ezuimqing bezuinigt DE DRANKWET DE PINKSTERBOODSCHAP VAN Z. H. PAUS PIUS XI. DE REGELING DER VERLOVEN De Encycliek over de Maatschappelijke Orde, haar herstel en hare voltooiing naar het heilplan der Blijde Boodschap Eerwaarde Broeders, Geliefde Zonen, Groet en Apostolischen zegen! DE NIEUWE MARGARINE SOCIAAL LEVEN Intern. Arbeidsconferentie De openingszitting Kon tot nu toe ieder, die de noodige waarborgen gaf, een toestemming of verlof krijgen voor den verkoop in het klein van zwak-alcoholische dranken, dus van wijn en drank, met een alcohol gehalte van minder dan 15 procent, in de toekomst, als de nieuwe wet in wer king treedt, wordt dit anders. Om te beginnen zullen B. en W. van een gemeente geen verloven meer kun nen verleenen dan tot een maximum in de wet gesteld en dat gelijk is aan het wettelijk maximum voor de vergunnin gen. Dit wil echter niet zeggen, dat in een gemeente het maximum te verlee nen aantal verloven steeds gelijk moet zijn aan het maximum-aantal vergun ningen. De gemeenteraad kan voor ieder afzonderlijk om de vijf jaar aan de Kroon voorstellen het maximum voor die gemeente te bepalen beneden het wettelijk maximum. De gemeenteraad behoeft dat natuurlijk niet te doen en de meeste zullen het ook niet doen. Het wettelijk maximum bedraagt in gemeenten met meer dan 50.000 zielen, 1 op 500 inwoners; in gemeenten met meer dan 20.000 en ten hoogste 50.000 zielen, 1 op 400 inwo ners; in gemeenten met meer dan 10.000 en ten hoogste 20.000 zielen, 1 op 300 inwo ners; in de overige gemeenten 1 op 250 inwoners; een en ander met dien verstande, dat toeneming der bevolking geen verlaging van het maximum mede brengt. De toestand is op het oogenblik zoo, dat de meeste gemeenten nog lang niet aan het maximum-aantal zijn. Er kun nen volgens de wet in het land zijn 22.500 verloven en er zijn er nu pas 17.000. Enkele kleine gemeenten in het Zuiden hebben op het oogenblik iets meer dan het wettelijk maximum, maar deze zijn van niet veel beteekenis. Een poging om ze te laten blijven tot 1940 boven het maximum, is gedeeltelijk mislukt. Er is nu in een overgangsbepaling vastgelegd, dat, als het aantal verloven in een gemeente op 1 Mei 1931 lager was dan het maximum, hetwelk nu vastge steld is in de wet, de eerste tien jaren dit aantal door den gemeenteraad niet mag worden verlaagd, maar het mag zich wel door den natuurlijken groei verhoogen. Ook in dezen tijd aange vraagde verloven vervallen niet. Als het bestaande aantal verloven gelijk of hooger is dan het nu vastgestelde maxi mum, dan mag in de eerste 10 jaren niet verder worden gegaan dan een ver laging van 10 procent van dit bestaande aantal, wat door overlijden van de verlofhouders wel bereikt zal worden, zoodat het ontnemen van een verlof wel tot de uitzonderingen zal behooren. Vermoedelijk zal men nu ook in enkele gemeenten wel een lijst krijgen van aanvragers voor een verlof, maar zeker is dat niet, want er is nog plaats voor velen, zooals uit de aantallen blijkt. Om dit punt ging hoofdzakelijk de strijd bij de wet, omdat er een stroo ming was in de Kamer, die van een maximum-stelsel voor de verloven niets wilde weten. Bier drinken op zichzelf is geen kwaad en er is hier te lande geen sprake van een overmatig biergebruik. Zij, die tegen de wet zullen stemmen, zullen dit dan ook alleen doen, omdat dit maximum-stelsel er in is opgeno men. De wet kent twee soorten van verlo ven en wel een verlof A voor den ver koop van zwak-alcoholischen drank in het klein, zoowel voor gebruik ter plaatse, als voor gebruik elders en een verlof B, uitsluitend voor gebruik ter plaatse. Kon men vroeger zoo een verlof krij gen, thans zal daarvoor een recht van 25 gulden moeten worden betaald, waar van de helft is voor de gemeente en de andere helft voor het Rijk. Nu men echter bij de nieuwe wet het gebruik van drank is gaan regelen, be vat zij tal van bepalingen ten opzichte van zwak-alcoholische dranken die nieuw zijn en waarmede men in de sa menleving rekening zal moeten houden. We willen op enkele daarvan wijzen. Een poging om den verkoop van zwak- alcoholische dranken op flesch of kruik en in gesloten kannen in winkels, zooals een algemeen gebruik is geworden, te verbieden, is mislukt. Men zal voortaan dus nog een flesch bier of wijn bij den kruidenier of den banketbakker kunnen koopen, maar er is toch wat veranderd. Voor dezen verkoop is geen verlof noo- dig, maar op de gesloten flesschen, kan nen, kruiken of vaten moet duidelijk zichtbaar worden aangegeven het alco holgehalte van den drank, dien zij be vatten. Men zal dus voortaan op een fleschje bier vinden 8, 10, 12 procent en eveneens op de flesschen wijn, op de zwak-alcoholische boerenjongens, advo caat, enz. Het is een sprong in het duis ter, want wil daar de hand aan gehou den worden, dan is een zeer uitgebreide controle noodzakelijk, terwijl we ook niet overtuigd zijn, dat de drankbestrij ding, van welke deze wijziging is uitge gaan, er plezier van zal beleven. Thans zijn er velen die geen sterken drank wil len en genoegen nemen met zwak-alco holische dranken, maar als zij nu op iederen drank vermeld vinden het per centage alcohol, loopt men gevaar, dat men met dat slappe goed geen genoegen meer neemt, maar iets sterkers zal wil len hebben dat de 15 procent nadert. De uitwerking van deze bepaling zal moeten worden afgewacht. Volgens de nieuwe wet zal zwak-alco holische drank ook niet meer worden verkocht aan kinderen, die het 16de le vensjaar niet hebben bereikt. Evenmin als men zijn kinderen tabak mag laten halen, zal men voortaan zijn kind een half fleschje bier mogen laten halen. Men is hier wel wat ver gegaan, want wij hebben nooit gezien, dat jongens of meisjes op dien leeftijd bier voor zich zelf haalden. Zwak-alcoholische dranken mogen aan kinderen beneden 16 jaar niet al leen niet verkocht worden in winkels, maar de houder van een vergunning of verlof, of zijn vervanger, dus de kell- ner, mag deze ook niet verkoopen of verstrekken aan deze kinderen. In ver schillende gevallen, waarin de ouders er niets in zien om hun kinderen ook een klein glas heel licht bier te geven als ze uit zijn en het warm is, zal dit nog wel eens tot moeilijkheden aanleiding ge ven. Bier en zwak-alcoholische drank mag ook geschonken worden in de treinen, op de perrons en op booten, maar niet in autobussen. Wanneer een autobus ergens stopt en de nieuwe wet is in werking, dan mag men zich in een auto bus, staande voor een restaurant, geen glas bier laten brengen en daarin op drinken, want dan is men strafbaar. Zit men echter in een particulieren auto, dan mag dat wel. Toch is er voor deze bepaling iets te zeggen, omdat een auto bus een openbaar middel van vervoer is, waar de bestuurder feitelijk te mid den van de reizigers zit en zou men toestaan, dat in de bus gedronken werd, dan zou het gevaar daar veel grooter zijn dan bij treinen en booten, dat de bestuurder, op wien groote verantwoor delijkheid rust, deel zou nemen aan het drinken. Ten slotte nog een belangrijk punt, dat zoowel geldt voor een vergunning als een verlof. De wet bepaalt, dat' in een localiteit, waarvoor vergunning of verlof is verleend of in de aanhoo- righeid van zoodanige localiteit geen muziek mag worden gemaakt of gele genheid gegeven tot dansen, zonder toe stemming van den burgemeester. Deze kan dan voorwaarden vaststellen, waar toe ook kan behooren het verbod tot het verkoopen van sterken drank tijdens de uren, dat er gedanst wordt. Uit dit alles blijkt, dat, waar de be staande wet zich keerde, zooals uit drukkelijk in de omschrijving werd aan gegeven, tegen de openbare dronken schap, de tegenwoordige tijd dat niet meer zoo noodig maakt, en dat als ge volg daarvan de nieuwe wet zich veel meer beweegt in de richting van de jeugdbescherming, ten einde te voorko men, dat de jeugd drank leert gebrui ken. De bestaande wet heeft uitstekend gewerkt, want het drankmisbruik is hier te lande sterk verminderd, maar of de nieuwe wet na 25 jaar ook op gelijke resultaten zal mogen wijzen, dient te worden afgewacht. Men moet nooit ver geten, dat men door de wet niet alles dwingen kan. Veel gevaar voor het lot van de wet bij stemming bestaat er niet, een meer derheid zal zich er ongetwijfeld in de Tweede Kamer voor verklaren. Bij den 40sten Verjaardag der Encycliek van Z. H. Paus Leo XIII. „Rerum Novarum" Aan de Eerwaardige Broeders, Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen en overi&e Opperherders, die in vrede en gemeen schap met den Apostolischen Stoel leven en aan alle Geloovi&e Katholieken der wereld. Pius XI, Paus in TWEEDE DEEL DE LEER DER KERK OP SOCIAAL EN OECONOMISCH TERREIN. Maar alvorens tot deze verklaringen over te gaan, moeten Wij het beginsel vooraan plaatsen dat reeds door Leo XIH met zoo veel klaarheid werd vastgesteld: dat Wij namelijk het recht hebben en dat op Ons de plicht rust om met het hoogste gezag over sociale en oeeonomische vraagstukken te oor- deelen. Aan de Kerk werd zeer zeker niet de taak toevertrouwd om de menschenuit sluitend naar het tijdelijke en vergankelijke, doch voor alles om hen naar het eeuwige geluk te leiden. Nog sterker: „de Kerk wil niet en moet ook niet zonder geldige reden zich mengen in het beheer van dingen die zuiver menschelijk zijn". Maar op geen en kele wijze mag zij de taak verwaarloozen welke haar door God werd toevertrouwd, om met al haar gezag tusschen beide te komen, niet in technische aangelegenheden, omdat haar zoowel de geschikte middelen als de zending ontbreken om daarover te beslis sen, maar in alles wat betrekking heeft op de zeden. Want de verdediging der waarhe den die God ons heeft opgedragen, de al lerzwaarste plicht om heel de zedelijke wet te verspreiden en te verklaren, en er op ge- schikten en ongeschikten tijd de naleving van te eischen. dien Hij eveneens op Ons heeft gelegd, onderwerpen aan Ons hoogste oordeel onvoorwaardelijk zoowel de sociale- als de oeeonomische orde. Ofschoon de oeconomie en de zedelijke tucht elk op eigen terrein, op eigen be ginselen steunen, zou het een groote dwaling zijn te verzekeren dat de oeeonomische orde en de redelijke orde zoo ver van elkaar staan en zoo vreemd van elkaar zijn, dat de eerste in geen enkel verband staat tot de tweede. Zeker, de wetten welke men oeco- nomisch noemt, voortgekomen als ze zijn uit de natuur der dingen en uit den aard van de ziel en van het menschelijk lichaam, stellen op oeconomisch terrein de grenzen vast welke het menschelijk kunnen wel en niet bereiken kan, alsook de middelen waar mee; en de rede weet uit de natuur der din gen en uit den individueelen en socialen aard van den mensch duidelijk af te lei den wat het doel is dat door God den Schepper aan heel de oeeonomische orde werd gesteld. Maar alleen de zedelijke wet is datgene wat, zooals het ons er toe drijft om in het totaal van ons doen en laten altijd het hoogste en uiteindelijk doel na te streven, ons ook zegt dat wij in de onderdeelen van onze werkzaamheid die bizondere doelein den moeten zoeken welke aan die werk zaamheid zijn gesteld door de natuur, of liever door God, den Maker der natuur, en dat wij die bizondere doeleinden harmo nisch ondergeschikt maken moeten aan het hoogste doel. En waar door ons aan deze wet trouw gehoorzaamd wordt, zal het ge beuren dat alle bizondere, individueele en sociale doeleinden welke op oeconomisch terrein worden nagestreefd, ondergaan in de passende algemeene orde der doeleinden, en daar langs opklimmende als langs even zoo vele trappen, zullen wij het hoogste doel aller dingen bereiken dat God is, hoogste en onuitputtelijk heil voor zich-zelven en voor ons. EERSTE HOOFDSTUK. Het recht van Eigendom. En waar Wij thans aan de afzonderlijke punten gekomen zijn, zullen Wij beginnen bij het domein of recht van eigendom. Ge weet, Eerwaarde Broeders, Beminde Kinde ren, hoe Onze Voorganger van roemruchtige nagedachtenis moedig 't recht van eigendom verdedigde tegen de dwalingen der socialis ten van zijn tijd, en aantoonde dat de af schaffing van het privaat bezit niet alleen niet tot voordeel zou strekken, maar zelfs den algeheelen ondergang zou meebrengen van de klas der arbeiders. En omdat er zijn die met den schandelijkste van allen laster den Paus en de Kerk beschuldigen, van de partij gekozen te hebben en nog te kiezen van de rijken tegen de proletariërs, en om dat er ook onder de Katholieken verschil van meening bestaat omtrent de ware en eenig juiste uitspraak van Leo XIII, lijkt het Ons nuttig eiken laster te weerleggen tegen deze leer die de Katholieke leer is op dit punt, en haar te beschermen tegen val- sche interpretaties. Het karakter van het eigendom. Op de eerste plaats kan men voor zeker aannemen, dat noch Leo XIII, noch de theologen die onder de leiding en het waak zaam toezicht der Kerk leeraarden, ooit het tweevoudige karakter van het eigendom dat individueel en sociaal wordt genoemd vol gens datgene wat er het individu van be hoort en datgene wat er van aan het alge meen welzijn toekomt, ontkenden of zelfs maar in twyfel trokken; in tegendeel heb ben zy altijd eenstemmig bevestigd dat het recht van het privaat domein aan de men schen verleend wordt door dé natuur, dat is door den Schepper zeiven, opdat de indivi duen kunnen voorzien in hun eigen onder houd en dat van hun gezin zoowel, als op dat de weldaden van den Schepper die voor heel de menscheiyke maatschappij bestemd zyn, dank zy deze instelling, ook werkelijk tot dit doel dienen: iets dat ondenkbaar zijn zou zonder de naleving eener vaststaan de en scherp omschreven orde. Men moet er bovenal voor oppassen, dat men niet tegen een dubbele klip stoot. Door het sociale en openbare karakter van het eigendomsrecht te ontkennen of te verdoeze len immers vervalt men in of benadert men het zoogenaamde „individualisme", zoo als men door het verwerpen en het verdon keremanen van het private en individueele karakter van het zelfde recht, neerstort in het „collectivisme" of minstens bedenkelijk dicht by zijn theoriën komt te staan. Wie met deze overwegingen geen rekening houdt, zal noodzakelijk schipbreuk lijden op de rotsen van het zedelijk, juridisch en sociaal modernisme dat wy reeds in Onze eerste Encycliek aan de kaak stelden. En daarvan mogen vooral zy zich wel eens goed door dringen die, liefhebbers van alle nieuwighe den als ze zijn, er niet voor terug schrik ken om de Kerk er met den giftigsten laster van te beschuldigen dat zij den theologen toestond om in hun leer de heidensche op vatting van het eigendomsrecht te mengen, een opvatting die beslist vervangen moet worden door een andere welke ze met zon derlinge onwetendheid, christelijk noemen. De plichten van het eigendom. Om voorts de geschillen welke in den la.atsten tyd gerezen zyn omtrent het eigen dom en de plichten welke daaruit voort vloeien, binnen de juiste grenzen te houden, blyve voor alles de grondregel behouden die door Leo XIII werd vastgesteld: name lijk dat het recht van eigendom afhangt van het gebruik dat men er van maakt. De recht vaardigheid welke commutatief wordt ge noemd, wil dat de verdeeling der goederen nauwgezet gehandhaafd blyve, en dat men niet de rechten van anderen geweld aan doe door de grenzen van zyn eigen domein B 0 te overschrijden; dat de werkgevers niet dan op eerlijke wyze hun eigendom aanwenden, is voorts iets dat niet onder deze bijzondere rechtvaardigheid valt, doch voortvloeit uit andere deugden van wier plichten men de naleving niet langs gerechtelyken weg vra gen kan. Daarom is het ten onrechte dat sommigen het eigendom en het eerzaam aanwenden daarvan binnen dezelfde grenzen besloten achten; en nog veel meer in -tryd met de waarheid is het beweren dat het recht op eigendom vermindert of verloren gaat door het wangebruik of het niet-gebruik er van. Daarom doen zy een heilzaam en boven allen lof verheven werk die, met behoud van den eendracht der geesten en van de on schendbaarheid der leer zooals deze altyd door de kerk gepredikt werd, er zich op toe leggen om de innerlijke natuur en die grenzen der plichten te bepalen waarmee ofwel het eigendomsrecht-zelf, ofwel het gebruik of de uitoefening van het domein worden om schreven door de noodzaken der sociale samenleving. Daarentegen vergissen zich en dwalen diegenen die er toe komen het in dividueele karakter van het eigendom zoo danig te verminderen dat zij het feitelijk ver nietigen. De Staat en het eigendom. Het is uit het xarakter van het eigendom waarvan wy zeiden dat het te gelijk indivi dueel en sociaal is„ dat men afleidt dat de menschen op dit terrein niet alleen met het eigen voordeel, maar ook met het algemeen welzijn rekening moeten houden. De juiste omschrijving van deze plichten in het by- zonder en volgens de omstandigheden, be hoort, wanneer ze niet reeds door de natuur wet zyn aangeduid, aan de openbare nacnt. Zoodat de burgerlijke autoriteiten, rekening houdende met de werkelijke behoeften van het algemeen welzijn en de natuuriyke en goddelijke wetten niet uit het oog verliezende, met de grootste zorg kunnen bepalen wat den bezittenden geoorloofd is en wat niet, in het gebruik hunner goederen. Leo XIII had zelfs wijselijk verklaard dat „God aan de nyverheid der menschen en aan de instel lingen der volken de begrenzing der private eigendommen overgelaten had." En inder daad wordt door de geschiedenis bewezen dat het eigendom evenals de andere ele menten van het sociale leven, hoegenaamd geen onroerend goed is. Wij zelf verklaarden dat reeds met deze woorden: ,,Hoe vele ver schillende concrete vormen heeft het privaat bezit al niet gehad vanaf den primitieven vorm der onbeschaafden volkeren waarvan men tot in onze dagen nog eenigen indruk hebben kan, tot het eigendom der patriar chale tijden en vormen, en verder door de verschillende tirannieke vormen (in de klas sieke beteekenis van het woord), door de feudale vormen, de monarchistische en alle andere vormen die daarop volgden tot den modernen tyd." De openbare macht kan echter, zooals vanzelf spreekt, van dit recht geen willekeurig gebruik maken, wyl het na tuurrecht van het privaat bezit en het erfe lijk overdragen van zyn goederen in tact en ongeschonden bewaard moeten blijven, en wyl de Staat dit recht niet onderdrukken kan, omdat „de mensch voor den Staat gaat" en ook omdat „de huiselijke samenleving lo gisch en historisch den voorrang heeft op de burgerlyke." Daarom had de zeer wyze ^aus reeds verklaard dat het den Staat niet ge oorloofd is het privaat bezit met zoo zware rechten en belastingen te bezwaren dat het er vrijwel door opgeheven werd. „Want waar het privaat eigendomsrecht niet uit een menschelijke, doch uit de natuuriyke wet voortvloeit, kan de staat het niet vernietigen, doch alleen het gebruik ervan regelen en in overeenstemming brengen met het alge meen welzyn." En wanneer dan de burger lyke overheid op deze manier de private do meinen doet aanpassen by de noodzaken van het algemeen welzyn, verricht zy daar mee geen vijandig, maar veel eer een vriend schappelijk werk ten opzichte van de werk gevers, omdat zy daardoor op afdoende wijze voorkomt dat het privaat bezit der goederen, gewild door den Alwyzen Maker der natuur als een hulpbron voor het menschelijk leven, onduldbare schade veroorzaakt en zoo ten gronde gaat; omdat zij het privaat bezit niet afschaft, maar verzekert; omdat zy het pri vaat eigendom niet verzwakt, doch versterkt. De vriie inkomsten. Ook de vrije inkomsten, die namelijk wel ke hy niet noodig heeft voor een passenden en betamelijken levensstandaard, zijn niet heelemaal overgelaten aan de grillen van den mensch; de H. Schrift en de Kerkvaders brengen den rijken allerduidelijkst en aan houdend den plicht in herinnering welke op hen rust, van de aalmoes, de weldadigheid en de vrijgevigheid. Het beleggen echter van overvloedige in komsten in werken die breedere arbeidsmo gelijkheden bieden, is, mits deze arbeid er op gericht wordt werkelijk nuttige resulta ten op te leveren, zooals men uit de begin selen van den Engelachtigen Leeraar kan afleiden, niet alleen vrij van eiken harts tocht en van elke zedelijke onvolmaaktheid, maar moet zelfs beschouwd worden als een heilzaam werk der deugd van vrijgevigheid en als geheel in overeenstemming met de noodzakelijkheden van den tild. De oorsprong van het eigendom. Dat het eigendom voorts verkregen wordt door de inbezitname van iets dat zonder ei genaar is, of met de nyverheid en het werk, of, zooals men dat uitdrukt, met de specifi catie, wordt duidelijk bewezen door de over levering van alle tijden zoowel als door de leer Onzen Voorganger, Paus Leo XIII. Al zyn er die anders beweren, doet men nie mand onrecht aan door iets in bezit te ne men dat overgelaten is aan het nubliek en dat aan niemand behoort; en de nyverheid welke iemand in zyn eigen naam uitoefent en waaraan een nieuwe vorm of een ver meerdering van waarde wordt toegevoegd, is als zoodanig voldoende om deze vruchten toe te wijzen aan wie er het eerst in werkte. TWEEDE HOOFDSTUK. Kapitaal en Arbeid. Geheel anders is het karakter van den arbeid dien men voor anderen verricht en met het geld van anderen uitoefent. Op de zen arbeid is vooral van toepassing wat Leo XIII een groote waarheid noemde: dat na melijk „de algemeene rijkdom door niets anders wordt voortgebracht dan door het werk der arbeiders." Of zien we niet met onze eigen oogen hoe heel de enorme massa goederen waaruit de rijkdom der menschen bestaat, wordt voortgebracht door de handen der arbeiders die soms alleen werken of op bewonderenswaardige wyze hun werkkracht vermeerderen door middel van gereedschap pen of' machines? En er is dan ook geen mensch die niet weet dat geen enkel volk ooit uit het gebrek en de armoede tot een betere of gelukkiger plaats gekomen is, ten zij door een groot werk dat door alle bewo ners van het land werd uitgevoerd, zoo wel door hen die bevelen als door hen die uit voeren. Maar even duidelijk is het. dat al die enorme krachtsinspanningen volkomen nutteloos geweest zouden zijn, ja, dat het onmogelijk gebleken zou zijn ze te beproeven, wanneer niet God, de Schepper ^an alles, in Zijn goedheid eerst de rijkdommen en het natuurlijk kapitaal, de hulpbronnen en de krachten der natuur, verleend had. Wat toen is werken anders dan het gebruiken en uit oefenen der krachten van den geest of van het lichaam voor of met al deze dingen? Daarom vraagt dan ook de natuurwet en de Wil van God die door deze wet geopenbaard is, dat men de juiste orde niet uit het oog verliest bij het aanpassen van het natuur lijk kapitaal aan het menschelijk gebruik; deze juiste orde bestaat daarin dat elk ding zijn eigenaar heeft. Een onscheidbare eenheid. Daaruit volgt dat, wanneer wij het geval van degenen die aan het eigen kapitaal wer ken, buiten beschouwing laten, het werk van de eenen en het kapitaal van de anderen zich in een gemeenschap vereenigen moeten, omdat de eenen zonder de anderen niet in staat zijn iets voort te brengen. Iets dat ook opgemerkt werd door Leo XIII, toen Hij schreef: „Er kan geen kapitaal bestaan zon der arbeid en geen arbeid zonder kapitaal. Waarom het beslist valsch is alleen aan het kapitaal of alleen aan den arbeid toe te schrijven, wat alleen door het eensgezinde werken van beiden bereikt kan worden; en zeer onrechtvaardig is het dat de een alle eer voor zich opeischt om de doeltreffend heid van den ander te betwisten. Het aandeel van het kapitaal Langen tijd kende het kapitaal veel te veel aan zichzelf toe. Alles wat werd voortge bracht en alle vruchten welke werden ge plukt, alles nam het kapitaal voor zich en aan den arbeider liet het nauwelijks zoo veel als noodig was voor het herstel en de weer- opwekking zijner krachten. Men zeide dat 't nu eenmaal een onveranderlijke economische wet was die heel het kapitaal dan rijken in den schoot wierp en dat door die zelfde wet de arbeiders ten allen tijde blyven moes ten in hun hoedanigheid van proletariërs, veroordeeld tot een bekrompen en ellendigen levensstandaard. Weliswaar strookte de practijk niet overal en niet altijd met deze liberale beginselen welks gewoonlijk naar Manchester worden genoemd; maar het valt tevens niet te ontkennen dat de economisch- sociale instellingen getoond hadden met een waarneembare en voortdurende voorliefde naar die opvattingen over te hellen. Dat deze valsche meeningen, deze dwaalleeringen krachtig bestreden geworden zijn en niet al leen door hen die er door beroofd werden van het natuurlijke recht om hun levensvoor waarden te verbeteren, er zal wel niemand zyn die zich daarover verbaast. Het aandeel van den arbeid Bij de te kort gedane arbeiders drongen zich de zoogenaamde intellectueelen op die tegenover een ingebeelde wet een eveneens ingebeeld zedelijk beginsel stelden; dat na melyk alles wat men voortbrengt en aan winst ontvangt, verminderd met hetgeen vol doende is om het kapitaal op peil te hou den, rechtens toekomt aan den arbeider. Deze dwaling, evenwel verleidelijker dan die der verschillende socialisten die alles wat voor de productie dient, willen onderbrengen bij den staat, of zoo als zy dat noemen willen „socialiseeren," als gevaarlijker en er meer opgericht de argeloozen te misleiden, werd als een zoetelijk gif ingedronken door velen wie een openlijk socialisme nooit in zijn net ten zou hebben verstrikt. De juiste verdeeling Zeker om te voorkomen dat door deze valsche leerstellingen de weg naar de recht vaardigheid en den vrede gesloten werd, voer het kapitaal zoowel als voor den arbeid, had den de woorden moeten dienen van Onzen Voorganger dat „de aarde, ofschoon verdeeld onder de menschen, niettemin dienstbaar en nuttig blijft voor allen." En het zelfde heb ben wy hier boven nog eens geleerd door te bevestigen dat de verdeeling der goederen in private eigendommen door de natuur zelf zoo is vastgesteld opdat het geschapene blij vend en ordelijk aan de menschen dat ge meenschappelijk welzyn geven kan. Hier mede zal men voortdurend rekening te hou den hebben zoo men niet treden wil buiten 't pad der waarheid. Nu is echter de verdeeling van goederen en rijkdommen onder de menschen niet zoo danig dat het door God gestelde doel ten volle en met de noodzakelijke volmaaktheid bereikt wordt. Daarom is het noodig, dat de rijkdommen die door den economischen en socialen vooruitgang voortdurend groeien, op die manier worden toegewezen aan de indivi duen afzonderlijk en aan de klassen, dat het door Leo XIII zoo veyezen openbare welzijn behouden blyve; of om het met andere woor den te zeggen, dat liet algemeen welzijn der „Tauber moet geruimen tijd rust nemen", zoo luidt het jongste courantenbericht om trent den vermaarden tenorzanger. Doch al zal hij den eersten tijd niet voor de micro- phoon zingen, er bestaat voorloopig nog vol doende keuze in Taubert-platen. Odeon bracht tot heden een 250 Tauber-nummers in den handel. Het kan ook zyn, dat men nu eens meer aandacht aan andere tenoren gaat schen ken. Wie kent Marcel Wittrisch? Zyn stem en manier van zingen hebben veel overeen komst met die van Tauber. Wellicht geven sommigen aan Wiltrisch de voorkeur! De nieuwste Wittrisch-plaat is H.M.V. N 2181 met de liederen: „Lieb' Mich" van Ball en „Gue Nacht, holdes süsses Mad- chen" van Meyer-Helmund. Twee eenvoudi ge melodieuze liederen, fijn en charmant gezongen en die op de plaat goed tot hun recht komen. Reeds eerder zong Wittrisch o.a.: uit Le- har's „Sehön ist die Welt", het titellied en „Liebste glaub' au mich", uit Joh. Strauss' „Eine nacht in Venedig": „Treu sein das liegt mir nicht" en „Sei mir gegrüsst, du holdes Venetia". (2164 en 2167). Ook dit genre ligt dezen zanger uitstekend. Een tenor, mede in Nederland nog tame lijk onbekend, is Franz Völker, tenor van de Frankf orter-opera Alleen voor Polydor zong Völker reeds een 150-tal nummers. Van deze nummers is zelfs een speciaal tekstboekje verschenen. Alhoewel Völker nagenoeg alle genres liede ren zingt, ligt o. i. zijn force in de opera, bijzonder in die van Wagner. Zijn laatste plaat is Polydor 23838 met het genre van „Keine Frau kann schoner sein als du" en „Alles fiir euch". Die liederen doen het wel. Völker's stem klinkt mooi en hy typeert dat genre aardig. Wagner-liefhebbers gaan hem echter eens hooren op een plaat als 95038 met het Graalverhaal uit Lohengrin en „Am stillen Herd" uit „Die Meistersinger von Nürn- berg". Dat klinkt fameus mooi! En ook zingt hy Puccini goed. Maar die hooren wy nu eenmaal liever in het Italiaansch. Een pracht-zanger hoort men eveneens op Supraphoon A 011: het begeesterende lied van Loewe: „Fridericus Rex" door den ba riton Hermann Schey. Dat is in den waren zin des woords een weelde van klank en een ongekend frappante uitbeelding. Schey zal weldra tot de meest beroemde microphoon- zangers behooren. Een waardevolle plaat met geliefde, stem mingsvolle nummers is Supraphoon A 0606 met het „Largo" van Handel en „Ave Ma ria" van Gounod, met glansrijke stem en stylvolle voordracht vertolkt door de con certzangeres: Eva Liebenberg, met begelei ding van orgel, harp en strijkorkest. Nog iets over Jazz? In Sovjet-Rusland is de vervaardiging van jazz-muziek op gra- mophoonplaten, alsmede het drukken van die muziek verboden, aldus „Le Guide du Concert." De Sovjet anti-Jazz? We zullen er nog wel meer over vernemen. geheele maatschappij ongeschonden bewaard blyve. Om deze wet van sociale rechtvaardig heid kan niet de eene klas de andere uitslui ten van de deelname aan de vruchten. En wanneer deze wet geweld wordt aangedaan door de rijken die gedachtenloos in den over vloed hunner goederen dezen stand van zaken welke geheel te hunne gunste en ner gens ten gunste van de arbeiders is, heel na tuurlijk vinden, niet minder ook wordt ze verkracht door de klasse der proletariërs wanneer die, opgezweept tot schennis van de rechtvaardigheid en geheel in beslag geno men door het doen gelden van haar recht waarvan zij zich bewust is, alles voor zich op eischt als voortgebracht door haar handen, en strydt tegen en de afschaffing wil van het eigendom en de inkomsten die niet voort komen uit of niet verdiend zyn met den ar beid, onverschillig van welken aard ze zyn of welken dienst ze verrichten in de mensche- lyke samenleving, en dat om geen andere reden dan dat ze zoodanig zijn. En hier dient opgemerkt te worden dat sommigen geheel buiten het juiste verband en ten onrechte de woorden toepassen van den Apostel: „wie niet werkt'zal niet eten"; want deze uit spraak van den Apostel is gericht tegen de genen die zich van den arbeid onthouden, wanneer zy zouden kunnen en zouden moeten werken en vermaant om ijverig den tijd en de krachten van ziel en lichaam te gebrui ken en den anderen niet tot last te zijn wanneer men in zyn eigen behoeften kan voorzien; zij leert echter hoegenaamd niet dat de arbeid de eenige voorwaarde is voor het ontvangen van levensmiddelen en inkom sten. Aan een ieder moet dus zijn eigen deel toegekend worden en men moet er voor zor gen dat de verdeeling van het geschapene welk verdeeling thans onder een groote crisis gedrukt gaat door de enorme oneven wichtigheid tusschen de weinige schatrijken en de intelbare noodlijdenden, weer worde geleid naar de overeenstemming met de be ginselen van het algemeen welzijn en de so ciale rechtvaardigheid. (Zie vervolg pagina 1, eerste blad) Gisteren is, onder voorzitterschap van den Britschen arbeidersafgevaardigde Poulton, de vijftiende internationale arbeidsconferentie geopend. Aan de conferentie nemen 46 staten met 141 gedelegeerden en 199 deskundigen deel. Op de conferentie waren o.a. aanwezig de voormalige Duitsche rijksminister v. arbeid, Braun, de Britsche minister voor het mijn wezen, Shinwel; de vertegenwoordiger van het Fransche Comité des Forges, Lambert Ribot en de arbeidersvertegenwoordigers Jouhaux en Mertens, respectievelijk voorzit ters van het Fransche en het Belgische vak verbond. Sogal (Polen) werd tot voorzittergekozen. Terwijl in vorige jaren alleen de Italiaan- sche fascistische arbeidersgedelegeerden wer den geboycot, heeft zich deze boycot thans uitgebreid tot Serrarens en andere vertegen woordigers der christelijke vakbeweging. Noch Serrarens, noch eenig ander chris telijk arbeidersgedelegeerde is door de meer derheid van socialistische richting in de commissies der arbeidsconferentie benoemd. Het spreekt vanzelf, dat bij Serrarens en zijn geestverwanten een groote verontwaardi ging bestaat over deze buitensluiting, die ook in de kringen van de regeeringsgedelegeerden in ruime mate wordt afgekeurd. 4

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 6