Stadsnieuws
tweede blad
MAANDAG 20 APRIL 1931
BLADZIJDE 1
Comité tot bestrijding van de
gevolgen der werkloosheid te
Haarlem
IN HET NOORDZEEKANAAL VER
DRONKEN.
GEMENGD NIEUWS
Noodlottige aanrijding
Handelaren
in verdoovende middelen
De narcotica uit Nederland?
Schilderijenzwendel
Plechtige Eerste H. Mis
in de Kathedrale Kerk
'De ramp met de „Noordpool'
Een plechtièe eerste H. Mis in de Kathedraal
De ramp met de „Noordpool'
Begrafenis van de slachtoffers van de
„Noordpool"
Nadat de burgemeester de krans op het
graf had gelegd, sprak hij namens de ge-
heele burgerij van Velsen woorden van dank
jegens de sympathieke en dappere Schotten
die, toen hun menschlievende pogingen tot
redding der slachtoffers faalden, alles in 't
werk stelden, opdat hunne overblijfselen
mochten rusten in eigen grond, verder Je
gens de directie van de V. E. M., de beman
ning van de „Victoria" en tot alles, die óp
eenigerlei wijze het hunne er toe bijdroegen
om het overbrengen van het stoffelijk om
hulsel der slachtoffers mogelijk te maken.
Daarna voerden nog het woord de heeren
Domisse, burgemeester van Maassluis, da.
Heida en de heer J. v. d. Steen, laatstge
noemde namens den Nederlandschen Bond
van Christelijke Pabrieks- en Transport
arbeiders, waarvan de overledene lid was.
De heer Van der Steen dankte namens de
weduwe allen, die hulde hadden gebracht
aan de nagedachtenis van haren echtgenoot.
Diep onder den indruk verlieten allen
daarop den doodenakker.
HET MOEDERHUIS DER ST. JULIANA-
CONGREGATIE,
Haarlem begint Den Haag op zij te stre
ven. Nu die concurrentie zie ik, in dit op
zicht, graag. Van drie N.N. ontving ik res
pectievelijk f 10, f 5, f 1. Van D. J. f 5, Mej.
PI. f 2.50 en van een lezer der N. H. Cou-
ant fl ter navolging. Ik hoop van harte,
dat dit goede voorbeeld door duizenden ge
volgd worde.
Te 'sGravenhage ontving ik f 43. Te za-
men dus f 67.50, zoodat nog noodig is
f 33236.91. Een heel kapitaal, maar vele
beurzen brengen dat gemakkelijk bij elkaar,
gemakkelijker dan de zee met druppeltjes te
vullen.
Mogen dan de druppeltjes druk neervallen
om het kleine vijvertje spoedig tot een groote
zee te doen aanzwellen.
Den Haag, 18 April 1931.
Da Costastraat 44, Giro 88072.
J. JORNA S. J., Pastoor.
Bissch. Bestuurder der St. Juliana-Congr.
Het Comité bericht in dank de ontvangst
der volgende bijdragen:
Firma D. en G. f 10; Perolin Comp. 10;
F. G. J. B. 25; Mej. C. B. van B. 5;
Mej. J B. van B. 5; Haarl. Politiepers.
4e en 5e afdracht 112.92; Gebr. V. 10;
Dr. K. E. 10; N.V. Haarl. Autocentrale 25;
A H. 25; R.K. Onderwijzers ver. „St. Augu-
stinus" 300; Personeel P.E.N. 171.25; H.
10; Peroli Comp. 10; M. P. 10; Haarl.
Politiepers. 6e en 7e afdracht 104.11, C. Th.
J. v. d. B. 50; P. W. H. 5; P. W. F. 10;
v. H. en BI. 100. Totaal 1008.28.
Namens het Comité,
iy. KORVINUS,
Penningmeester.
Zaterdagmorgen kwamen nabij de stort
plaats der Gemeentereiniging te Umuiden
opvarenden van een „set" zandbakken tot de
ontdekking, dat de 25-jarige bakschipper
van R. niet meer op z'n post was. Daar men
wist, dat van R. nabij de Velzer spoor
brug van de sleepboot op z'n zandbak zou
overstappen, vermoedt men, dat hij mis heeft
gestapt, te water geraakte en verdronk. Het
slachtoffer was nog slechts 25 jaar en woont
in IJmuiden.
Motorrijder gedood, fietser gewond
Op den Straatweg EnschedéHengelo is
Zaterdagmiddag onder de gemeente Lonne-
ker de aannemer S. uit Hengelo op zijn motor
in aanrijding gekomen met een fietsenden
jongen. De motor reed tegen een boom en
de heer S. werd met verbrijzelden schedel
dood opgenomen. De jongen werd niet levens
gevaarlijk gewond.
De politie heeft te Yperen, Moeskroen
en Maldegem een vijftal personen aange
houden, die een uitgebreiden groothandel in
cocaïne dreven.
De verkoop vond voornamelijk plaats te
Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en de kust
plaatsen.
Volgens mededeeüng van het parket te
Yperen, kwam de coco uit Nederland.
De smokkelaars, die in verbinding blijken
te staan met internationale handelaars in
verdoovende middelen, brachten de narcotica
voor 70.000 Fr. per K.G. aan den man, ter
wijl de groothandelsprtjs gemiddeld 16.000 Pr.
bedraagt.
Drie oplichters te Oosterbeek aangehouden
De politie te Oosterbeek is er in geslaagd
drie geraffineerde oplichters te arresteeren,
die door verkoop van vrijwel waardelooze
schilderijen tegen fabelachtig hooge prijzen
den heer C. te Oosterbeek voor vele duizen
den guldens hebben benadeeld. Zij spiegel
den hun slachtoffer voor, dat hij de ge
kochte schilderijen gemakkelijk later met
veel winst zou kunnen verkoopen aan een
Amerikaan, dien zij kenden en die een Hol-
landsche kunstverzameling wilde aanleggen.
Inderdaad verscheen dezer dagen een „Ame
rikaan" bij den heer C„ die inderdaad een
ongehoord bedrag bood voor de schilderijen,
waarop de heer C. natuurlijk gretig inging.
Eenige dagen later kwamen de oplichters
weer bij hem, met het verzoek hun 15.000
gulden te willen leenen om daarmee een
lastigen schuldeischer te behalen. Hij kon
dan de schilderijen als onderpand heffen.
De verkwistende levenswijze der heeren
trok echter de aandacht der politie, met
het gevolg, dat zij nu, te zamen met den
pseudo-Amerikaan zijn ingerekend. Het zijn
de 34-jarige S., de 50-jarige K. D. en do
36-jarige Q.
Onder zeer groote belangstelling heeft de
Weleerw. pater fr. H. Brongersma O. S. B.
gisterenmorgen in de Kathedrale Kerk zijn
Plechtige eerste H. Mis opgedragen.
In het priesterkoor hadden plaats geno
men zijne doorluchtige en hoogwaardige
heer M. P. J. Müllmann, vicaris-generaal
van Z. H. Exc. den Bisschop van Haarlem
en de hoogwaardige abt der Benedictijnen
Van Oosterhout, Dom de Puniet.
Verder de zeereerw. heer pastoor H. A. V.
iJzermans en de zeereerw. zeergel. heer Drs.
Th. Vlaar, rector van het R. K. Lyceum.
Als presbyter-assistens fungeerde de hoog-
eerw. heer G. Homulle, deken van Leiden,
als diaken de zeereerw. heer L. J. Willen-
borg, pastoor der kerk van de H. Drievuldig
heid te Bloemendaal; als subdiaken de eerw.
heer H. Hens, diaken uit het bisdom 's-Her-
togenbosch.
De familieleden van den neomist hadden
Plaats genomen vooraan in de kerk.
Het zangkoor voerde onder leiding van
den weleerw. heer kapelaan Th. Sprenger
het Veni Creator van Cuijpers uit en de
missa Benedicamus Domino van Perosi.
Na het Evangelie hield de hoogeerw. heer
plebaan, L. A. A. Ï.I. Westerwoudt, een mooie
predicatie, waarin op treffende wijze de be-
teekenis van de plechtigheid werd uiteen
gezet.
Tot tekst had de gewijde redenaar de
Woorden gekozen van Lucas II, 49: „In his,
quae Patris mei sunt, oportet me esse; Het
is mijn plicht te zijn in hetgeen mijns Va
ders is" en vervolgde aldus:
Gelukkige, pas-gewijde Priester en vriend!
Zelden klonk mij het jubelend „Alleluja",
dat de Kerk in deze week door al haar zan
gen en beden vlecht, zoo schoon als heden,
nu 'tde weerklank mag zijn van de vreugde,
die ons allen hier om u te zamen bracht!
Niet enkel voor uw zoo gelukkige ouders,
maar voor ieder onzer, heeft eenmaal uw
heengaan een offer beteekend. Hoe pijnlijker
echter toen het verlies, des te blijder nu dit
feestelijk wedervinden!
Wat heden ons in dit Godshuis geschiedt,
hoe levendig herinnert 't aan wat eenmaal met
het Christus-kind in Jeruzalem's Tempel
gebeurde.
Gij kent toch 't wonderschoon verhaal,
Waaraan ik mijn tekstwoord ontleende?
Weinig gekend van de menschen leefde
het Christus-kind met de Zijnen in de ver
borgenheid, welke voor hen zoo rijk was aan
onzegbaar geluk. Voor niemand echter, ook
niet voor dit heilig huisgezin, mag de aarde
reeds een hemel zijn; en zoo vroeg, toen de
eerste blijde jaren waren heengegaan, de
levensroeping van het aanbeden Kind aan
Zijn ouders een eerste, moeilijk scheidings
offer.
Jezus, de zon van hun huis, was op zeke
ren dag voor Maria en Jozef verloren! Hoe
trouwer de zorgen waren geweest aan Zijn
Kindsheid gewijd, hoe inniger hun liefde
voor Hem, dien ze groeien zagen in wijsheid
en behagelijkheid voor God en de menschen,
des te angstiger het zoeken naar wat hun
nu verloren scheen.
Waarom? zoo vroegen zij elkander, waar
om heeft Hij ons verlaten?
„Waarom ons verlaten?" Zoo, dierbare
Vriend, zoo klonk ook de vraag der uwen, de
vraag welke rondging onder ons allen, uw
bloedverwanten en bekenden: „inter cogna-
tos et notos".
Doch ziet! gelijk het eens verging aan de
zoekenden in Jeruzalem's straten, zoo ook is
heden ons gebeurd. „Invenierunt ilium in
templo, sedentem in medio". „Zij vonden
hem weer, zittend in het midden des tem
pels". Op de eereplaats, in het midden van
dit indrukwekkend Godshuis, zien wij u we
der. En wat Christus tot de Zijnen sprak
ter verklaring, datzelfde woord schijnt ons
toe te klinken van uw lippen: „In his, quae
Patris mei sunt, oportet me esse". „Ik moet
zijn in datgene wat Mijns Vaders is."
Welnu dan, jonge Priester, gelijk Maria, de
heilige moeder, eenmaal dat zoo kinderlijk
oprecht en tegelijk zoo mannelijk antwoord
dankbaar opving, om het tot haren troost
levenslang in haar moederhart te bewaren:
..Conservabat verba haec in corde suo"
ziet, zoo nemen ook wij datzelfde woord he
den dankbaar aan van u, om het nimmer
te vergeten, maar steeds dieper te doorgron
den.
GÜ ook zijt heengegaan omdat gij het
ais uw plicht voeldet alleen te zijn in dat
gene wat uws Vaders is.
Gij voeldet u geroepen:
1. Om als christen te zijn een kind in Gods
Huis;
2. Om als kloosterling te zijn de mededra
ger van 's Heeren Kruis;
3. Om als Priester, ondanks al uwe ge-
rignheid, te zijn de vertegenwoordiger van
Christus en uitdeeler zijner oneindig rijke
genade.
Gij zijt geroepen om te zijn als christen
een kind in Gods huis. Wat geluk ligt in die
Woorden besloten. Een kind zijn, en dan nog
Wel een kind van God.
De lusthof waarin God het eerste men-
schenpaar een ongestoord geluk bereid had
is voor ons, hun nakomelingen, verloren.
De zonde heeft ons dat goede ontnomen en
zelfs de plaats, waar God dien hof geplant
had, is voor geen sterveling terug te vinden.
Hoe 't echter zij nog staat hier bene
hen een ander paradijs in bloei, een paradijs
Waarover nog immer een weerglans ligt van
he verloren heerlijkheid; een paradijs waar-
hoor nog steeds dezelfde frissche adem ,gaat
van vrede, welke eenmaal, uit Gods mond,
door de palmenkruinen van het eerste zalig
Eden voer:
Dat paradijs is geen ander dan 't paradijs
onzer jeugd; het is de lusthof van onzen
kindertijd.
Geen van ons is zóó arm of eenige uren
althans heeft hij er mogen spelen; geen zóó
ellendig, of hij heeft al was het een hand
vol toch mogen plukken van de vreugde-
rozen, die bloeien in dien hof. En tevens is
ook niemand onzer, in zijn aardsch bestaan,
zoo rijk en begenadigd, of levend met zijn
schatten, omgeven van zijn eer, verheven
door zijn macht zal hij toch immer met
stillen weemoed terugdenken aan den tijd,
dat hij de wereld mocht bezien met kinder -
oogen „en 't jonge hart nog kloppen voelde,
vrij van den druk der levenszorgen."
Aan moeders knie in het ouderhuis aan
vadershand langs lentepaden, dat was voor
ieder een hemelsch paradijs!
En vraagt mij nu: of niet in later jaren
ook deze lusthof ons gesloten werd? Mijn roofden Godmensch, in armoede afstand te
antwoord is een droevig „ja"! 't Is tegelijk doen van alle wereldsch bezit; naar het
Doopsel, opgerezen tot het nieuwe leven
voor Hem.
Vinden wij dan heden, na jaren van schei
ding, u terug in dezen tempel, als Gods toe-
gewijden dienaar, dan moogt gij het ons
zeggen, met het eigen woord des Heeren:
„In his, quae Patris mei sunt, oportet me
esse" „Ik moet zijn in hetgeen mijns
Vaders is".
Doch niet alleen als Christen wildet gij
een kind zijn in Gods huis. Meer dan dat!
Gij voeldet u geroepen te worden ook als
kloosterling, een mededrager, een heel bij -
zonderen vriend van 's Heeren Kruis.
Wie eenmaal zich kind weet van God, zal
zich bewust worden, hoe waar ook is het
woord van St. Augustinus, dat wij men
schen zijn: „filii Calvariae", zonen van
Calvarië. Op den lijdensberg, aan het
hout van zijn Kruis, daar is het dat
Christus ons allen heeft voortgebracht
tot de genade.
Niet allen echter hebben het voorrecht,
dat Kruis te mogen maken tot het eenig
bezit van hun leven; niet allen zijn geroepen
om met Christus aan dat Kruis gehecht, in
volkomen gehoorzaamheid, zich te ontdoen
van het genot der onbedwongen vrijheid;
om met den aan Zijn Kruis van alles be-
een dankbaar „neen"! Zeker, de kindsheid
in stoffelijken zin, de jeugd, die met alle
aardsche bloesems ten slotte verschrompelt
en verwaait die jeugd is den meesten on
zer lang verloren. Maar lof zij God!
daar is een kindschap nog van hooger, van
onvergankelijke waarde. Dat is het kindschap
Gods! De weelde van dien schat straalt ook
van 't voorhoofd af, al draagt het groef en
rimpel. Die lente Gods koestert met haar
warmte ook 't afgeleefde hart, haar licht
verheldert ook des grijsaards matte oogen.
„Videte qualem charitatem dedit nobis
Pater, ut filii Dei nomine et sensus"
(I Jo. III-l). „Ziet," zegt St. Joannes, de
kinderlijke grijsaard, de lieveling van Gods
Hart, „Ziet! Hoe groot een liefde de hemel
vader ons gaf, dat wij mochten heeten,
mochten zijn de kinderen Gods!"
Wij mogen ons kinderen noemen van
God, niet door eigen verdienste, maar door
de eindelooze Goedheid van den Almachtige;
„Kinderen Gods", niet uit ons zelf, maar
voorbeeld van den tot den dood toe gefolter-
den Jezus, hun zinnelijkheid in volmaakte
zuiverheid te doen sterven.
De kloosterling echter, hij mag na zijn
driedubbele, voor het leven gedane geloften
van gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid
met St. Paulus in volle waarheid zeggen:
„Stigmata Domini Jesu in corpore porto",
dat hij in zich omdraagt het merkteeken
van Zijn Heer, de trekken van zijn Vader.
Voor hem mag ten volle gelden, wat de
Apostel van zich zelf getuigt: „Configuratus
morti ejus". Hij heeft zich bekleed met de
gedaante van Zijn gestorven Meester.
Zoo' is aan den voet van het Kruis een
geslacht geboren, dat het lijden liefheeft en
het aanvaardt als Zijn glorie. Voor de kin
deren van dat geslacht is het Kruis ge
worden de onafscheidelijke gezel op hun
pelgrimstocht, nu zij eenmaal hebben ver
koren de armoede boven den rijkdom, de
vernedering boven de eer, de versterving
boven het genot des levens,
De teraardebestelling van het stoffelijk overschot van schipper Gravemaker op de
begraafplaats te IJmuiden. De stoet op de begraafplaats.
In de Kathedrale Kerk droeg gisterenmorgen pater fr. H. Brongersma O.S.S. zijn
eerste plechtige H. Mis op. Onze foto werd tijdens de plechtigheid genomen.
door de genade van Christus onzen Heer;
van Hem, die de zondenschuld van ons weg
nam; Die ons het „Abba" „Vader" op de
lippen legde; Die voor ons het aanschijn
der aarde vernieuwde en ons riep tot het
nieuwe leven van gelooven, hopen en be
minnen.
Tot dat kindschap, dierbare feesteling,
hebt gij u geroepen gevoeld en dagelijks
nog geniet gij van dat Paradijs op aarde.
Een kind zijt gij van Gods Huis, van dat
goddelijk Vaderhuis, waar dagelijks één
Vaderhand, ons, kinderen allen, tooit met
éénzelfde genadekleed, waar wij allen, broe
ders en zusters van één gezin, eiken dag
ons sterken mogen aan éénzelfden disch.
Op den vooravond van dien voor u zoo
onvergetelijken „Goeden Vrijdag", toen gij
de kinderen van deze parochie, hier rondom
het Altaar in vroom gebed had bijeen gezien,
toen eerst hebt gij voor goed in u den lust
voelen rijzen toe te treden tot onzen broeder
kring. Zoo zijt gij geestelijk geboren uit de
devotie, uit het vrome Gods-vertrouwen van
dit, St. Bavo's volk. In dit huis van God
zijt gij eens, uit de wateren van het H.
Het stoffelijk ovenwM wecdt 4s «t4-katholieke kade ts Unuüden satgsdragea.
Welnu, dierbare feesteling, ook gij hebt
u geroepen gevoeld als kloosterling, op zoo
volmaakt mogelijke wijze te worden „een
Zoon van Calvarië." Om wille van Christus,
uwen Heer, die gehoorzaam werd tot aan
den dood, zoekt ook gij u te vernietigen.
Omwille van den armen timmermanszoon
uit Nazareth, hebt ook gij de armoede u
tot bruid verkoren. En waar nu mogelijk de
wereld klacht of tranen van u verwachten
zou, daar klinkt uit St. Paulus' Abdij op
nieuw het vreugdewoord, een door den Apos
tel tot zijn Philippensers gericht: „Supera-
bundo gaudia in omni tribulatione nostra"
(Phil. IV-17). „Ik vloei over van vreugde in
mijn beproeving".
En de verklaring van dit raadsel? De
eenige verklaring is de liefde! De liefde,
j die alles zoet maakt, wat men lijdt om den
I beminde; de liefde, die eerst ten volle kan
ontbranden in den stillen, vertrouwelijken
I omgang tusschen de Godgewijde ziel en
het doorboorde Hart van haren goddelijken
Bruidegom; de liefde, die eens Christus Zelf
heeft vastgehouden in den tempel en Hem
deed zeggen: „in his quae Patris mei sunt,
oportet me esse".
Zoo kwaamt gij dan weer in ons midden,
uw hart vervuld van den blijden vrede
dergenen, die genoemd worden „de kinderen
Gods", uw kleed geteckend met het heilige
Kruis, symbool van een aan God in alles
toegewijd leven. En nu. tredend alweer in
het voetspoor van uwen Meester, vo'gend
opnieuw de stem van Zijnen Vader, beklimt
gij als Priester, in diep besef van eigen
nietigheid, den H. Offerberg, „Introibo ad
altare Dei, ad Deum qui laetificat juven-
tutem meam". Zoo hoorden wij u zeggen:
„Ik zal opgaan tot het Altaar Gods, tot Hem,
Die mijne jeugd verblijdt."
Geroepen eerst tot het kindschap Gods,
en tot den meest volmaakten dienst van
Christus' Kruis, wilt gij nu ook opgaan tot
het H. Altaar, om met Christus u zelf te
offeren aan den Vader, om aldus nieuwe
blijheid te winnen voor uw eigen ziel en
daarbij tegelijk als Priester, d. i. als uit
deeler van Gods geheimen, overvloedige ge
naden neer te roepen over ons allen.
Weet gij nog, jonggewijde Priester, hoe gij
eens in uw kindertijd voor het eerst zijt
binnen gegaan in dit huis? Wat verschil in
wijze, wat treffende gelijkheid in bedoeling
tir-chen heden en verleden! Weifelend en
schuchter, in de zoo aantrekkelifke eenvoud
uwer 'jeugd, bracht gil toen een handvol
lentebloemen, om er het b^eld mee te ver
sieren, dat in de Meimaand telken jare ons
geloovig volk hemelwaarts wiist, naar het
Christuskind en Zijn heilige Moeder. Toen
wist men niet, die gij waart; toen heeft
evenmin als het weleer gevraagd werd aan
den 12-jarigen Jezus toen heeft de Pries
ter ook aan u niet gevraagd, wat gij kwaamt
zoeken, of wat gij te doen had in 's Heeren
tempel. Nu echter keert gij weer, door allen
gezien en gekend; óók om te offeren, ja!
Van het uwe, te offeren, het beste en het
schoonste wat de mensch zijn God mag
geven; om al uw kunnen en willen, al uw
weten en voelen, geheel uw persoonlijkheid
met Christus, het goddelijk Offerlam Zelve,
den Hemelschen Vader te wijden.
Onhandig, zooals men het van den reeds
opgeschoten, maar nog onevenwichtigen jon
geling gewoon is, in uw weinig ooglijk en nog
weinig passend koorkleed, hebt gij weleer ons
zoo vaak hier gesticht, niet zoozeer door uwe
verschijning, maar door het innig vroom ge
baar en gebed, waarmee gij dag aan dag ons
Priesters bij het heilig werk kwaamt dienen
aan deze altaartreden. En nu? 'Na jaren zie
ik u weer, om welbewust, volgroeid in uw
diep gewortelde overtuiging, het heilig offer
werk des Priesters met eigen handen te vol
trekken.
Ja, voorwaar! Heilig bovenal is het werk
wat gij nu als plaatsbekleeder van Chris
tus onzen Heer en uitdeeler Zijner geheimen
op het punt staat te volbrengen.
Wij menschen zijn door A(fam's val ge
worden tot kinderen van gramschap en ieder
onzer draagt van zijn geboorte een erfenis
van zonden mee. Geen onder ons heeft het
recht zich naar voren te dringen als midde
laar tusschen God en de menschen; niemand
die uit zijn bezit Hem een waardig zoenoffer
zou kunnen bereiden.
Maar wat dan te doen, om het begane on
recht te herstellen; wat te doen om de ver
loren liefde te herwinnen, om het mensch-
dom terug te voeren tot zijnen Schepper?
Wat te doen? Ziedaar de meest hopelooze
vraag, hadde niet God's liefde in verbond
met Zijn wijsheid en almacht het middel ter
oplossing gevonden.
Ons werd een Verlosser gegeven, naar Zijn
Goddelijke natuur oneindig heilig, naar Zijn
menschheid tegelijk in volle waarheid onze
broeder, Jezus van Nazareth, het kind der
Moedermaagd; Christus, de nieuwe Adam,
de vader aller levenden.
God en mensch te zamen, was Hij de eeni
ge, die als vertegenwoordiger van heel het
menschdom, en tegelijk als de eindloos
heilige zeker kon zijn, dat Zijn zoenoffer
den Eeuwigen Vader zou behagen. Immers
zijn offer was geen ander dan het offer van
zichzelf. „Alles wat Hij omwille van ons heeft
aangenomen", zegt St. Thomas, „heeft Hij
voor ons heil gegeven."
Welnu, aan dat offer van Zichzelf een
maal op den lijdensberg gebracht heeft de
Christus reeds vooraf een blijvende waarde
gegeven. „Dit is Mijn Lichaam, dat voor u
overgeleverd zal worden. Dit is de kelk van
Mijn Bloed, dat voor u zal worden vergoten.
Doet dit tot Mijner gedachtenis!" Aldus
sprak Hij tot de Apostelen en wie hun roe
ping erven zouden. Met die woorden gaf Hij
him de last Zijn Messias-daad te blijven
herhalen, opdat vervuld zou worden de al
oude profetie van het vlekkeloos offer, dat
eens zou worden opgedragen „van den op
gang der zon tot haren ondergang."
Zoo stond het „Lam dat voor ons geslacht
is" niet slechts voor weinige uren en alleen
op Golgotha, maar voor alle tijden en overal
op aarde, zoolang' het menschelijk geslacht
de aarde zal bevolken en overal waar
Adam's kinderen wonen. Wanneer en waar
wy ook leven, allen zullen wij ons mogen
vereenigen met Christus' eindeloos waarde
volle offerdaad, door ons aan te sluiten bij
Zijn Priesters, die ais in Zijn Persoon,
eiken morgen weer, Zijn woord herhalen:
„Dit is mijn Lichaam. Dit is de kelk van
Mijn Bloed."
„Wanneer gij dan," vraagt St. Chrysos-
tomus, „den Heer des Hemels als Offerlam
tegenwoordig weet op het altaar en den
Priester ziet neergebogen over die allergod-
delijkste offergave, meent gij dan nog op
aarde, nog onder de menschen te zijn?"
Priester Gods, hoe zoudt gij zonder de aller
diepste ontroering, zonder een heilige vreeze
denken aan uwe uitverkiezing? Hoe heilig
moet de hand zijn, die Gods Zoon mag dra
gen, hoe rein de lippen die als ware het
eigen taal Gods machtwoord spreken
mogenGeen dieren uit de kudde, geen vruch
ten van het veld, maar Christus' eigen
Vleesch en Bloed moogt gij tegenwoordig
stellen op t altaar en offeren voor het heil
der wereld.
Wij noemen u „leeraar" en „herder", maar
als „mede-offeraar" met Christus, zijt gij
priester van het Nieuw Verbond, ons toch
het hoogst verheven.
Heeft eenmaal de wereld, in smachtend
begeeren, haren Messias gewacht; gebeden,
dat de hemelen als een zegenrijken dauw Hem
mochten zenden uit hunne wolken, dat de
aarde zich mocht ontsluiten, om Hem te ge
ven üit haren schoot, o! dan past het nu
aan ons, even vurig te verlangen naar het
geen gij straks zult mogen geven aan den
Vader des Hemels en aan al Zijn kinderen
op aarde, in de open offerschaal van uwe
priesterhanden.
Welnu dan, gelukkige priester, te lang heb
ik uwe heilige handeling onderbi oken.Wil
uw verheven werk nu vervolgen gaan.
„Ostende mihi gloriam tuam". „Toon
mij, o God, uwe glorie!' Zoo bad eens Mozes,
de plaatsbekleeder Gods in het Oude Ver
bond, toen hij zich in eenzaamheid en ver
van het volk verwijderd, bereidde tot zijn
werk.
„Heer, toon mij uwe glorie!" Zoo, mijn
vriend, hebt ook gij dag aan dag tot God
verzucht in de stilte uwer voorbereiding. Zoo
aanstonds zal God uwe bede verhooren! Is
het H. Offer voltooid, dan zal het blij uit
uw en ons hart klinken, het woord van St.
Joannes; „Vidimus gloriam ejus, gloriam
quasi Unigeniti a Patre, plenum gratiae et
veritatis." Inderdaad nu hebben wij Zijne
glorie aanschouwd, de glorie van het eeuwig
Woord, dat opnieuw is vleesch geworden, de
glorie van den eengeboren Zoon des Vaders,
vol genade en wa<>-heid.
Moge dan God U, jonge Priester, helpen
lange jaren de u gegeven glorie te genieten;
moge God steeds meer, op uwe beden, „ge
nade en waarheid" nederzenden over ons
allen, over uw goede ouders en allen die u
lief zijn. Opdat wij, nadat gij straks weer
van ons zijt heengegaan, u eenmaal allen
moge weervinden in datgene, wat eerst in
hoogsten zin „van uwen Vader" is, d.i. Zijn
volle, ongedekte, eindelooze Hemel-glorie.
Amen.
Onder de H. Mis naderden vele geloovi-
gen tot de H. Tafel om uit de handen van
den nieuwen priester de H. Communie te
ontvangen.
Des avonds werd een plechtig danklof met
Te Deum opgedragen door den jongen pries
ter, waarbij assisteerden de zeereerw. heer L.
J. Willenborg, de weleerw. heeren P. L. Ban-
gert en H. A. van den Oudenhoven en de
eerw. heer H. Hens.
Ook in het Lof waren zeer vele geloovigen
aanwezig.
Onder buitengewone belangstelling had Za
terdagmiddag te Egmond aan Zee de begrafe
nis plaats van het stoffelijk overschot van de
beide, naar hier overgebrachte slachtoffers
van de „Noordpool", L. Groen en D. Prins.
Nadat de kisten in de groeve waren nederge-
laten nam burgemeester Eyma het woord en
herinnerde er aan, dat er een angstige rilling
door de geheele visschersbevolking ging, toen
de mare verspreid werd, dat er een Neder-
landsche trawler op de Schotsche kust was
gestrand. Een verlichting voor velen, doch
grooter angst voor andere gezinnen, toen de
berichten ons vertelden, dat er enkele letters
van den naam bekend waren. Eindelijk de
harde en droeve zekerheid: „Noordpool"
Dan richtte spreker zich tot de diepbe
droefde familieleden en bracht naar voren,
hoe de visschersbevolking van het kleine
plaatsje aan de Schotsche kust met gevaar
van eigen leven de lichamen uit de golven
heeft opgevischt. Zij voelen ook wat het zeg
gen wil voor een moeder of vrouw, als zoon of
man zoo verre van huis, op zee gebleven is.
Spreker achtte het hier de aangewezen
plaats om het Landelijk comité woorden van
dank te brengen.
Hierna nam de heer Wendelaar, burgemees
ter van Alkmaar, het woord en sprak zijn
hartelijke deelneming uit en bracht woorden
van dank aan het Landelijk Comité. Spreker
memoreerde het slachtoffer L. Groen als een
braaf man en een liefhebbend vader.
De voorzitter van het Landelijk Comité, het
woord nemende, herinnerde aan de groote
moeite die de Schotten zich hebben getroost
om de lijken aan wal te brengen.
Voorts bracht spreker naar voren dat twee
opvarenden nog niet teruggevonden zijn en
sprak de hoop uit, dat deze, omdat het schip
gekanteld is, in den aanstaanden zomer mis
schien teruggevonden konden worden. Verder
bracht spreker dank voor den steun, welke het
comité genoten heeft van H. M. de Koningin.
Hierna nam Ds. Heida het woord en zette
uiteen het warme medeleven van de Schotten.
Spr. heeft daar namens de familie en ook na
mens de O.-K. gemeente dank kunnen bren
gen aan 12 a 1400 toehoorders.
Nu nam de heer van Kleef het woord en
vervolgde o.a.: Laten we dankbaar zijn, dat
we onze dooden hebben kunnen doen rusten
aan den voet van de duinen, waar zij als kind
hebben gespeeld, waar zij eens de trots waren
hunner ouders.
Zij rusten nu in de schaduw van het monu
ment, waar de namen van bijna honderd
staan geschreven, die geen andere rustplaats
hebben dan de zee.
Burgemeester Eyma dankte voor de belang
stelling.
Door de burgerij was een som gelds bijeen
gebracht voor kransen.
TERAARDEBESTELLING
SCHIPPER GRAVENMAKER
TE IJMUIDEN
Na de beaarding in de oud-katholieke
kerk, vond Zaterdagmiddag op de Alge-
meene Begraafplaats de teraardebestelling
plaats van het stoffelijk overschot van
schipper Gravenmaker, dat na eenige weken
in Schotschen bodem te hebben gerust,
dank zij het goede werk van het Landelijk
Comité naar den vaderlandschen bodem kon
worden overgebracht.
Nadat de baar onder de tonen van de
Marche Funèbre van Chopin uit de kerk
was gedragen en de rouwstoet zich in be
weging stelde, volgden velen den stoet op z'n
weg naar de begraafplaats. Toen de droeve
stoet op de begraafplaats aankwam, hadden
zich vele honderden belangstellenden nabij
de geopende groeve opgesteld. Spoedig werd
de baar grafwaarts gedragen, gevolgd door
een talrijke schaar, die gekomen was om den
verongelukten zeeman de laatste eer te be
wijzen. In den stoet merkten wij o.a. op
burgemeester R. G. Rijkens, de wethouders
de heeren D. F. G. Schilling en K. Tusenius,
de heer M. K. Hofstede, secretaris, allen
vertegenwoordigende het gemeentebestuur
van Velsen, de heer C. I. P. Domisse, bur
gemeester van Maassluis, ds. Heida en S.
Koster, leden van het Landelijk Comité, de
directie van de Visscherij Mij. „Oceaan", de
heer J. C. Schuimayer, diredteur van de
N.V. „de Noordpool",' het bestuur der Ree-
dersvereeniging, het hoofdbestuur en het
afdeelingsbestuur van den Nederlandschen
Bond van Christelijke Fabrieks- en Tran
sportarbeiders en vele anderen.
Nadat de kist, die nog in vlaggedoek was
gehuld, dat nochtans schuil ging onder de
vele kransen, in de groeve was neergelaten,
trad allereerst burgemeester Rijkens naar
voren.
Toen het angstig vermoeden, dat de
„Noordpool" met de geheele bemanning op de
Schotsche kust was vergaan tot ontstellende
werkelijkheid was geworden, aldus sprak de
heer Rijkens, hebben wij in den Raad van
Velsen woorden van eerbied geuit voor de
slachtoffers. Op dit oogenblik, zoo ging de
burgemeester voort, is er geen aanleiding
om veel te spreken. De gemeente Velsen
betuigt eerbiedige hulde aan de nagedach
tenis van J. Gravenmaker, die thans weer
in eigen grond rust. Als bewijs hiervan leg
ik deze krans op de groeve.