaart niet.
Ook aan Isegrim's familie,
Kon je zien dat 't hun erg speet,
Maar ook de persoon in kwestie
Had nog nimmer zoo'n groot leed.
Reintje werd nu door zijn naasten
Hart'Ujk gefeliciteerd,
Zélfs de koning deed 't persoonlijk,
Wat was Reinaart toen vereerd.
Nobel zei nog: ,,'k Vond 't geweldig,
Je bent werkelijk een héld,
Eerlijk heb je het gewonnen,
Met verstand en geen geweld."
J/ogmaals zeg ik je, m'n Reinaart,
En dat meen ik vast en waar,
Ondanks al je zondedaden,
Ben je toch van zessen klaar."
„Graag mUnheer" was het antwoord.
En nadat ze het boekje allen nog eens
ingezien hadden, namen ze afscheid met
de belofte den volgenden Woensdagmid
dag een wandeling te maken en dan te
overleggen wat ieder kiezen zou. Bram
mocht het boekje mee naar huis nemen,
omdat hU het minst thuis was in de Ne?
derlandsche planten.
A. L.
U
H
D
m
„De heer van Voilenhoven zal wel blU zUn als hU hoort dat u aan
zoo'n groot gevaar ontsnapt bent," zei Hubert.
Alice slaakte een diepen zucht.
„Och, dat weet ik nog niet," antwoordde het meisje.
„Waarom? Houdt hU dan niet van u?"
SSBWi'bli&ïbfiSMiSiZ
- tlfctb
„De heer van Vollenhoven houdt van niemand," aei het meisje, „en
van mU nog veel minder, omdat ik hem tot last ben."
Inmiddels hadden de beide kinderen het kasteel bereikt.
NauwelUks was het paard diet (de beide kinderen op het voorhof
of de portier kwam te voorschün.
m
„O, jonkvrouw," riep hU uit, „gelukkig dat u daar bent. Vrouwe Ursula
is alleen teruggekeerd. Ze dacht dat u verongelukt was."
De gouvernante kwam verschrikt aanloopen, maar ze scheen meer
verontwaardigd dan ontroerd.