Stadsnieuws tweede blad MAANDAG 20 APRIL 1931 BLADZIJDE 1 Comité tot bestrijding van de gevolgen der werkloosheid te Haarlem IN HET NOORDZEEKANAAL VER DRONKEN. GEMENGD NIEUWS Noodlottige aanrijding Handelaren in verdoovende middelen De narcotica uit Nederland? Schilderijenzwendel Plechtige Eerste H. Mis in de Kathedrale Kerk 'De ramp met de „Noordpool' Een plechtièe eerste H. Mis in de Kathedraal De ramp met de „Noordpool' Begrafenis van de slachtoffers van de „Noordpool" Nadat de burgemeester de krans op het graf had gelegd, sprak hij namens de ge- heele burgerij van Velsen woorden van dank jegens de sympathieke en dappere Schotten die, toen hun menschlievende pogingen tot redding der slachtoffers faalden, alles in 't werk stelden, opdat hunne overblijfselen mochten rusten in eigen grond, verder Je gens de directie van de V. E. M., de beman ning van de „Victoria" en tot alles, die óp eenigerlei wijze het hunne er toe bijdroegen om het overbrengen van het stoffelijk om hulsel der slachtoffers mogelijk te maken. Daarna voerden nog het woord de heeren Domisse, burgemeester van Maassluis, da. Heida en de heer J. v. d. Steen, laatstge noemde namens den Nederlandschen Bond van Christelijke Pabrieks- en Transport arbeiders, waarvan de overledene lid was. De heer Van der Steen dankte namens de weduwe allen, die hulde hadden gebracht aan de nagedachtenis van haren echtgenoot. Diep onder den indruk verlieten allen daarop den doodenakker. HET MOEDERHUIS DER ST. JULIANA- CONGREGATIE, Haarlem begint Den Haag op zij te stre ven. Nu die concurrentie zie ik, in dit op zicht, graag. Van drie N.N. ontving ik res pectievelijk f 10, f 5, f 1. Van D. J. f 5, Mej. PI. f 2.50 en van een lezer der N. H. Cou- ant fl ter navolging. Ik hoop van harte, dat dit goede voorbeeld door duizenden ge volgd worde. Te 'sGravenhage ontving ik f 43. Te za- men dus f 67.50, zoodat nog noodig is f 33236.91. Een heel kapitaal, maar vele beurzen brengen dat gemakkelijk bij elkaar, gemakkelijker dan de zee met druppeltjes te vullen. Mogen dan de druppeltjes druk neervallen om het kleine vijvertje spoedig tot een groote zee te doen aanzwellen. Den Haag, 18 April 1931. Da Costastraat 44, Giro 88072. J. JORNA S. J., Pastoor. Bissch. Bestuurder der St. Juliana-Congr. Het Comité bericht in dank de ontvangst der volgende bijdragen: Firma D. en G. f 10; Perolin Comp. 10; F. G. J. B. 25; Mej. C. B. van B. 5; Mej. J B. van B. 5; Haarl. Politiepers. 4e en 5e afdracht 112.92; Gebr. V. 10; Dr. K. E. 10; N.V. Haarl. Autocentrale 25; A H. 25; R.K. Onderwijzers ver. „St. Augu- stinus" 300; Personeel P.E.N. 171.25; H. 10; Peroli Comp. 10; M. P. 10; Haarl. Politiepers. 6e en 7e afdracht 104.11, C. Th. J. v. d. B. 50; P. W. H. 5; P. W. F. 10; v. H. en BI. 100. Totaal 1008.28. Namens het Comité, iy. KORVINUS, Penningmeester. Zaterdagmorgen kwamen nabij de stort plaats der Gemeentereiniging te Umuiden opvarenden van een „set" zandbakken tot de ontdekking, dat de 25-jarige bakschipper van R. niet meer op z'n post was. Daar men wist, dat van R. nabij de Velzer spoor brug van de sleepboot op z'n zandbak zou overstappen, vermoedt men, dat hij mis heeft gestapt, te water geraakte en verdronk. Het slachtoffer was nog slechts 25 jaar en woont in IJmuiden. Motorrijder gedood, fietser gewond Op den Straatweg EnschedéHengelo is Zaterdagmiddag onder de gemeente Lonne- ker de aannemer S. uit Hengelo op zijn motor in aanrijding gekomen met een fietsenden jongen. De motor reed tegen een boom en de heer S. werd met verbrijzelden schedel dood opgenomen. De jongen werd niet levens gevaarlijk gewond. De politie heeft te Yperen, Moeskroen en Maldegem een vijftal personen aange houden, die een uitgebreiden groothandel in cocaïne dreven. De verkoop vond voornamelijk plaats te Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en de kust plaatsen. Volgens mededeeüng van het parket te Yperen, kwam de coco uit Nederland. De smokkelaars, die in verbinding blijken te staan met internationale handelaars in verdoovende middelen, brachten de narcotica voor 70.000 Fr. per K.G. aan den man, ter wijl de groothandelsprtjs gemiddeld 16.000 Pr. bedraagt. Drie oplichters te Oosterbeek aangehouden De politie te Oosterbeek is er in geslaagd drie geraffineerde oplichters te arresteeren, die door verkoop van vrijwel waardelooze schilderijen tegen fabelachtig hooge prijzen den heer C. te Oosterbeek voor vele duizen den guldens hebben benadeeld. Zij spiegel den hun slachtoffer voor, dat hij de ge kochte schilderijen gemakkelijk later met veel winst zou kunnen verkoopen aan een Amerikaan, dien zij kenden en die een Hol- landsche kunstverzameling wilde aanleggen. Inderdaad verscheen dezer dagen een „Ame rikaan" bij den heer C„ die inderdaad een ongehoord bedrag bood voor de schilderijen, waarop de heer C. natuurlijk gretig inging. Eenige dagen later kwamen de oplichters weer bij hem, met het verzoek hun 15.000 gulden te willen leenen om daarmee een lastigen schuldeischer te behalen. Hij kon dan de schilderijen als onderpand heffen. De verkwistende levenswijze der heeren trok echter de aandacht der politie, met het gevolg, dat zij nu, te zamen met den pseudo-Amerikaan zijn ingerekend. Het zijn de 34-jarige S., de 50-jarige K. D. en do 36-jarige Q. Onder zeer groote belangstelling heeft de Weleerw. pater fr. H. Brongersma O. S. B. gisterenmorgen in de Kathedrale Kerk zijn Plechtige eerste H. Mis opgedragen. In het priesterkoor hadden plaats geno men zijne doorluchtige en hoogwaardige heer M. P. J. Müllmann, vicaris-generaal van Z. H. Exc. den Bisschop van Haarlem en de hoogwaardige abt der Benedictijnen Van Oosterhout, Dom de Puniet. Verder de zeereerw. heer pastoor H. A. V. iJzermans en de zeereerw. zeergel. heer Drs. Th. Vlaar, rector van het R. K. Lyceum. Als presbyter-assistens fungeerde de hoog- eerw. heer G. Homulle, deken van Leiden, als diaken de zeereerw. heer L. J. Willen- borg, pastoor der kerk van de H. Drievuldig heid te Bloemendaal; als subdiaken de eerw. heer H. Hens, diaken uit het bisdom 's-Her- togenbosch. De familieleden van den neomist hadden Plaats genomen vooraan in de kerk. Het zangkoor voerde onder leiding van den weleerw. heer kapelaan Th. Sprenger het Veni Creator van Cuijpers uit en de missa Benedicamus Domino van Perosi. Na het Evangelie hield de hoogeerw. heer plebaan, L. A. A. Ï.I. Westerwoudt, een mooie predicatie, waarin op treffende wijze de be- teekenis van de plechtigheid werd uiteen gezet. Tot tekst had de gewijde redenaar de Woorden gekozen van Lucas II, 49: „In his, quae Patris mei sunt, oportet me esse; Het is mijn plicht te zijn in hetgeen mijns Va ders is" en vervolgde aldus: Gelukkige, pas-gewijde Priester en vriend! Zelden klonk mij het jubelend „Alleluja", dat de Kerk in deze week door al haar zan gen en beden vlecht, zoo schoon als heden, nu 'tde weerklank mag zijn van de vreugde, die ons allen hier om u te zamen bracht! Niet enkel voor uw zoo gelukkige ouders, maar voor ieder onzer, heeft eenmaal uw heengaan een offer beteekend. Hoe pijnlijker echter toen het verlies, des te blijder nu dit feestelijk wedervinden! Wat heden ons in dit Godshuis geschiedt, hoe levendig herinnert 't aan wat eenmaal met het Christus-kind in Jeruzalem's Tempel gebeurde. Gij kent toch 't wonderschoon verhaal, Waaraan ik mijn tekstwoord ontleende? Weinig gekend van de menschen leefde het Christus-kind met de Zijnen in de ver borgenheid, welke voor hen zoo rijk was aan onzegbaar geluk. Voor niemand echter, ook niet voor dit heilig huisgezin, mag de aarde reeds een hemel zijn; en zoo vroeg, toen de eerste blijde jaren waren heengegaan, de levensroeping van het aanbeden Kind aan Zijn ouders een eerste, moeilijk scheidings offer. Jezus, de zon van hun huis, was op zeke ren dag voor Maria en Jozef verloren! Hoe trouwer de zorgen waren geweest aan Zijn Kindsheid gewijd, hoe inniger hun liefde voor Hem, dien ze groeien zagen in wijsheid en behagelijkheid voor God en de menschen, des te angstiger het zoeken naar wat hun nu verloren scheen. Waarom? zoo vroegen zij elkander, waar om heeft Hij ons verlaten? „Waarom ons verlaten?" Zoo, dierbare Vriend, zoo klonk ook de vraag der uwen, de vraag welke rondging onder ons allen, uw bloedverwanten en bekenden: „inter cogna- tos et notos". Doch ziet! gelijk het eens verging aan de zoekenden in Jeruzalem's straten, zoo ook is heden ons gebeurd. „Invenierunt ilium in templo, sedentem in medio". „Zij vonden hem weer, zittend in het midden des tem pels". Op de eereplaats, in het midden van dit indrukwekkend Godshuis, zien wij u we der. En wat Christus tot de Zijnen sprak ter verklaring, datzelfde woord schijnt ons toe te klinken van uw lippen: „In his, quae Patris mei sunt, oportet me esse". „Ik moet zijn in datgene wat Mijns Vaders is." Welnu dan, jonge Priester, gelijk Maria, de heilige moeder, eenmaal dat zoo kinderlijk oprecht en tegelijk zoo mannelijk antwoord dankbaar opving, om het tot haren troost levenslang in haar moederhart te bewaren: ..Conservabat verba haec in corde suo" ziet, zoo nemen ook wij datzelfde woord he den dankbaar aan van u, om het nimmer te vergeten, maar steeds dieper te doorgron den. GÜ ook zijt heengegaan omdat gij het ais uw plicht voeldet alleen te zijn in dat gene wat uws Vaders is. Gij voeldet u geroepen: 1. Om als christen te zijn een kind in Gods Huis; 2. Om als kloosterling te zijn de mededra ger van 's Heeren Kruis; 3. Om als Priester, ondanks al uwe ge- rignheid, te zijn de vertegenwoordiger van Christus en uitdeeler zijner oneindig rijke genade. Gij zijt geroepen om te zijn als christen een kind in Gods huis. Wat geluk ligt in die Woorden besloten. Een kind zijn, en dan nog Wel een kind van God. De lusthof waarin God het eerste men- schenpaar een ongestoord geluk bereid had is voor ons, hun nakomelingen, verloren. De zonde heeft ons dat goede ontnomen en zelfs de plaats, waar God dien hof geplant had, is voor geen sterveling terug te vinden. Hoe 't echter zij nog staat hier bene hen een ander paradijs in bloei, een paradijs Waarover nog immer een weerglans ligt van he verloren heerlijkheid; een paradijs waar- hoor nog steeds dezelfde frissche adem ,gaat van vrede, welke eenmaal, uit Gods mond, door de palmenkruinen van het eerste zalig Eden voer: Dat paradijs is geen ander dan 't paradijs onzer jeugd; het is de lusthof van onzen kindertijd. Geen van ons is zóó arm of eenige uren althans heeft hij er mogen spelen; geen zóó ellendig, of hij heeft al was het een hand vol toch mogen plukken van de vreugde- rozen, die bloeien in dien hof. En tevens is ook niemand onzer, in zijn aardsch bestaan, zoo rijk en begenadigd, of levend met zijn schatten, omgeven van zijn eer, verheven door zijn macht zal hij toch immer met stillen weemoed terugdenken aan den tijd, dat hij de wereld mocht bezien met kinder - oogen „en 't jonge hart nog kloppen voelde, vrij van den druk der levenszorgen." Aan moeders knie in het ouderhuis aan vadershand langs lentepaden, dat was voor ieder een hemelsch paradijs! En vraagt mij nu: of niet in later jaren ook deze lusthof ons gesloten werd? Mijn roofden Godmensch, in armoede afstand te antwoord is een droevig „ja"! 't Is tegelijk doen van alle wereldsch bezit; naar het Doopsel, opgerezen tot het nieuwe leven voor Hem. Vinden wij dan heden, na jaren van schei ding, u terug in dezen tempel, als Gods toe- gewijden dienaar, dan moogt gij het ons zeggen, met het eigen woord des Heeren: „In his, quae Patris mei sunt, oportet me esse" „Ik moet zijn in hetgeen mijns Vaders is". Doch niet alleen als Christen wildet gij een kind zijn in Gods huis. Meer dan dat! Gij voeldet u geroepen te worden ook als kloosterling, een mededrager, een heel bij - zonderen vriend van 's Heeren Kruis. Wie eenmaal zich kind weet van God, zal zich bewust worden, hoe waar ook is het woord van St. Augustinus, dat wij men schen zijn: „filii Calvariae", zonen van Calvarië. Op den lijdensberg, aan het hout van zijn Kruis, daar is het dat Christus ons allen heeft voortgebracht tot de genade. Niet allen echter hebben het voorrecht, dat Kruis te mogen maken tot het eenig bezit van hun leven; niet allen zijn geroepen om met Christus aan dat Kruis gehecht, in volkomen gehoorzaamheid, zich te ontdoen van het genot der onbedwongen vrijheid; om met den aan Zijn Kruis van alles be- een dankbaar „neen"! Zeker, de kindsheid in stoffelijken zin, de jeugd, die met alle aardsche bloesems ten slotte verschrompelt en verwaait die jeugd is den meesten on zer lang verloren. Maar lof zij God! daar is een kindschap nog van hooger, van onvergankelijke waarde. Dat is het kindschap Gods! De weelde van dien schat straalt ook van 't voorhoofd af, al draagt het groef en rimpel. Die lente Gods koestert met haar warmte ook 't afgeleefde hart, haar licht verheldert ook des grijsaards matte oogen. „Videte qualem charitatem dedit nobis Pater, ut filii Dei nomine et sensus" (I Jo. III-l). „Ziet," zegt St. Joannes, de kinderlijke grijsaard, de lieveling van Gods Hart, „Ziet! Hoe groot een liefde de hemel vader ons gaf, dat wij mochten heeten, mochten zijn de kinderen Gods!" Wij mogen ons kinderen noemen van God, niet door eigen verdienste, maar door de eindelooze Goedheid van den Almachtige; „Kinderen Gods", niet uit ons zelf, maar voorbeeld van den tot den dood toe gefolter- den Jezus, hun zinnelijkheid in volmaakte zuiverheid te doen sterven. De kloosterling echter, hij mag na zijn driedubbele, voor het leven gedane geloften van gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid met St. Paulus in volle waarheid zeggen: „Stigmata Domini Jesu in corpore porto", dat hij in zich omdraagt het merkteeken van Zijn Heer, de trekken van zijn Vader. Voor hem mag ten volle gelden, wat de Apostel van zich zelf getuigt: „Configuratus morti ejus". Hij heeft zich bekleed met de gedaante van Zijn gestorven Meester. Zoo' is aan den voet van het Kruis een geslacht geboren, dat het lijden liefheeft en het aanvaardt als Zijn glorie. Voor de kin deren van dat geslacht is het Kruis ge worden de onafscheidelijke gezel op hun pelgrimstocht, nu zij eenmaal hebben ver koren de armoede boven den rijkdom, de vernedering boven de eer, de versterving boven het genot des levens, De teraardebestelling van het stoffelijk overschot van schipper Gravemaker op de begraafplaats te IJmuiden. De stoet op de begraafplaats. In de Kathedrale Kerk droeg gisterenmorgen pater fr. H. Brongersma O.S.S. zijn eerste plechtige H. Mis op. Onze foto werd tijdens de plechtigheid genomen. door de genade van Christus onzen Heer; van Hem, die de zondenschuld van ons weg nam; Die ons het „Abba" „Vader" op de lippen legde; Die voor ons het aanschijn der aarde vernieuwde en ons riep tot het nieuwe leven van gelooven, hopen en be minnen. Tot dat kindschap, dierbare feesteling, hebt gij u geroepen gevoeld en dagelijks nog geniet gij van dat Paradijs op aarde. Een kind zijt gij van Gods Huis, van dat goddelijk Vaderhuis, waar dagelijks één Vaderhand, ons, kinderen allen, tooit met éénzelfde genadekleed, waar wij allen, broe ders en zusters van één gezin, eiken dag ons sterken mogen aan éénzelfden disch. Op den vooravond van dien voor u zoo onvergetelijken „Goeden Vrijdag", toen gij de kinderen van deze parochie, hier rondom het Altaar in vroom gebed had bijeen gezien, toen eerst hebt gij voor goed in u den lust voelen rijzen toe te treden tot onzen broeder kring. Zoo zijt gij geestelijk geboren uit de devotie, uit het vrome Gods-vertrouwen van dit, St. Bavo's volk. In dit huis van God zijt gij eens, uit de wateren van het H. Het stoffelijk ovenwM wecdt 4s «t4-katholieke kade ts Unuüden satgsdragea. Welnu, dierbare feesteling, ook gij hebt u geroepen gevoeld als kloosterling, op zoo volmaakt mogelijke wijze te worden „een Zoon van Calvarië." Om wille van Christus, uwen Heer, die gehoorzaam werd tot aan den dood, zoekt ook gij u te vernietigen. Omwille van den armen timmermanszoon uit Nazareth, hebt ook gij de armoede u tot bruid verkoren. En waar nu mogelijk de wereld klacht of tranen van u verwachten zou, daar klinkt uit St. Paulus' Abdij op nieuw het vreugdewoord, een door den Apos tel tot zijn Philippensers gericht: „Supera- bundo gaudia in omni tribulatione nostra" (Phil. IV-17). „Ik vloei over van vreugde in mijn beproeving". En de verklaring van dit raadsel? De eenige verklaring is de liefde! De liefde, j die alles zoet maakt, wat men lijdt om den I beminde; de liefde, die eerst ten volle kan ontbranden in den stillen, vertrouwelijken I omgang tusschen de Godgewijde ziel en het doorboorde Hart van haren goddelijken Bruidegom; de liefde, die eens Christus Zelf heeft vastgehouden in den tempel en Hem deed zeggen: „in his quae Patris mei sunt, oportet me esse". Zoo kwaamt gij dan weer in ons midden, uw hart vervuld van den blijden vrede dergenen, die genoemd worden „de kinderen Gods", uw kleed geteckend met het heilige Kruis, symbool van een aan God in alles toegewijd leven. En nu. tredend alweer in het voetspoor van uwen Meester, vo'gend opnieuw de stem van Zijnen Vader, beklimt gij als Priester, in diep besef van eigen nietigheid, den H. Offerberg, „Introibo ad altare Dei, ad Deum qui laetificat juven- tutem meam". Zoo hoorden wij u zeggen: „Ik zal opgaan tot het Altaar Gods, tot Hem, Die mijne jeugd verblijdt." Geroepen eerst tot het kindschap Gods, en tot den meest volmaakten dienst van Christus' Kruis, wilt gij nu ook opgaan tot het H. Altaar, om met Christus u zelf te offeren aan den Vader, om aldus nieuwe blijheid te winnen voor uw eigen ziel en daarbij tegelijk als Priester, d. i. als uit deeler van Gods geheimen, overvloedige ge naden neer te roepen over ons allen. Weet gij nog, jonggewijde Priester, hoe gij eens in uw kindertijd voor het eerst zijt binnen gegaan in dit huis? Wat verschil in wijze, wat treffende gelijkheid in bedoeling tir-chen heden en verleden! Weifelend en schuchter, in de zoo aantrekkelifke eenvoud uwer 'jeugd, bracht gil toen een handvol lentebloemen, om er het b^eld mee te ver sieren, dat in de Meimaand telken jare ons geloovig volk hemelwaarts wiist, naar het Christuskind en Zijn heilige Moeder. Toen wist men niet, die gij waart; toen heeft evenmin als het weleer gevraagd werd aan den 12-jarigen Jezus toen heeft de Pries ter ook aan u niet gevraagd, wat gij kwaamt zoeken, of wat gij te doen had in 's Heeren tempel. Nu echter keert gij weer, door allen gezien en gekend; óók om te offeren, ja! Van het uwe, te offeren, het beste en het schoonste wat de mensch zijn God mag geven; om al uw kunnen en willen, al uw weten en voelen, geheel uw persoonlijkheid met Christus, het goddelijk Offerlam Zelve, den Hemelschen Vader te wijden. Onhandig, zooals men het van den reeds opgeschoten, maar nog onevenwichtigen jon geling gewoon is, in uw weinig ooglijk en nog weinig passend koorkleed, hebt gij weleer ons zoo vaak hier gesticht, niet zoozeer door uwe verschijning, maar door het innig vroom ge baar en gebed, waarmee gij dag aan dag ons Priesters bij het heilig werk kwaamt dienen aan deze altaartreden. En nu? 'Na jaren zie ik u weer, om welbewust, volgroeid in uw diep gewortelde overtuiging, het heilig offer werk des Priesters met eigen handen te vol trekken. Ja, voorwaar! Heilig bovenal is het werk wat gij nu als plaatsbekleeder van Chris tus onzen Heer en uitdeeler Zijner geheimen op het punt staat te volbrengen. Wij menschen zijn door A(fam's val ge worden tot kinderen van gramschap en ieder onzer draagt van zijn geboorte een erfenis van zonden mee. Geen onder ons heeft het recht zich naar voren te dringen als midde laar tusschen God en de menschen; niemand die uit zijn bezit Hem een waardig zoenoffer zou kunnen bereiden. Maar wat dan te doen, om het begane on recht te herstellen; wat te doen om de ver loren liefde te herwinnen, om het mensch- dom terug te voeren tot zijnen Schepper? Wat te doen? Ziedaar de meest hopelooze vraag, hadde niet God's liefde in verbond met Zijn wijsheid en almacht het middel ter oplossing gevonden. Ons werd een Verlosser gegeven, naar Zijn Goddelijke natuur oneindig heilig, naar Zijn menschheid tegelijk in volle waarheid onze broeder, Jezus van Nazareth, het kind der Moedermaagd; Christus, de nieuwe Adam, de vader aller levenden. God en mensch te zamen, was Hij de eeni ge, die als vertegenwoordiger van heel het menschdom, en tegelijk als de eindloos heilige zeker kon zijn, dat Zijn zoenoffer den Eeuwigen Vader zou behagen. Immers zijn offer was geen ander dan het offer van zichzelf. „Alles wat Hij omwille van ons heeft aangenomen", zegt St. Thomas, „heeft Hij voor ons heil gegeven." Welnu, aan dat offer van Zichzelf een maal op den lijdensberg gebracht heeft de Christus reeds vooraf een blijvende waarde gegeven. „Dit is Mijn Lichaam, dat voor u overgeleverd zal worden. Dit is de kelk van Mijn Bloed, dat voor u zal worden vergoten. Doet dit tot Mijner gedachtenis!" Aldus sprak Hij tot de Apostelen en wie hun roe ping erven zouden. Met die woorden gaf Hij him de last Zijn Messias-daad te blijven herhalen, opdat vervuld zou worden de al oude profetie van het vlekkeloos offer, dat eens zou worden opgedragen „van den op gang der zon tot haren ondergang." Zoo stond het „Lam dat voor ons geslacht is" niet slechts voor weinige uren en alleen op Golgotha, maar voor alle tijden en overal op aarde, zoolang' het menschelijk geslacht de aarde zal bevolken en overal waar Adam's kinderen wonen. Wanneer en waar wy ook leven, allen zullen wij ons mogen vereenigen met Christus' eindeloos waarde volle offerdaad, door ons aan te sluiten bij Zijn Priesters, die ais in Zijn Persoon, eiken morgen weer, Zijn woord herhalen: „Dit is mijn Lichaam. Dit is de kelk van Mijn Bloed." „Wanneer gij dan," vraagt St. Chrysos- tomus, „den Heer des Hemels als Offerlam tegenwoordig weet op het altaar en den Priester ziet neergebogen over die allergod- delijkste offergave, meent gij dan nog op aarde, nog onder de menschen te zijn?" Priester Gods, hoe zoudt gij zonder de aller diepste ontroering, zonder een heilige vreeze denken aan uwe uitverkiezing? Hoe heilig moet de hand zijn, die Gods Zoon mag dra gen, hoe rein de lippen die als ware het eigen taal Gods machtwoord spreken mogenGeen dieren uit de kudde, geen vruch ten van het veld, maar Christus' eigen Vleesch en Bloed moogt gij tegenwoordig stellen op t altaar en offeren voor het heil der wereld. Wij noemen u „leeraar" en „herder", maar als „mede-offeraar" met Christus, zijt gij priester van het Nieuw Verbond, ons toch het hoogst verheven. Heeft eenmaal de wereld, in smachtend begeeren, haren Messias gewacht; gebeden, dat de hemelen als een zegenrijken dauw Hem mochten zenden uit hunne wolken, dat de aarde zich mocht ontsluiten, om Hem te ge ven üit haren schoot, o! dan past het nu aan ons, even vurig te verlangen naar het geen gij straks zult mogen geven aan den Vader des Hemels en aan al Zijn kinderen op aarde, in de open offerschaal van uwe priesterhanden. Welnu dan, gelukkige priester, te lang heb ik uwe heilige handeling onderbi oken.Wil uw verheven werk nu vervolgen gaan. „Ostende mihi gloriam tuam". „Toon mij, o God, uwe glorie!' Zoo bad eens Mozes, de plaatsbekleeder Gods in het Oude Ver bond, toen hij zich in eenzaamheid en ver van het volk verwijderd, bereidde tot zijn werk. „Heer, toon mij uwe glorie!" Zoo, mijn vriend, hebt ook gij dag aan dag tot God verzucht in de stilte uwer voorbereiding. Zoo aanstonds zal God uwe bede verhooren! Is het H. Offer voltooid, dan zal het blij uit uw en ons hart klinken, het woord van St. Joannes; „Vidimus gloriam ejus, gloriam quasi Unigeniti a Patre, plenum gratiae et veritatis." Inderdaad nu hebben wij Zijne glorie aanschouwd, de glorie van het eeuwig Woord, dat opnieuw is vleesch geworden, de glorie van den eengeboren Zoon des Vaders, vol genade en wa<>-heid. Moge dan God U, jonge Priester, helpen lange jaren de u gegeven glorie te genieten; moge God steeds meer, op uwe beden, „ge nade en waarheid" nederzenden over ons allen, over uw goede ouders en allen die u lief zijn. Opdat wij, nadat gij straks weer van ons zijt heengegaan, u eenmaal allen moge weervinden in datgene, wat eerst in hoogsten zin „van uwen Vader" is, d.i. Zijn volle, ongedekte, eindelooze Hemel-glorie. Amen. Onder de H. Mis naderden vele geloovi- gen tot de H. Tafel om uit de handen van den nieuwen priester de H. Communie te ontvangen. Des avonds werd een plechtig danklof met Te Deum opgedragen door den jongen pries ter, waarbij assisteerden de zeereerw. heer L. J. Willenborg, de weleerw. heeren P. L. Ban- gert en H. A. van den Oudenhoven en de eerw. heer H. Hens. Ook in het Lof waren zeer vele geloovigen aanwezig. Onder buitengewone belangstelling had Za terdagmiddag te Egmond aan Zee de begrafe nis plaats van het stoffelijk overschot van de beide, naar hier overgebrachte slachtoffers van de „Noordpool", L. Groen en D. Prins. Nadat de kisten in de groeve waren nederge- laten nam burgemeester Eyma het woord en herinnerde er aan, dat er een angstige rilling door de geheele visschersbevolking ging, toen de mare verspreid werd, dat er een Neder- landsche trawler op de Schotsche kust was gestrand. Een verlichting voor velen, doch grooter angst voor andere gezinnen, toen de berichten ons vertelden, dat er enkele letters van den naam bekend waren. Eindelijk de harde en droeve zekerheid: „Noordpool" Dan richtte spreker zich tot de diepbe droefde familieleden en bracht naar voren, hoe de visschersbevolking van het kleine plaatsje aan de Schotsche kust met gevaar van eigen leven de lichamen uit de golven heeft opgevischt. Zij voelen ook wat het zeg gen wil voor een moeder of vrouw, als zoon of man zoo verre van huis, op zee gebleven is. Spreker achtte het hier de aangewezen plaats om het Landelijk comité woorden van dank te brengen. Hierna nam de heer Wendelaar, burgemees ter van Alkmaar, het woord en sprak zijn hartelijke deelneming uit en bracht woorden van dank aan het Landelijk Comité. Spreker memoreerde het slachtoffer L. Groen als een braaf man en een liefhebbend vader. De voorzitter van het Landelijk Comité, het woord nemende, herinnerde aan de groote moeite die de Schotten zich hebben getroost om de lijken aan wal te brengen. Voorts bracht spreker naar voren dat twee opvarenden nog niet teruggevonden zijn en sprak de hoop uit, dat deze, omdat het schip gekanteld is, in den aanstaanden zomer mis schien teruggevonden konden worden. Verder bracht spreker dank voor den steun, welke het comité genoten heeft van H. M. de Koningin. Hierna nam Ds. Heida het woord en zette uiteen het warme medeleven van de Schotten. Spr. heeft daar namens de familie en ook na mens de O.-K. gemeente dank kunnen bren gen aan 12 a 1400 toehoorders. Nu nam de heer van Kleef het woord en vervolgde o.a.: Laten we dankbaar zijn, dat we onze dooden hebben kunnen doen rusten aan den voet van de duinen, waar zij als kind hebben gespeeld, waar zij eens de trots waren hunner ouders. Zij rusten nu in de schaduw van het monu ment, waar de namen van bijna honderd staan geschreven, die geen andere rustplaats hebben dan de zee. Burgemeester Eyma dankte voor de belang stelling. Door de burgerij was een som gelds bijeen gebracht voor kransen. TERAARDEBESTELLING SCHIPPER GRAVENMAKER TE IJMUIDEN Na de beaarding in de oud-katholieke kerk, vond Zaterdagmiddag op de Alge- meene Begraafplaats de teraardebestelling plaats van het stoffelijk overschot van schipper Gravenmaker, dat na eenige weken in Schotschen bodem te hebben gerust, dank zij het goede werk van het Landelijk Comité naar den vaderlandschen bodem kon worden overgebracht. Nadat de baar onder de tonen van de Marche Funèbre van Chopin uit de kerk was gedragen en de rouwstoet zich in be weging stelde, volgden velen den stoet op z'n weg naar de begraafplaats. Toen de droeve stoet op de begraafplaats aankwam, hadden zich vele honderden belangstellenden nabij de geopende groeve opgesteld. Spoedig werd de baar grafwaarts gedragen, gevolgd door een talrijke schaar, die gekomen was om den verongelukten zeeman de laatste eer te be wijzen. In den stoet merkten wij o.a. op burgemeester R. G. Rijkens, de wethouders de heeren D. F. G. Schilling en K. Tusenius, de heer M. K. Hofstede, secretaris, allen vertegenwoordigende het gemeentebestuur van Velsen, de heer C. I. P. Domisse, bur gemeester van Maassluis, ds. Heida en S. Koster, leden van het Landelijk Comité, de directie van de Visscherij Mij. „Oceaan", de heer J. C. Schuimayer, diredteur van de N.V. „de Noordpool",' het bestuur der Ree- dersvereeniging, het hoofdbestuur en het afdeelingsbestuur van den Nederlandschen Bond van Christelijke Fabrieks- en Tran sportarbeiders en vele anderen. Nadat de kist, die nog in vlaggedoek was gehuld, dat nochtans schuil ging onder de vele kransen, in de groeve was neergelaten, trad allereerst burgemeester Rijkens naar voren. Toen het angstig vermoeden, dat de „Noordpool" met de geheele bemanning op de Schotsche kust was vergaan tot ontstellende werkelijkheid was geworden, aldus sprak de heer Rijkens, hebben wij in den Raad van Velsen woorden van eerbied geuit voor de slachtoffers. Op dit oogenblik, zoo ging de burgemeester voort, is er geen aanleiding om veel te spreken. De gemeente Velsen betuigt eerbiedige hulde aan de nagedach tenis van J. Gravenmaker, die thans weer in eigen grond rust. Als bewijs hiervan leg ik deze krans op de groeve.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 5