ezuimqing
bezuinigt
DE DRANKWET
DE PINKSTERBOODSCHAP VAN
Z. H. PAUS PIUS XI.
DE REGELING DER VERLOVEN
De Encycliek over de Maatschappelijke Orde, haar herstel
en hare voltooiing naar het heilplan der Blijde Boodschap
Eerwaarde Broeders, Geliefde Zonen, Groet en Apostolischen zegen!
DE NIEUWE MARGARINE
SOCIAAL LEVEN
Intern. Arbeidsconferentie
De openingszitting
Kon tot nu toe ieder, die de noodige
waarborgen gaf, een toestemming of
verlof krijgen voor den verkoop in het
klein van zwak-alcoholische dranken,
dus van wijn en drank, met een alcohol
gehalte van minder dan 15 procent, in
de toekomst, als de nieuwe wet in wer
king treedt, wordt dit anders.
Om te beginnen zullen B. en W. van
een gemeente geen verloven meer kun
nen verleenen dan tot een maximum in
de wet gesteld en dat gelijk is aan het
wettelijk maximum voor de vergunnin
gen. Dit wil echter niet zeggen, dat in
een gemeente het maximum te verlee
nen aantal verloven steeds gelijk moet
zijn aan het maximum-aantal vergun
ningen. De gemeenteraad kan voor ieder
afzonderlijk om de vijf jaar aan de
Kroon voorstellen het maximum voor
die gemeente te bepalen beneden het
wettelijk maximum. De gemeenteraad
behoeft dat natuurlijk niet te doen en
de meeste zullen het ook niet doen.
Het wettelijk maximum bedraagt in
gemeenten met meer dan 50.000 zielen,
1 op 500 inwoners;
in gemeenten met meer dan 20.000 en
ten hoogste 50.000 zielen, 1 op 400 inwo
ners;
in gemeenten met meer dan 10.000 en
ten hoogste 20.000 zielen, 1 op 300 inwo
ners; in de overige gemeenten 1 op 250
inwoners;
een en ander met dien verstande, dat
toeneming der bevolking geen verlaging
van het maximum mede brengt.
De toestand is op het oogenblik zoo,
dat de meeste gemeenten nog lang niet
aan het maximum-aantal zijn. Er kun
nen volgens de wet in het land zijn
22.500 verloven en er zijn er nu pas
17.000. Enkele kleine gemeenten in het
Zuiden hebben op het oogenblik iets
meer dan het wettelijk maximum, maar
deze zijn van niet veel beteekenis. Een
poging om ze te laten blijven tot 1940
boven het maximum, is gedeeltelijk
mislukt.
Er is nu in een overgangsbepaling
vastgelegd, dat, als het aantal verloven
in een gemeente op 1 Mei 1931 lager was
dan het maximum, hetwelk nu vastge
steld is in de wet, de eerste tien jaren
dit aantal door den gemeenteraad niet
mag worden verlaagd, maar het mag
zich wel door den natuurlijken groei
verhoogen. Ook in dezen tijd aange
vraagde verloven vervallen niet. Als het
bestaande aantal verloven gelijk of
hooger is dan het nu vastgestelde maxi
mum, dan mag in de eerste 10 jaren
niet verder worden gegaan dan een ver
laging van 10 procent van dit bestaande
aantal, wat door overlijden van de
verlofhouders wel bereikt zal worden,
zoodat het ontnemen van een verlof wel
tot de uitzonderingen zal behooren.
Vermoedelijk zal men nu ook in
enkele gemeenten wel een lijst krijgen
van aanvragers voor een verlof, maar
zeker is dat niet, want er is nog plaats
voor velen, zooals uit de aantallen blijkt.
Om dit punt ging hoofdzakelijk de
strijd bij de wet, omdat er een stroo
ming was in de Kamer, die van een
maximum-stelsel voor de verloven niets
wilde weten. Bier drinken op zichzelf is
geen kwaad en er is hier te lande geen
sprake van een overmatig biergebruik.
Zij, die tegen de wet zullen stemmen,
zullen dit dan ook alleen doen, omdat
dit maximum-stelsel er in is opgeno
men.
De wet kent twee soorten van verlo
ven en wel een verlof A voor den ver
koop van zwak-alcoholischen drank in
het klein, zoowel voor gebruik ter
plaatse, als voor gebruik elders en een
verlof B, uitsluitend voor gebruik ter
plaatse.
Kon men vroeger zoo een verlof krij
gen, thans zal daarvoor een recht van
25 gulden moeten worden betaald, waar
van de helft is voor de gemeente en de
andere helft voor het Rijk.
Nu men echter bij de nieuwe wet het
gebruik van drank is gaan regelen, be
vat zij tal van bepalingen ten opzichte
van zwak-alcoholische dranken die
nieuw zijn en waarmede men in de sa
menleving rekening zal moeten houden.
We willen op enkele daarvan wijzen.
Een poging om den verkoop van zwak-
alcoholische dranken op flesch of kruik
en in gesloten kannen in winkels, zooals
een algemeen gebruik is geworden, te
verbieden, is mislukt. Men zal voortaan
dus nog een flesch bier of wijn bij den
kruidenier of den banketbakker kunnen
koopen, maar er is toch wat veranderd.
Voor dezen verkoop is geen verlof noo-
dig, maar op de gesloten flesschen, kan
nen, kruiken of vaten moet duidelijk
zichtbaar worden aangegeven het alco
holgehalte van den drank, dien zij be
vatten. Men zal dus voortaan op een
fleschje bier vinden 8, 10, 12 procent en
eveneens op de flesschen wijn, op de
zwak-alcoholische boerenjongens, advo
caat, enz. Het is een sprong in het duis
ter, want wil daar de hand aan gehou
den worden, dan is een zeer uitgebreide
controle noodzakelijk, terwijl we ook
niet overtuigd zijn, dat de drankbestrij
ding, van welke deze wijziging is uitge
gaan, er plezier van zal beleven. Thans
zijn er velen die geen sterken drank wil
len en genoegen nemen met zwak-alco
holische dranken, maar als zij nu op
iederen drank vermeld vinden het per
centage alcohol, loopt men gevaar, dat
men met dat slappe goed geen genoegen
meer neemt, maar iets sterkers zal wil
len hebben dat de 15 procent nadert.
De uitwerking van deze bepaling zal
moeten worden afgewacht.
Volgens de nieuwe wet zal zwak-alco
holische drank ook niet meer worden
verkocht aan kinderen, die het 16de le
vensjaar niet hebben bereikt. Evenmin
als men zijn kinderen tabak mag laten
halen, zal men voortaan zijn kind een
half fleschje bier mogen laten halen.
Men is hier wel wat ver gegaan, want
wij hebben nooit gezien, dat jongens of
meisjes op dien leeftijd bier voor zich
zelf haalden.
Zwak-alcoholische dranken mogen
aan kinderen beneden 16 jaar niet al
leen niet verkocht worden in winkels,
maar de houder van een vergunning
of verlof, of zijn vervanger, dus de kell-
ner, mag deze ook niet verkoopen of
verstrekken aan deze kinderen. In ver
schillende gevallen, waarin de ouders er
niets in zien om hun kinderen ook een
klein glas heel licht bier te geven als ze
uit zijn en het warm is, zal dit nog wel
eens tot moeilijkheden aanleiding ge
ven.
Bier en zwak-alcoholische drank mag
ook geschonken worden in de treinen,
op de perrons en op booten, maar niet
in autobussen. Wanneer een autobus
ergens stopt en de nieuwe wet is in
werking, dan mag men zich in een auto
bus, staande voor een restaurant, geen
glas bier laten brengen en daarin op
drinken, want dan is men strafbaar. Zit
men echter in een particulieren auto,
dan mag dat wel. Toch is er voor deze
bepaling iets te zeggen, omdat een auto
bus een openbaar middel van vervoer
is, waar de bestuurder feitelijk te mid
den van de reizigers zit en zou men
toestaan, dat in de bus gedronken werd,
dan zou het gevaar daar veel grooter
zijn dan bij treinen en booten, dat de
bestuurder, op wien groote verantwoor
delijkheid rust, deel zou nemen aan het
drinken.
Ten slotte nog een belangrijk punt,
dat zoowel geldt voor een vergunning
als een verlof. De wet bepaalt, dat' in
een localiteit, waarvoor vergunning
of verlof is verleend of in de aanhoo-
righeid van zoodanige localiteit geen
muziek mag worden gemaakt of gele
genheid gegeven tot dansen, zonder toe
stemming van den burgemeester. Deze
kan dan voorwaarden vaststellen, waar
toe ook kan behooren het verbod tot
het verkoopen van sterken drank tijdens
de uren, dat er gedanst wordt.
Uit dit alles blijkt, dat, waar de be
staande wet zich keerde, zooals uit
drukkelijk in de omschrijving werd aan
gegeven, tegen de openbare dronken
schap, de tegenwoordige tijd dat niet
meer zoo noodig maakt, en dat als ge
volg daarvan de nieuwe wet zich veel
meer beweegt in de richting van de
jeugdbescherming, ten einde te voorko
men, dat de jeugd drank leert gebrui
ken. De bestaande wet heeft uitstekend
gewerkt, want het drankmisbruik is hier
te lande sterk verminderd, maar of de
nieuwe wet na 25 jaar ook op gelijke
resultaten zal mogen wijzen, dient te
worden afgewacht. Men moet nooit ver
geten, dat men door de wet niet alles
dwingen kan.
Veel gevaar voor het lot van de wet
bij stemming bestaat er niet, een meer
derheid zal zich er ongetwijfeld in de
Tweede Kamer voor verklaren.
Bij den 40sten Verjaardag der Encycliek van Z. H. Paus Leo XIII.
„Rerum Novarum"
Aan de Eerwaardige Broeders, Patriarchen,
Primaten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen en
overi&e Opperherders, die in vrede en gemeen
schap met den Apostolischen Stoel leven en
aan alle Geloovi&e Katholieken der wereld.
Pius XI, Paus
in
TWEEDE DEEL
DE LEER DER KERK OP
SOCIAAL EN OECONOMISCH
TERREIN.
Maar alvorens tot deze verklaringen over
te gaan, moeten Wij het beginsel vooraan
plaatsen dat reeds door Leo XIH met zoo
veel klaarheid werd vastgesteld: dat Wij
namelijk het recht hebben en dat op Ons de
plicht rust om met het hoogste gezag over
sociale en oeeonomische vraagstukken te oor-
deelen. Aan de Kerk werd zeer zeker niet
de taak toevertrouwd om de menschenuit
sluitend naar het tijdelijke en vergankelijke,
doch voor alles om hen naar het eeuwige
geluk te leiden. Nog sterker: „de Kerk wil
niet en moet ook niet zonder geldige reden
zich mengen in het beheer van dingen die
zuiver menschelijk zijn". Maar op geen en
kele wijze mag zij de taak verwaarloozen
welke haar door God werd toevertrouwd, om
met al haar gezag tusschen beide te komen,
niet in technische aangelegenheden, omdat
haar zoowel de geschikte middelen als de
zending ontbreken om daarover te beslis
sen, maar in alles wat betrekking heeft op
de zeden. Want de verdediging der waarhe
den die God ons heeft opgedragen, de al
lerzwaarste plicht om heel de zedelijke wet
te verspreiden en te verklaren, en er op ge-
schikten en ongeschikten tijd de naleving
van te eischen. dien Hij eveneens op Ons
heeft gelegd, onderwerpen aan Ons hoogste
oordeel onvoorwaardelijk zoowel de sociale-
als de oeeonomische orde.
Ofschoon de oeconomie en de zedelijke
tucht elk op eigen terrein, op eigen be
ginselen steunen, zou het een groote dwaling
zijn te verzekeren dat de oeeonomische orde
en de redelijke orde zoo ver van elkaar
staan en zoo vreemd van elkaar zijn, dat
de eerste in geen enkel verband staat tot de
tweede. Zeker, de wetten welke men oeco-
nomisch noemt, voortgekomen als ze zijn uit
de natuur der dingen en uit den aard van
de ziel en van het menschelijk lichaam,
stellen op oeconomisch terrein de grenzen
vast welke het menschelijk kunnen wel en
niet bereiken kan, alsook de middelen waar
mee; en de rede weet uit de natuur der din
gen en uit den individueelen en socialen
aard van den mensch duidelijk af te lei
den wat het doel is dat door God den
Schepper aan heel de oeeonomische orde
werd gesteld.
Maar alleen de zedelijke wet is datgene
wat, zooals het ons er toe drijft om in het
totaal van ons doen en laten altijd het
hoogste en uiteindelijk doel na te streven,
ons ook zegt dat wij in de onderdeelen van
onze werkzaamheid die bizondere doelein
den moeten zoeken welke aan die werk
zaamheid zijn gesteld door de natuur, of
liever door God, den Maker der natuur, en
dat wij die bizondere doeleinden harmo
nisch ondergeschikt maken moeten aan het
hoogste doel. En waar door ons aan deze
wet trouw gehoorzaamd wordt, zal het ge
beuren dat alle bizondere, individueele en
sociale doeleinden welke op oeconomisch
terrein worden nagestreefd, ondergaan in
de passende algemeene orde der doeleinden,
en daar langs opklimmende als langs even
zoo vele trappen, zullen wij het hoogste doel
aller dingen bereiken dat God is, hoogste
en onuitputtelijk heil voor zich-zelven en
voor ons.
EERSTE HOOFDSTUK.
Het recht van Eigendom.
En waar Wij thans aan de afzonderlijke
punten gekomen zijn, zullen Wij beginnen
bij het domein of recht van eigendom. Ge
weet, Eerwaarde Broeders, Beminde Kinde
ren, hoe Onze Voorganger van roemruchtige
nagedachtenis moedig 't recht van eigendom
verdedigde tegen de dwalingen der socialis
ten van zijn tijd, en aantoonde dat de af
schaffing van het privaat bezit niet alleen
niet tot voordeel zou strekken, maar zelfs
den algeheelen ondergang zou meebrengen
van de klas der arbeiders. En omdat er zijn
die met den schandelijkste van allen laster
den Paus en de Kerk beschuldigen, van de
partij gekozen te hebben en nog te kiezen
van de rijken tegen de proletariërs, en om
dat er ook onder de Katholieken verschil
van meening bestaat omtrent de ware en
eenig juiste uitspraak van Leo XIII, lijkt
het Ons nuttig eiken laster te weerleggen
tegen deze leer die de Katholieke leer is op
dit punt, en haar te beschermen tegen val-
sche interpretaties.
Het karakter van het eigendom.
Op de eerste plaats kan men voor zeker
aannemen, dat noch Leo XIII, noch de
theologen die onder de leiding en het waak
zaam toezicht der Kerk leeraarden, ooit het
tweevoudige karakter van het eigendom dat
individueel en sociaal wordt genoemd vol
gens datgene wat er het individu van be
hoort en datgene wat er van aan het alge
meen welzijn toekomt, ontkenden of zelfs
maar in twyfel trokken; in tegendeel heb
ben zy altijd eenstemmig bevestigd dat het
recht van het privaat domein aan de men
schen verleend wordt door dé natuur, dat is
door den Schepper zeiven, opdat de indivi
duen kunnen voorzien in hun eigen onder
houd en dat van hun gezin zoowel, als op
dat de weldaden van den Schepper die voor
heel de menscheiyke maatschappij bestemd
zyn, dank zy deze instelling, ook werkelijk
tot dit doel dienen: iets dat ondenkbaar
zijn zou zonder de naleving eener vaststaan
de en scherp omschreven orde.
Men moet er bovenal voor oppassen, dat
men niet tegen een dubbele klip stoot. Door
het sociale en openbare karakter van het
eigendomsrecht te ontkennen of te verdoeze
len immers vervalt men in of benadert men
het zoogenaamde „individualisme", zoo
als men door het verwerpen en het verdon
keremanen van het private en individueele
karakter van het zelfde recht, neerstort in
het „collectivisme" of minstens bedenkelijk
dicht by zijn theoriën komt te staan. Wie
met deze overwegingen geen rekening houdt,
zal noodzakelijk schipbreuk lijden op de
rotsen van het zedelijk, juridisch en sociaal
modernisme dat wy reeds in Onze eerste
Encycliek aan de kaak stelden. En daarvan
mogen vooral zy zich wel eens goed door
dringen die, liefhebbers van alle nieuwighe
den als ze zijn, er niet voor terug schrik
ken om de Kerk er met den giftigsten laster
van te beschuldigen dat zij den theologen
toestond om in hun leer de heidensche op
vatting van het eigendomsrecht te mengen,
een opvatting die beslist vervangen moet
worden door een andere welke ze met zon
derlinge onwetendheid, christelijk noemen.
De plichten van het eigendom.
Om voorts de geschillen welke in den
la.atsten tyd gerezen zyn omtrent het eigen
dom en de plichten welke daaruit voort
vloeien, binnen de juiste grenzen te houden,
blyve voor alles de grondregel behouden
die door Leo XIII werd vastgesteld: name
lijk dat het recht van eigendom afhangt van
het gebruik dat men er van maakt. De recht
vaardigheid welke commutatief wordt ge
noemd, wil dat de verdeeling der goederen
nauwgezet gehandhaafd blyve, en dat men
niet de rechten van anderen geweld aan
doe door de grenzen van zyn eigen domein
B
0
te overschrijden; dat de werkgevers niet dan
op eerlijke wyze hun eigendom aanwenden,
is voorts iets dat niet onder deze bijzondere
rechtvaardigheid valt, doch voortvloeit uit
andere deugden van wier plichten men de
naleving niet langs gerechtelyken weg vra
gen kan. Daarom is het ten onrechte dat
sommigen het eigendom en het eerzaam
aanwenden daarvan binnen dezelfde grenzen
besloten achten; en nog veel meer in -tryd
met de waarheid is het beweren dat het recht
op eigendom vermindert of verloren gaat
door het wangebruik of het niet-gebruik er
van.
Daarom doen zy een heilzaam en boven
allen lof verheven werk die, met behoud van
den eendracht der geesten en van de on
schendbaarheid der leer zooals deze altyd
door de kerk gepredikt werd, er zich op toe
leggen om de innerlijke natuur en die grenzen
der plichten te bepalen waarmee ofwel het
eigendomsrecht-zelf, ofwel het gebruik of
de uitoefening van het domein worden om
schreven door de noodzaken der sociale
samenleving. Daarentegen vergissen zich
en dwalen diegenen die er toe komen het in
dividueele karakter van het eigendom zoo
danig te verminderen dat zij het feitelijk ver
nietigen.
De Staat en het eigendom.
Het is uit het xarakter van het eigendom
waarvan wy zeiden dat het te gelijk indivi
dueel en sociaal is„ dat men afleidt dat de
menschen op dit terrein niet alleen met het
eigen voordeel, maar ook met het algemeen
welzijn rekening moeten houden. De juiste
omschrijving van deze plichten in het by-
zonder en volgens de omstandigheden, be
hoort, wanneer ze niet reeds door de natuur
wet zyn aangeduid, aan de openbare nacnt.
Zoodat de burgerlijke autoriteiten, rekening
houdende met de werkelijke behoeften van
het algemeen welzijn en de natuuriyke en
goddelijke wetten niet uit het oog verliezende,
met de grootste zorg kunnen bepalen wat den
bezittenden geoorloofd is en wat niet, in
het gebruik hunner goederen. Leo XIII had
zelfs wijselijk verklaard dat „God aan de
nyverheid der menschen en aan de instel
lingen der volken de begrenzing der private
eigendommen overgelaten had." En inder
daad wordt door de geschiedenis bewezen
dat het eigendom evenals de andere ele
menten van het sociale leven, hoegenaamd
geen onroerend goed is. Wij zelf verklaarden
dat reeds met deze woorden: ,,Hoe vele ver
schillende concrete vormen heeft het privaat
bezit al niet gehad vanaf den primitieven
vorm der onbeschaafden volkeren waarvan
men tot in onze dagen nog eenigen indruk
hebben kan, tot het eigendom der patriar
chale tijden en vormen, en verder door de
verschillende tirannieke vormen (in de klas
sieke beteekenis van het woord), door de
feudale vormen, de monarchistische en alle
andere vormen die daarop volgden tot den
modernen tyd." De openbare macht kan
echter, zooals vanzelf spreekt, van dit recht
geen willekeurig gebruik maken, wyl het na
tuurrecht van het privaat bezit en het erfe
lijk overdragen van zyn goederen in tact en
ongeschonden bewaard moeten blijven, en
wyl de Staat dit recht niet onderdrukken
kan, omdat „de mensch voor den Staat gaat"
en ook omdat „de huiselijke samenleving lo
gisch en historisch den voorrang heeft op de
burgerlyke." Daarom had de zeer wyze ^aus
reeds verklaard dat het den Staat niet ge
oorloofd is het privaat bezit met zoo zware
rechten en belastingen te bezwaren dat het
er vrijwel door opgeheven werd. „Want waar
het privaat eigendomsrecht niet uit een
menschelijke, doch uit de natuuriyke wet
voortvloeit, kan de staat het niet vernietigen,
doch alleen het gebruik ervan regelen en
in overeenstemming brengen met het alge
meen welzyn." En wanneer dan de burger
lyke overheid op deze manier de private do
meinen doet aanpassen by de noodzaken
van het algemeen welzyn, verricht zy daar
mee geen vijandig, maar veel eer een vriend
schappelijk werk ten opzichte van de werk
gevers, omdat zy daardoor op afdoende wijze
voorkomt dat het privaat bezit der goederen,
gewild door den Alwyzen Maker der natuur
als een hulpbron voor het menschelijk leven,
onduldbare schade veroorzaakt en zoo ten
gronde gaat; omdat zij het privaat bezit niet
afschaft, maar verzekert; omdat zy het pri
vaat eigendom niet verzwakt, doch versterkt.
De vriie inkomsten.
Ook de vrije inkomsten, die namelijk wel
ke hy niet noodig heeft voor een passenden
en betamelijken levensstandaard, zijn niet
heelemaal overgelaten aan de grillen van den
mensch; de H. Schrift en de Kerkvaders
brengen den rijken allerduidelijkst en aan
houdend den plicht in herinnering welke op
hen rust, van de aalmoes, de weldadigheid
en de vrijgevigheid.
Het beleggen echter van overvloedige in
komsten in werken die breedere arbeidsmo
gelijkheden bieden, is, mits deze arbeid er
op gericht wordt werkelijk nuttige resulta
ten op te leveren, zooals men uit de begin
selen van den Engelachtigen Leeraar kan
afleiden, niet alleen vrij van eiken harts
tocht en van elke zedelijke onvolmaaktheid,
maar moet zelfs beschouwd worden als een
heilzaam werk der deugd van vrijgevigheid
en als geheel in overeenstemming met de
noodzakelijkheden van den tild.
De oorsprong van het eigendom.
Dat het eigendom voorts verkregen wordt
door de inbezitname van iets dat zonder ei
genaar is, of met de nyverheid en het werk,
of, zooals men dat uitdrukt, met de specifi
catie, wordt duidelijk bewezen door de over
levering van alle tijden zoowel als door de
leer Onzen Voorganger, Paus Leo XIII. Al
zyn er die anders beweren, doet men nie
mand onrecht aan door iets in bezit te ne
men dat overgelaten is aan het nubliek en
dat aan niemand behoort; en de nyverheid
welke iemand in zyn eigen naam uitoefent
en waaraan een nieuwe vorm of een ver
meerdering van waarde wordt toegevoegd, is
als zoodanig voldoende om deze vruchten
toe te wijzen aan wie er het eerst in werkte.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Kapitaal en Arbeid.
Geheel anders is het karakter van den
arbeid dien men voor anderen verricht en
met het geld van anderen uitoefent. Op de
zen arbeid is vooral van toepassing wat Leo
XIII een groote waarheid noemde: dat na
melijk „de algemeene rijkdom door niets
anders wordt voortgebracht dan door het
werk der arbeiders." Of zien we niet met
onze eigen oogen hoe heel de enorme massa
goederen waaruit de rijkdom der menschen
bestaat, wordt voortgebracht door de handen
der arbeiders die soms alleen werken of op
bewonderenswaardige wyze hun werkkracht
vermeerderen door middel van gereedschap
pen of' machines? En er is dan ook geen
mensch die niet weet dat geen enkel volk
ooit uit het gebrek en de armoede tot een
betere of gelukkiger plaats gekomen is, ten
zij door een groot werk dat door alle bewo
ners van het land werd uitgevoerd, zoo wel
door hen die bevelen als door hen die uit
voeren. Maar even duidelijk is het. dat al
die enorme krachtsinspanningen volkomen
nutteloos geweest zouden zijn, ja, dat het
onmogelijk gebleken zou zijn ze te beproeven,
wanneer niet God, de Schepper ^an alles, in
Zijn goedheid eerst de rijkdommen en het
natuurlijk kapitaal, de hulpbronnen en de
krachten der natuur, verleend had. Wat toen
is werken anders dan het gebruiken en uit
oefenen der krachten van den geest of van
het lichaam voor of met al deze dingen?
Daarom vraagt dan ook de natuurwet en de
Wil van God die door deze wet geopenbaard
is, dat men de juiste orde niet uit het oog
verliest bij het aanpassen van het natuur
lijk kapitaal aan het menschelijk gebruik;
deze juiste orde bestaat daarin dat elk ding
zijn eigenaar heeft.
Een onscheidbare eenheid.
Daaruit volgt dat, wanneer wij het geval
van degenen die aan het eigen kapitaal wer
ken, buiten beschouwing laten, het werk van
de eenen en het kapitaal van de anderen
zich in een gemeenschap vereenigen moeten,
omdat de eenen zonder de anderen niet in
staat zijn iets voort te brengen. Iets dat
ook opgemerkt werd door Leo XIII, toen Hij
schreef: „Er kan geen kapitaal bestaan zon
der arbeid en geen arbeid zonder kapitaal.
Waarom het beslist valsch is alleen aan het
kapitaal of alleen aan den arbeid toe te
schrijven, wat alleen door het eensgezinde
werken van beiden bereikt kan worden; en
zeer onrechtvaardig is het dat de een alle
eer voor zich opeischt om de doeltreffend
heid van den ander te betwisten.
Het aandeel van het kapitaal
Langen tijd kende het kapitaal veel te veel
aan zichzelf toe. Alles wat werd voortge
bracht en alle vruchten welke werden ge
plukt, alles nam het kapitaal voor zich en
aan den arbeider liet het nauwelijks zoo veel
als noodig was voor het herstel en de weer-
opwekking zijner krachten. Men zeide dat 't
nu eenmaal een onveranderlijke economische
wet was die heel het kapitaal dan rijken
in den schoot wierp en dat door die zelfde
wet de arbeiders ten allen tijde blyven moes
ten in hun hoedanigheid van proletariërs,
veroordeeld tot een bekrompen en ellendigen
levensstandaard. Weliswaar strookte de
practijk niet overal en niet altijd met deze
liberale beginselen welks gewoonlijk naar
Manchester worden genoemd; maar het valt
tevens niet te ontkennen dat de economisch-
sociale instellingen getoond hadden met een
waarneembare en voortdurende voorliefde
naar die opvattingen over te hellen. Dat
deze valsche meeningen, deze dwaalleeringen
krachtig bestreden geworden zijn en niet al
leen door hen die er door beroofd werden
van het natuurlijke recht om hun levensvoor
waarden te verbeteren, er zal wel niemand
zyn die zich daarover verbaast.
Het aandeel van den arbeid
Bij de te kort gedane arbeiders drongen
zich de zoogenaamde intellectueelen op die
tegenover een ingebeelde wet een eveneens
ingebeeld zedelijk beginsel stelden; dat na
melyk alles wat men voortbrengt en aan
winst ontvangt, verminderd met hetgeen vol
doende is om het kapitaal op peil te hou
den, rechtens toekomt aan den arbeider. Deze
dwaling, evenwel verleidelijker dan die der
verschillende socialisten die alles wat voor
de productie dient, willen onderbrengen bij
den staat, of zoo als zy dat noemen willen
„socialiseeren," als gevaarlijker en er meer
opgericht de argeloozen te misleiden, werd
als een zoetelijk gif ingedronken door velen
wie een openlijk socialisme nooit in zijn net
ten zou hebben verstrikt.
De juiste verdeeling
Zeker om te voorkomen dat door deze
valsche leerstellingen de weg naar de recht
vaardigheid en den vrede gesloten werd, voer
het kapitaal zoowel als voor den arbeid, had
den de woorden moeten dienen van Onzen
Voorganger dat „de aarde, ofschoon verdeeld
onder de menschen, niettemin dienstbaar en
nuttig blijft voor allen." En het zelfde heb
ben wy hier boven nog eens geleerd door te
bevestigen dat de verdeeling der goederen in
private eigendommen door de natuur zelf
zoo is vastgesteld opdat het geschapene blij
vend en ordelijk aan de menschen dat ge
meenschappelijk welzyn geven kan. Hier
mede zal men voortdurend rekening te hou
den hebben zoo men niet treden wil buiten 't
pad der waarheid.
Nu is echter de verdeeling van goederen
en rijkdommen onder de menschen niet zoo
danig dat het door God gestelde doel ten
volle en met de noodzakelijke volmaaktheid
bereikt wordt. Daarom is het noodig, dat de
rijkdommen die door den economischen en
socialen vooruitgang voortdurend groeien, op
die manier worden toegewezen aan de indivi
duen afzonderlijk en aan de klassen, dat het
door Leo XIII zoo veyezen openbare welzijn
behouden blyve; of om het met andere woor
den te zeggen, dat liet algemeen welzijn der
„Tauber moet geruimen tijd rust nemen",
zoo luidt het jongste courantenbericht om
trent den vermaarden tenorzanger. Doch al
zal hij den eersten tijd niet voor de micro-
phoon zingen, er bestaat voorloopig nog vol
doende keuze in Taubert-platen. Odeon
bracht tot heden een 250 Tauber-nummers
in den handel.
Het kan ook zyn, dat men nu eens meer
aandacht aan andere tenoren gaat schen
ken. Wie kent Marcel Wittrisch? Zyn stem
en manier van zingen hebben veel overeen
komst met die van Tauber. Wellicht geven
sommigen aan Wiltrisch de voorkeur!
De nieuwste Wittrisch-plaat is H.M.V.
N 2181 met de liederen: „Lieb' Mich" van
Ball en „Gue Nacht, holdes süsses Mad-
chen" van Meyer-Helmund. Twee eenvoudi
ge melodieuze liederen, fijn en charmant
gezongen en die op de plaat goed tot hun
recht komen.
Reeds eerder zong Wittrisch o.a.: uit Le-
har's „Sehön ist die Welt", het titellied en
„Liebste glaub' au mich", uit Joh. Strauss'
„Eine nacht in Venedig": „Treu sein das
liegt mir nicht" en „Sei mir gegrüsst, du
holdes Venetia". (2164 en 2167). Ook dit
genre ligt dezen zanger uitstekend.
Een tenor, mede in Nederland nog tame
lijk onbekend, is Franz Völker, tenor van de
Frankf orter-opera
Alleen voor Polydor zong Völker reeds
een 150-tal nummers. Van deze nummers is
zelfs een speciaal tekstboekje verschenen.
Alhoewel Völker nagenoeg alle genres liede
ren zingt, ligt o. i. zijn force in de opera,
bijzonder in die van Wagner.
Zijn laatste plaat is Polydor 23838 met het
genre van „Keine Frau kann schoner sein
als du" en „Alles fiir euch". Die liederen
doen het wel. Völker's stem klinkt mooi en
hy typeert dat genre aardig.
Wagner-liefhebbers gaan hem echter eens
hooren op een plaat als 95038 met het
Graalverhaal uit Lohengrin en „Am stillen
Herd" uit „Die Meistersinger von Nürn-
berg". Dat klinkt fameus mooi! En ook zingt
hy Puccini goed. Maar die hooren wy nu
eenmaal liever in het Italiaansch.
Een pracht-zanger hoort men eveneens op
Supraphoon A 011: het begeesterende lied
van Loewe: „Fridericus Rex" door den ba
riton Hermann Schey. Dat is in den waren
zin des woords een weelde van klank en een
ongekend frappante uitbeelding. Schey zal
weldra tot de meest beroemde microphoon-
zangers behooren.
Een waardevolle plaat met geliefde, stem
mingsvolle nummers is Supraphoon A 0606
met het „Largo" van Handel en „Ave Ma
ria" van Gounod, met glansrijke stem en
stylvolle voordracht vertolkt door de con
certzangeres: Eva Liebenberg, met begelei
ding van orgel, harp en strijkorkest.
Nog iets over Jazz? In Sovjet-Rusland is
de vervaardiging van jazz-muziek op gra-
mophoonplaten, alsmede het drukken van
die muziek verboden, aldus „Le Guide du
Concert." De Sovjet anti-Jazz? We zullen
er nog wel meer over vernemen.
geheele maatschappij ongeschonden bewaard
blyve. Om deze wet van sociale rechtvaardig
heid kan niet de eene klas de andere uitslui
ten van de deelname aan de vruchten. En
wanneer deze wet geweld wordt aangedaan
door de rijken die gedachtenloos in den over
vloed hunner goederen dezen stand van
zaken welke geheel te hunne gunste en ner
gens ten gunste van de arbeiders is, heel na
tuurlijk vinden, niet minder ook wordt ze
verkracht door de klasse der proletariërs
wanneer die, opgezweept tot schennis van de
rechtvaardigheid en geheel in beslag geno
men door het doen gelden van haar recht
waarvan zij zich bewust is, alles voor zich op
eischt als voortgebracht door haar handen,
en strydt tegen en de afschaffing wil van
het eigendom en de inkomsten die niet voort
komen uit of niet verdiend zyn met den ar
beid, onverschillig van welken aard ze zyn of
welken dienst ze verrichten in de mensche-
lyke samenleving, en dat om geen andere
reden dan dat ze zoodanig zijn. En hier dient
opgemerkt te worden dat sommigen geheel
buiten het juiste verband en ten onrechte de
woorden toepassen van den Apostel: „wie
niet werkt'zal niet eten"; want deze uit
spraak van den Apostel is gericht tegen de
genen die zich van den arbeid onthouden,
wanneer zy zouden kunnen en zouden moeten
werken en vermaant om ijverig den tijd en
de krachten van ziel en lichaam te gebrui
ken en den anderen niet tot last te zijn
wanneer men in zyn eigen behoeften kan
voorzien; zij leert echter hoegenaamd niet
dat de arbeid de eenige voorwaarde is voor
het ontvangen van levensmiddelen en inkom
sten.
Aan een ieder moet dus zijn eigen deel
toegekend worden en men moet er voor zor
gen dat de verdeeling van het geschapene
welk verdeeling thans onder een groote
crisis gedrukt gaat door de enorme oneven
wichtigheid tusschen de weinige schatrijken
en de intelbare noodlijdenden, weer worde
geleid naar de overeenstemming met de be
ginselen van het algemeen welzijn en de so
ciale rechtvaardigheid.
(Zie vervolg pagina 1, eerste blad)
Gisteren is, onder voorzitterschap van den
Britschen arbeidersafgevaardigde Poulton, de
vijftiende internationale arbeidsconferentie
geopend.
Aan de conferentie nemen 46 staten met
141 gedelegeerden en 199 deskundigen deel.
Op de conferentie waren o.a. aanwezig de
voormalige Duitsche rijksminister v. arbeid,
Braun, de Britsche minister voor het mijn
wezen, Shinwel; de vertegenwoordiger van
het Fransche Comité des Forges, Lambert
Ribot en de arbeidersvertegenwoordigers
Jouhaux en Mertens, respectievelijk voorzit
ters van het Fransche en het Belgische vak
verbond.
Sogal (Polen) werd tot voorzittergekozen.
Terwijl in vorige jaren alleen de Italiaan-
sche fascistische arbeidersgedelegeerden wer
den geboycot, heeft zich deze boycot thans
uitgebreid tot Serrarens en andere vertegen
woordigers der christelijke vakbeweging.
Noch Serrarens, noch eenig ander chris
telijk arbeidersgedelegeerde is door de meer
derheid van socialistische richting in de
commissies der arbeidsconferentie benoemd.
Het spreekt vanzelf, dat bij Serrarens en
zijn geestverwanten een groote verontwaardi
ging bestaat over deze buitensluiting, die ook
in de kringen van de regeeringsgedelegeerden
in ruime mate wordt afgekeurd.
4